Beleidsregels Bijzondere Bijstand Drechterland 2016

Inleiding

Met ingang van 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden. Deze wet vervangt de Wet werk en bijstand. De uitvoering van de Participatiewet is deels overgedragen aan WerkSaam, de uitvoering van de bijzondere bijstand is bij de gemeente gebleven. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drechterland beoordeelt, aan de hand van artikel 35 Participatiewet, de aanvragen voor bijzondere bijstand. Dit is gemandateerd aan de consulenten van de afdeling Samenleving.

Het college kan voor de uitvoering aanwijzingen geven middels het bijzondere bijstandsbeleid. . Door de inwerkingtreding van de Participatiewet is het noodzakelijk om de beleidsregels bijzondere bijstand aan te passen aan de gewijzigde wetgeving.

Beleidsregels geven aan hoe in zijn algemeenheid met de bevoegdheid wordt omgegaan. Een beleidsregel is richtinggevend maar niet alles bepalend. In uitzonderingsgevallen kan afgeweken worden van de beleidsregels. Als door bijzondere omstandigheden de gevolgen voor aanvrager onevenredig zwaar zijn, moet in afwijking van het geldende beleid besloten worden (artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht).

De beleidsregels bijzondere bijstand zijn de uitvoeringsregels van de notitie Minimabeleid. Het

beleidsplan minimabeleid is vastgesteld op 28 september 2015 door de raad van de gemeente Drechterland.

 

Hieronder leest u de Beleidsregels Bijzondere Bijstand Drechterland 2016

 

In deze beleidsregels Bijzondere Bijstand Drechterland worden de mogelijkheden van de bijzondere bijstand uitgebreid beschreven. Uit de praktijk blijkt namelijk dat een doelmatig en duidelijk beleid noodzakelijk is. Ruimhartig om de armoede voor de doelgroep te bestrijden en duidelijkheid om een eenduidig en rechtvaardig beleid te kunnen voeren voor onze eigen inwoners.

Vanwege de omvang van de bijzondere noodzakelijke kosten waar een inwoner mee te maken kan krijgen, voert het te ver om alle kosten in de beleidsregels uit te werken. De beleidsregels zijn dan ook een leidraad en bevat geen uitputtende lijst van kostensoorten.

De beleidsregels zijn afgeleid van de kennisbank Grip op Participatiewet van KluwerSchulinck. Hierin staan in principe alle kostensoorten omschreven met verwijzingen naar de wettekst en de jurisprudentie. Daar waar de beleidsregels niet voorzien of waar een nadere uitleg over de kostensoort nodig is voor het behandelen van de (aan)vragen van inwoners, wordt verwezen naar deze kennisbank. Op basis van individuele beoordeling wordt beoordeeld of de kosten, die niet zijn vermeld, noodzakelijk zijn. Het verstrekken van bijzondere bijstand is per definitie maatwerk. Het college houdt rekening met de individuele omstandigheden van de aanvrager bij het bepalen van het recht op en de hoogte van bijzondere bijstand.

Hoofdstuk 1. Algemene voorwaarden voor het recht op bijzondere bijstand

1.1. Inleiding

Vindplaats Schulinck Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand

Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat in het individuele geval het inkomen van belanghebbende niet volledig toereikend is ter voorziening in bepaalde noodzakelijke kosten.

Voor zover de belanghebbende voor dergelijke kosten geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening en deze uitgaven naar het oordeel van het college evenmin uit de eigen middelen kunnen worden voldaan, kan daarvoor bijzondere bijstand worden verstrekt.

Voor het recht op bijzondere bijstand is het is niet vereist om algemene bijstand te ontvangen. Iedereen, onafhankelijk van het inkomen, kan in principe bijzondere bijstand aanvragen.

1.2. Begripsbepalingen

In de Participatiewet wordt aangegeven wat wordt verstaan onder:

  • a.

    bijstand : algemene en bijzondere bijstand.

  • b.

    algemene bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • c.

    bijstandsnorm : de op grond van paragraaf 3.2 Participatiewet op de belanghebbende van toepassing zijnde norm.

  • d.

    bijzondere bijstand : de bijstand, bedoeld in artikel 35 van de Participatiewet.

