Algemene subsidieverordening 2017

 

De raad van de gemeente Dronten,

gelezen het voorstel van het college van 19 april 2016, nr. B16.000953;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

gelet op titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

gezien het advies van de raadscommissie van 9 juni 2016;

 

 

B E S L U I T:

 

vast te stellen de hierna volgende Algemene subsidieverordening 2017.

 

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      aanvrager: de persoon of rechtspersoon die subsidie aanvraagt;

    • b.

      activiteit: handelingen of bezigheden die verricht worden als onderdeel van een plan, prestatie, programma of proces;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

d. Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatsteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie heeft vastgesteld met in achtneming van de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

e. raad: de gemeenteraad;

f. subsidie: de aanspraak op financiële middelen als bedoeld in artikel 4:21 van de wet;

g. subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is als bedoeld in artikel 4:22 van de wet;

h. subsidieregeling: een algemeen verbindend voorschrift dat op grond van deze verordening door het college is vastgesteld;

i. uitvoeringsovereenkomst: een overeenkomst tussen de gemeente en de subsidieontvanger als bedoeld in artikel 4:36 van de wet;

j. voorschot: de betaling van een deel van de subsidie voorafgaand aan de subsidievaststelling;

k. wet:de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1.

    Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, is deze verordening van toepassing op alle subsidies die het college verstrekt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college bepalen dat de verordening in zijn geheel of gedeeltelijk niet geldt in de onder artikel 4:23, derde lid, van de wet genoemde gevallen.

Artikel 3. Bevoegdheden college

  • 1.

    Het college is belast met het uitvoeren van deze verordening en kan hiervoor één of meer subsidieregelingen vaststellen.

  • 2.

    Het college kan bij subsidieregeling bepalen voor welke activiteiten in een bepaald jaar subsidie kan worden verleend.

  • 3.

    Het college kan bij subsidieregeling en binnen de door de raad gestelde financiële kaders, subsidieplafonds vaststellen.

  • 4.

    Het college besluit over het al dan niet verlenen, vaststellen, wijzigen, intrekken, terugvorderen en verrekenen van subsidies, met inachtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen of, in het geval de begroting nog niet is vastgesteld, onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 5.

    Het college besluit over de voorwaarden en verplichtingen die aan de verlening, vaststelling en betaling van subsidie verbonden worden, evenals over het aangaan en ontbinden van uitvoeringsovereenkomsten.

Artikel 4. Europees steunkader

  • 1.

    Als de eisen van een Europees steunkader dat noodzakelijk maken, dan kan het college bij subsidieregeling of bij de subsidieverlening afwijken van deze verordening.

  • 2.

    Een subsidieregeling waarin is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst naar het desbetreffende steunkader.

  • 3.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, wordt in de verleningsbeschikking verwezen naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, zijn alleen die kosten subsidiabel, die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

  • 5.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor subsidie, voor zover de subsidieverlening voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

Artikel 5. Toezichthouders

Het college kan toezichthouders aanwijzen, als bedoeld in artikel 5:11 van de wet, die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Artikel 6. Verslag

Artikel 4:24 van de wet is niet van toepassing.

Artikel 7. Soorten subsidie en subsidiabele kosten

  • 1.

    Het college kan bij subsidieregeling bepalen dat subsidie nader wordt onderverdeeld in verschillende categorieën subsidie.

  • 2.

    Het college kan bij subsidieregeling bepalen welke kosten vallen onder de kosten waarvoor subsidie kan worden verkregen.

Artikel 8. Rechtspersoonlijkheid

  • 1.

    Subsidie kan slechts worden verleend aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.

  • 2.

    Het college kan afwijken van het bepaalde in het eerste lid bij subsidies die eenmalig worden verleend en wanneer dit uit het oogpunt van doelmatigheid en doeltreffendheid wenselijk is.

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEVERLENING EN SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 9. De aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag tot verlening van subsidie wordt schriftelijk ingediend of, als deze weg is opengesteld, elektronisch ingediend en voldoet in ieder geval aan de eisen van artikel 4:2 van de wet.

  • 2.

    Het college kan bepalen dat voor het aanvragen van subsidie en het verstrekken van gegevens gebruik moet worden gemaakt van een door het college vastgesteld formulier of elektronische indieningswijze.

  • 3.

    Tenzij door het college bij subsidieregeling anders is bepaald, wordt een aanvraag van subsidie voor een kalenderjaar ingediend voor 1 november van het jaar voorafgaande aan het kalenderjaar.

  • 4.

    Een subsidieaanvraag voor een eenmalige activiteit wordt ten minste twaalf weken voor het begin van de te subsidiëren activiteit ingediend.

  • 5.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de termijn genoemd in het vierde lid.

  • 6.

    In de gevallen bedoeld in artikel 4:5 van de wet kan het college besluiten de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 10. De verlening

  • 1.

    Op een aanvraag tot het verlenen van een subsidie die betrekking heeft op een specifiek kalenderjaar beslist het college binnen twaalf weken nadat het college voor dat kalenderjaar een subsidieregeling heeft vastgesteld en met inachtneming van die subsidieregeling.

  • 2.

    Het college stelt een subsidieregeling voor een specifiek kalenderjaar vast nadat de raad de gemeentebegroting voor dat kalenderjaar heeft vastgesteld.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid beslist het college op een aanvraag tot het verlenen van een subsidie, die wordt ontvangen nadat het college een subsidieregeling heeft vastgesteld, binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 4.

    Het college kan de termijnen genoemd in het eerste en het derde lid met maximaal twaalf weken verlengen onder mededeling van de verlenging van de termijn aan de aanvrager.

  • 5.

    Bij aanvragen tot het verlenen van een subsidie die overeenkomstig artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden aangemeld bij de Europese Commissie, wordt de termijn voor het nemen van een beslissing opgeschort totdat de Europese Commissie een besluit heeft genomen.

  • 6.

    In de gevallen bedoeld in artikel 4:15 van de wet kan het college de termijn voor het geven van een beschikking opschorten.

Artikel 11. Weigeren, wijzigen en intrekken van subsidie

  • 1.

    De subsidie kan, naast de in de artikelen 4:25 en 4:35 van de wet genoemde gevallen, geheel of gedeeltelijk worden geweigerd indien gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:

    • a.

      de activiteiten van de aanvrager niet gericht zullen zijn op de gemeente of niet aanwijsbaar ten goede komen aan inwoners van de gemeente;

    • b.

      de activiteiten georganiseerd worden voor het bereiken van partijpolitieke of religieuze doelen;

    • c.

      de gelden niet of in onvoldoende mate besteed worden aan de activiteiten of voor het doel waarvoor de subsidie wordt verleend;

    • d.

      de aanvrager ook zonder subsidieverlening over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;

  • e.

    de activiteiten, zoals blijkt uit de ingediende begroting, een onvoldoende betrouwbare financiële basis hebben;

  • f.

    de activiteiten van de aanvrager niet passen binnen het beleid van de gemeente;

  • g.

    de activiteiten in enig opzicht strijdig zijn met vigerende wetgeving, het algemeen belang of de openbare orde;

  • h.

    de activiteiten in enig opzicht strijdig zijn met internationale verdragen of algemeen erkende rechten van de mens;

  • i.

    het verlenen van de subsidie een steunmaatregel is, die in strijd is met artikel 107 of 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • j.

    tegen de aanvrager van subsidie een bevel tot terugvordering uitstaat als gevolg van een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard;

  • k.

    het verlenen van de subsidie in strijd is met een Europees steunkader, omdat de subsidie verleend wordt aan een aanvrager die een onderneming drijft, die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader of omdat de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.

  • l.

    de subsidie mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen of om uit gepleegde strafbare feiten voordelen te benutten, als bedoeld in artikel 3 Wet bevordering integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur.

  • 2.

