Wijzigingsbesluit beleidsregels gemeentelijke werk- en inkomensvoorzieningen Zaanstad 2015 (i.v.m. aanpassing berekening boete)

 

Het college van de gemeente Zaanstad,

 

Gelet op artikel 18b van de Participatiewet,

 

BESLUIT

 

vast te stellen het "Wijzigingsbesluit beleidsregels gemeentelijke werk- en inkomensvoorzieningen Zaanstad 2015 (i.v.m. aanpassing berekening boete)".

 

Artikel I Wijziging beleidsregels

De beleidsregels gemeentelijke werk- en inkomensvoorzieningen Zaanstad 2015, gepubliceerd in Gemeenteblad nr.: 84037, d.d.: 18 december 2014, worden als volgt gewijzigd:

 

A

Artikel 1 Begripsbepalingen

Aan dit artikel worden de volgende nieuwe begrippen toegevoegd:

Benadelingsbedrag: het netto bedrag aan uitkering dat als gevolg van het niet, niet behoorlijk of niet tijdig voldoen aan de inlichtingenplicht ten onrechte is ontvangen door belanghebbende;

Boete: de bestuurlijke boete bedoeld in artikel 18a, eerste lid van de PW, artikel 20a, eerste lid van de IOAW en artikel 20a, eerste lid van de IOAZ;

Inlichtingenplicht: de verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

 

B

Hoofdstuk 12 Inwerkingtreding wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het hoofdstuknummer wordt gewijzigd van 12 in 13.

  • 2.

    De nummering van artikel 12.1 Inwerkingtreding en citeertitel wordt gewijzigd in 13.1.

  • 3.

    De nummering van artikel 12.2 Overgangsregeling wordt gewijzigd in 13.2.

  • 4.

    Artikel 12.2 vervalt.

     

C

Na hoofdstuk 11 Schulddienstverlening wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd dat gaat luiden: Hoofdstuk 12 Boete bij schending inlichtingenplicht

 

D

Aan het nieuwe hoofdstuk 12 Bestuurlijke boete worden de volgende artikelen toegevoegd:

 

Artikel 12.1 Boete bij schending inlichtingenplicht

  • 1.

    Het niet, niet behoorlijk of niet tijdig voldoen aan de inlichtingenplicht is een overtreding die wordt gesanctioneerd met een boete of een waarschuwing.

  • 2.

    Er wordt tijdig voldaan aan de inlichtingenplicht indien de vereiste inlichtingen verstrekt worden binnen een termijn van uiterlijk twee weken gerekend vanaf het moment dat de inlichtingen voorbelanghebbende beschikbaar zijn.

  • 3.

    De hoogte van de boete wordt bepaald in evenredigheid met de mate waarin de inlichtingenplicht is geschonden, waarbij in ieder geval betrokken worden de ernst van de overtreding, de omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid.

  • 4.

    De hoogte van de boete wordt afgestemd op de individuele situatie van de belanghebbende en zijn gezin.

  • 5.

    De hoogte van de boete, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid, wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      er wordt een boete van 100% van het benadelingsbedrag opgelegd indien sprake is van opzet. Van opzet is sprake indien de belanghebbende de inlichtingenplicht willens en wetens heeft geschonden met de bedoeling een hogere uitkering te verkrijgen of te behouden dan waar recht op bestaat. Dat willens en wetens gehandeld is, is aan de orde bijvoorbeeld indien de belanghebbende de feiten en omstandigheden anders heeft voorgedaan dan ze in werkelijkheid zijn;

    • b.

      er wordt een boete van 75% van het benadelingsbedrag opgelegd indien van grove schuld sprake is. Van grove schuld is sprake indien de belanghebbende heeft nagelaten bepaalde feiten en omstandigheden tijdig, juist en op de voorgeschreven wijze te melden. Tevens moet hierbij vaststaan vast dat de belanghebbende:

      • i.

        redelijkerwijs had moeten weten dat van een nalatigheid sprake was en dat deze nalatigheid zou leiden of heeft geleid tot het behouden of verkrijgen van een hogere uitkering dan waar recht op bestaat, en

      • ii.

        in staat geweest is deze nalatigheid te voorkomen of te herstellen en heeft verzuimd dit uit zichzelf te doen.