  • e.

    historische bijstandsnorm: voor enkele voorzieningen wordt voor wat betreft de inkomensgrens uitgegaan van de inkomensgrenzen die golden onder de Wet werk en bijstand.

  • f.

    Individuele inkomenstoeslag: de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36 Participatiewet.

1.3. Algemene bijstand

Het normbedrag van de algemene bijstand is bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van reservering of aflossing. De algemene bijstand is dus een uitkering voor levensonderhoud die als het ware is opgebouwd uit een aantal deeluitkeringen: een voor woonkosten, een voor kleding, een voor voedsel, etc.

Er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand wanneer een van de deeluitkeringen van de algemene bijstand niet in de specifieke kosten voorziet. In welke kosten de algemene bijstand nu precies wel en niet voorziet is uiteindelijk ter beoordeling aan de rechter. Hiervan bestaat geen vaste lijst.

1.4. Recht op bijzondere bijstand

Artikel 35 lid 1 Participatiewet bepaalt dat, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.

Voor het recht op bijzondere bijstand betekent dat de algemene voorwaarden voor het recht op bijstand onverkort van toepassing zijn; belanghebbende moet voldoen aan de algemene voorwaarden om überhaupt recht te hebben op (bijzondere) bijstand.

De individuele uitvoering van de bijzondere bijstand laat onverlet dat gemeenten daarvoor beleidsregels kunnen opstellen. Beleidsregels kunnen bijdragen aan de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid en mede van belang zijn voor de doelmatigheid van de uitvoering. Bij de toetsing van een aanvraag aan de beleidsregels dient echter altijd rekening te worden gehouden met de feitelijke noodzaak van de kosten.

De gemeentelijke beleidsregels ten aanzien van verschillende kostensoorten waarvoor bijzondere bijstand kan worden verleend zijn opgenomen in de volgende hoofdstukken.

1.5. Voorliggende voorziening

Artikel 15 lid 1 Participatiewet bepaalt dat er geen recht op bijstand bestaat indien een beroep kan worden gedaan op een passende en toereikende voorliggende voorziening.

Er bestaat evenmin recht op (bijzondere) bijstand indien de voorliggende voorziening de betreffende kosten niet als noodzakelijk aanmerkt. Het college zal bij iedere aanvraag bijzondere bijstand dus moeten beoordelen of er sprake is van een voorliggende voorziening. In het geval artikel 15 lid 1 Participatiewet de toewijzing in de weg staat, komt het college niet meer toe aan een toetsing aan artikel 35 Participatiewet.

1.6. Zeer dringende redenen

Artikel 16 Participatiewet bepaalt dat het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, bijstand kan verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

Uitsluitend vanwege het feit dat het de belanghebbende ontbreekt aan financiële middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, kan nog niet worden gesproken van zeer dringende redenen. Vast dient te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is, aldus de wetgever. De rechter sluit zich hier volledig bij aan door te stellen dat van zeer dringende redenen in het algemeen slechts sprake kan zijn in geval van een acute noodsituatie, te weten een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.

Gelet op bovenstaande uitleg zal artikel 16 Participatiewet in de praktijk slechts zelden toegepast kunnen worden.

1.7. Moment van indiening van de aanvraag om bijzondere bijstand

Vindplaats Schulinck Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand

In beginsel verbiedt artikel 44, lid 1 Participatiewet bijstandsverlening vanaf een eerdere datum dan de datum waarop belanghebbende zich heeft gemeld voor de aanvraag. Dit verbod op bijstandsverlening met terugwerkende kracht geldt ook voor bijzondere bijstand.

Een aanvraag om bijzondere bijstand moet in principe ingediend worden vóór het moment waarop de kosten worden gemaakt. Het college is dan in staat om zijn eigen onderzoek naar de (medische) noodzaak in te stellen zonder voor een voldongen feit te worden gesteld. Dat is bijvoorbeeld het geval als er sprake is van (hoge) tandartskosten. De (medische) noodzaak is niet meer vast te stellen als het gebit is gerenoveerd. Alleen afwijzen op het feit dat de kosten zijn gemaakt is niet voldoende. Het moet ook duidelijk zijn dat een onderzoek naar de noodzaak niet meer mogelijk is.