    Subsidie wordt geweigerd wanneer de gevraagde subsidie lager is dan 100,00 euro.

  • 3.

    Het college kan bij subsidieregeling nadere weigeringsgronden vaststellen.

  • 4.

    Naast de in artikel 4:48 en artikel 4:50 van de wet genoemde gevallen kan de subsidie worden ingetrokken of in het nadeel van de ontvanger worden gewijzigd op grond van de in het eerste lid, onder a tot en met l genoemde gevallen.

Artikel 12. Verplichtingen

  • 1.

    De subsidieontvanger verricht de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2.

    De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie dat daaruit gedurende zeven jaren na afloop van de gesubsidieerde activiteit de van belang zijnde rechten en verplichtingen, evenals de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 3.

    De subsidieontvanger is verplicht mee te werken aan een onderzoek van het college, de raad of de door de raad ingestelde rekenkamercommissie, wanneer het college, de raad of de rekenkamercommissie daarom verzoekt.

  • 4.

    Het college kan, naast de in artikel 4:37 van de wet bedoelde verplichtingen, bij subsidieregeling of bij de subsidieverlening verplichtingen opleggen met betrekking tot:

    • a.

      afschrijvingen;

    • b.

      zorgvuldig beheer en verzekeringsplicht;

    • c.

      informatieplicht;

    • d.

      de overdracht van subsidie aan derden;

    • e.

      emancipatie, non-discriminatie en democratisch functioneren;

    • f.

      duurzaamheid;

    • g.

      het werken met vrijwilligers, stageplaatsen, werkervaringsplaatsen;

    • h.

      het realiseren van het doel van de subsidie;

    • i.

      de toegankelijkheid van gebouwen of voertuigen voor mensen met een beperking.

  • 5.

    Het college kan bij de subsidieverlening verplichtingen opleggen die betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

Artikel 13. Verantwoording

  • 1.

    Tenzij door het college bij de subsidieverlening anders is bepaald, legt de ontvanger van een subsidie voor een kalenderjaar, voor 1 juni van het jaar volgend op het jaar waarvoor subsidie is verleend, rekening en verantwoording af aan het college over de uitgevoerde activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

  • 2.

    Tenzij door het college bij de subsidieverlening anders is bepaald, legt de ontvanger van een eenmalige subsidie, binnen twaalf weken na afloop van de activiteit waarvoor subsidie is verleend, rekening en verantwoording af aan het college over de uitgevoerde activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

  • 3.

    De jaarrekening omvat minimaal een staat van baten en lasten, een balans en toelichtingen daarop. De jaarrekening moet op dezelfde wijze zijn ingericht als de bij de aanvraag tot subsidieverlening ingediende begroting.

  • 4.

    Het activiteitenverslag of jaarverslag bevat minimaal een beschrijving van de werkwijze en van de resultaten van de activiteiten.

  • 5.

    Bij subsidies hoger of gelijk aan 50.000 euro is de subsidieontvanger verplicht een controleopdracht te verstrekken aan een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, resulterend in accountantsrapport en een accountantsverklaring die inzicht geven in de getrouwheid en rechtmatigheid van de jaarrekening.

  • 6.

    Wanneer de subsidieontvanger de verantwoording niet tijdig of onvolledig indient, kan het college besluiten om de subsidie lager vast te stellen.

  • 7.

    Het college kan in bijzondere gevallen uitstel verlenen van de verplichting om voor een bepaalde datum rekening en verantwoording af te leggen.

Artikel 14. De vaststelling

  • 1.

    De subsidieontvanger dient gelijk met de verantwoording als bedoeld in artikel 13 een verzoek in tot vaststelling van de subsidie.

  • 2.

    Tenzij door het college anders is bepaald, wordt de subsidie vastgesteld binnen twaalf weken na ontvangst van de in artikel 13 bedoelde verantwoording.

  • 3.

    Het college kan de termijn als bedoeld in het tweede lid met maximaal twaalf weken verlengen onder mededeling van de verlenging van de termijn aan de subsidieontvanger.

  • 4.

    Het college kan in een subsidieregeling categorieën van subsidies aanwijzen waarbij over de subsidieverlening en subsidievaststelling tegelijkertijd wordt besloten en waarbij de subsidieontvanger geen verantwoording hoeft in te dienen.

HOOFDSTUK 3. FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 15. Betaling

  • 1.

    De subsidie wordt in één of in meerdere termijnen uitbetaald.

  • 2.

    Het college kan één of meerdere voorschotten op de subsidie verlenen.

  • 3.

    In de gevallen bedoeld in artikel 4:57 van de wet kan het college vorderingen op een subsidieontvanger rechtstreeks met het voorschot of met andere subsidies voor dezelfde subsidieontvanger verrekenen.

  • 4.

    Wanneer het college besluit tot terugvordering van een subsidie, dan kan het college tevens besluiten tot vordering van wettelijke rente.

Artikel 16. Terugvordering

  • 1.

    Het college kan onverschuldigd betaalde subsidies terugvorderen.

  • 2.

    Van onverschuldigde betaling is in ieder geval sprake wanneer:

    • a.

      de subsidie is verleend op grond van onjuiste informatie;

    • b.

      de subsidie niet of in onvoldoende mate is besteed aan de activiteit of voor het doel waarvoor subsidie is verleend;

    • c.

      de subsidie bij vaststelling wordt vastgesteld op een bedrag dat lager is dan het bedrag dat is verleend en reeds als voorschot uitbetaald;

    • d.

      de subsidie wordt ingetrokken of in het nadeel van de ontvanger wordt gewijzigd;

    • e.

      de subsidieverlening kennelijk onjuist is of het gevolg van een onmiskenbare vergissing.

  • 3.

    Het college kan overige terugvorderingsgronden vaststellen.

  • 4.

    Het college kan besluiten om af te zien van terugvordering, wanneer de terugvordering een bedrag van 100,00 euro niet te boven gaat.

Artikel 17. Algemene reserve

Het college kan bij subsidieregeling regels stellen over de vorming van een algemene reserve, de maximale omvang van deze reserve en de uitgaven die met gebruikmaking van deze reserve kunnen worden gedaan.

Artikel 18. Bestemmingreserve en voorziening

  • 1.

    Het college kan bij subsidieregeling regels stellen over de vorming van een bestemmingsreserve, de maximale omvang van deze reserve en de uitgaven die met gebruikmaking van deze reserve kunnen worden gedaan.

  • 2.

    Het college kan bij subsidieregeling regels stellen over de vorming van een voorziening, de maximale omvang van deze voorziening en de uitgaven die met gebruikmaking van deze voorziening kunnen worden gedaan.

Artikel 19. Vergoeding vermogensvorming

  • 1.

    In de gevallen bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de wet is de subsidieontvanger aan het college een vergoeding van de vermogenswaarden verschuldigd.

  • 2.

    De hoogte van de vergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald door het college, doch bedraagt maximaal het bedrag waarmee de subsidie van de gemeente heeft bijgedragen aan de vermogensvorming.

  • 3.

    Het college kan bij subsidieregeling regels stellen voor de vergoeding als bedoeld in het eerste lid.

HOOFDSTUK 4. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 20. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen, gelet op het belang van een aanvrager, artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing, naar oordeel van het college, leidt tot onbillijke of onevenredige gevolgen.

Artikel 21. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017 en is van toepassing op subsidies voor activiteiten die na 1 januari 2017 worden uitgevoerd.

  • 2.

    De Algemene subsidieverordening, vastgesteld door de raad op 26 november 2009 en gewijzigd door de raad op 27 oktober 2011, wordt gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken.

Artikel 22. Overgangsbepaling

  • 1.

    Op aanvragen tot verlening van subsidie die op basis van de in artikel 21, tweede lid, genoemde verordening zijn ingediend en waarover voor de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, blijft die verordening van toepassing.

