Gemeenteblad van Hardinxveld-Giessendam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hardinxveld-Giessendam | Gemeenteblad 2016, 78247 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hardinxveld-Giessendam | Gemeenteblad 2016, 78247 | Verordeningen |
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam
De raad van de gemeente Hardinxveld-Giessendam;
gelezen het voorstel van het college;
gelezen de inspraakreacties op de concept verordening en de reactie van het college hierop in het raadsvoorstel en in de nota waarop wordt ingegaan op de inspraakreacties;
overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;
dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;
dat van de gemeente verwacht mag worden dat zij burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving, onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, ondersteuning biedt, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen.
dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2. van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;
gelet op de artikelen 2.1.3 t/m 2.1.7, artikel 2.6.6 en artikel 2.3.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 1.1.1 van de wet verstaan onder:
cliënt: onder cliënt wordt verstaan degene die behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet en onder cliënt wordt in voorkomende gevallen ook verstaan degene die namens de cliënt als gemachtigde of wettelijk vertegenwoordiger bevoegdelijk optreedt;
cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
Artikel 2.1 Melding en onderzoek
Het college bevordert maximale toegankelijkheid voor alle ingezetenen die een melding willen doen van een ondersteuningsbehoefte. Het college zorgt er in ieder geval voor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op gratis cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van gratis en onafhankelijke cliëntondersteuning;
De melding wordt geregistreerd en de ontvangst van de melding wordt bevestigd. De cliënt wordt geïnformeerd over de gang van zaken na de melding, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure. Naar aanleiding van de melding wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitgevoerd overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede tot en met achtste lid van de wet;
Als een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet nodig is, of de cliënt geeft aan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening te willen doen, zal de cliënt of zijn vertegenwoordiger alle gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, moeten overleggen of anderszins verschaffen;
Indien de cliënt of de ondersteuningsvraag genoegzaam bekend is, kan het college in afwijking van het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg en met instemming van de cliënt volstaan met een kort onderzoek en afzien van een uitgebreid onderzoek, zoals bedoeld in artikel 2.3.2, lid 4 van de wet;
Het college bespreekt met de cliënt na de melding zo spoedig mogelijk, met inachtneming van diens persoonlijk plan indien aanwezig en voor zover nodig:
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
Artikel 2.5 Inhoud beschikking
Hoofdstuk 3 Algemene voorzieningen
Artikel 3.2 Ambulante ondersteuning
Het college draagt zorg voor niet- geïndiceerde ambulante ondersteuning. Deze ondersteuning omvat waar nodig:
Artikel 3.3 Dagactiviteiten met lichte ondersteuning
Het college draagt zorg voor niet-geïndiceerde dagactiviteiten met lichte ondersteuning met het oog op het aangaan van sociale contacten, het bieden van enige structuur alsmede het ontlasten van eventuele mantelzorgers.
Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen
Artikel 4.1 Algemene criteria maatwerkvoorzieningen
Artikel 4.2 Algemene weigeringsgronden
Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:
voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt, waarbij er sprake is van een afschrijvingstermijn en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;
Artikel 4.3 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget
Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
de cliënt naar het oordeel van het college voldoende in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen en in staat is de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger;
Het college kan nadere regels opstellen waarin met betrekking tot een persoonsgebonden budget, voorwaarden en voorschriften staan, het tarief en de kwaliteit van de gevraagde diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van de maatwerkvoorziening in de vorm van dit persoonsgebonden budget, waarbij geldt dat de hoogte van het persoonsgebonden budget toereikend moet zijn.
Een cliënt aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociaal netwerk als wordt voldaan aan noodzakelijke kwaliteitseisen, waaronder mede wordt verstaan opleidingseisen. Het college kan nadere regels stellen.
Artikel 4.4 Aanvullende criteria voor Individuele begeleiding
In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding als
Artikel 4.5 Aanvullende criteria voor dagbesteding
Artikel 4.6 Aanvullende criteria voor kortdurend verblijf:
In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt met een maximum van 50 etmalen per jaar in aanmerking komen voor kortdurend verblijf als daarmee overbelasting van de mantelzorger kan worden voorkomen of als de mantelzorger tijdelijk afwezig is, en;
Artikel 4.7 Aanvullende criteria voor persoonlijke verzorging
In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor persoonlijke verzorging als dit in overwegende mate voortkomt uit een verstandelijke, zintuiglijke of psychiatrische beperking en een bijdrage levert aan de zelfredzaamheid. De behoefte aan persoonlijke verzorging hangt niet samen met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop.
Artikel 4.8 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen
Een woonvoorziening wordt slechts verstrekt als de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen, dan wel voor het bezoekbaar maken van een andere woonruimte dan waar de cliënt met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft als het hoofdverblijf van de cliënt in een erkende zorginstelling is.
Artikel 4.9 Aanvullende criteria voor huishoudelijke ondersteuning
In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor huishoudelijke ondersteuning ingeval:
Artikel 4.10 Aanvullende criteria voor vervoersvoorziening
In afwijking van het derde lid kan een vervoersvoorziening worden verstrekt als zich een situatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de persoon met beperkingen zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de persoon met beperkingen noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.
Artikel 4.11 Aanvullende criteria voor rolstoelvoorziening
In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening als het voor hem langdurig noodzakelijk is om zich hiermee te verplaatsen.
Artikel 4.12 Financiële tegemoetkoming meerkosten
Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2. van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie. Het college kan nadere regels stellen inzake de inhoud, beoogde doelgroep en hoogte van de tegemoetkoming.