    • c.

      er wordt een boete van 50% van het benadelingsbedrag opgelegd indien de belanghebbende heeft nagelaten om een of meer wijzigingen van feiten en omstandigheden waarvan de belanghebbende weet of redelijkerwijs kan en behoort te weten dat deze van belang zijn voor de uitkering, tijdig en op de voorgeschreven wijze te melden;

    • d.

      er wordt een boete opgelegd van 25% van het benadelingsbedrag indien uit de beoordeling van de situatie blijkt dat er van verminderde verwijtbaarheid zoals omschreven in artikel 12.2 sprake is.

  • 6.

    Er wordt een boete opgelegd van 150% van het percentage genoemd in de onderdelen a tot en met d van het vijfde lid, indien de belanghebbende herhaald de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk nakomt.

  • 7.

    Van herhaald zoals genoemd in het zesde lid is sprake indien de belanghebbende binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie opgelegd heeft gekregen wegens een eerdere schending van de inlichtingenplicht, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.

  • 8.

    Indien er geen sprake is van een benadelingsbedrag worden bij schending van de inlichtingenplicht de volgende situaties onderscheiden:

    • a.

      er wordt een waarschuwing gegeven in plaats van een boete indien de belanghebbende in de twee jaar voorafgaand aan het begin van de boetewaardige gedraging geen waarschuwing of boete heeft gehad;

    • b.

      er wordt een waarschuwing gegeven in plaats van een boete indien de vereiste inlichtingen als nog uit eigen beweging verstrekt worden binnen een termijn van uiterlijk 60 dagen gerekend vanaf het moment dat de inlichtingen voor belanghebbende beschikbaar zijn en vóórdat de schending van de inlichtingenplicht is geconstateerd

    • c.

      er wordt een boete van € 150,– opgelegd indien het begin van de boetewaardige gedraging zich binnen twee jaar na een eerdere waarschuwing of boete voordoet.

       

Artikel 12.2 Criteria verminderde verwijtbaarheid

Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten, leiden de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:

  • 1.

    de belanghebbende is feitelijk in staat geweest om aan de inlichtingenplicht te voldoen. Tevens heeft de belanghebbende aangetoond dat deze is geconfronteerd met onvoorziene en ongewenste omstandigheden die zo ontwrichtend waren dat het de belanghebbende niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;

  • 2.

    door de belanghebbende is met bewijsstukken aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt dat in verband met diens geestelijke toestand het niet volledig valt aan te rekenen dat niet tijdig en/of volledig aan de inlichtingenplicht is voldaan. Tevens is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat diens geestelijke toestand het in de weg stond een andere persoon in te schakelen om namens de belanghebbende aan de verplichting te voldoen;

  • 3.

    de belanghebbende heeft aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een samenstel van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid;

  • 4.

    er is sprake van ‘gedeelde verwijtbaarheid', waarbij de belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden én de overtreding heeft voortgeduurd terwijl het college daarvan op de hoogte was en heeft nagelaten in te grijpen terwijl dat redelijkerwijs wel mogelijk was;

  • 5.

    er is anderszins sprake van omstandigheden die leiden tot verminderde verwijtbaarheid.

     

Artikel 12.3 Maximale wettelijke boete

  • 1.

    Indien er sprake is van opzet is de boete niet hoger dan het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    In alle andere gevallen is de boete niet hoger dan het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3.

    De maximale boete genoemd in het eerste en tweede lid gelden ook indien er sprake is van recidive.

     

Artikel 12.4 Afstemming van de boete op de omstandigheden

Indien belanghebbende de op grond van de artikelen 12.1, 12.2 en 12.3 van deze beleidsregels berekende boete wegens financiële omstandigheden niet in één keer kan betalen, wordt de maximale hoogte van de op te leggen boete als volgt bepaald:

  • 1.

    bij opzet bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 24 maal 10% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, naar beneden afgerond op een veelvoud van €10,–;

  • 2.

    bij grove schuld bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 18 maal 10% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, naar beneden afgerond op een veelvoud van €10,–;

  • 3.

    bij normale verwijtbaarheid bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 12 maal 10% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, naar beneden afgerond op een veelvoud van €10,–;

  • 4.

    bij verminderde verwijtbaarheid bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 6 maal 10% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, naar beneden afgerond op een veelvoud van €10,–;

  • 5.

