RECTIFICATIE - Algemene plaatselijke verordening Goeree-Overflakkee 2016 (bomenlijsten toegevoegd)

 

In het gemeenteblad van dinsdag 5 juli ontbreken bij de publicatie (jaargang 2016 nummer 89271) de bomenlijsten. Hierbij de enige, juiste officiële publicatie:

 

De raad van de gemeente Goeree-Overflakkee;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 mei 2016;

 

gelet op artikel 147 jo. artikel 149 Gemeentewet;

 

b e s l u i t:

 

vast te stellen de navolgende verordening: Algemene plaatselijke verordening Goeree-Overflakkee 2016

 

INHOUDSOPGAVE

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 3

 

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Paragraaf 1: Bestrijding van ongeregeldheden 5

Paragraaf 2: Betoging 5

Paragraaf 3: Verspreiden van gedrukte stukken 6

Paragraaf 4: Vertoningen e.d. op de weg 6

Paragraaf 5: Bruikbaarheid ten aanzien van de weg 6

Paragraaf 6: Veiligheid op de weg 8

Paragraaf 6a: Verboden slaapverblijf 9

Paragraaf 6b: Veiligheid op het strand 9

Paragraaf 7: Evenementen 11

Paragraaf 8: Toezicht op openbare inrichtingen 12

Paragraaf 8a: Bepalingen drank- en horecawet 15

Paragraaf 9: Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf 16

Paragraaf 10: Toezicht op speelgelegenheden 16

Paragraaf 11: Maatregelen tegen overlast en baldadigheid 17

Paragraaf 12: Bepalingen ter bestrijding van heling en goederen 22

Paragraaf 13: Vuurwerk 23

Paragraaf 14: Drugsoverlast 23

Paragraaf 15: Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en Cameratoezicht op openbare plaatsen 24

 

Hoofdstuk 3 Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

Paragraaf 1: Algemene bepalingen 25

Paragraaf 2: Vergunningen seksbedrijf 26

Paragraaf 3: Uitoefenen seksbedrijf 29

Paragraaf 4: Overige bepalingen 32

 

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Paragraaf 1: Geluid- en lichthinder 33

Paragraaf 2: Bodem, weg en milieuverontreiniging 36

Paragraaf 3: Het bewaren van houtopstanden 37

Paragraaf 4: Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast 38

Paragraaf 5: Kamperen buiten kampeerterreinen 38

 

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Paragraaf 1: Parkeerexcessen 39

Paragraaf 2: Collecteren 41

Paragraaf 3: Venten 41

Paragraaf 4: Standplaatsen 42

Paragraaf 5: Snuffelmarkten 43

Paragraaf 6: Openbaar water 43

Paragraaf 7: Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in Natuurgebied 45

Paragraaf 8: Verbod vuur te stoken 46

Paragraaf 9: Verstrooiing van as 46

Paragraaf 10: Gemeentewapen 47

 

Hoofdstuk 6 Straf- en slotbepalingen 47

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    badseizoen: de periode van 1 mei tot 1 oktober;

  • -

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen wordt vastgesteld op grond van artikel 20a WVW 1994. De grens van deze bebouwde kom wordt vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad en moet op grond van artikel 156a WVW 1994 worden aangeduid;

  • -

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

  • -

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening Goeree-Overflakkee;

  • -

    duinen: het gehele terrein tussen de Noordzee, Grevelingen, Haringvliet en strand Sluispad enerzijds en het achterliggende polderland anderzijds in zijn geheel vormende de natuurlijke kering tegen het water langs de kust van Goeree-Overflakkee, bestaande uit aaneengesloten zandruggen en tussengelegen duinvalleien met de zich daarin bevindende kunstwerken en met de daarin gelegen en daartoe behorende wegen, dijken, voet- en fietspaden, afritten en toegangstrappen;

  • -

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • -

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • -

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • -

    overige wateren: de Grevelingen, het Volkerak en het Haringvliet, voor zover deel uitmakend van het grondgebied van de gemeente Goeree-Overflakkee.

  • -

    openbare plaats: plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • -

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • -

    sportactiviteiten: balsporten, of daaraan gerelateerde sporten, zeskamp, vliegersport en overige sporten waaronder ook golf-, kitesurfen, buggykiten of vliegeren met een meerlijnsvlieger.

  • -

    strand: het Noordzee-, Grevelingen- en Haringvlietstrand, met de daaraan grenzende hellingen of duinen, voor zover met het strand een geheel uitmakende en liggende buiten duidelijk afgescheiden particuliere terreinen;

  • -

    vaartuig: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, glijboten, ponten en waterscooters;

  • -

    verkeer: verkeer als bedoel in artikel 1 onder van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    woonschip: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd;

  • -

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    zee: de Noordzee. 

 

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2.10, vierde lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 2.11 of artikel 4.11.

 

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de termijn worden verlengd tot ten hoogste twaalf weken.

  • 3.

    De vorige leden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden die strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing dient.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

 

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

 

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

 

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

 

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of de ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag enkel worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

 

Hoofdstuk 2 Openbare orde

 

Paragraaf 1: Bestrijding van ongeregeldheden 

 

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141 en 142 Wetboek van Strafvordering zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege de burgemeester in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

 

Artikel 2:1a Messen en andere voorwerpen als wapen

  • 1.

    Het is verboden op de weg en in voor publiek toegankelijke gebouwen, messen of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

  • a.

    wapens, behorend tot de categorieën I, II, III en IV van de Wet wapens en munitie;

  • b.

    voorwerpen die zodanig zijn verpakt dat deze niet voor onmiddellijk gebruik kunnen worden aangewend.

 

Paragraaf 2: Betoging

 

Artikel 2:2 Optochten

(Gereserveerd)

 

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

  • a.

    naam en adres van degene die de betoging houdt;

  • b.

    het doel van de betoging;

  • c.

    de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

  • d.

    de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

  • e.

    voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

  • f.

    maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

 

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen)

 

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen)

 

Paragraaf 3: Verspreiden van gedrukte stukken

 

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of

afbeeldingen

(Vervallen)

 

Paragraaf 4: Vertoningen e.d. op de weg

 

Artikel 2:7 Feest, muziek, wedstrijd e.d.

(Gereserveerd)

 

Artikel 2:8 Dienstverlening

(Vervallen)

 

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het is verboden als straatartiest langer dan een uur op dezelfde plaats te verblijven.

  • 3.

    De burgemeester kan de werking van het verbod in het eerste lid beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste en tweede lid.

 

Paragraaf 5: bruikbaarheid en aanzien van de weg

 

Artikel 2:10 Het plaatsen of geplaatst houden van voorwerpen of beplanting op, aan of boven de weg in strijd met de publieke functie ervan

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    De burgmeester kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en reclameborden.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4.

    In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.19.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de provinciale wegenverordening.

  • 7.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 2.2, eerste lid, onder j en k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 8.

    Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:10a Winkeluitstallingen

(Vervallen)

 

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    • b.

      door burgemeester en wethouders in de overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht , de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de wegenverordening of het provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde AVOI.

  • 5.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg indien:

  • a.

    degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of

  • b.

    het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2.

    Van de melding wordt kennis gegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking;

  • 3.

    Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg indien:

  • a.

    daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

  • b.

    dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  • c.

    het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

  • d.

    er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 4.

    De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen zes weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegenverordening Zuid-Holland, de Waterschapkeur of de Provinciale wegenverordening.  

 

Paragraaf 6: Veiligheid op de weg 

 

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd door gladheid.

 

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

 

  • 1.

    Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze:

  • a.

    te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en;

  • b.

    terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.

  • 2.

    Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

  • 3.

    Het is verboden een winkelwagentje onbeheerd achter te laten.

  • 4.

    Het in het eerste lid, onder b, bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

 

Artikel 2:14a Verbod rijden met skateboards, skelters, stepjes etc.

Het is verboden te rijden met skateboards, skelters, stepjes en andere soortgelijke voertuigen, indien men hierbij hinder of schade kan veroorzaken voor de omgeving.

 

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op

zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op

andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

 

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

 

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

(Gereserveerd)

 

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1.

    Het is verboden te roken in bossen, op heidegronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door burgemeester en wethouders aangewezen periode.

  • 2.

    Het is verboden in bossen, op heidegronden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

 

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp 

(Vervallen)

 

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

(Vervallen)

 

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

 

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

(Vervallen)

 

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

1. Het is verboden:

  • a.

    voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of de personen daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

  • b.

    bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale vaarwegenverordening. 

 

Paragraaf 6a: Verboden slaapverblijf

 

Artikel 2:23a Slaapverblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

  • 1.

    Het is verboden tussen zonsondergang en zonsopgang op de weg, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel de gelegenheid daartoe te bieden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Huisvestingswet, de Wet ruimtelijke ordening of het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

  • 3.

    Het bepaalde in het tweede lid geldt niet indien er sprake is van hinder of overlast.

 

Paragraaf 6b: Veiligheid op het strand

 

Artikel 2:23b Aanleggen van vuur en barbecue op het strand

  • 1.

    Het is verboden op het strand of in de duinen een vuur aan te leggen, te voeden of te onderhouden.

  • 2.

    De burgemeester kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen, voor zover het betreft het aanleggen, voeden of onderhouden van een vuur op door burgemeester en wethouders aangewezen en als zodanig herkenbare plaatsen.

  • 3.

    Het is verboden te barbecueën in de duinen.

  • 4.

    Het is verboden op het strand tussen 00.00 en 19.00 uur te barbecueën.

  • 5.

    De burgemeester kan van het verbod in het derde en vierde lid ontheffing verlenen.

 

Artikel 2:23c Skivliegen en dergelijke

  • 1.

    Het is de bestuurder van een motorboot, waaronder begrepen een jetski, dan wel motorvoertuig verboden de boot dan wel motorvoertuig te gebruiken voor het voorttrekken van een of meer personen die zich, direct of indirect verbonden met de boot dan wel het motorvoertuig, voortbewegen door de lucht aan een parachute, een vlieger of een soortgelijk voorwerp.

  • 2.

    Het is verboden zich door een motorboot dan wel het motorvoertuig door de lucht te laten voortbewegen aan een parachute, een vlieger of een soortgelijk voorwerp.

 

Artikel 2:23d Veiligheid zwemmen en baden

  • 1.

    Het is verboden te zwemmen of te baden op die plaatsen waar dat door burgemeester en wethouders op of vanaf het strand is kenbaar gemaakt. Dit kenbaar maken geschiedt door middel van plaatsing van borden of op andere, door burgemeester en wethouders te bepalen, wijze.

  • 2.

    Bij afgaand water en aflandige wind, zomede ter plaatse waar en wanneer dat op de wijze als bedoeld in het eerste lid is kenbaar gemaakt, is het verboden zich met een luchtbed, luchtband of enig ander voorwerp, waarmee men zich drijvende kan houden, vanaf het strand in zee te gaan of zich daarmee in zee te bevinden.

 

Artikel 2:23e Kite-, wind- en golfsurfen

  • 1.

    Het is verboden de kite-, wind en golfsurfsport te beoefenen:

    • 1.

      tussen zonsondergang en zonsopgang;

    • 2.

      binnen de uitsluitend voor snelle motorboten bestemde en daartoe bebakende of betonde gebieden;

    • 3.

      binnen de betonde of bebakende vaargeul indien er beroepsvaart nadert;

    • 4.

      in de havens, de sluizen en in de aanloopgebieden naar de havens en de sluizen;

    • 5.

      op het water en op het strand, daar waar daar waar burgemeester en wethouders dit blijkens een openbaar gemaakt besluit en door middel van borden of op een andere door hen te bepalen wijze, gevaarlijk achten voor de veiligheid van de strandgasten of de zwemmers.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Vaarwegenverordening Zuid-Holland, de Verordening Watergebieden en Pleziervaart Zuid-Holland of een verordening van het daartoe bevoegde recreatieschap.  

 

Artikel 2:23f (Bedrijfsmatige) sportactiviteiten op het strand

Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders in de uitoefening van een beroep of bedrijf sportactiviteiten op het strand te organiseren.

 

Artikel 2:23g Vaartuigen op zee

Het is verboden zich met een vaartuig te bevinden in die gedeelten van de zee of op die gedeelten van het strand, waar burgemeester en wethouders dit volgens een openbaar bekend gemaakt besluit, en door middel van borden of op een andere door hen te bepalen wijze, gevaarlijk achten voor de veiligheid van de strandgasten of zwemmers.

 

Artikel 2:23h Motorvoertuigen, bespannen en onbespannen wagens en  (brom)fietsen

  • 1.

    Het is verboden het strand te berijden met motorvoertuigen, bespannen- en onbespannen wagens en (brom-)fietsen of deze daar achter te laten. Dit verbod geldt niet voor kinderwagens, wandelwagentjes, invalidenwagens en andere soortgelijke voertuigen, welke met de hand worden voortgetrokken of voortgeduwd.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      motorvoertuigen in gebruik bij politie, waterschap, rijksdiensten, gemeenten, hulpverleningsinstanties en reddingsbrigades;

    • b.

      het zich in een karretje of wagen door een meerlijnsvlieger of een zeil laten voorttrekken op een door burgemeester en wethouders bij een openbaar bekend gemaakt besluit aangewezen strandgedeelte.

 

Artikel 2:23i Overnachten op het strand

Het is verboden tussen zonsondergang en zonsopgang op het strand, in de duinen of de onmiddellijk daaraan grenzende wegen of andere voor publiek toegankelijke plaatsen te overnachten.

 

Artikel 2:23j Overlast op het strand

Het is verboden gedurende het badseizoen:

  • 1.

    op het strand, in de duinen of in zee enig spel te beoefenen, te vissen, dan wel een of meerdere lijnen te spannen of afsluitingen of andere werken te maken of te hebben, indien daardoor overlast of gevaar voor personen dan wel beschadiging van goederen wordt veroorzaakt of is te duchten;

  • 1.

    op de voor het publiek toegankelijke wegen, voetpaden of trappen naar het strand te blijven staan, te zitten of te liggen, dan wel daarop of daarvoor voorwerpen te plaatsen of mede te voeren, waardoor de vrije doortocht over die wegen, voetpaden of trappen wordt of kan worden belemmerd;

  • 2.

    het onder letter a gestelde verbod voor wat betreft het vliegeren met meerlijns bestuurbare vliegers geldt zowel gedurende als buiten het badseizoen niet voor het door burgemeester en wethouders bij openbaar bekend te maken besluit aan te wijzen strandgedeelte.