Artikel 5.1 Algemeen: Compensatie gebruikskosten
Artikel 5.4 Bijdrageplicht Maatwerkvoorzieningen
Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving
Artikel 6.1 Nieuwe feiten of omstandigheden, herziening en intrekking
Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
Als het college een besluit op grond van artikel 6.1, tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.
Hoofdstuk 7 Kwaliteit en klachten
Artikel 7.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Artikel 7.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, op de wijze voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening.
Het college stelt ingezetenen van de gemeente vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid te doen, en gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Artikel 9.1 Evaluatie verordening
Het college evalueert jaarlijks voor 1 juli de werking van deze verordening.
Artikel 9.2 Verhouding met Verordening beschermd wonen en opvang gemeente Hardinxveld-Giessendam
Deze verordening is niet van toepassing op beschermd wonen en opvang en andere onderwerpen die zijn geregeld in de Verordening beschermd wonen en opvang gemeente Hardinxveld-Giessendam.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt met een vastgestelde ondersteuningsbehoefte afwijken van de regels bij of krachtens deze verordening, als toepassing van de regels bij of krachtens deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hardinxveld-Giessendam van 16 juni 2016.
De voorzitter,
drs. R.H. Augusteijn
De griffier,
A. van Vliet-van der Ploeg
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam
De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam is gebaseerd op de ”Regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015)”. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is op 18 juli 2014 gepubliceerd in het Staatsblad.
De wetgever stimuleert burgers eigen verantwoordelijkheid te dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven, en verwacht van burgers dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) wil de rechten en plichten van de burger meer met elkaar in evenwicht te brengen. Burgers die zelf dan wel samen met personen in hun naaste omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie in de samenleving, kunnen een beroep doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning.
De wet bouwt voort op de ervaringen die zijn opgedaan met de Wmo sinds 2007 en breidt de verantwoordelijkheid van gemeenten voor maatschappelijke ondersteuning daarnaast verder uit door decentralisatie van bepaalde verantwoordelijkheden die in de AWBZ waren opgenomen. De gemeente is verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen: die ondersteuning moet erop gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.
Het streven naar een inclusieve samenleving kan niet los worden gezien van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Het doel van dit verdrag is een voor ieder toegankelijke samenleving. Het verdrag is op 21 januari 2016 geratificeerd in de Tweede Kamer. Ook de Eerste Kamer dient nog in te stemmen met het verdrag. Daarmee maakt dit verdrag deel uit van de wettelijke context waarbinnen overheden (en daarmee gemeenten) dienen te opereren.
Opdracht Wmo 2015 aan Gemeenten
De Wmo 2015 draagt het gemeentebestuur op zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van zijn burgers, en voor de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen. Daartoe moet de gemeenteraad een beleidsplan opstellen (artikel 2.1.2 Wmo 2015) en een Verordening met “de regels die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit beleidsplan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen” (artikel 2.1.3 Wmo 2015).
De verordening bevat een uitwerking van alle bepalingen die volgens de wet verplicht zijn (zie de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de wet).
In de verordening zijn aanvullende bepalingen opgenomen waar deze een meer compleet beeld geven van de rechten en plichten van de inwoners, mede gelet op de specifieke gemeentelijke praktijk.
In de verordening is het grote belang van de toegangsprocedure bevestigd door deze fase in een apart hoofdstuk op te nemen. Juist in de nieuwe “melding en onderzoek”-fase zal immers de rol van de mantelzorger en de vrijwilliger, het sociaal netwerk en de eigen regie op de zelfredzaamheid en participatie onderzocht en waar nodig versterkt moeten worden; deze fase zal de transformatie naar een nieuwe verhouding tussen overheid en burger moeten ondersteunen.
Daarnaast is ervoor gekozen om in hoofdstuk 3 een beeld te schetsen van de algemene voorzieningen, die zonder beschikking toegankelijk zijn.
De verordening 2016 is op onderdelen gewijzigd naar aanleiding van een gehouden evaluatie. De opgenomen wijzigingen hebben betrekking op de aanvullende criteria voor maatwerkvoorzieningen vanuit de Wmo 2015 en de grondslag voor de berekening van de eigen bijdrage. Verder zijn de wijzigingen voornamelijk tekstueel en juridisch-technisch van aard.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In de Wmo en het daarop gebaseerde Besluit is een groot aantal definities opgenomen, reden waarom het aantal in deze verordening beperkt is. Niet iedere bepaling behoeft toelichting.
a. algemeen gebruikelijke voorziening
Dit betreft voorzieningen die in principe voor iedereen beschikbaar zijn, of iemand nu wel of geen beperking heeft. Hoewel het kan voorkomen dat ze specifiek voor een beperking worden aangeschaft, worden ze vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed. Voorbeelden van een algemeen gebruikelijke voorziening zijn een fiets, een rollator, een verhoogd toilet, thermostatische kranen en zonwering.
Een algemene voorziening is in de wet gedefinieerd als een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het bieden van maatschappelijke ondersteuning.
De voorwaarden aan het gebruik van de algemene voorziening zullen voornamelijk betrekking hebben op de doelgroep van de voorziening en op het nakomen van de gebruiksvoorwaarden van de voorziening.
Voorheen werd dit de eigen bijdrage genoemd; de Wmo 2015 noemt het de bijdrage in de kosten. De bijdrage wordt nader uitgewerkt in hoofdstuk 5 van deze verordening.
Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht hulp te bieden of bepaalde taken over te nemen. Huishoudelijk werk, administratie, financiën, maar ook begeleiding bij bijvoorbeeld (ziekenhuis)bezoek vallen onder gebruikelijke hulp. Bij de bepaling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd en eventuele beperking(en) van de huisgeno(o)t(en). Onder een huisgenoot wordt verstaan een persoon die (al dan niet samen met anderen) een huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.
Artikel 1.2 Doelgroep van de verordening
De verordening kent twee doelgroepen. Ten eerste ingezetenen die ondersteuning nodig hebben vanwege een of meer beperkingen en/of chronische psychische of psychosociale problemen bij het versterken van hun zelfredzaamheid en behoud van participatie. Als ingezetenen worden ook gezien: personen die hun hoofdverblijf hebben in een verzorgingshuis of verpleeghuis maar nog staan ingeschreven op het oude woonadres of personen die een aanvraag doen voor het bezoekbaar maken van een woning in de gemeente Hardinxveld-Giessendam.
Ten tweede kunnen mantelzorgers voor vormen van ondersteuning in aanmerking komen, indien degene voor wie zij mantelzorger zijn ingezetene is van de gemeente. De gemeente dient de belangen van de mantelzorger mee te wegen. Inzet van respijtzorg kan de draagkracht van de mantelzorger versterken. Een mantelzorger kan ook eigenstandig recht hebben op een maatwerkvoorziening. De gemeente kan de mantelzorger ook wijzen op ondersteuning vanuit algemene voorzieningen.
De uitvoering van de taken op grond van de Wmo en van de aanpalende Jeugdwet en Participatiewet wordt op elkaar afgestemd. Daarbij gaat de aandacht onder meer uit naar de continuïteit van de ondersteuning bij de overgang naar volwassenheid, naar een op elkaar afgestemd pakket van voorzieningen en naar samenwerking tussen zorg en welzijn, formele en informele ondersteuners en intramurale en extramurale voorzieningen.
Artikel 2.1 Melding en onderzoek
In dit artikel is de toegangsprocedure voor mensen met behoefte aan ondersteuning opgenomen. De Wmo 2015 introduceert het begrip melding, waarmee de bespreking van een ondersteuningsbehoefte start. De melding kan, door of namens de cliënt, op verschillende manieren worden gedaan, bij voorkeur digitaal.
De medewerker die de melding in behandeling heeft, bespreekt samen met de melder waaruit de behoefte aan ondersteuning bestaat; dit wordt ook wel het gesprek genoemd. De medewerker kan zo nodig vanuit en met het sociale team het onderzoek uitvoeren. Hieronder wordt nadrukkelijk ook de behoefte van de mantelzorger(s) begrepen, indien aanwezig. Hierbij wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de Nederlandse taalvaardigheid van de cliënt en zijn/haar mogelijkheid om zaken te begrijpen.
De melding kan leiden tot een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet. Ook als de melding leidt tot een aanvraag voor een maatwerkvoorziening zal dit nader onderzoek plaatsvinden.
De medewerker die de melding in behandeling heeft, geeft uitleg over dit onderzoek en over de benodigde informatie, en verzamelt deze informatie voor zover mogelijk. Daarbij is de medewerking van de melder onontbeerlijk. Als iemand al voldoende bekend is en er zijn geen nieuwe omstandigheden die op de melding van invloed zijn, kan in overleg met de melder worden afgezien van het onderzoek.
De aanvrager wordt in de onderzoeksfase reeds voorbereid op de eventuele keuze tussen een ondersteuning in natura en een persoonsgebonden budget, ingeval er een maatwerkvoorziening wordt aangevraagd.
De termijn voor vaststellen ondersteuningsbehoefte bedraagt uiterlijk zes weken.
Indien de melder en de medewerker het niet eens worden over de inhoud van het ondersteuningsplan, dan kan er door de melder om een zogenoemde second opinion worden verzocht. De melding wordt dan herbeoordeeld met een andere medewerker. Doel is het voorkomen van onnodige juridisering van zorginhoudelijke discussies.
Dit betreft het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet. Bij aanvang van het onderzoek kan iemand ook zelf al een (deel van een) plan hebben gemaakt bijvoorbeeld over welke ondersteuning hij wenst en op welke manier. Dit is het persoonlijk plan.
In artikel 2.3.2 van de wet en in dit artikel van de verordening staat opgesomd wat in het kader van het onderzoek beoordeeld wordt. Indien de aard van de aanvraag daartoe aanleiding geeft, kan het onderzoek worden beperkt tot de aspecten die voor de aanvraag van belang zijn.
In het kader van de beantwoording van de ondersteuningsvraag is het van belang dat de cliënt en de medewerker die het onderzoek uitvoert zoveel mogelijk van dezelfde informatie kunnen uitgaan. Het verslag waarmee het onderzoek wordt afgesloten wordt aan de cliënt verstrekt, tenzij er overwegende bezwaren zijn het verslag te verstrekken, dan wel er een ondersteuningsplan wordt opgesteld. In dat geval maakt het resultaat van het onderzoek deel uit van het ondersteuningsplan en hoeft er niet een apart verslag te worden opgesteld.
Het verslag als zodanig is geen beschikking waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Mocht de uitkomst van het onderzoek, ook na een eventuele second opinion, niet tot overeenstemming leiden omdat de cliënt niet de voorziening ontvangt die hij denkt nodig te hebben, dan kan daar een aanvraag voor worden ingediend waarna aan de hand van een voor bezwaar vatbare beschikking het besluit van de gemeente juridisch getoetst kan worden.