  • 2.

    Op aanvragen tot verlening van subsidie die voor inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend, maar die betrekking hebben op het tijdvak na inwerkingtreding van deze verordening, is deze verordening van toepassing.

  • 3.

    Op aanvragen tot vaststelling van subsidie die op basis van de in artikel 21, tweede lid, genoemde verordening zijn verleend, blijft die verordening van toepassing.

  • 4.

    Op subsidies die voor inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend en vastgesteld, blijft de verordening genoemd in artikel 21, tweede lid, van toepassing.

  • 5.

    Op bezwaar tegen een besluit, genomen op basis van de verordening genoemd in artikel 21, tweede lid, wordt beslist met toepassing van die verordening.

Artikel 23. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Algemene subsidieverordening 2017’.

 

Dronten, 30 juni 2016

De raad van Dronten,

 

D. Petrusma MMC mr. A.B.L. de Jonge

griffier voorzitter

 

Toelichting Algemene subsidieverordening

Algemeen

Waarom een nieuwe subsidieverordening?

De Algemene subsidieverordening 2017 vervangt de verordening uit 2009. Er zijn twee belangrijke redenen om de oude verordening in zijn geheel te vervangen door een nieuwe:

  • 1.

    In de verordening uit 2009 staat op meerdere plaatsen dat het college beleidsregels en nadere regels kan vaststellen. De termen ‘beleidsregels’ en ‘nadere regels’ worden gebruikt alsof ze synoniemen zijn. Juridisch gezien zijn beleidsregels en nadere regels echter niet hetzelfde. Nadere regels zijn algemeen verbindend en kunnen externe werking hebben. Beleidsregels zijn niet algemeen verbindend en zijn beperkt tot de afweging van belangen, vaststelling van feiten en de uitleg van een wettelijk voorschrift. In de tekst van de nieuwe verordening is consequent gekozen voor de term “subsidieregeling”. De subsidieregeling bevat algemeen verbindende voorschriften (nadere regels). Hiermee wordt duidelijk wat het juridisch gewicht is van de subsidieregeling en worden de bevoegdheden van het college op een correcte manier afgebakend.

  • 2.

    Nu de Algemene subsidieverordening toch gewijzigd werd, is meteen van de gelegenheid gebruik gemaakt om de verordening op een aantal punten te corrigeren, te actualiseren en te vereenvoudigen. Dit schept helderheid voor subsidieaanvragers en vergroot de praktische toepasbaarheid van de verordening.

Juridisch kader

In de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen ‘de wet’) zijn algemene regels opgenomen voor het verstrekken van subsidies. Dit betekent dat specifieke regels voor het verstrekken van subsidies moeten worden opgenomen in ‘bijzonder’ bestuursrecht, zoals een verordening en een subsidieregeling.

In de Algemene subsidieverordening 2017 zijn de lokale regels opgenomen voor het aanvragen, verlenen, verantwoorden en vaststellen van subsidies. De verordening geeft het college de bevoegdheid om in subsidieregelingen meer gedetailleerde regels vast te leggen. Het meest specifieke niveau is de bijzondere subsidiebeschikking. Dit is een brief van het college waarin staat wat het college over een subsidie heeft besloten.

De gemeente verleent subsidies om bepaalde doelen te bereiken. De subsidieverordening van de raad, de subsidieregeling van het college en de subsidiebesluiten van het college zijn de noodzakelijke juridische schakels tussen de lokale beleidsdoelen enerzijds en de realisering van beleidsdoelen door subsidieontvangers anderzijds. Met een subsidie kan een subsidieaanvrager de kosten van een activiteit in zijn geheel of gedeeltelijk betalen. Na afloop van een activiteit zal de subsidieontvanger de besteding van de subsidie verantwoorden en rapporteren over de doelen die zijn gehaald. Hierna kan het college de subsidie definitief vaststellen. Het college kan bij lagere subsidiebedragen afzien van het vragen van een verantwoording.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Aanvrager (ad. a)

Een aanvrager is de persoon of rechtspersoon die een subsidie aanvraagt. Een aanvraag is (artikel 1:3, derde lid van de wet) een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. Artikel 1:2, eerste lid, van de wet definieert belanghebbende als degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Dit betekent dat alleen een belanghebbende subsidie kan aanvragen. Een belanghebbende moet een rechtstreeks belang hebben bij een besluit. Bij het beoordelen van een subsidieaanvraag wordt gekeken of het belang van een belanghebbende voldoet aan de zogenaamde OPERA-criteria: Objectief, Persoonlijk, Eigen, Rechtstreeks en Actueel.

Soms is de belanghebbende een rechtspersoon in oprichting, een informele vereniging (zoals een buurtgroep of actiegroep), een maatschap of een vennootschap onder firma. Subsidie kan dan worden verleend aan een natuurlijke persoon die bij deze groep personen betrokken is.

 

Subsidie (ad. f)

In artikel 4:21, eerste lid, van de wet wordt subsidie omschreven als de “aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen en diensten”.

Subsidie wordt verstrekt door “een bestuursorgaan”. In deze verordening is vastgelegd dat het college het relevante bestuursorgaan is voor het verstrekken van subsidies (zie ook artikel 3 van deze verordening en de bijbehorende toelichting).

Soms zegen commerciële instellingen dat ze subsidies verlenen. Strikt genomen is dat niet juist. Er is sprake van ingesleten woordgebruik. Dat neemt niet weg dat commerciële instellingen juridische constructies kunnen gebruiken die lijken op titel 4.2 van de wet.

Het subsidiebegrip is een materieel begrip. Dat wil zeggen dat alles wat voldoet aan de omschrijving van subsidie een subsidie is, ongeacht welke naam het wordt gegeven. Ook bij benamingen als bijdrage, tegemoetkoming, bekostiging, vergoeding, compensatie of financiering kan er dus sprake zijn van subsidie. Het is niet altijd nodig dat een aanvrager daadwerkelijk geld ontvangt, het gaat immers om een “aanspraak op financiële middelen”. Soms gaat het bij subsidieverlening om een garantstelling voor de rente en aflossing van een geldlening. De garantstelling is een subsidie, ook al is er geen betaling. Van belang blijft wel dat een garantie wordt gegeven “met het oog op bepaalde activiteiten” van de ontvanger.

Bij subsidie moet het gaan om een aanspraak op financiële middelen, een bijdrage ‘in natura’ (denk bijvoorbeeld aan het verstrekken van een rolstoel of het in gebruik geven van een gemeentelijke accommodatie) is daarom geen subsidie. Strikt genomen is een ‘subsidie in natura’ dus niet mogelijk.

Subsidie wordt onderscheiden van een commerciële transactie. De betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten (inkoop) is daarom geen subsidie. Ook zijn belastingen, volksverzekeringen, schadevergoedingen en contributies geen subsidie.

Uitkeringen voor levensonderhoud in het kader van de Participatiewet, studiefinanciering en dergelijke zijn geen subsidie. Deze uitkeringen zijn niet gericht op specifieke activiteiten, maar beogen een algemeen inkomenseffect. Bovendien ligt de wijze van besteden niet vast.

Voor het persoonsgebonden budget in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) geldt dat in de Wmo de bepaling is opgenomen dat de subsidietitel van de wet (titel 4.2 van de wet) niet geldt voor dit persoonsgebonden budget (artikel 2.3.6, zesde lid Wmo 2015). In wetgeving op het terrein van de sociale zekerheid vinden we deze uitzonderingsbepaling wel vaker.

Tenslotte is de subsidietitel niet van toepassing op een financiële transactie die uitsluitend tussen overheden plaatsvindt.