 

Artikel 2:23k Paarden, pony’s, honden op het strand

  • 1.

    Het is verboden een paard of pony tussen 09.00 en 19.00 uur gedurende het badseizoen op het strand te laten lopen of op het strand te berijden.

  • 2.

    Het is verboden een hond gedurende het badseizoen tussen 09.00 en 19.00 uur op het strand te laten verblijven, anders dan vastgebonden aan ketting, riem of koord of enig ander middel tot vasthouden niet langer dan drie meter.

  • 3.

    Het is verboden een hond gedurende het badseizoen tussen 09.00 en 19.00 uur op het strand aanwezig te hebben, daar waar burgemeester en wethouders dit blijkens een openbaar bekend te maken besluit en door middel van borden of op een andere door hen te bepalen wijze, hinderlijk achten voor de strandgasten.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod in het eerste en derde lid ontheffing verlenen.

  • 5.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op paarden in gebruik bij de politie.

 

Paragraaf 7. Evenementen

 

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  • a.

    bioscoopvoorstellingen;

  • b.

    markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

  • c.

    kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

  • d.

    het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

  • e.

    betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  • f.

    activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2.

    Onder een evenement wordt mede verstaan:

  • a.

    een herdenkingsplechtigheid;

  • b.

    een braderie;

  • c.

    een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

  • d.

    een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg.  

 

Artikel 2:25 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    De burgemeester kan categorieën evenementen aanwijzen, waarvoor vrijstelling van de vergunningsplicht of een meldingsplicht geldt, dan wel een meerjarige vergunning voor drie jaar verleend kan worden.

  • 3.

    Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

    • a.

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 150 personen, en;

    • b.

      het evenement tussen 09.00 en 23.00 uur plaats vindt van maandag tot en met zaterdag, en;

    • c.

      het evenement tussen 13:00 en 23:00 uur plaats vindt op een zon- of feestdag, en;

    • d.

      er geen ander evenement in de nabijheid plaatsvindt en;

    • e.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht en geen overlast gevende op- en afbouwwerkzaamheden plaatsvinden voor 07.00 uur of na 23.00 uur en het equivalente geluidsniveau op een afstand van vijf meter van de geluidsbron niet meer bedraagt dan 65 dB(A), en;

    • f.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • g.

      slechts kleine objecten worden geplaatst op een oppervlakte van maximaal 10 m2 per object. De afzonderlijke objecten mogen qua oppervlakte bij elkaar opgeteld niet meer dan 75 m2  bedragen, en;

    • h.

      er een organisator is en de organisator uiterlijk vijf werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester, door middel van een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier, en;

    • i.

      er geen alcoholhoudende dranken bedrijfsmatig worden verstrekt.

  • 4.

    De burgemeester kan binnen twee werkdagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het derde lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 5.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

 

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

 

Paragraaf 8. toezicht op openbare inrichtingen

 

Artikel 2.27 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder openbare inrichting:

  • a.

    een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, strandpaviljoen, buurthuis of clubhuis;

  • b.

    elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt of bereid;

  • c.

    een bij de openbare inrichting behorend terras.

  • 2.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 3.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder exploitant: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon voor wiens rekening en risico de openbare inrichting wordt geëxploiteerd alsmede de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon.

  • 4.

    In deze afdeling wordt verstaan onder leidinggevende: de natuurlijke persoon die al dan niet samen met de exploitant onmiddellijk leiding geeft aan de exploitatie van de openbare inrichting.

  • 5.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder bezoeker: degene die aanwezig is in de openbare inrichting met uitzondering van:

  • a.

    de exploitant;

  • b.

    de leidinggevende;

  • c.

    het personeel krachtens een op schrift gestelde arbeidsovereenkomst met de exploitant in de openbare inrichting werkzaam is;

  • d.

    de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • e.

    de personen wiens aanwezigheid in de openbare inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

 

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning indien:

    • a.

      de vestiging of exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, of;

    • b.

      de exploitant of de leidinggevende niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 8, eerste en tweede lid, van de Drank- en Horecawet gestelde eisen.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4.

    Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 5.

    Geen vergunning is vereist voor de openbare inrichting die zich bevindt in:

  • a.

    een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voorzover de exploitatie van de openbare inrichting een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit.

  • b.

    een zorginstelling;

  • c.

    een ziekenhuis;

  • d.

    een museum

  • e.

    een bedrijfskantine of -restaurant.

 

Artikel 2:28a Inhoud vergunning

  • 1.

    De burgemeester vermeldt in de vergunning in elk geval:

  • a.

    de exploitant;

  • b.

    de adresaanduiding van de openbare inrichting;

  • c.

    de situering en de oppervlakte van het terras indien dit is toegestaan;

  • 2.

    De burgemeester vermeldt in een aanhangsel bij de vergunning de leidinggevenden.

  • 3.

    De exploitant meldt aan de burgemeester zijn wens:

  • a.

    een natuurlijk persoon als leidinggevende te laten bijschrijven;

  • b.

    de aantekening door te laten halen dat een leidinggevende geen bemoeienis heeft met de exploitatie van het horecabedrijf.

  • 4.

    Deze melding geldt als een aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.

  • 5.

    De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel indien de persoon als bedoeld in het tweede lid, niet voldoet aan de

 

Artikel 2:29 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben tussen 02.00 uur en 07.00 uur

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is het verboden terrassen voor bezoekers geopend te hebben tussen 23.45 uur en 09.00 uur.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2.28, vijfde lid, onder a, zijn de bij of krachtens de Winkeltijdenwet geldende sluitingstijden van toepassing.

 

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

 

Artikel 2:30a Aanwezigheid exploitant of leidinggevende

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te houden indien in deze inrichting niet aanwezig is:

  • a.

    de exploitant die is vermeld in de vergunning of

  • b.

    een leidinggevende die is vermeld in het aanhangsel bij de vergunning

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is het een paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet verboden de openbare inrichting voor bezoekers geopend te houden indien in deze inrichting niet aanwezig is:

  • a.

    de exploitant die is vermeld in de vergunning of

  • b.

    een leidinggevende die is vermeld in het aanhangsel bij de vergunning of

  • c.

    een barvrijwilliger als bedoeld in artikel 24, tweede lid, onder c, van de Drank- en Horecawet.

 

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid.

 

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

2. De exploitant of de leidinggevende van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.  

 

Artikel 2:33 Burgemeester en wethouders als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treden burgemeester en wethouders bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

 

Artikel 2:34

(Vervallen)

 

Paragraaf 8a Bepalingen drank- en horecawet

 

Artikel 2:34a Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    alcoholhoudende drank;

  • b.

    horecabedrijf;

  • c.

    horecalokaliteit;

  • d.

    inrichting;

  • e.

    paracommerciële rechtspersoon;

  • f.

    sterke drank;

  • g.

    slijtersbedrijf;

  • h.

    zwak-alcoholhoudende drank;

dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

 

Artikel 2:34b Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Een paracommercieel rechtspersoon dat zich voornamelijk richt op het organiseren van activiteiten van sportieve, creatieve, religieuze aard kan, onverminderd artikel 2:29, alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf twee uur voor de aanvang en tot uiterlijk twee uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon.