    bij recidive zoals omschreven in artikel 12.1, zesde en zevende lid, bedraagt de maximale boete een bedrag van 150% van de uitkomsten, voorafgaand aan afronding, van de op grond van het eerste tot en met het vierde lid van dit artikel gemaakte berekeningen waarbij de uitkomsten naar beneden worden afgerond op een veelvoud van €10,–;

  • 6.

    voor zover sprake is van vermogen wordt dit bij de berekening van de boete buiten beschouwing gelaten;

  • 7.

    indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete andere inkomsten heeft dan een uitkering en bekend is hoe hoog deze inkomsten zijn, dan wordt de hoogte van de boete vastgesteld door 90% van de op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm in mindering te brengen op het netto besteedbare inkomen en het verschil bij opzet met 24 te vermenigvuldigen, bij grove schuld met 18, bij normale verwijtbaarheid met 12 en bij verminderde verwijtbaarheid met 6;

  • 8.

    indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete andere inkomsten heeft dan een uitkering en géén medewerking verleent om inzicht te bieden in de hoogte van de inkomsten, dan wordt de boete vastgesteld op basis van een geschat inkomen, waarbij onder andere gebruikgemaakt kan worden van de informatie die de gemeente kan verkrijgen uit Suwinet-Inkijk.

    Indien in Suwinet-Inkijk aanwezig wordt bij voorkeur uitgegaan van het Sociaal Verzekeringsloon, anders het nabij gelegen hogere bedrag. Indien in Suwinet-Inkijk geen of geen betrouwbare gegevens opgenomen zijn, wordt de boete uitsluitend op grond van de artikelen 12.1, 12.2 en 12.3 vastgesteld;

  • 9.

    indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete een uitkering heeft op grond van de IOAW of de IOAZ, dan wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de bijstandsnorm die op belanghebbende van toepassing zou zijn indien belanghebbende een uitkering op grond van de wet zou ontvangen.

  • 10.

    bij kostendelers wordt de van toepassing zijnde kostendelersnorm aangemerkt als bijstandsnorm.

     

Artikel 12.5 Dringende redenen

Van dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 18a, zevende lid, onderdeel b, van de wet is sprake bij bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Zeker bij opzet dan wel bij grove schuld, moet zeer terughoudend worden omgegaan met het aannemen van dringende redenen. Slechts in zeer exceptionele omstandigheden kan daarvan sprake zijn.

Als er wordt afgezien van het opleggen van een boete wegens dringende redenen, kan deze schending van de inlichtingenplicht wel gevolgen hebben bij het opleggen van een boete in geval van een toekomstige schending van de inlichtingenplicht (recidive).

 

Artikel 12.6 Matiging wegens inspanningsverplichting tot gedragsverandering

  • 1.

    Bij het voornemen tot het opleggen van een boete wegens normale verwijtbaarheid of verminderde verwijtbaarheid kan belanghebbende in de gelegenheid gesteld worden om onder begeleiding van het sociaal wijkteam en binnen het kader van de maatwerkgedachte hulp te aanvaarden gericht op het wegnemen van de omstandigheden die geleid hebben tot de informatiefraude.

  • 2.

    De mate waarin belanghebbende zich heeft ingespannen om tot gedragsverandering te komen om zijn situatie of die van zijn gezin te verbeteren wordt betrokken bij de definitieve vaststelling van de boete, waarbij deze verlaagd kan worden of op nul gesteld kan worden.

  • 3.

    Als het sociaal wijkteam met belanghebbende een hulpverleningstraject opzet, wordt de boete binnen een termijn van maximaal zes maanden vastgesteld na verzenddatum van het voornemen tot het opleggen van een boete.

  • 4.

    Op advies van het sociaal wijkteam kan de in het vorige lid bedoelde termijn eenmalig verlengd worden met een termijn van drie maanden.

  • 5.

    Indien belanghebbende geen of onvoldoende inspanning heeft verricht om het aangeboden hulpverleningstraject te laten slagen, wordt een boete opgelegd zoals beschreven in het voornemen tot het opleggen van de boete.

     

Artikel II Publicatie en inwerkingtreding

Na publicatie in het gemeenteblad treedt dit wijzigingsbesluit met terugwerkende kracht tot en met 11 januari 2016 in werking en wordt opgenomen in de "Beleidsregels gemeentelijke werk- en inkomensvoorzieningen Zaanstad 2015".