Artikel 2.4 Aanvraag maatwerkvoorziening
Een maatwerkvoorziening wordt in beginsel schriftelijk aangevraagd. Het college kan ook de mogelijkheid van een mondelinge of digitale aanvraag instellen.
Als dat voor het onderzoek nodig is, kan een externe adviseur (een onafhankelijke medisch of ergonomisch adviseur) worden gevraagd op bepaalde aspecten van het onderzoek te adviseren. Het gaat dan bijvoorbeeld om de beoordeling van iemands medische situatie in relatie tot de beperkingen waarvoor ondersteuning wordt gevraagd.
Artikel 2.5 Aanvraag persoonsgebonden budget
Voor maatwerkvoorzieningen bestaat in beginsel de mogelijkheid om te kiezen tussen de voorziening in natura en als persoonsgebonden budget. Indien iemand kiest voor verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget, moet hij hiervoor een voorkeur aan kunnen geven, zoals gesteld in het tweede lid onder b van artikel 2.3.6 van de wet. Ook moet vooraf inzicht gegeven worden in hoe de besteding van het persoonsgebonden budget voorziet in de vastgestelde ondersteuningsbehoefte. Mede door aan deze eisen te voldoen maakt de cliënt zich verantwoordelijk voor een passende besteding van het budget.
Hoofdstuk 3 Algemene voorzieningen
Een algemene voorziening is in de wet gedefinieerd als een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie of op opvang. De voorwaarden aan het gebruik van de algemene voorziening zullen voornamelijk betrekking hebben op de doelgroep van de voorziening en op het nakomen van de gebruiksvoorwaarden van de voorziening.
Artikel 3.2 Ambulante ondersteuning
Ambulante ondersteuning wordt geleverd door bijvoorbeeld cliëntondersteuningsorganisaties. Het staat open voor alle Hardinxveld-Giessendammers. Samen met de melder wordt hier bepaald of ondersteuning noodzakelijk is. De ondersteuning kan kort- of langdurend zijn, de vorm hebben van vinger aan de pols contact of structureel worden ingezet. De ondersteuning kan bijvoorbeeld bestaan uit cliëntondersteuning, uit mantelzorgondersteuning, uit het oefenen van vaardigheden, uit woonbegeleiding en uit ondersteuning bij praktische zaken.
Artikel 3.3 Dagactiviteiten met lichte ondersteuning
Deze dagactiviteiten zijn voor iedere inwoner van 18 jaar of ouder die beperkt is in zelfredzaamheid door lichamelijke en/of cognitieve achteruitgang of fysieke beperking, verstandelijke of psychiatrische beperking. Deze voorziening biedt een inwoner een structurele, activerende daginvulling, door deel te nemen aan recreatieve of maatschappelijke activiteiten. Bij de activiteiten wordt begeleiding geboden in een groep. Het activiteitenprogramma als geheel biedt enige structuur, sociale contacten en zingeving. Het activiteitenprogramma resulteert waar mogelijk in het voorkomen van achteruitgang en het bevorderen van behoud van praktische vaardigheden, sociale en maatschappelijke participatie, het voorkomen van overbelasting van mantelzorgers en het signaleren van ondersteuningsvragen of veiligheidsrisico’s. Er is een intensieve samenwerking met basisvoorzieningen in de buurt. Ondermeer omdat ook vrijwilligers uit de buurt en mantelzorgers ondersteunen bij een deel van de zorg en begeleiding, of omdat zo mogelijk aangesloten wordt op activiteiten voor en door inwoners. Deze vorm van dagactiviteit biedt in een aantal gevallen ook een inloopfunctie.
Voor het vervoer naar de activiteiten is de cliënt zelf verantwoordelijk. Indien als gevolg van het ontbreken van eigen mogelijkheden, een netwerk of informele oplossingen het niet mogelijk is de dichtstbijzijnde passende dagbestedingslocatie te bereiken, zal vanuit de uitvoerende organisatie van de dagactiviteit vervoer georganiseerd worden.
Artikel 3.4 Collectief vraagafhankelijk vervoer
Collectief vraagafhankelijk vervoer is een vorm van openbaar vervoer waarbij mensen van adres naar adres vervoerd worden. Cliënten kunnen op grond van de Wmo in aanmerking komen voor dit vervoer voor een aangepast tarief; het betreft dan een individuele verstrekking voor het sociale vervoer in de regio. Het college hanteert een afstand van maximaal 22 kilometer hemelsbreed vanaf het woonadres. Mobiliteit over grotere afstanden valt in principe onder verantwoordelijkheid van het Rijk: voor vervoer over afstanden die verder zijn dan 5 zones (circa 22 kilometer) in het openbaar vervoer, organiseert het Rijk Valys.
Artikel 3.5 Mantelzorgwaardering
Voor de inwerkingtreding van de wet kon een cliënt die extramurale zorg op grond van de AWBZ of Wmo ontving, een mantelzorgcompliment aanvragen voor zijn mantelzorger. Deze fiscaal onbelaste vergoeding werd vervolgens op de rekening van de mantelzorger gestort.
Met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 is het mantelzorgcompliment van de rijksoverheid vervallen. In plaats daarvan moet het college zorgdragen voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van haar inwoners. De wijze waarop is vrij. Het college werkt in nadere regels uit hoe de jaarlijkse waardering en erkenning van mantelzorgers wordt vormgegeven.
Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen
De Wmo 2015 geeft de opdracht om in de verordening op te nemen op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. In dit hoofdstuk is daar vorm aan gegeven. Artikel 4.1 geldt in alle gevallen, en per specifieke voorziening worden daar passende criteria aan toegevoegd waar dat nodig is.