  • 2.

    Overige paracommerciële rechtspersonen kunnen, onverminderd artikel 2:29, alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf 12.00 uur tot uiterlijk 2.00 uur ten tijde van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon.

  • 3.

    Een paracommercieel rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn, als dit zou leiden tot oneerlijke mededinging.

 

Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven

  • 1.

    Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet sterke drank te verstrekken in een inrichting:

  • a.

    waarin of in een onderdeel waarvan uitsluitend of in de hoofdzaak geringe etenswaren, zoals belegde broodjes, patates frites en snacks, worden verkocht, of;

  • b.

    waarin onderwijs wordt gegeven, met dien verstande dat dit verbod niet van toepassing is op een inrichting waarin onderwijs wordt gegeven in het volgen van een horeca-opleiding, of;

  • c.

    die of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij jeugdorganisaties of instellingen, of;

  • d.

    die of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij sportorganisaties of instellingen, of;

  • e.

    die of waarvan een onderdeel in gebruik is als wachtruimte voorpassagiers van een openbaar vervoerbedrijf, of.

  • 2.

    De burgemeester kan in het belang van de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid of de volksgezondheid aan een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet voorschriften verbinden en de vergunning beperken tot het verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank;

  • 3.

    De burgemeester kan voor bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard op aanvraag ontheffing verlenen van het in eerste lid gestelde verbod;

  • 4.

    De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend en aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

 

Artikel 2:34d Koppeling toegang aan leeftijden

(Gereserveerd)

 

Artikel 2:34e Beperking voor andere detailhandel dan slijtersbedrijven

(Gereserveerd)

 

Artikel 2:34f Verbod happy hours

Ter bescherming van de volksgezondheid en in het belang van de openbare orde is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die lager is dan 60% van de prijs die in de desbetreffende horecalokaliteit op of het desbetreffende terras gewoonlijk wordt gevraagd.

 

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

 

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

 

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

 

Artikel 2:37 Nachtregister

(Gereserveerd)

 

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

 

Afdeling 10: Toezicht op speelgelegenheden

 

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

  • a.

    speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de kansspelen vergunning is verleend, of;

  • b.

    speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen, of;

  • c.

    speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine

    kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel l, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten. 

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

  • a.

    indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid, of;

  • b.

    indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

 

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet op de kansspelen ;

    • b.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de wet;

    • c.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de wet;

    • d.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de wet.

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee speelautomaten toegestaan en zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

 

Paragraaf 11: Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

 

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

3. Deze verboden gelden niet voor personen van wie aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.  

 

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

  • a.

    een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

  • b.

    met kalk, krijt, teer, kleurstof of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen;

  • c.

    door het verwijderen van vuilaanslag een afbeelding, letter, cijfer of teken tot uitdrukking te laten komen.  

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift. 

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor bet aanbrengen van handelsreclame. 

  • 6.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen. 

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering direct ter inzage af te geven.

 

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

1. Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleurstof, verfstof of verfgereedschap.

2. Dit verbod is niet van toepassing indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42. 

 

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden tussen zonsondergang en zonsopgang op de weg te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

  • 3.

    Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels, gedurende de openingstijden daarvan, te vervoeren of aanwezig te hebben een tas die er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

 

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van burgemeester en wethouders zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

(Vervallen)

 

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

1. Het is verboden:

  • a.

    op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

  • b.

    al dan niet met gebruikmaking van instrumenten, toestellen of machines, zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen of andere gebouwen, onnodig overlast of hinder veroorzaakt.

2. Het vorige lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. 

 

Artikel 2:48 Hinderlijk drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 3.

    Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet, en;

    • b.

      de plaats niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

 

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

1. Het is verboden:

  • a.

    zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

  • b.

    zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een dergelijk gebouw.  

 

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

 

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen of voor een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van het gebouw of de portiek; 

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt. 

 

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt e.d.

Het is verboden op de door burgemeester en wethouders of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door burgemeester en wethouders of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

 

Artikel 2:53 Bespieden van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen, woonschip of op niet-openbaar toegankelijk gebied bevindende persoon te bespieden

 

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

(Gereserveerd)

 

Artikel 2:55 Nodeloos Alar meren

(Gereserveerd)

 

Artikel 2:56 Alarminstallaties

(Gereserveerd)

 

Artikel 2:57 Loslopende honden

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a.

    op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats;

  • b.

    binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

  • c.

    op de weg binnen de bebouwde kom, zonder dat die hond voorzien is van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

2. Burgemeester en wethouders kunnen plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid, onder b, niet geldt.

3. De verboden genoemd in het eerste lid, onder a en b, gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot sociale hulphond en/of geleidehond. 

 

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

1. De eigenaar of houder van een hond of hij die een hond onder zich heeft, is verplicht de uitwerpselen van de hond terstond te verwijderden indien hij zich met de hond binnen de bebouwde kom op de weg, op een voor het publiek toegankelijke plaats of op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats begeeft.

2. De in het eerste lid genoemde verplichting geldt niet op de door burgemeester en wethouders aangewezen uitlaatplaatsen.

3. Het is de eigenaar of houder van een hond of hij die een hond onder zich heeft verboden zich binnen de bebouwde kom met de hond op de weg, op een voor het publiek toegankelijke plaats of op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats te begeven zonder een deugdelijk hulpmiddel voor het opruimen van de uitwerpselen van de hond bij zich te hebben.

4. Het in het derde lid bedoelde hulpmiddel dient op eerste verzoek van de toezichthoudende ambtenaar direct te worden getoond.

5. Het is verboden uitwerpselen al dan niet rechtstreeks te verwijderen via het riool.

6. Onder een deugdelijk hulpmiddel zoals omschreven in het derde lid, wordt verstaan, een hulpmiddel dat gezien de vorm en constructie dient tot het opruimen van hondenuitwerpselen. Onder een deugdelijk hulpmiddel wordt in ieder geval verstaan: een plastic of papieren zakje;

7. Burgemeester en wethouders kan van het in het eerste lid gestelde gebod en van het in het derde lid gestelde verbod in zeer bijzondere gevallen ontheffing verlenen.

8. Het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid is niet van toepassing op visueel gehandicapten, die geleid worden door een geleidehond of de houder van een hond welke is opgeleid door de Stichting Sociale Honden voor Gehandicapten Nederland of door de Stichting Servicehonden voor Auditief of Motorisch Gehandicapten en aan de houder ter beschikking is gesteld in verband met een motorisch gebrek. 

 

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

  • a.

    vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

  • b.

    door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

  • c.

    zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

 

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer dieren te houden op een wijze die voor omwonenden (stank)overlast of (geluid)hinder geeft of toe te laten dat deze handelingen worden verricht.

  • 2.

    Het is verboden op door burgemeester en wethouders ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door burgemeester en wethouders in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • b.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven;

    • c.

      te voeren.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen op een plaats die krachtens het tweede lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het tweede lid.