 

Artikel III Citeertitel

Dit wijzigingsbesluit wordt aangehaald als: Wijzigingsbesluit beleidsregels gemeentelijke werk- en inkomensvoorzieningen Zaanstad 2015 (i.v.m. aanpassing berekening boete).

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Zaanstad op 12 juli 2016.

Mr. G.H. Faber, burgemeester

Ir. J.C. van Ginkel MCM, gemeentesecretaris

 

Toelichting

 

Hoofdstuk 12 Boete bij schending inlichtingenplicht

 

De uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 24 november 2014, 25 juni 2015 en 11 januari 2016 vormen de basis voor deze beleidsregels. Voor de transparantie en eenduidige uitvoering is er voor gekozen deze uitspraken in de beleidsregels op te nemen. Genoemde uitspraken bieden het college ook de ruimte om meer Zaans beleid toe te voegen, waardoor de verbinding gelegd kan worden tussen de handhavings- en de zorgtaak van het college.

 

Handhaving

Het recht op een uitkering brengt voor belanghebbende verplichtingen met zich mee, zoals het verstrekken van informatie aan de gemeente die van belang is voor het bepalen van het recht op de uitkering en de hoogte daarvan. Wie deze verplichting niet of niet behoorlijk nakomt pleegt fraude. Het college is van mening dat fraude met uitkeringen nooit mag lonen. Als er dan ook sprake is van fraude zal het college daar tegen opgetreden. De ten onrechte ontvangen uitkering moet worden terugbetaald.

 

Naast deze handhavingstaak is het terugdringen van armoede is een belangrijke ambitie van het college. Deze ambitie is verwoord in de notitie ‘Armoedeopgave, Visie en Strategie’. Daarin wordt aangegeven dat het college armoede op verschillende niveaus wil oppakken als integrale aanpak binnen het sociaal domein. Het college streeft ernaar dat iedereen naar vermogen en op eigen wijze kan participeren in de Zaanse samenleving. Een belangrijke opgave is om met bewoners, organisaties, ondernemers en initiatiefnemers in de wijk de armoede onder Zaanse huishoudens zo veel mogelijk te voorkomen, terug te dringen of te stabiliseren. Zaanse huishoudens die armoede of sociale uitsluiting ervaren, kunnen zo de regie over hun leven weer oppakken.

In het hoofdstuk ‘boete bij schending van de inlichtingenplicht’ komen de handhavingstaak en zorgtaak samen door strenge regels vast te stellen als er sprake is van het ‘willens en wetens’ plegen van fraude. In situaties waarbij geen sprake is van het ‘willens en wetens’ plegen van fraude, maar de fraude het gevolg is van de problemen bij belanghebbende of diens gezin, komt de zorgtaak op de voorgrond.

Fraude kan dan een signaal zijn dat er sprake is van problemen die belanghebbende niet zonder hulp kan oplossen. Het opleggen van een straf in de vorm van een boete zal dan geen gedragsverandering tot gevolg hebben. Een boete zal eerder de problemen vergroten en staat haaks op het beleid, zoals verwoord in de notitie ‘Armoedeopgave, Visie en Strategie’. Daarnaast wijst de praktijk uit dat in veel situaties de maatschappelijke kosten in kader van bewindvoering, bijzondere bijstand en/of schuldsanering vaak vele malen hoger zijn dan de opgelegde boete. Door bij het bepalen van de boete ook te kijken naar de gevolgen voor de totale financiële situatie van het huishouden kunnen dus dergelijke maatschappelijke kosten worden voorkomen. Het college kiest er daarom ook voor om bij normale verwijtbaarheid en verminderde verwijtbaarheid individueel maatwerk toe te passen gericht op gedragsverandering door belanghebbende en zijn gezin hulp aan te bieden. Accepteert belanghebbende deze hulp en verricht hij voldoende inspanning gericht op de gedragsverandering, dan betrekken wij deze inspanning bij onze beoordeling over de mate van verwijtbaarheid. Als uit het advies van het sociaal wijkteam blijkt dat sprake is van voldoende inspanning kan deze inspanning voor ons college aanleiding zijn de boete lager of zelfs op nul vast te stellen.

Naar boven