Artikel 4.1 Criteria maatwerkvoorziening algemeen
In dit artikel is verwoord dat eerst wordt gekeken naar andere mogelijkheden om de cliënt ondersteuning te bieden, alvorens wordt overgegaan tot de verstrekking van een maatwerkvoorziening. Dat kan bijvoorbeeld een verwijzing zijn naar een voorliggende voorziening, het helpen bij het inzetten van het eigen netwerk, een verwijzing naar een algemene voorziening en het inzetten van vrijwilligers. In het kader van voorzienbaarheid wordt van inwoners verwacht vooruit te denken over toekomstige beperkingen en te voorzien wat de consequenties kunnen zijn en hierop in redelijkheid te anticiperen. De maatwerkvoorziening vormt het sluitstuk.
Als het college vaststelt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, zal het college kiezen voor de voorziening die voldoende compenseert en het goedkoopst is. Voorop staat dat de voorziening compenserend (doelmatig) is om bij te dragen aan de ondersteuningsbehoefte. Als er echter meerdere varianten mogelijk zijn waarmee hetzelfde resultaat kan worden bereikt, kiest het college voor de goedkoopste variant.
Artikel 4.2. Algemene weigeringsgronden
Onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (2007) werden maatwerkvoorzieningen verstrekt in de vorm van een individuele voorziening. Voor een aantal van deze voorzieningen zoals bijvoorbeeld woonvoorzieningen (traplift) geldt een technische afschrijvingsduur. Biedt de voorziening nog voldoende ondersteuning en is deze nog niet technisch afgeschreven, dan komt de cliënt niet opnieuw in aanmerking voor een maatwerkvoorziening. De noodzaak is dan niet aanwezig.
Wanneer een voorziening wordt aangevraagd nadat deze gerealiseerd is, wordt deze geweigerd als de gemeente geen mogelijkheid meer heeft om te beoordelen of de voorziening noodzakelijk is, de beperking voldoende compenseert en een passende oplossing biedt en de gemeente geen invloed heeft op de te verstrekken soort voorziening.
Onderzocht kan worden of een tijdig ingediende aanvraag tot toekenning van de ingediende aanvraag had geleid. Als dat het geval is, is er geen reden tot afwijzing. Het artikel is bedoeld om te voorkomen dat een aanvrager in een vroegtijdig stadium uitgaven doet in strijd met het beginsel voldoende compenserend/ goedkoopst.
Maatwerkvoorzieningen kunnen in bruikleen of in eigendom worden verstrekt. Als een maatwerkvoorziening in bruikleen wordt verstrekt, kan een bruikleenovereenkomst worden afgesloten. Uiteraard bestaat voor een maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening deze keuzemogelijkheid niet.
Voorbeelden van normale maatschappelijke kosten zijn: benzinekosten, telefoonkosten, internetkosten, kosten voor een paspoort, rijbewijs etc.
Artikel 4.3 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget
Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een persoonsgebonden budget verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een persoonsgebonden budget alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt (zie artikel 2.3.6, tweede lid, onder b). Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een persoonsgebonden budget aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103).
Nog meer dan voorheen is het persoonsgebonden budget een volwaardig en nevengeschikt alternatief voor zorg in natura. Het persoonsgebonden budget krijgt een ander karakter door de manier waarop het wordt verstrekt. Niet langer wordt er geld overgemaakt op de rekening van de budgethouder. Als een budget is toegekend, kan de uitgevoerde zorg na facturering aan de betrokken ondersteuner/zorgverlener uitbetaald worden door de Sociale Verzekeringsbank, die daarvan ook de administratie voor de gemeente uitvoert.
De gemeente weigert een cliënt een persoonsgebonden budget als de gemeente in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een beslissing om een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget te verstrekken heeft herzien dan wel ingetrokken omdat de cliënt toen onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt (artikel 2.3.10, onderdeel a), niet voldeed aan de gestelde voorwaarden (artikel 2.3.10, onderdeel d) of de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikte (artikel 2.3.10, onderdeel e).
Met de in dit artikel opgenomen criteria sluit Hardinxveld-Giessendam aan bij de beperkingen voor het persoonsgebonden budget in de Wmo 2015. Daaraan is toegevoegd de bepaling in het tweede lid onder c; dit betreft het collectief vervoer. De financiering daarvan, zo is in rechtspraak ook geaccepteerd, zou zodanig duur worden als voor deze voorziening ook een persoonsgebonden budget mogelijk was, dat het openstellen van die mogelijkheid een onaanvaardbaar financieel risico voor de gemeente oplevert. Om het financieel risico te beperken en het stelsel van ondersteuning in stand te kunnen houden, heeft Hardinxveld-Giessendam ervoor gekozen dit criterium in de verordening te verankeren.
Een aanvraag voor een persoonsgebonden budget kan geweigerd worden voor zover de kosten van het persoonsgebonden budget hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het persoonsgebonden budget om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het persoonsgebonden budget slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een persoonsgebonden budget. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.
Artikel 4.3 lid 2 sub f: Het is slechts legitiem als een ingehuurde ondersteuner assisteert bij administratieve taken, indien dit in het ondersteuningsplan is opgenomen. Het is niet mogelijk om aparte facturen voor administratiekosten te betalen vanuit het persoonsgebonden budget.
Een persoonsgebonden budget is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een persoonsgebonden budget is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.