Een aandachtspunt vormen de dwingende regels van het aanbestedingsrecht. In het aanbestedingsrecht staan transparante opdrachtverlening en vrije mededinging centraal. Gemeenten zijn verplicht om werken, leveringen en diensten Europees aan te besteden als de waarde van de opdracht bepaalde grensbedragen overschrijdt. Bovendien gelden de nationale en lokale aanbestedingsregels. Bij aanbestedingen gaat het meestal om privaatrechtelijke opdrachtverleningen en overeenkomsten, maar soms kan bij subsidieverlening sprake zijn van een overheidsopdracht als bedoeld in het aanbestedingsrecht.

 

Subsidieplafond (ad. g)

In artikel 4:22 van de wet wordt de term subsidieplafond omschreven als het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een wettelijk voorschrift.

Artikel 4:25, eerste lid van de wet bepaalt dat de mogelijkheid om subsidieplafonds vast te stellen in een wettelijk voorschrift (zoals een verordening) moet zijn opgenomen. In artikel 3 van deze verordening wordt de bevoegdheid om subsidieplafonds vast te stellen gedelegeerd aan het college.

Afhankelijk van de door de raad bij het vaststellen van de begroting beschikbaar gestelde financiële middelen kan het college in een subsidieregeling subsidieplafonds vaststellen voor verschillende categorieën subsidies. Door het vaststellen van subsidieplafonds kunnen open-einde-regelingen worden voorkomen.

Artikel 4:25, tweede lid van de wet voorziet in een verplichte weigeringsgrond als er door het verlenen van subsidie een subsidieplafond wordt overschreden.

Bij het vaststellen van een subsidieplafond kan het college ook vastleggen hoe de beschikbare middelen binnen een subsidieplafond worden verdeeld. Mogelijk zijn:

  • Wie het eerst komt, het eerst maalt. De aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld tot de beschikbare middelen op zijn;

  • Evenredige verdeling. Na het verstrijken van de indieningstermijn worden alle aanvragen tegelijk behandeld en de beschikbare middelen worden evenredig verdeeld over de aanvragers (iedereen een gelijk bedrag);

  • Verdeling naar kwalitatieve criteria. Na het verstrijken van de indieningstermijn wordt bekeken in hoeverre de aanvragers voldoen aan vooraf geformuleerde criteria;

  • Loting.

Omdat een subsidieplafond een aanspraak op subsidie kan doorbreken, moet duidelijk zijn voor welke activiteiten het plafond geldt en voor welk tijdvak. Daarom moeten subsidieplafonds worden vastgesteld en bekend gemaakt voordat het tijdvak begint waarop de subsidieplafonds betrekking hebben (artikel 4:27 van de wet).

 

Subsidieregeling (ad. h)

Een subsidieregeling bestaat uit ‘nadere regels’ als bedoeld in artikel 156, derde lid Gemeentewet. De raad kan de bevoegdheid tot het vaststellen van nadere regels overdragen (delegeren) aan het college, waarbij de raad in een verordening opneemt voor welke onderwerpen dit mag.

De bevoegdheid tot het vaststellen van een subsidieregeling wordt met deze verordening overgedragen aan het college (zie artikel 3, eerste lid van deze verordening). Een subsidieregeling is een algemeen verbindend voorschrift. Het gaat, met andere woorden, om regels met externe werking, die voor alle betrokkenen bindend zijn.

 

Uitvoeringsovereenkomst (ad. i)

Artikel 4:36, eerste lid van de wet bepaalt dat ter uitvoering van een beschikking tot subsidieverlening een overeenkomst kan worden gesloten.

Een uitvoeringsovereenkomst kan de vorm hebben van een overeenkomst van geldlening of van borgtocht, wanneer de subsidie bestaat uit een krediet of een garantie.

Een uitvoeringsovereenkomst kan ook de vorm hebben van een ‘afdwingovereenkomst’ (artikel 4:36, tweede lid van de wet). Deze overeenkomst verschaft de subsidieverstrekker de mogelijkheid om in rechte de nakoming te vorderen van wat er in de overeenkomst is vastgelegd over de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten. Het bestuursorgaan heeft dan de zekerheid dat de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

Het college kan subsidie verlenen onder de voorwaarde dat de ontvanger meewerkt aan de totstandkoming van een uitvoeringsovereenkomst (artikel 4:33, onder a van de wet).

De uitvoeringsovereenkomst kan de beschikking niet vervangen. Een verleningsbeschikking blijft noodzakelijk, evenals een voorafgaande subsidieaanvraag. Anders dan een beschikking, is een uitvoeringsovereenkomst niet eenzijdig. Een beschikking wordt alleen door het college getekend, een uitvoeringsovereenkomst wordt zowel door de subsidieontvanger als door het college getekend.

Een uitvoeringsovereenkomst is geen herhaling van de beschikking. De relevante onderdelen van de subsidieverlening moeten in de beschikking staan, zoals het bedrag van de subsidie, de berekeningswijze, eventuele verplichtingen en aanduiding van de gesubsidieerde activiteiten (zie ook de toelichting bij artikel 10). Deze onderdelen kunnen in een uitvoeringsovereenkomst verder worden uitgewerkt.

De verhouding tussen beschikking en uitvoeringsovereenkomst is onder meer van belang bij de vraag naar de rechterlijke competentie. De gangbare opvatting is dat bij een geschil over een beschikking de bestuursrechter bevoegd is en bij een geschil over een uitvoeringsovereenkomst de burgerlijke rechter, maar hierop zijn uitzonderingen mogelijk.

Het intrekken of wijzigen van een subsidiebeschikking kan vanzelfsprekend gevolgen hebben voor de uitvoeringsovereenkomst.

 

Artikel 2. Reikwijdte

Deze verordening is van toepassing op alle subsidies die het college verstrekt (eerste lid). Het gaat dus niet alleen om de traditioneel bekende subsidies in de hoek van welzijn, sport en cultuur. Alle door het college verstrekte subsidies vallen onder de werking van deze verordening.

De verordening is niet van toepassing wanneer de verlening van een bepaalde categorie subsidies is geregeld in een ander wettelijk voorschrift, zoals een andere, specifieke verordening. Een voorbeeld hiervan is de Verordening loonkostensubsidie participatiewet waarin is vastgelegd wanneer het college een loonkostensubsidie verstrekt.

Artikel 4:23, derde lid, van de wet bepaalt dat onder bepaalde omstandigheden subsidie kan worden verstrekt zonder dat er een wettelijk voorschrift nodig is. Genoemd worden:

  • Vooruitlopend op de totstandkoming van een wettelijk voorschrift;

  • Wanneer subsidie rechtstreeks volgt uit een Europees programma (maar omdat een Europese subsidie vaak niet ‘rechtstreeks’ volgt uit een Europees programma, is meestal toch een wettelijke grondslag nodig bij een subsidie die wordt verstrekt als gevolg van een Europees steunkader);

  • Wanneer de begroting de subsidieontvanger en het bedrag van de subsidie vermeldt;

  • In incidentele gevallen.

Het college kan overigens bepalen (tweede lid) dat deze verordening toch geheel of gedeeltelijk van toepassing is, wanneer er sprake is van een situatie als genoemd in artikel 4:23, derde lid van de wet.

 

Artikel 3. Bevoegdheden college

Dit artikel wijst het college aan als het bestuursorgaan dat voor de subsidieverlening belangrijk is. Het college is bevoegd om nadere regels voor de uitvoering (subsidieregelingen) vast te stellen.