 

Artikel 2:61 Wilde dieren

(Gereserveerd)

 

Artikel 2:61a Verontreiniging door paarden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een paard is verplicht ervoor te zorgen dat dit paard zich niet van uitwerpselen ontdoet op de openbare weg, het fietspad, paden bestemd voor wandelaars, of andere wegen binnen de bebouwde kom.

  • 2.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van het paard er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 3.

    De eigenaar of houder van een paard dient op eerste verzoek van de opsporingsambtenaar de uitwerpselen te ontdoen van 

 

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

 

Artikel 2:63 Duiven

  • 1.

    De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door burgemeester en wethouders te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van dit gebod.

  • 3.

    Het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de provinciale verordening.

 

Artikel 2:64 Bijen

1. Het is verboden bijen te houden:

  • a.

    binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

  • b.

    binnen een afstand van dertig meter van de weg.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door

5. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. 

 

Artikel 2:65 Bedelarij

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

 

Paragraaf 12: Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

 

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

  • 2.

    verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde zaken door de handelaar, in een doorlopend en door of namens de burgemeester gewaarmerkt schrift.

 

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht een verkoopregister bij te houden en daarin onverwijld op te nemen:

  • a.

    het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b.

    de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c.

    een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

  • d.

    de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

  • e.

    de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan bepalen dat de verplichting als bedoeld in lid 1 tevens via het Digitaal Opkopersregister kan geschieden.

  • 3.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

 

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van

Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

1. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

2. van een verandering van de onder a bedoelde adressen;

3. dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

4. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te

houden in de staat waarin het goed verkregen is.

 

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

(Gereserveerd)

 

Artikel 2:70

(Gereserveerd)

 

Paragraaf 13. Vuurwerk

 

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: vuurwerk waarop het (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

 

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen.

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van burgemeester en wethouders.

 

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door burgemeester en wethouders in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

3. De vorige leden gelden niet in situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.  

 

Artikel 2:73a Verbod carbid schieten

  • 1.

    Het is verboden in de open lucht carbid te schieten.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

 

Paragraaf 14. Drugsoverlast

 

Artikel 2:74 Drugshandel op de openbare weg

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

 

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

  

Artikel 2:74b Weggooien van spuiten e.d.

Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers e.d. of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de openbare weg dan wel in afvalbakken achter te laten met het kennelijke doel om afstand van het voorwerp te doen.

 

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

 

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de volgende artikelen overtreden:

  • a.

    artikel 2:1 (samenscholing en ongeregeldheden);

  • b.

    artikel 2:1a (messen en andere voorwerpen)

  • c.

    artikel 2:10 (het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie daarvan);

  • d.

    artikel 2:11 (aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg);

  • e.

    artikel 2:16 (openen straatkolken en dergelijke);

  • f.

    artikel 2:23b (aanleggen van vuur en barbecue op het strand);

  • g.

    artikel 2:23i (overlast op het strand);

  • h.

    artikel 2:47 (hinderlijk gedrag op openbare plaatsen);

  • i.

    artikel 2:48 (hinderlijk drankgebruik);

  • j.

    artikel 2:49 (verboden gedrag bij of in gebouwen);

  • k.

    artikel 2:50 (hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten);

  • l.

    artikel 2:73 (bezigen van vuurwerk tijdens de jaarwisseling);

  • m.

    artikel 5:34 (verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken).

 

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

 

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere openbare plaatsen. Deze  openbare plaatsen worden aangewezen  

 

Artikel 2:78 Gebiedsontzegging

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan degene die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een verbod opleggen om zich gedurende drie aaneengesloten dagen te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad.

2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan degene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie wordt geconstateerd dat hij opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste acht weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad.

3. Een verbod krachtens het tweede lid kan slechts worden opgelegd indien de strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen binnen zes maanden na het opleggen van een eerder verbod, opgelegd op grond van het eerste of tweede lid, zijn geconstateerd.

4. De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede gestelde verboden, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

 

Artikel 2:78a Verblijfsverbod

  • 1.

    De burgemeester kan gebieden, terreinen of (recreatie)parken aanwijzen waar personen zich niet mogen ophouden of verblijven op de door de burgemeester vastgestelde tijden.

  • 2.

    De burgemeester kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

 

Hoofdstuk 3 Regulering prostitutie, seksbranche EN AANVERWANTE onderwerpen

 

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 3:1 Afbakening

De artikelen 1:2, 1:3 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

 

Artikel 3:2 Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

1. advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

2. bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

3. escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

4. exploitant: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon voor wiens rekening en risico het seksbedrijf wordt geëxploiteerd alsmede de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon.

5. klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

6. leidinggevende: de natuurlijke persoon die al dan niet samen met de exploitant onmiddellijk leiding geeft aan de exploitatie van de openbare inrichting.

7. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

8. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

9. prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

10. seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

11 seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

 

Paragraaf 2 Vergunning seksbedrijf

 

A rtikel 3:3 Vergunning

  • 1.

    Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist binnen twaalf weken op de aanvraag om een vergunning.

  • 3.

    De in het tweede lid gestelde termijn kan door de burgemeester met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  • 4.

    Een vergunning kan mede voor één seksinrichting worden verleend.

  • 5.

    De vergunning wordt voor bepaalde of onbepaalde tijd verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld. De vergunning is niet overdraagbaar.

  • 6.

    De vergunning kan worden verlengd.

 

Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen

Burgemeester en wethouders kunnen delen van de gemeente aanwijzen waarbinnen voor het vestigen van een seksinrichting geen vergunning wordt verleend. Daarbij kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor seksinrichtingen van seksbedrijven van een nader aangewezen aard.

 

Artikel 3:5  Raamprostitutiebedrijven en maximering aantal seksinrichtingen

  • 1.

    Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf wordt geen vergunning verleend.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen een maximum stellen aan het totaal aantal seksinrichtingen van seksbedrijven, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, waarvoor vergunning kan worden verleend.

 

Artikel 3:6 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • c.

      of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

    • f.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • g.

      een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de exploitant;

    • h.

      indien van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

    • i.

      een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

    • j.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

    • k.

      indien van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding;

    • l.

      indien van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding;

    • m.

      bedrijfsplan als bedoeld in artikel 3:15 van deze verordening.

  • 3.

    Als er een leidinggevende is aangesteld, is het tweede lid, onder a, b, c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de leidinggevende.

  • 4.

    Als het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

 

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning wordt geweigerd als:

  • a.

    de exploitant of de leidinggevende onder curatele staat;

  • b.

    de exploitant of de leidinggevende is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

  • c.

    de exploitant of de leidinggevende onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

  • d.

    de exploitant of de leidinggevende de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

  • e.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

  • f.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

  • g.

    er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

  • h.

    de exploitant of leidinggevende minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

  • i.

    de exploitant of leidinggevende minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500,- euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

1°. bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de  Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de Algemene plaatselijke verordening Goeree- Overflakkee 2016;

2°. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

3°. artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

4°. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

5°. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

6°. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • j.

    er een maximum als bedoeld in artikel 3:5 is bereikt;

  • k.

    de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening.

  • 2.

    Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijk gesteld:

  • a.

    een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

  • b.

    vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375,- euro bedraagt.

  • 3.

    De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4.

    Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5.

    Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

  • a.

    voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9 of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

  • b.

    als niet is voldaan aan de bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door de burgemeester gestelde termijn aan te vullen;

  • c.

    als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

  • d.

    als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

  • e.

    als het bedrijfsplan niet voldoet aan het bepaalde bij artikel 3:15, eerste en tweede lid;

  • f.

    als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven;

  • g.

    als het escortbedrijf wordt gevestigd in een woonruimte waarvoor geen vergunning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 is verleend.

 

Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot vergunning

  • 1.

    De vergunning vermeldt in ieder geval:

  • a.

    de exploitant;

  • b.

    indien van toepassing, de leidinggevende;

  • c.

    voor welke activiteit de vergunning is verleend;

  • d.

    het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • e.

    het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

  • f.

    indien van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

  • g.

    de voorschriften of beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

  • h.

    de geldigheidsduur van de vergunning;

  • 2.

    De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en dat tevens aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

 

Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

  • 1.

    De vergunning wordt ingetrokken als:

  • a.

    de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

  • b.

    de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

  • c.

    is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, 3:13, aanhef en onder a, 3:14, eerste lid, 3:15 en 3:17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

  • d.

    zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

  • e.

    zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met i;

  • f.

    de exploitant dat verzoekt;

  • g.

    de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening, of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4 van deze verordening.

  • 2.

    De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

  • a.

    is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

  • b.

    in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

  • c.

    een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of leidinggevende is geworden;

  • d.

    is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

  • e.

    is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

  • f.

    zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

  • g.

    de exploitant of de leidinggevende het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

  • h.

    er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

  • i.

    gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

 

Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

De exploitant meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan de burgemeester. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

Artikel 3:11 Verlenging vergunning

  • 1.

    Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3:3, 3:6, 3:7, 3:8 en 3:15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover het bevoegde bestuursorgaan al beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.

  • 2.

    Als ten minste twaalf weken voorafgaand aan de vervaltermijn van de vergunning verlenging van de vergunning is aangevraagd, blijft de vergunning van kracht totdat op de aanvraag om verlenging is besloten.

 

Paragraaf 3 Uitoefenen seksbedrijf

 

Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

  • 1.

    Het is de exploitant en de leidinggevende verboden seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 uur en 07.00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 2.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

  • 3.

    Het is een prostituee verboden zich te bevinden in een seksrichting tussen 02.00 uur en 07.00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 4.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

 

Artikel 3:13 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

a. geen vermelding op te nemen van:

1° het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder e;

2° het nummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder i; en

3° de bedrijfsnaam;

b. vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a, en

c. als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.  

 

Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel

  • 1.

    Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

  • a.

    nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

  • b.

    in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

  • 2.

    Het is een prostituee verboden werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

 

Artikel 3:15 Bedrijfsplan

  • 1.

    Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

    • a.

      op het gebied van hygiëne;

    • b.

      ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

    • c.

      ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

    • d.

      ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 2.

    De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

  • a.

    de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

  • b.

    inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

  • c.

    in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

  • d.

    in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

  • e.

    de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

  • f.

    de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

  • g.

    de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

  • h.

    de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

  • i.

    de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

  • j.

    aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

  • k.

    de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

  • l.

    de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

  • m.

    de exploitant of leidinggevende zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

  • n.

    de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

  • o.

    de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

  • 3.

    Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • 4.

    De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan de burgemeester. De wijziging wordt na goedkeuring van de burgemeester als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

  • 5.

    De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • 6.

    In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

 

Artikel 3:16 Minimale verhuurperiode werkruimte

(gereserveerd)

 

Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

  • 1.

    De exploitant of de leidinggevende is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

  • 2.

    De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

    • b.

      er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

1°. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

2°. de verhuuradministratie;

3°. met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k;

4°. de werkroosters van de beheerders;

  • c.

    de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

  • d.

    medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

  • e.

    onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

  • f.

    onverwijld aan de burgemeester wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

  • g.

    gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

 

Artikel 3:18 Raamprostitutie

Het is een prostituee verboden:

  • a.

    zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en

  • b.

    passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

 

Artikel 3:19 Straatprostitutie

Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

 

Artikel 3:20 Handhaving straatprostitutie

1. Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 3:19, kan door een politieambtenaar of toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

2. Een politieambtenaar of toezichthouder kan een persoon die zich op een weg als bedoeld in artikel 3:19 aangewezen weg bevindt, in het belang van de openbare orde, de woon- en leefomgeving, het voorkomen of beperken van overlast, de veiligheid, de zedelijkheid of de gezondheid van prostituees of klanten bevelen zich onmiddellijk in een door hem aangegeven richting te verwijderen.

3. Met het oog op de in het tweede lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven een bevel geven zich gedurende ten hoogste 3 maanden niet op te houden op krachtens artikel 3:19 aangewezen wegen.

4. De burgemeester beperkt het in het derde lid bedoelde bevel, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel. 

 

Paragraaf 4 overige bepalingen

 

Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten

  • 1.

    Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

  • 3.

    Het in het tweede lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend (en op of aan de op grond van artikel 3:19 aangewezen wegen.

 

Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

 

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

 

Paragraaf 1 Geluid- en lichthinder

 

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan een of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

 

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door burgemeester en wethouders per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148 van het besluit gelden niet voor door burgemeester en wethouders per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders maken de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit direct als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau gedurende 3 minuten (LAeq 3 min) veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan de in de onderstaande tabel weergegeven geluidsniveaus op een hoogte van 1,5 meter.

 

Tabel

  • 7.00-19.00 uur

    19.00-2.00 uur

    2.00-7.00 uur

    LAeq 3 min op de gevel van gevoelige gebouwen

     65 dB(A)

     50 dB(A)

     40 dB(A)

    LAeq 3 min in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

     50 dB(A)

     35 dB(A)

     25 dB(A)

 

  • 7.

    De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek, waarbij geen verhoging van 10 dB vanwege muziekgeluid plaatsvindt en tevens de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwen wordt gelaten.

  • 8.

    De in de tabel aangegeven waarden op de gevel gelden ook bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein.

 

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten in een inrichting

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148,, eerste lid, van het besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders stellen een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer burgemeester en wethouders op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaan.

  • 5.

    Het equivalente geluidsniveau gedurende 3 minuten (LAeq 3 min) veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan de in de onderstaande tabel weergegeven geluidsniveaus op een hoogte van 1,5 meter.

 

Tabel

  • 7.00-19.00 uur

    19.00-2.00 uur

    2.00-7.00 uur

    LAeq 3 min op de gevel van gevoelige gebouwen

     65 dB(A)

     50 dB(A)

     40 dB(A)

    LAeq 3 min in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

     50 dB(A)

     35 dB(A)

     25 dB(A)

 

  • 6.

    De geluidswaarde als bedoeld in het vijfde lid is inclusief onversterkte muziek, waarbij geen verhoging van 10 dB vanwege muziekgeluid plaatsvindt en tevens de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwen wordt gelaten.

  • 7.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 8.

    De in de tabel aangegeven waarden op de gevel gelden ook bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein.