Bijzondere bijstandsverlening met terugwerkende kracht is onder omstandigheden mogelijk.

Zo is het voor sommige kosten niet mogelijk om vooraf een aanvraag in te dienen. Een voorbeeld hiervan is de eigen bijdrage in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of Wet Langdurige Zorg (Wlz) die een belanghebbende dient te betalen aan het CAK of een eigen bijdrage ziektekosten. Deze kosten kunnen tot een jaar voor de datum van de aanvraag meegenomen worden in de berekening van de bijzondere bijstand.

Bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering wordt door de bewindvoerder vaak laat aangevraagd, buiten de schuld van belanghebbende. Bijzondere bijstand voor deze kosten kan met terugwerkende kracht vanaf het moment dat de kosten worden gemaakt worden toegekend.

1.8. Beoordeling aanvraag bijzondere bijstand

Vindplaats Schulinck Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) leidde uit het voormalige artikel 35 lid 1 van de Wet werk en bijstand, de voorloper van de het huidige artikel 35 Participatiewet een dwingende volgorde af waarin het college de diverse aspecten van het recht op bijzondere bijstand diende te beoordelen. Bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand is het van belang dat de onderstaande volgorde wordt aangehouden, nadat is vastgesteld dat er geen voorliggende voorziening aanwezig is.

1. Doen de kosten zich voor?►Zo nee, wijs de aanvraag af

Zo ja, beoordeel dan vraag 2

2. Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk? (zie 1.7.1.)►Zo nee, wijs de aanvraag af

Zo ja, beoordeel dan vraag 3

3. Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden? (1.7.2.)►Zo nee, wijs de aanvraag af

Zo ja, beoordeel dan vraag 4

4. Kunnen de kosten worden voldaan uit een voorliggende voorziening, de bijstandsnorm, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm? (1.7.3.) ►Zo nee, is er sprake van dringende redenen (1.6)? Zo ja, wijs de aanvraag toe Zo nee, wijs de aanvraag af

Zo nee, wijs de aanvraag toe

1.7.1. Noodzakelijke kosten

Het is alleen mogelijk om bijzondere bijstand te verlenen voor noodzakelijke kosten van het bestaan. Het begrip 'noodzakelijke kosten' moet worden vastgesteld in het individuele geval.

Als de noodzaak van bepaalde kosten is vastgesteld, wil dit nog niet zeggen dat voor deze kosten ongeacht de hoogte ervan bijzondere bijstand moet worden verleend. In beginsel komt alleen de goedkoopst adequate voorziening voor bijzondere bijstand in aanmerking. Kiest de belanghebbende voor een relatief dure voorziening, terwijl er goedkopere alternatieven zijn, dan leidt dit ertoe dat slechts de kosten van deze goedkope voorzieningen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. De meerkosten komen voor rekening van belanghebbende

1.7.2. Is er sprake van een bijzondere omstandigheid

Er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Bij de vraag naar een bijzondere omstandigheid dient ook te worden gekeken naar de mogelijkheden om te reserveren.

1.7.3 Betreft het kosten waarin op een andere wijze wordt voorzien?

Voor zover de belanghebbende voor bepaalde kosten geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening en deze uitgaven naar het oordeel van het college evenmin uit de eigen middelen kan voldoen, kan daarvoor bijzondere bijstand worden verstrekt. Omgekeerd betekent dit dat zodra er al wordt voorzien in bedoelde kosten bijstandsverlening niet aan de orde is. In de kosten kan worden voorzien door:

  • 1.

    een voorliggende voorziening (zie 1.5.)

  • 2.

    de bijstandsnorm (zie 1.3.)

  • 3.

    vermogen of inkomen (zie 2.2. en verder)

Hoofdstuk 2. Hoogte en vorm bijzondere bijstand

2.1. Inleiding

Vindplaats Schulinck Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand

Voor de verlening van bijzondere bijstand is het geen vereiste dat men algemene bijstand op grond van de Participatiewet ontvangt. Ook degene die uit een andere bron beschikt over een inkomen dat naar het oordeel van het college niet toereikend is ter voorziening in bepaalde bijzondere noodzakelijke kosten, kan een beroep op bijzondere bijstand doen.

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt mede bepaald door de hoogte van de kosten en de middelen waarover belanghebbende zelf kan beschikken om betreffende kosten te voldoen.