Op verschillende plaatsen in de verordening worden specifieke bevoegdheden aan het college gedelegeerd. Het college zal, waar nodig, in een subsidieregeling opnemen hoe de bevoegdheden verder worden ingevuld. Het college heeft de volgende bevoegdheden:

  • Het vaststellen van subsidieregelingen (nadere regels);

  • Het vaststellen van subsidieplafonds (artikel 3, tweede lid). Zie voor subsidieplafonds ook de toelichting bij artikel 1, onder e (begripsomschrijving subsidieplafond);

  • Het besluiten over het al dan niet verlenen, vaststellen, wijzigen, intrekken, terugvorderen en verrekenen van subsidies (artikel 3, derde lid, artikel 14 en artikel 15);

  • Het verbinden van voorwaarden en verplichtingen aan de subsidie (artikel 3, vierde lid en artikel 11);

  • Het aangaan en ontbinden van uitvoeringsovereenkomsten (artikel 3, vierde lid);

  • Afwijken van de verordening als een Europees steunkader dat noodzakelijk maakt (artikel 4, eerste lid);

  • Het aanwijzen van toezichthouders (artikel 5);

  • Het nader onderverdelen in soorten subsidie (artikel 7);

  • Het benoemen van de subsidiabele kosten (artikel 7);

  • Bepalen wanneer subsidie wordt verleend aan rechtspersonen zonder volledige rechtsbevoegdheid (artikel 8);

  • Het vaststellen van een aanvraagformulier (artikel 9);

  • Het afwijken van, verlengen of opschorten van termijnen (diverse artikelen);

  • Het hanteren van weigeringsgronden in aanvulling op de wet (artikel 11);

  • Het opleggen van verplichtingen (artikel 12);

  • Het aanwijzen van categorieën subsidies waarbij over subsidieverleningen subsidievaststelling tegelijk wordt besloten (artikel 14, vierde lid);

  • Het verlenen van voorschotten op een subsidie (artikel 15);

  • Het vorderen van wettelijke rente (artikel 15, vierde lid);

  • Het vaststellen van overige gronden voor terugvordering van subsidie (artikel 16);

  • Het stellen van regels voor het vormen van reserves en voorzieningen (artikel 17 en artikel 18);

  • Het stelen van regels voor vergoeding bij vermogensvorming (artikel 19);

  • Het toepassen van de hardheidsclausule (artikel 20).

     

Artikel 4. Europees steunkader

Artikel 4:23 van de wet eist een wettelijke grondslag voor subsidie die door een Nederlands bestuursorgaan wordt verstrekt (zie voor mogelijke uitzonderingen de toelichting bij artikel 2).

Dit betekent dat er in beginsel een basis voor de verstrekking van een Europese subsidie nodig is in een bijzondere wettelijke regeling, zoals een gemeentelijke verordening.

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn om af te wijken van deze verordening, of dat deze verordening wordt aangevuld. Het eerste lid geeft het college deze bevoegdheid.

Het tweede en derde lid zijn een gevolg van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en subsidiebeschikkingen waarop een Europees steunkader van toepassing is, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, dan zijn uiteraard alleen die kosten subsidiabel, die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het desbetreffende steunkader (vierde lid). Ook komen ondernemingen alleen in aanmerking voor een subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, wanneer de subsidieverlening voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

Een onderneming is in de Europese regelgeving iedere eenheid, ongeacht de rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitvoert.

 

Artikel 5. Toezichthouders

Personen die door het college zijn aangewezen als toezichthouder kunnen met de daarbij behorende bevoegdheden als genoemd in de artikelen 5:12 tot en met 5:20 van de wet in voorkomende gevallen onderzoek doen naar de naleving van de bepalingen in deze verordening.

 

Artikel 6. Verslag

Tenzij in een wettelijk voorschrift anders wordt bepaald, regelt artikel 4:24 van de wet dat minimaal eenmaal per 5 jaar een verslag wordt geschreven over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidies. Omdat het onderzoek naar doelmatigheid en doeltreffendheid al loopt via de gemeentelijke jaarrekening, is ervoor gekozen om geen verslag als bedoeld in artikel 4:24 van de wet op te stellen.

 

Artikel 7. Soorten subsidies en subsidiabele kosten

Het college kan in een subsidieregeling een verdere onderverdeling in categorieën subsidies aanbrengen, bijvoorbeeld een onderverdeling in basissubsidie en activiteitensubsidies.

In een subsidieregeling kan het college ook vastleggen welke kosten subsidiabele kosten zijn.

 

Artikel 8. Rechtspersoonlijkheid

De verordening bepaalt dat subsidies worden verleend aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid. Als er sprake is van een rechtspersoon en van een functionerend bestuur, dan is er voor het college meer zekerheid dat de subsidie rechtmatig en doelmatig zal worden besteed.

Rechtspersoonlijkheid blijkt meestal uit een notariële akte (akte van oprichting, statuten) of uit een bepaald ledenbestand. Een rechtspersoon heeft een zekere organisatiegraad en eenheid, kan zelfstandig schulden en bezittingen hebben en heeft een eigen boekhouding (zie ook artikel 2:3 Burgerlijk Wetboek). Een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid kan in het rechtsverkeer optreden als zelfstandig rechtssubject. De statuten bepalen dan wie namens de rechtspersoon mag optreden ‘in rechte’.

Soms is het niet reëel om van een subsidieaanvrager te verwachten dat deze rechtspersoonlijkheid bezit. Bijvoorbeeld bij een eenmalige activiteit van een verder ongeorganiseerde groep buurtbewoners of bij een zeer laag subsidiebedrag. Het college heeft dan de mogelijkheid om subsidie te verlenen aan een natuurlijke persoon of een groep personen zonder volledige rechtsbevoegdheid.

Uitgangspunt is wel, dat bij hoge subsidiebedragen en bij subsidies die meerdere jaren achtereen worden verstrekt, sprake moet zijn van rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.

 

Artikel 9. De aanvraag

Een besluit over subsidieverlening wordt voorafgegaan door een aanvraag. In artikel 4:2 van de wet zijn algemene bepalingen over aanvragen opgenomen. Daarin staat dat de aanvraag tenminste bevat:

  • Ondertekening;

  • Naam en adres van de aanvrager;

  • Dagtekening;

  • Een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd;

  • Alle gegevens en bescheiden die voor een beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs kan beschikken.

Op grond van artikel 4:4 van de wet is het college bevoegd om voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier vast te stellen. Zowel voor de aanvrager als voor de gemeente is het praktisch om te werken met formulieren. De aanvrager weet dan welke informatie hij moet leveren en de gemeente beschikt op overzichtelijke wijze over alle relevante gegevens. Dit vergemakkelijkt de onderlinge vergelijking van aanvragers en komt de efficiëntie van het subsidieproces ten goede.

Het college kan via het aanvraagformulier de subsidieaanvragers verplichten om een begroting, een balans, een activiteitenplan en andere gegevens in te dienen die van belang zijn voor het beoordelen van een aanvraag.

In artikel 4:1 van de wet staat dat een aanvraag schriftelijk moet worden ingediend, maar volgens artikel 2:15 van de wet kan een aanvraag ook elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden, mits het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat de elektronische weg is geopend. Artikel 9 van deze verordening geeft het college de mogelijkheid om de elektronische weg te openen voor subsidieaanvragen.

Artikel 4:2, eerste lid van de wet bepaalt dat een aanvraag moet zijn ondertekend. Volgens artikel 2:16 van de wet is wordt bij een elektronisch ingediende aanvraag aan de eis van ondertekening voldaan door een elektronische handtekening, als de methode die daarbij voor authentificatie is gebruikt voldoende betrouwbaar is. Vanzelfsprekend geldt ook hier dat het college de elektronische weg wel moet hebben opengesteld.

Artikel 4:5 van de wet regelt in welke gevallen het college kan besluiten om een aanvraag niet in behandeling te nemen. De belangrijkste reden om een aanvraag niet in behandeling te nemen ontstaat wanneer de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de aanvrager niet het voorgeschreven formulier heeft gebruikt. Wel moet de aanvrager de gelegenheid krijgen om de aanvraag binnen een door het college gestelde termijn aan te vullen (hersteltermijn).

Het college heeft een actieve doorzendplicht als een aanvraag bij het college wordt ingediend, die eigenlijk bij een ander bestuursorgaan moet zijn (artikel 2:3 van de wet).