 

Artikel 4:3a Geluidsvoorschriften voor collectieve en incidentele festiviteiten bij inrichtingen in de buitenruimte

  • 1.

    Het equivalente geluidsniveau gedurende 1 minuut (LAeq,1 min) tijdens een collectieve of incidentele festiviteit, veroorzaakt door muziekgeluid of stemgeluid afkomstig van het niet bebouwde deel van de inrichting mag tussen 09.00 en 23.45 uur op een afstand van 10 meter van de geluidsbron niet meer bedragen dan 85 dB(A).

  • 2.

    De geluidswaarde als bedoeld in het eerste lid is inclusief onversterkte muziek, waarbij geen verhoging van 10 dB vanwege muziekgeluid plaatsvindt en tevens de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing wordt gelaten.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen voor het gestelde in het eerste lid en tweede lid ontheffing verlenen.

 

Artikel 4:4 Verboden incidentele feesten

(Gereserveerd)

 

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek binnen inrichtingen, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid 1 onder f en vijfde lid van het Besluit geldt dat:

  • a.

    de niveaus op de in tabel 4.5a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;

Tabel

  • 7.00-19.00 uur

    19.00-23.00 uur

    23.00-7.00 uur

    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

 

  • b.

    de in tabel 4.5a aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

  • c.

    de in tabel 4.5a aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

  • d.

    de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, slechts gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

  • e.

    bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in tabel 4.5a geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

 

Artikel 4.5a Traditioneel schieten

(Gereserveerd)

 

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Burgmeester en wethouders kunnen van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening

 

Artikel 4:6a (Geluid)hinder door dieren

Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

 

Artikel 4:6b Geluidhinder door bromfietsen en dergelijke

Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.

 

Artikel 4:6c (Geluid)hinder door vrachtauto’s

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens voor 07.00 uur en na 22.00 uur op zodanige wijze te laden of te lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

 

Artikel 4:6d Routering

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer met een vrachtauto, als bedoeld in artikel 4:6c waarvan het ledig gewicht vermeerderd met het laadvermogen meer bedraagt dan 3.500 kg of die met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2 meter, tussen 23.00 en 07.00 uur op een andere dan door burgemeester en wethouders bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen weg te rijden.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

 

Artikel 4:6e Mosquito

  • 1.

    In dit artikel wordt onder een mosquito verstaan: een apparaat dat een slechts voor jongeren hoorbare, hinderlijke hoge pieptoon produceert, met als doel groepen jongeren weg te houden van plaatsen waar zij overlast veroorzaken.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 4:6 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde besluiten op een openbare plaats een mosquito aan te brengen bij gebleken ernstige overlast door jongeren op die plaats.

  • 3.

    De aanwezigheid van een mosquito wordt duidelijk kenbaar gemaakt op de plaats waar deze is aangebracht.

  • 4.

    Een mosquito is alleen in werking op die tijdstippen dat overlast redelijkerwijs valt te verwachten.

  • 5.

    Een mosquito wordt aangebracht voor een periode van ten hoogste zes maanden. De burgemeester kan die periode telkens met een periode van ten hoogste zes maanden verlengen.

 

Paragraaf 2 Bodem, weg en milieuverontreiniging

 

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door burgemeester en wethouders ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

 

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats de natuurlijke behoefte te doen buiten de daarvoor bestemde plaatsen.

 

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

(Vervallen)

 

Paragraaf 3 Het bewaren van houtopstanden

 

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      achtererfgebied: het achtererfgebied als bedoeld in artikel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

    • b.

      dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

    • c.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • d.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen.

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

 

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de lijst vermeld op bijlage 1 (Bomenlijst).

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      houtopstand in het achtererfgebied van een woning die op 130 centimeter boven het maaiveld een diameter heeft van 20 centimeter of minder.

    • b.

      wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet geknotte populieren of wilgen;

    • c.

      vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

    • d.

      fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • e.

      kweekgoed;

    • f.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • g.

      houtopstand die deel uitmaakt van een als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwonderneming en niet gelegen is binnen een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

    • h.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen

  • 4.

    De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

  • a.

    de natuurwaarde van de houtopstand;

  • b.

    de landschappelijke waarde van de houtopstand;

  • c.

    de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • d.

    de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • e.

    de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

  • f.

    de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

 

Artikel 4:12 Bescherming groenvoorzieningen

Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem-, gras- of heesterperk dan wel aldaar bloemen te plukken of te plaatsen.

 

Paragraaf 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

 

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 5:6 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mest, compost, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen. Het is verboden op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 3.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer, het Besluit landbouw milieubeheer of de provinciale verordeningen.

 

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

(Gereserveerd)

 

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame

(Gereserveerd)

 

Paragraaf 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

 

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen, vaartuig of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat

bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap; of

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

 

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

1. Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen.

2. Burgemeester en wethouders kunnen daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.

 

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

 

Paragraaf 1. Parkeerexcessen

 

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

 

  • c.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • d.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

 

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter vanaf de voorkant van het parkeerterrein van het bedrijf;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het derde lid.

 

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

 

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

 

Artikel 5:6 Kampeermiddelen, aanhangwagens, en dergelijke.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente, of;

    • b.

      op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de provinciale landschapsverordening.

 

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen.

 

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

 

Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

 

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen

(Gereserveerd)

 

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig de groenstroken, plantsoenen, parken en van gemeentewege aangelegde beplanting of de bermen aan te tasten.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • c.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kan van het verbod ontheffing verlenen.

 

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Het is verboden op door burgemeester en wethouders in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

 

Paragraaf 2 Collecteren

 

Artikel 5:13 Inzameling van geld

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester wethouders een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: bij het aanbieden van geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt of voor een inzameling van geld door landelijk collecterende fondsen, die zijn aangesloten bij het Centraal Bureau Fondsenwerving of zijn aangemerkt als een ANBI-instelling. 

 

Paragraaf 3 Venten

 

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

 

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten, indien degene die voornemens is om te venten daarvan niet tevoren melding heeft gedaan.

  • 2.

    Degene die voornemens is om te venten doet de melding hiervan binnen vijf werkdagen voorafgaand aan deze activiteit, met vermelding van:

    • a.

      naam en adres van de venter;

    • b.

      de dagen en tijdstippen waarop de ventactiviteiten worden gehouden;

    • c.

      het soort van goederen en diensten dat wordt aangeboden en verhandeld.

  • 3.

    De activiteit om de venten kan worden gehouden indien burgemeester en wethouders niet binnen twee werkdagen na ontvangst van de melding heeft beslist dat deze activiteit wordt verboden in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu.

  • 4.

    Burgemeester wethouders geven binnen twee werkdagen na ontvangst van de melding aan de organisator met opgaaf van redenen bericht. 

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 6.

    Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid, is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

 

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

(Gereserveerd)

 

Paragraaf 4 Standplaatsen

 

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:25.

 

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning weigeren wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4.

    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het provinciaal wegenreglement.

  • 5.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

 

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van burgemeester en wethouders standplaats wordt of is ingenomen.