Het college heeft in het kader van de bijzondere bijstand volledige vrijheid in de vaststelling van de draagkracht van de belanghebbende. Dit betekent dat het college zelf bepaalt welke middelen, zowel inkomen als vermogen, bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen.

Voor de vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand zijn dus de volgende twee componenten van belang:

  • welke middelen in aanmerking worden genomen (= in aanmerking te nemen inkomen en vermogen); en

  • welk deel van deze in aanmerking te nemen middelen ingezet kan worden ter voldoening van de bijzondere kosten (= draagkracht)

2.2. Inkomen en vermogen

Het in aanmerking te nemen inkomen wordt voor de bijzondere bijstand op dezelfde manier vastgesteld als voor de algemene bijstand.

Dat betekent dat het inkomen gelijk is aan (de som van) alle netto inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken (artikel 31, lid 1 Participatiewet).

Een toegekende individuele inkomenstoeslag (voorheen langdurigheidstoeslag) en een toegekende individuele studietoeslag worden niet aangemerkt als inkomen. Tevens houdt vorenstaande in dat bij de berekening van de draagkracht, de bestanddelen genoemd in artikel 31, lid 2 Participatiewet niet tot het inkomen wordt gerekend.

Het in aanmerking te nemen vermogen is gelijk aan (de som van) alle netto (artikel 34, lid 1 Participatiewet) vermogensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.

2.3. Draagkracht

Met draagkrachtniveau worden een tweetal zaken bedoeld.

  • Op de eerste plaats heeft het betrekking op de inkomensgrens om te bepalen of men tot de doelgroep behoort of niet.

  • Op de tweede plaats heeft het betrekking op de eigen (financiële) mogelijkheden van de aanvrager, het vermogen dat iemand kan aanwenden om kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd te betalen.

2.3.1.Draagkracht uit inkomen

Zoals eerder staat geschreven wordt het in aanmerking te nemen inkomen op dezelfde manier vastgesteld als voor de algemene bijstand op grond van de Participatiewet. De wet biedt ruimte om de hoogte van de bijstandsnorm afwijkend vast te stellen. Het gaat hierbij altijd om een percentage van de toepasselijke bijstandsnorm. Voor kostendelers heeft dit onder de nieuwe normen per 1 januari 2015 grote gevolgen. De beleidsvrijheid van de gemeente geeft echter de mogelijkheid om uit te gaan van historische normen.

In het minimabeleid van de gemeente Drechterland is opgenomen dat de inkomensnorm die gehanteerd wordt voor de bijzondere bijstand vastgesteld wordt op de geldende normen op 31 december 2014. Hiermee wordt niet gerefereerd aan de hoogte van de normen, maar de soorten normen.

Afgeleid uit hoofdstuk 7 van het Minimabeleid gemeente Drechterland 2015 geldt als draagkrachtinkomen, de som van alle netto inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken (artikel 31, lid 1 Participatiewet) afgezet tegen de historische norm. Nadrukkelijk wordt hier aangegeven dat het totale inkomen dus niet afgezet wordt tegen de kostendelersnorm.

Historische norm bij draagkrachtberekening

Met de historische norm wordt bedoeld de normen vóór invoering van kostendelersnorm.

In handboek Grip op Participatie van Schulinck staan de normen onder de Participatiewet aangegeven. Deze normen worden gehanteerd bij het berekenen van de draagkracht.

  • 1.

    gehuwden / samenwonenden zetten we af tegen de gehuwdennorm

  • 2.

    alleenstaande ouder: 90% van de gehuwdennorm

  • 3.

    alleenstaande: 70 % van de gehuwdennorm

  • 4.

    als inwoners de kosten kunnen delen met derden, dan vindt er een verlaging plaats van 10% van de gehuwdennorm.

  • 5.

    bij het ontbreken van woonlasten wordt de desbetreffende norm verlaagd met 15% van de gehuwdennorm.