 

Artikel 10. De verlening

De verlening van subsidie vindt plaats op basis van de aanvraag. In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen het college moet beslissen op een subsidieaanvraag. De eerste stap om te komen tot subsidiebesluiten voor een bepaald kalenderjaar is een besluit van de raad over de begroting voor dat kalenderjaar. Als de begroting is vastgesteld weet het college wat de financiële kaders voor het kalenderjaar zijn. Mede op basis daarvan kan het college de subsidieregeling voor het kalenderjaar vaststellen.

Is de subsidieregeling eenmaal vastgesteld, dan heeft het college maximaal twaalf weken om te besluiten op de reeds ingediende aanvragen voor het kalenderjaar. Voor de aanvragen die binnenkomen nadat het college de subsidieregeling heeft vastgesteld geldt een beslistermijn van twaalf weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

Het college kan een beslistermijn verlengen (vierde lid) als daar voldoende redenen voor zijn. Bijvoorbeeld wanneer er nog gesprekken of onderhandelingen moeten plaatsvinden of wanneer er door een derde partij nog geadviseerd moet worden.

In artikel 4:15 van de wet worden de redenen opgesomd voor het opschorten van de beslistermijn. Deze redenen zijn:

  • De aanvraag is niet compleet en de aanvrager krijgt een termijn voor het aanvullen van de aanvraag;

  • Er moet informatie uit het buitenland komen;

  • De aanvrager heeft schriftelijk met het uitstel ingestemd;

  • De vertraging kan de aanvrager worden toegerekend;

  • Overmacht bij het bestuursorgaan (bijvoorbeeld door ziekte is er geen quorum voor een besluit door het college).

In het vijfde lid wordt expliciet bepaald dat de beslistermijn wordt opgeschort als er sprake is van een melding staatssteun bij Europese Commissie. Dit lijkt ook te kunnen vallen onder de redenen voor opschorting uit artikel 4:15 van de wet, maar om discussie hierover te voorkomen is toch de tekst van het vijfde lid opgenomen.

 

Eisen aan een besluit

Een besluit treedt pas in werking wanneer het bekend wordt gemaakt (artikel 3:40 van de wet). Een besluit is een schriftelijke beslissing van het bestuursorgaan (artikel 1:3, eerste lid van de wet). Er wordt een brief (beschikking) aan de belanghebbende gestuurd of uitgereikt, waarin het besluit is weergegeven (artikel 3:41, eerste lid van de wet).

Algemene bepalingen over besluiten zijn opgenomen in de artikelen 3:1 tot en met 3:4 van de wet. Een besluit noemt minimaal:

  • De wettelijke grondslag voor het besluit (artikel 3:47, tweede lid van de wet);

  • De motivering (afdeling 3.7 van de wet);

  • De afweging van belangen (afdeling 3.2 van de wet);

  • De mogelijkheid voor bezwaar en beroep (artikel 3:45 van de wet). De dag na de bekendmaking van het besluit start de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift.

Voor een besluit subsidieverlening gelden naast de algemene bepalingen over besluiten (zie hierboven) ook nog, dat in een beschikking subsidieverlening moet worden opgenomen:

  • Omschrijving van de gesubsidieerde activiteit (artikel 4:30, eerste lid van de wet);

  • Het bedrag van de subsidie of de wijze van berekening (artikel 4:31 van de wet);

  • Subsidievoorwaarden, waaronder een eventueel begrotingsvoorbehoud (artikel 4:33 van de wet). Met het begrip ‘voorwaarde’ wordt bedoeld dat de werking van een rechtshandeling afhankelijk wordt gesteld van een toekomstige onzekere gebeurtenis. Bijvoorbeeld subsidieverlening voor een landelijk sportevenement in Dronten onder de voorwaarde dat het evenement daadwerkelijk aan Dronten wordt toegewezen. Dit onderscheidt het begrip voorwaarde van het begrip verplichting;

  • Subsidieverplichtingen die niet al uitputtend in een wettelijk voorschrift zijn geregeld (artikel 4:37 t/m 4:39 van de wet). Een verplichting is niet hetzelfde als een voorwaarde. Een subsidieontvanger kan de aanspraak op financiële middelen pas verzilveren als aan de subsidieverplichtingen wordt voldaan;

  • Indien van toepassing, de grondslag voor een latere uitwerking van subsidieverplichtingen (artikel 4:40 van de wet);

  • Termijnen voor het indienen van een verantwoording over de besteding van de subsidie en de aanvraag subsidievaststelling (artikel 4:44 van de wet);

  • Betalingstermijnen en berekeningswijze termijnbetalingen (artikel 4:52 en 4:53 van de wet).

     

Artikel 11. Weigeren, wijzigen en intrekken van subsidie

Weigeren van subsidie (artikel 11, eerste t/m derde lid)

In de artikelen 4:25 en 4:35 van de wet wordt een aantal weigeringsgronden genoemd. Artikel 4:25, tweede lid van de wet bepaalt dat het overschrijden van een subsidieplafond een weigeringsgrond is. Volgens artikel 4:35 van de wet kan de subsidieverlening in ieder geval worden geweigerd als er een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    De activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    De aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    De aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen over de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Verder kan volgens artikel 4:35 van de wet een subsidie worden geweigerd als de aanvrager:

  • a.

    In het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zouden hebben geleid, of

  • b.

    Failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

In aanvulling hierop bevat artikel 11 van deze verordening een aantal andere specifieke weigeringsgronden (eerste lid).

Bij strijdigheid met vigerende wetgeving (onder g) kan bijvoorbeeld worden gedacht aan activiteiten die ontoelaatbare discriminatie opleveren wegens godsdienst, politieke gezindheid, ras, geslacht, seksuele geaardheid, etc. Wanneer er gediscrimineerd wordt bij het verlenen van toegang tot gesubsidieerde activiteiten, dan is gemeentelijke subsidie niet wenselijk. Maar een enkele keer kan er een goede reden zijn om de toegang tot een gesubsidieerde activiteit te beperken tot specifieke groepen (met uitsluiting van andere groepen), bijvoorbeeld wanneer op deze manier juist die groepen worden bereikt die bereikt moeten worden. Er is dan sprake van een passende ‘toelaatbare discriminatie’.

Met onderdeel i wordt bedoeld dat subsidie wordt geweigerd, wanneer de subsidieverlening leidt tot ontoelaatbare staatsteun.

Staatssteun is in principe verboden. Er is sprake van staatssteun wanneer financiële steun aan een onderneming (subsidie, lening, garantie, etc.) voldoet aan de volgende criteria:

  • De onderneming krijgt financiële steun uit overheidsmiddelen voor het verrichten van economische activiteiten;

  • De steun geeft de onderneming een economisch voordeel dat hij anders niet zou hebben gehad;

  • De steun is selectief, doordat ze wordt gegeven aan een specifieke onderneming, sector of regio;

  • De steun verstoort de mededinging (concurrentie) of kan deze verstoren;

  • De steun leidt tot ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in Europa of kan hiertoe leiden.

De hoofdregel is, dat staatsteun als bedoeld in artikel 107, eerste lid van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, wordt gemeld bij de Europese Commissie. Ook subsidieregelingen die kunnen leiden tot staatssteun moeten worden gemeld (artikel 108, derde lid van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Voor het melden van staatssteun bestaat een specifieke procedure (procedureverordening van de Raad voor de Europese Unie). Meldingen van staatsteun door decentrale overheden loopt vaak via de centrale overheid (i.c. het Coördinatiepunt Staatssteun bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).

Soms is staatssteun toelaatbaar, bijvoorbeeld bij diensten van algemeen economisch belang of steun waarvan het bedrag zo gering is, dat deze het handelsverkeer tussen lidstaten niet ongunstig zal beïnvloeden. Europa hanteert ook nog andere vrijstellingen of uitzonderingen.