Het derde [en vierde] lid berust[en] op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het persoonsgebonden budget niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het persoonsgebonden budget. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven in de verordening bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.).
Ten aanzien van het vierde lid is van belang dat in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34) de regering heeft aangegeven dat onder dit sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. Ingeval ook hiervoor een persoonsgebonden budget wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een persoonsgebonden budget wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt (artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet). Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt (artikel 2.3.6, derde lid, van de wet).
Artikel 4.4 Aanvullende criteria voor individuele begeleiding
Individuele begeleiding is gericht op ondersteunen van de zelfredzaamheid of de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving. Met als doel dat deze persoon zo lang mogelijk thuis kan blijven wonen.
Het belangrijke verschil met de algemene voorziening ambulante ondersteuning is de noodzaak van gespecialiseerde vaardigheden en kennis bij de te leveren ondersteuning in de vorm van professionele en deskundige ondersteuning. Er is indicatiestelling nodig alvorens toegang tot deze vorm van ondersteuning mogelijk is.
Artikel 4.5 Aanvullende criteria voor dagbesteding
Dagbesteding kenmerkt zich door de op de cliënt aangepaste aard en inhoud van het activiteitenprogramma. De begeleidingsintensiteit is hoog, er is intensief tot voortdurend ondersteuning, toezicht en/of zorg nodig waarvoor een hoge mate van specialistische kennis vereist is.
Er is bij de cliënt sprake van een chronisch beeld met complexe problematiek als gevolg van fysieke, zintuiglijke, verstandelijke beperkingen, een psychische- of psychogeriatrische aandoening of verslavingsproblematiek. Behalve bij het aanbrengen van structuur, heeft de cliënt ook gespecialiseerde zorg en/of toezicht nodig bij zelfzorg en/of communicatie. Tevens is het ontlasten van de mantelzorger en het voorkomen van diens overbelasting een beoogd resultaat.
Het vervoer naar dit type dagbesteding zal meegenomen worden in de maatwerkvoorziening.
Arbeidsmatige dagbesteding is het leveren van een geringe arbeidsprestatie onder begeleiding; er wordt een werkplek geboden waarin de capaciteiten van de cliënt optimaal benut en ontwikkeld worden. De activiteiten zijn gericht op productie of dienstverlening. De begeleiding is enerzijds gericht op ondersteuning en coaching (motivatie, werknemersvaardigheden) en anderzijds op het creëren van veiligheid en structuur.
Arbeidsmatige dagbesteding kan bijdragen aan de mogelijkheden om uit te stromen naar beschut, begeleid of ondersteund werk, betaald werk, vrijwilligerswerk of deelname aan (basis)voorzieningen in de buurt. Ontlasten van de mantelzorger is ook hier een beoogd resultaat.
De cliënt is 18 jaar of ouder en heeft nog niet de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en kan als gevolg van complexe problematiek vanwege fysieke, zintuiglijke, verstandelijke beperkingen, een psychische- of psychogeriatrische aandoening of verslavingsproblematiek, niet (meer) of nog niet werken, gebruik maken van regulier onderwijs of gebruik maken van de basisvoorzieningen op gebied van participatie en activering in de wijk omdat gespecialiseerde begeleiding en/of toezicht gedurende de activiteiten noodzakelijk is. Hij is in staat zijn om arbeidsmatige handelingen te verrichten, maar dit is niet of in zeer geringe mate loonvormend.
Artikel 4.6 Aanvullende criteria voor kortdurend verblijf
Een mantelzorger kan door het bieden van ondersteuning overbelast raken. Ook kunnen zich situaties voordoen dat de mantelzorger door omstandigheden tijdelijk afwezig is. Randvoorwaarde is dat er sprake is van intensief toezicht in verband met de beperkingen van de cliënt.
Kortdurend verblijf kan hierbij uitkomst bieden. Het verhaal van de mantelzorger is leidend.
Als is vastgesteld dat de mantelzorger overbelast is of dreigt te raken, dan wel tijdelijk afwezig is, en daardoor niet meer in staat is de zorg te leveren, zal onderzoek naar eigen mogelijkheden en/of (wettelijk) voorliggende voorzieningen om de overbelasting te voorkomen moeten plaatsvinden. Is dit niet mogelijk dan kan kortdurend verblijf worden ingezet. Kortdurend verblijf heeft mede een preventief karakter. De mogelijkheden vanuit de Wet langdurige zorg en zorgverzekering van cliënt zijn voorliggend.
Een cliënt kan maximaal 50 etmalen per jaar in aanmerking komen voor kortdurend verblijf. Deze etmalen kunnen naar eigen inzicht worden ingezet. Indien er behoefte is aan meer etmalen per jaar, dan moet een cliënt een beroep doen op de Wet Langdurige Zorg.
Artikel 4.7 Aanvullende criteria voor persoonlijke verzorging
Een cliënt kan in aanmerking komen voor persoonlijke verzorging wanneer sprake is van een verstandelijke, zintuiglijke of psychiatrische beperking. Persoonlijke verzorging levert een bijdrage aan de zelfredzaamheid en ligt in het verlengde van de maatwerkvoorziening begeleiding. De behoefte aan persoonlijke verzorging hangt niet samen met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. In de praktijk betekent dit dat een cliënt persoonlijke verzorging kan krijgen die uit dezelfde handelingen bestaat als de persoonlijke verzorging vanuit de Zorgverzekeringswet.