 

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

(Vervallen)

 

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

(Gereserveerd)

 

Paragraaf 5 Snuffelmarkten

 

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

 

Artikel 5:23 Snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden een snuffelmarkt te organiseren:

    • a.

      indien de burgemeester het organiseren van de snuffelmarkt verboden heeft in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu; 

    • b.

      indien degene die voornemens is een snuffelmarkt te organiseren daarvan niet tevoren melding heeft gedaan. .

  • 2.

    De organisator doet de melding als bedoeld in het eerste lid, onder b, binnen vijf werkdagen voorafgaand aan de snuffelmarkt met vermelding van:

    • a.

      naam en adres van de organisator; 

    • b.

      adres van het gebouw waar de snuffelmarkt gehouden wordt; 

    • c.

      de dagen en tijdstippen waarop de snuffelmarkt wordt gehouden; 

    • d.

      de frequentie van het houden van de snuffelmarkt; 

    • e.

      het soort van goederen en diensten dat wordt aangeboden en verhandeld; 

    • f.

      het aantal standplaatsen; en 

    • g.

      het te verwachten aantal bezoekers. 

  • 3.

    De snuffelmarkt kan worden gehouden indien de burgemeester niet binnen twee werkdagen na ontvangst van de melding heeft beslist dat het organiseren van de snuffelmarkt wordt verboden op grond van artikel 1:8 Apv;

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

 

Paragraaf 6  Openbaar water

 

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan burgemeester en wethouders.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Van de melding wordt kennis gegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking.

  • 5.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht , de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

 

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door burgemeester en wethouders aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Vaarwegenverordening Zuid-Holland of de Provinciale landschapsverordening.

 

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege burgemeester en wethouders gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Vaarwegenverordening Zuid-Holland.

 

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.

 

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Vaarwegenverordening Zuid-Holland.

 

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

  

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Vaarwegenverordening Zuid-Holland.

 

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

 

Paragraaf 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

 

Artikel 5:31a Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    motorvoertuig; hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • b.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

 

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door burgemeester en wethouders aangewezen terreinen. Burgemeester en wethouders kunnen daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

 

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door burgemeester en wethouders aangewezen terreinen. Burgemeester en wethouders kunnen daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

 

Paragraaf 8 Verbod vuur te stoken

 

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale milieuverordening.

 

Paragraaf 9 Verstrooiing van as

 

Artikel 5:35 Begripsbepaling

(Vervallen)

 

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

(Vervallen)

 

Artikel 5:37 Hinder of overlast

(Vervallen)

 

Afdeling 10 Gemeentewapen

 

Artikel 5:38 Bescherming gemeentewapen, -vlag en gemeentelijk logo

  • 1.

    Het is aan anderen dan daartoe bevoegde personen verboden het gemeentewapen of het gemeentelijk logo te voeren en de gemeentevlag of het gemeentelijk logo te gebruiken.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

 

Hoofdstuk 6 Straf- en slotbepalingen

 

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie: de artikelen: 2:1, 2:1a, 2:18, 2:21, 2:28, 2:29, 2:30, 2:30a, 2:30b, 2:30c, 2:30d, 2:32, 2,33, 2:39, 2:40, 2:41, 2:44, 2:72, 2:73, 2:74, 2:74a, 2:74b, 2:74, 2:74a, 2:74b, 2:76, 2:77, 2:78, 3:4, 3:6, 3:7, 3:8, 3:9, 3:10, 3:11, 3:14, 3:15, 4:3, 4:5, 4:6, 4:6a, 4:6b, 4:6c, 4:6d, 4:6e, 4:6f, 4:13 en 4:18.

  • 2.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie: de artikelen: 2:6, 2:9, 2:10, 2:12, 2:14, 2:14a, 2:16, 2:23, 2:23a, 2:23b, 2:23c, 2:23d, 2:23e, 2:23f, 2:23g, 2:23h, 2:23i, 2:23j, 2:23k, 2:25, 2:26, 2:31, 2:32, 2:36, 2:38, 2:42, 2:43, 2:45, 2:46, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:51, 2:52, 2:57, 2:58, 2:59, 2:60, 2:61, 2:61a, 2:61b, 2:62, 2:64, 2:65, 2:67, 2:68, 4:7, 4:8, 4:9, 4:11, 4:13, 4:15, 5:2, 5:3, 5:4, 5:5, 5:6, 5:7, 5:8, 5:9, 5:11, 5:12, 5:13, 5:15, 5:16, 5:18, 5:19, 5:23, 5:24, 5:25, 5:26, 5:27, 5:28, 5:29, 5:30, 5:31, 5:31b, 5:31c, 5:33, 5:32, 5:34, 5:36, 5:37 en 5:38.

 

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast:

    • a.

      de opsporingsambtenaren als bedoeld in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering;

    • b.

      de buitengewoon opsporingsambtenaren, in dienst van de gemeente Goeree-Overflakkee;

    • c.

      de toezichthouders van Stichting het Zuid Hollands Landschap, domein 2 Milieu en Welzijn voor zover aangesteld voor werkzaamheden binnen de gemeente Goeree-Overflakkee.

    • d.

      De buitengewoon opsporingsambtenaren, in dienst van de gemeenschappelijke regeling DCMR Milieudienst Rijnmond, de afdeling gemeenten en MKB die gespecialiseerd zijn op het gebied van geluid;

    • e.

      de krachtens artikel 5.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen ambtenaren;

    • f.

      de Korpschef van de regiopolitie Rotterdam Rijnmond;

    • g.

      de toezichthouders van de vereniging Natuurmonumenten, domein 2 Milieu en Welzijn voor zover aangesteld voor werkzaamheden binnen de gemeente Goeree-Overflakkee.

    • h.

      de toezichthouders van de Provincie Zuid-Holland voor zover aangesteld voor werkzaamheden binnen de gemeente Goeree-Overflakkee.

    • i.

      de toezichthouders van Rijkswaterstaat voor zover aangesteld voor werkzaamheden binnen de gemeente Goeree-Overflakkee.

    • j.

      de toezichthouders van Staatsbosbeheer voor zover aangesteld voor werkzaamheden binnen de gemeente Goeree-Overflakkee.

    • k.

      de toezichthouders van het Waterschap Hollandse Delta voor zover aangesteld voor werkzaamheden binnen de gemeente Goeree-Overflakkee.

    • l.

      De toezichthouders van Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid voor zover de werkzaamheden binnen de gemeente Goeree-Overflakkee.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

  

Artikel 6:3 Binnentreden woning

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

 

Artikel 6:4 Overgangsbepaling

Besluiten die berusten op of genomen zijn krachtens de in artikel 6:5 genoemde verordening, die gelden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige bepalingen kent, gelden als besluiten die berusten op of genomen zijn krachtens deze verordening.

 

Artikel 6:5 Intrekken oude verordening

De Algemene plaatselijke verordening Goeree-Overflakkee 2015 wordt ingetrokken.

 

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de dag van bekendmaking.

 

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Goeree-Overflakkee 2016.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee op 16 juni 2016.

 

Hoogachtend,

 

Gemeenteraad van Goeree-Overflakkee,

 

griffier, voorzitter,

 

 

drs. J. Mimpen mr. A. Grootenboer- Dubbelman

 

*

 

*

 

*

 

*

 

*

 

*

 

*

 

*

 

*

 

*

 

*

 

*

 

*

 

*

Naar boven