Onderdeel l betreft de situatie dat een subsidieaanvrager de toets van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet BIBOB) niet kan doorstaan. Bij deze weigeringsgrond is het niet van belang dat de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd in principe gesubsidieerd zou kunnen worden. Het gaat hier louter om de integriteit van de persoon of de rechtspersoon die de subsidie aanvraagt.

Het college kan in een subsidieregeling of bij de subsidieverlening aanvullende weigeringsgronden opnemen (derde lid).

 

Intrekken of wijzigen van subsidie (artikel 11, vierde lid)

Het vierde lid zorgt ervoor dat het college, zolang de subsidie nog niet is vastgesteld de omstandigheden uit het eerste lid kan gebruiken voor het intrekken of wijzigen van de subsidieverlening. Ook is intrekken of wijzigen mogelijk op grond van de in artikel 4:48 en 4:50 van de wet genoemde gevallen.

In artikel 4:48, eerste lid van de wet worden de volgende redenen genoemd voor het intrekken of wijzigen van een subsidieverlening:

  • a.

    De activiteiten waarvoor subsidie is verleend vinden niet, of niet in zijn geheel plaats;

  • b.

    De subsidieontvanger heeft niet voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    De subsidieontvanger heeft onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens zou hebben geleid tot een ander besluit over de subsidie;

  • d.

    De subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit behoorde te weten;

  • e.

    Met toepassing van artikel 4:34, vijfde lid wordt een beroep gedaan op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

De gronden van artikel 4:48 zijn verwijtbaar. De intrekking of wijziging geschiedt met terugwerkende kracht. Zijn er al betalingen gedaan, dan zijn deze door de intrekking of wijziging onverschuldigd betaald en kunnen worden teruggevorderd (zie artikel 16 van deze verordening).

In artikel 4:50, eerste lid van de wet wordt een aantal overige redenen genoemd voor het intrekken of wijzigen van een subsidie, zolang de subsidie nog niet is vastgesteld:

  • a.

    Voor zover de subsidieverlening onjuist is;

  • b.

    Voor zover veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, of

  • c.

    In andere bij wettelijk voorschrift geregelde gevallen.

De gronden van artikel 4:50 zijn niet verwijtbaar. De intrekking of wijziging heeft geen terugwerkende kracht. Reeds betaalde subsidie blijven behouden. Onderdeel a kan niet gebruikt worden als de subsidieontvanger wist dat de verlening onjuist was, want dan is artikel 4:48, eerste lid, onder d van toepassing (zie hierboven).

Het college moet bij de toepassing van artikel 4:50 een redelijke termijn in acht nemen. Wat redelijk is hangt af van de situatie. Intrekken of wijzigen met onmiddellijke ingang kan redelijk zijn.

Artikel 4:50, tweede lid van de wet bepaalt dat bij de toepassing van artikel 4:50, eerste lid, onder a en b, een subsidieontvanger mogelijk recht heeft op een schadevergoeding, wanneer de ontvanger handelingen verricht omdat hij op de juistheid van de subsidieverlening heeft vertrouwd en door de intrekking van subsidie schade lijdt.

 

Verlagen van subsidie in de toekomst

Voor het verlagen van subsidie in de toekomst (gehele of gedeeltelijke weigering voor een aansluitend tijdvak) is artikel 4:51 van de wet van belang:

  • 1.

    Indien een subsidieontvanger voor wie drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten, geschiedt gehele of gedeeltelijke weigering van subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen de voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.

  • 2.

    Voor zover aan het einde van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend sedert de bekendmaking van het voornemen tot weigering voor een daarop aansluitend tijdvak nog geen redelijke termijn is verstreken, wordt de subsidie voor het resterende deel van die termijn verleend, zo nodig in afwijking van artikel 4:25, tweede lid.

Het college moet de subsidieontvanger de gelegenheid geven om zich aan te passen aan de nieuwe financiële situatie. Het college mag rekening houden met de mate waarin de subsidie deel uit maakt van de begroting van de subsidieontvanger. Als de subsidie slechts 10% van de inkomsten van de subsidieontvanger uitmaakt, dan is een verlaging van de subsidie met 100% in een korte termijn redelijk. Als een subsidieontvanger voor een belangrijk deel draait op inkomsten uit subsidie, dan is een verlaging in drie of vier termijnen redelijk. Het verminderen van subsidie voor een volgend tijdvak moet op tijd worden aangekondigd (wat op tijd is, is weer afhankelijk van de situatie, maar meestal wordt zes maanden van te voren gezien als tijdig).

Het college heeft de mogelijkheid om, wanneer de situatie daarom vraagt, bij de subsidieverlening van drie of meer achtereenvolgende jaren, in de beschikking tot verlening van de subsidie steeds op te nemen dat er sprake is van onzekerheid over de beschikbaarheid van financiële middelen in de toekomst, bijvoorbeeld omdat de gemeente afhankelijk is van voortzetting van een rijkssubsidie. De subsidieontvanger moet dan altijd rekening houden met de mogelijkheid van beëindiging (of vermindering) van de subsidie.

 

Artikel 12. Verplichtingen

De rekenkamercommissie is een door de raad samengestelde onafhankelijke commissie die als taak heeft om onderzoek te doen naar de doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid van het uitgevoerde beleid. Onder het laatste valt ook de subsidieverlening.

In Dronten is het financieel onderzoek van de rekenkamercommissie gebonden aan de Verordening gemeentelijke rekenkamercommissie.

Artikel 4:37 van de wet bevat een overzicht van verplichtingen die het college kan opleggen aan de subsidieontvanger. Die verplichtingen kunnen betrekking hebben op:

  • a.

    Aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

  • b.

    De administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

  • c.

    Het voorafgaand aan de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing over de subsidie;

  • d.

    De te verzekeren risico’s;

  • e.

    Het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;

  • f.

    Het afleggen van rekening en verantwoording over de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

  • g.

    Het beperken of wegnemen van nadelige gevolgen van de subsidie voor derden;

  • h.

    Het uitoefenen van een controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op het gevoerde financieel beheer en de financiële verantwoording.

Het college kan bij subsidieregeling ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot realisering van het doel van de subsidie (artikel 4:38 van de wet).

Het vijfde lid doelt op verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Deze verplichtingen kunnen alleen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht (artikel 4:39 van de wet).

Het college kan verplichtingen eventueel ook na de subsidieverlening nog verder uitwerken, mits dit in de beschikking tot subsidieverlening is vermeld (artikel 4:40 van de wet).

 

Artikel 13. Verantwoording

De subsidieontvanger moet verantwoording afleggen over de besteding van de subsidie (zie artikel 4:44 en 4:45 van de wet). In artikel 13 van deze verordening zijn de minimale verantwoordingseisen opgenomen.

Voor subsidies hoger of gelijk aan 50.000 euro moeten gelijk met de verantwoording een rapportage van een accountant (controleverslag) en een accountantsverklaring worden ingediend.

 

Artikel 14. De vaststelling

De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van de verantwoording (zie artikel 13). In artikel 14 van deze verordening zijn de termijnen vastgelegd waarbinnen het college een subsidie vaststelt.

Het college heeft de mogelijkheid om in een subsidieregeling vast te leggen dat bij een bepaalde categorie subsidies over de vaststelling kan worden besloten tegelijk met een besluit over de verlening (vierde lid van dit artikel). Bij deze categorie gaat er geen verleningsbeschikking vooraf aan de vaststellingsbeschikking. Verlening en vaststelling zijn één besluit en er is dus slechts één beschikking. De aanvrager hoeft dan geen verantwoording in te dienen over de besteding van de subsidie, tenzij er voor het college redenen zijn om wel verantwoordingsinformatie te vragen. Een subsidieontvanger moet immers wel in staat zijn om de besteding van de subsidie te verantwoorden (zie artikel 12, tweede lid van deze verordening).