Artikel 4.8 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen
Woonvoorzieningen worden verstrekt om beperkingen bij het normale gebruik van de woning te compenseren. Het normale gebruik van de woonruimte omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om eten bereiden, slapen en lichaamsreiniging, en essentiële huishoudelijke werkzaamheden, zoals kleding wassen, en het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een geheel van zijn verzorger(s) afhankelijk kind.
Verhuizen naar een geschikte woonruimte kan een maatwerkvoorziening zijn binnen deze verordening. Voor deze voorziening wordt gekozen als deze de goedkoopst compenserende is en er geen zwaarwegende belangen zijn om niet te verhuizen. Kosten die in de toekomst zullen moeten worden gemaakt, worden in de overweging meegenomen.
Een woonvoorziening kan ook worden verstrekt voor het bezoekbaar maken van een andere woonruimte dan waar de cliënt met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft als het hoofdverblijf van de cliënt in een erkende zorginstelling is. Dit kan bijvoorbeeld zijn: de ouderlijke woning of de woning van de achtergebleven partner.
Artikel 4.9 Aanvullende criteria voor huishoudelijke ondersteuning
Huishoudelijke ondersteuning is het geheel of gedeeltelijk overnemen van activiteiten gericht op een schoon en leefbaar huis, in verband met beperkingen die leiden of die dreigen te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de persoon met beperkingen dan wel van de leefeenheid waartoe hij behoort. Huishoudelijke ondersteuning wordt toegekend voor het hoofdverblijf in de gemeente.
Als de persoon met beperkingen huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen, dan worden zij verondersteld dit door een herverdeling van taken te doen. De persoon met beperkingen krijgt in deze situatie geen indicatie voor huishoudelijke ondersteuning, ook al is er sprake van beperkingen. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat huisgenoten in gezamenlijkheid verantwoordelijk zijn voor het huishoudelijke werk. Dat betekent dat indien degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere huisgenoten verondersteld worden dit over te nemen. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.
Artikel 4.10 Aanvullende criteria voor vervoersvoorziening
Deze voorziening is primair gericht op het sociaal vervoer, ook wel vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving genoemd. Het primaat ligt bij het collectief vervoer, in Hardinxveld-Giessendam Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) genoemd. Dit is een uitsluitend voor pashouders toegankelijk vervoerssysteem waarbinnen mensen op afroep zittend worden vervoerd. In het CVV worden aan personen met beperkingen die niet met het openbaar vervoer kunnen reizen alternatieven geboden om zich te kunnen verplaatsen.
Bij individuele vervoersvoorzieningen moet worden gedacht aan bijvoorbeeld scootmobielen, die al dan niet in combinatie met het CVV voor compensatie van de ervaren beperking van de zelfredzaamheid of participatie moet zorgen.
Artikel 4.11 Aanvullende criteria voor rolstoelvoorziening
Primair doel van de rolstoel is zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met andere voorzieningen als looprek, rollator, wandelstok en krukken langdurig niet of onvoldoende mogelijk is. De rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn en worden gebruikt voor verplaatsingen binnen en buiten de woning.
Artikel 4.12 Financiële tegemoetkoming meerkosten
Dit artikel komt voort uit artikel 2.1.7 van de wet. Aan dit artikel is door het college uitvoering gegeven door het vaststellen van nadere regels in de vorm van de Regeling meerkosten chronisch zieken en mensen met een beperking 2015. Deze regeling wordt namens de gemeenten in de regio uitgevoerd door Avres. Inwoners met een chronische ziekte of beperking met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm kunnen aanspraak maken op deze regeling.
De wet schrijft voor dat, voor zover Hardinxveld-Giessendam een bijdrage in de kosten wil vragen, dit gereguleerd wordt via de verordening. Bij de omslag naar eigen kracht hoort ook het vergroten van het kostenbewustzijn van de burger en meer financiële verantwoordelijkheid voor diegenen die dat kunnen betalen. Daarom wordt er een bijdrage in de kosten gevraagd voor maatwerkvoorzieningen. Naast de wettelijke uitzonderingen (w.o. rolstoelen) wordt evenmin een bijdrage gevraagd voor de verhuiskostenvergoeding.
Een bijdrage van de cliënt is nodig om de groeiende vraag naar zorg op te vangen en de zorg ook in de toekomst betaalbaar te houden. Een bijdrage in de kosten kan de vraag remmen doordat burgers zelf een voorziening aanschaffen in plaats van deze bij de gemeente aan te vragen, kiezen voor een goedkopere oplossing of afzien van een voorziening voor incidenteel gebruik. Voor de bijdrage in de kosten geldt de wettelijke verplichting dat het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de hoogte van de bijdrage berekent en het bedrag int. Voor
Voor algemene voorzieningen kan een bijdrage worden gevraagd voor algemeen gebruikelijke kosten. De aanbieders van deze voorzieningen zijn vrij om te bepalen óf er een bijdrage wordt gevraagd, met inachtneming van de genoemde voorwaarden.
Cliënten die in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening in de vorm van collectief vraagafhankelijk vervoer (Molenhopper) betalen een eigen bijdrage. De eigen bijdrage heeft de vorm van een ritprijs. Cliënten betalen een gereduceerd tarief. De hoogte van de ritprijs wordt door het college vastgesteld in nadere regels. Deze bijdrage is inkomensonafhankelijk. In afwijking van de reguliere maatwerkvoorzieningen vindt de inning van deze bijdrage plaats via de vervoerder, niet via het CAK.
De bijdrage voor een maatwerkvoorziening begeleiding wordt berekend op basis van de laagst gecontracteerde prijs en het daadwerkelijk gebruik van de voorziening. De keuze voor het laagste tarief komt voort uit het vertrekpunt dat de eigen bijdrage nooit gebaseerd mag zijn op een tarief dat hoger ligt dan de werkelijke kostprijs. Bovendien blijft als gevolg van deze keuze ook duurdere specialistische ondersteuning betaalbaar.
Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving
In het belang van de gemeente én in het belang van de cliënten zal de gemeente Hardinxveld-Giessendam in de uitvoering door middel van goed onderzoek de nodige aandacht moeten besteden aan het voorkomen van het ten onrechte verstrekken van voorzieningen. De gemeente zal ten onrechte verstrekte voorzieningen beëindigen en voor zover mogelijk terugnemen of –vorderen. Dit is ook een wettelijke verplichting.
Lid 2 en 3: Over het terugvorderen van de in natura verstrekte voorzieningen zegt de wetgever niets. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is een bestuursorgaan bevoegd om tot terugvordering van teveel betaalde uitkering over te gaan, tenzij andere rechtsbeginselen zich daartegen verzetten (vgl. CRvB 18 maart 2005, LJN:AT3162). Gelet op deze algemene regel is in de leden 2 en 3 de bevoegdheid tot terugvordering van de maatwerkvoorziening opgenomen. In deze leden is de bevoegdheid conform het eerste lid gekoppeld aan een intrekkingsbesluit en niet aan een herzieningsbesluit in de zin van artikel 6.1.
Hoofdstuk 7 Kwaliteit en klachten
Artikel 7.3 Regeling voor klachtenafhandeling
Aanbieders van voorzieningen moeten beschikken over een interne klachtenregeling. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanbieder om de cliënt te informeren over het bestaan van de klachten- en dispuutregeling. In de contracten met de aanbieder worden de eisen vastgelegd die van belang zijn om de klachtenregeling goed te kunnen laten functioneren.
Artikel 7.4 Regeling voor medezeggenschap
Aanbieders van maatwerkvoorzieningen in de vorm van dienstverlening, opvang of beschermd wonen moeten beschikken over een regeling ten behoeve van de behartiging van de belangen van de cliënten van de aanbieder. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanbieder om de cliënt te informeren over het bestaan van de medezeggenschapsregeling. In de contracten met de aanbieder worden de eisen vastgelegd die van belang zijn om de medezeggenschap goed te kunnen laten functioneren.
Dit artikel regelt dat het college een gemeentelijk toezichthouder op de Wmo benoemt. De aanbieder heeft op grond van de wet een meldingsplicht bij de gemeentelijke toezichthouder wanneer zich calamiteiten voordoen en bij iedere vorm van geweld en/of discriminatie bij het verstrekken van een Wmo voorziening. De gemeentelijk toezichthouder stelt een onderzoek in en adviseert het college.
Dit artikel regelt dat het college de burgers van Hardinxveld-Giessendam betrekt bij de totstandkoming van het Wmo beleid. Dat past bij de aard van de wet en bij hoe het college en burgers samen invulling geven aan de doelen van de wet. Dit artikel biedt burgers de waarborgen voor een tijdige inspraak op de voornemens van de gemeente inzake het Wmo beleid en verplicht het college om burgers in staat te stellen de inspraak effectief te kunnen vormgeven.
De evaluatie is bij wet en bij verordening geregeld. Hierbij worden de Wmo-adviesorganen betrokken. Daarnaast kan het college kleine doelgroepen apart benaderen voor overleg en advies. Ook op grond van de Inspraakverordening geldt overigens de in dit artikel opgenomen verplichting, en die geldt als aanvulling op wat in deze verordening niet geregeld wordt.
De wet voorziet in een onderzoeksplicht van het college hoe cliënten de kwaliteit van de ondersteuning ervaren. Het college dient de uitkomsten van dit onderzoek jaarlijks voor 1 juli te publiceren.
Verder stelt de raad periodiek een beleidsplan op. Richting nieuwe beleidsperiode is het vanzelfsprekend dat een evaluatie van het gevoerde beleid plaatsvindt.
Deze evaluaties staan los van de werking en effectiviteit van de Wmo verordening. Zeker in de beginfase van de nieuwe Wmo is het wenselijk om de verordening jaarlijks tegen het licht te houden. Op termijn kan de evaluatie van de verordening worden meegenomen in de reguliere beleidscyclus.
Artikel 9.2 Beschermd wonen en opvang
In de Wmo was maatschappelijke opvang gepositioneerd als zogenoemde collectieve voorziening. In de Wmo 2015 geldt de maatschappelijke opvang met beschermd wonen als maatwerkvoorziening, met uitzondering van nachtopvang. Deze ondersteuning wordt geregeld in de Verordening beschermd wonen en opvang gemeente Hardinxveld-Giessendam.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening en de nadere regels die hieruit voortvloeien. Afwijken kan enkel ten gunste, niet ten nadele van de aanvrager. Benadrukt wordt dat slechts in bijzondere gevallen gebruik gemaakt kan worden van de hardheidsclausule. Het college geeft bij toepassing van deze clausule duidelijk aan waarom van de verordening en/of de nadere regels wordt afgeweken.
Deze bepaling maakt het mogelijk om de bedragen die gebaseerd zijn op deze verordening te indexeren. Of daarvoor bijvoorbeeld de consumentenprijsindex (cpi) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt genomen, of een andere index, kan per voorziening door het college worden bepaald.
Deze verordening wordt aangehaald als Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardinxveld-Giessendam en wordt afgekort als (Verordening MO Hardinxveld-Giessendam)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2016-78247.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.