Artikel 4:46 van de wet bepaalt dat in beginsel de subsidie wordt vastgesteld overeenkomstig de verlening. De subsidie kan lager worden vastgesteld (artikel 4:46, tweede lid van de wet) wanneer:

  • a.

    De activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    De subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    De subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

  • d.

    De subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Ook wanneer de kosten van de gesubsidieerde activiteit lager waren dan begroot, kan de subsidie lager worden vastgesteld (artikel 4:46, derde lid van de wet).

Bij een lagere vaststelling is vaststelling op nihil mogelijk.

Als niet tijdig een subsidieverantwoording is ingediend en de subsidieontvanger reageert ook niet op een geboden hersteltermijn, dan kan het college de subsidie ‘ambtshalve’ vaststellen (zie artikel 4:44, derde en vierde lid van de wet).

Het college kan een vaststellingsbesluit later nog herzien. Zie voor het intrekken of wijzigen van een subsidievaststelling artikel 4:49, eerste lid van de wet. Hierin staan de volgende gronden voor het wijzigen van een subsidievaststelling:

  • a.

    Op grond van feiten en omstandigheden waarvan het bestuursorgaan bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;

  • b.

    Indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten;

  • c.

    Indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan verplichtingen die verbonden zijn aan de subsidie.

Het herzien of intrekken van een subsidievaststelling kan leiden tot een terugvordering (zie artikel 16). Wel verbindt artikel 4:49, derde lid van de wet een termijn van vijf jaar aan het intrekken of wijzigen van een subsidievaststelling

Bij de vaststelling kan niet meer worden teruggekomen op de inhoud van het besluit tot subsidieverlening. De verleningsbeschikking heeft formele rechtskracht gekregen. Wanneer een betrokkene zich niet kan vinden in de inhoud van de verleningsbeschikking, dan kan hij of zij een bezwaarschrift indienen tegen de subsidieverlening. Ook als blijkt dat een hoger bedrag nodig was dan in de verlening is genoemd, dan kan dit niet tot een hogere vaststelling leiden. Het bedrag van de vaststelling is nooit hoger dan het bedrag van de verlening. Eventueel kan een betrokkene een aanvraag aanvullende subsidie indienen of een aanvraag tot wijziging van de verleningsbeschikking, waar dan apart over besloten wordt.

 

Artikel 15. Betaling

Als een subsidieontvanger direct na een subsidieverlening met de activiteiten wil beginnen en niet op de betaling van de subsidie kan wachten tot na de subsidievaststelling, dan kan op grond van artikel 4:54 en artikel 4:55 van de wet voorschotten worden verleend.

Artikel 4:54 van de wet bepaalt dat het college alleen een voorschot op de subsidie kan betalen wanneer dat in een wettelijk voorschrift is vastgelegd. Vandaar dat de mogelijkheid om een voorschot uit te betalen in deze verordening is opgenomen. Verder bepaalt de wet (artikel 4:52 en artikel 4:55) dat de subsidie binnen vier weken na de subsidievaststelling wordt betaald, onder verrekening van eventuele voorschotten. Voorschotten moeten worden betaald binnen vier weken na de voorschotverlening.

Voorschotverlening geschiedt bij beschikking. Het besluit over de voorschotverlening zal meestal gelijktijdig met het besluit over de subsidieverlening in één beschikking worden vermeld. Dit voorkomt tevens dat bij het intrekken van een verleningsbeschikking ook nog apart de beschikkingen tot voorschotverlening moeten worden ingetrokken (hoewel aangenomen mag worden dat bij het intrekken van een verleningsbeschikking de gerelateerde voorschotbeschikking geen zelfstandige werking meer hebben).

Een terug te vorderen som mag worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf het tijdstip dat de onverschuldigde betaling is gedaan (vierde lid).

 

Artikel 16. Terugvordering

Bij de vaststelling van een subsidie is het mogelijk dat het bedrag van de vaststelling lager uitvalt dan het bedrag van de verlening. Wanneer het bedrag van de verlening al bij voorschot is uitbetaald, dan voorziet artikel 4:57 van de wet in de mogelijkheid van terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen (tot vijf jaar na vaststelling). Artikel 16, tweede lid van deze verordening bepaalt wanneer er in ieder geval sprake is van onverschuldigde betaling.

Het college kan er voor kiezen om het bedrag van de terugvordering te verrekenen met eventuele andere aan de ontvanger voor dezelfde activiteiten verstrekte subsidies (artikel 4:57, derde lid van de wet).

 

Artikel 17. Algemene reserve

Regels over de vorming van een algemene reserve worden door het college opgenomen in een subsidieregeling.

 

Artikel 18. Bestemmingsreserve en voorziening

Regels over de vorming van een bestemmingsreserve of een voorziening worden door het college opgenomen in een subsidieregeling.

 

Artikel 19. Vergoeding vermogensvorming

Bij de een aantal meerjarige subsidies moet de subsidieontvanger zelf verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het resultaat. Daarbij hoort de mogelijkheid om een financiële buffer te vormen. In bepaalde gevallen is de subsidieontvanger niettemin een vergoeding verschuldigd voor de vermogensopbouw.

Volgens artikel 4:41 van de wet is een vergoeding slechts verschuldigd in bepaalde, in de wet genoemde gevallen en indien de verordening hiertoe de mogelijkheid biedt. De wet stelt verder als voorwaarde dat aangegeven moet zijn hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald. De hoogte wordt in principe door het college bepaald en de regels over de wijze waarop de hoogte wordt bepaald worden opgenomen in een subsidieregeling.

 

Artikel 20. Hardheidsclausule

Het opnemen van een hardheidsclausule in deze verordening opent de mogelijkheid voor het college om artikelen van deze verordening buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken, wanneer strikte toepassing voor een belanghebbende onbillijke of onevenredige gevolgen heeft.

De toepassing van de hardheidsclausule moet beperkt blijven tot bijzondere individuele gevallen, die een aanvullende belangenafweging noodzakelijk maken. Het gebruik van de hardheidsclausule moet een uitzondering zijn, want het college is in principe gehouden aan toepassing van de verordening, op grond van beginselen als gelijkheid en rechtszekerheid.

Voorkomen moet worden, dat er een ongewenst precedent ontstaat (doordat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld). Wanneer een afwijkende situatie vaak voorkomt, dan ligt het voor de hand om de verordening te wijzigen in plaats van een herhaalde toepassing van de hardheidsclausule.

 

Artikel 21. Inwerkingtreding

Aangezien er een geheel nieuwe verordening wordt vastgesteld, is het noodzakelijk om de oude verordening in te trekken. Er is voor gekozen om de nieuwe verordening per 1 januari 2017 in werking te laten treden.

 

Artikel 22. Overgangsbepalingen

Door overgangsbepalingen in deze verordening op te nemen wordt duidelijk wanneer de oude verordening en wanneer de nieuwe verordening van toepassing is. Stelregel is dat voor subsidies voor activiteiten die plaatsvinden na 1 januari 2017 de nieuwe verordening geldt en voor eerdere activiteiten de oude verordening.

Voor verleningen en vaststellingen van subsidies die betrekking hebben op de kalenderjaren voor 2017 geldt de oude verordening. Als een subsidie in 2016 is verleend, dan geldt voor de vaststelling de oude verordening, ook al vindt de vaststelling plaats in 2017.

Voor verleningen en vaststellingen van subsidie die betrekking hebben op kalenderjaren na 1 januari 2017 geldt de nieuwe verordening. Als een subsidie voor het kalenderjaar 2017 wordt aangevraagd voor 1 januari 2017, dan wordt de subsidie verleend op basis van de nieuwe verordening.

Naar boven