Vrijgelaten middelen

Artikel 35 van de Participatiewet bepaalt dat artikel 31 lid 2 van de Participatiewet niet van toepassing is bij bijzondere bijstand. In artikel 31 lid 2 van de Participatiewet worden middelen opgesomd die voor de algemene bijstand niet als middelen in aanmerking genomen worden. Met andere woorden: deze middelen worden vrijgelaten voor de algemene bijstand. Voor de bijzondere bijstand kunnen de middelen genoemd in artikel 31 lid 2 van de Participatiewet wel in aanmerking worden genomen. Besloten is om de middelen genoemd in artikel 31 lid 2 van de Participatiewet ook voor de bijzondere bijstand vrij te laten tenzij het middel waarover de belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken is bedoeld voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd.

Rekening houden met middelen waarover men redelijkerwijs kan beschikken

Bij de berekening van de draagkracht in het kader van bijzondere bijstand kan het college alleen maar rekening houden met de middelen waarover een belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken. Dat betekent dat de middelen waarover een belanghebbende vanwege een uitgesproken schuldsaneringsregeling op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) niet feitelijk kan beschikken, niet kunnen worden meegenomen in een draagkrachtberekening bij een aanvraag om bijzondere bijstand.

Bij het bepalen van de draagkracht van een belanghebbende die deelneemt aan een minnelijke schuldregeling wordt aansluiting gezocht bij de bepaling van de draagkracht van een belanghebbende in de WSNP. Als een belanghebbende deelneemt aan een minnelijke schuldregeling dan kan belanghebbende eveneens feitelijk niet beschikken over zijn volledige inkomen. Belanghebbende heeft zich immers op grond van de schuldregelingsovereenkomst verplicht om het inkomen boven de beslagvrije voet of boven het VTLB te storten op een aangewezen rekening. Dit betekent dat ook in dit geval dat belanghebbende 90% van de bijstandsnorm overhoudt om van te leven en er materieel geen draagkracht is.

Verschillende draagkrachtpercentages

  • a.

    Volledige aanwending inkomen boven 120% toepasselijke bijstandsnorm

    In het Minimabeleid gemeente Drechterland 2015 is opgenomen dat de inkomensgrens voor individuele en periodieke bijzondere bijstand gehandhaafd blijft op 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. De inkomensgrens van 120% geldt ook voor de volgende kostensoorten (die voorheen onder de categoriale bijzondere bijstand vielen): kindpakket en collectieve ziektekostenverzekering.

    Het inkomen boven deze inkomensgrens van 120% dient volledig aangewend als draagkracht voor de bijzondere kosten.

  • b.

    Afwijzing bij inkomen boven 120% toepasselijke bijstandsnorm

    Een uitzondering hierop is de computerregeling. Hiervan is uitdrukkelijk in het Minimabeleid gemeente Drechterland 2015 opgenomen dat wanneer men een inkomen heeft hoger dan 120%, men niet meer in aanmerking komt voor een computer.

  • c.

    Volledige aanwending inkomen boven 110% toepasselijke bijstandsnorm

    Voor de individuele inkomenstoeslag en de plusregeling blijft de inkomensgrens 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Voorbeeld draagkrachtberekening fictief

Huidig inkomen incl. vakantiegeld € 1.350,-

120% Historische norm incl. vakantiegeld € 1.300,- -/-

Netto ruimte per maand € 50,-

De jaardraagkracht is € 50,- x 12 is € 600,-

Noodzakelijk te maken meerkosten per maand € 90,-

Op jaarbasis 12 x € 90,- = € 1.080,-

Draagkracht € 600,- -/-

Te vergoeden € 480,-

Vergoeding per maand: 12 € 40,-

2.3.2. Draagkracht uit vermogen

Artikel 35 van de Participatiewet bepaalt dat bij bijzondere bijstand het bepaalde in artikel 34 lid 2 van de Participatiewet niet van toepassing is. Artikel 34 lid 2 van de Participatiewet regelt welke vermogensbestanddelen voor de algemene bijstand niet als vermogen in aanmerking worden genomen. Dit artikel geldt dus niet voor bijzondere bijstand. Bij bijzondere bijstand kan met deze vermogensbestanddelen wel rekening gehouden worden.

Het college stelt vast dat al het vermogen dat uitkomt boven het wettelijke vrij te laten vermogen op grond van artikel 34 lid 3 van de Participatiewet als draagkracht in aanmerking wordt genomen. Feitelijk wordt van een belanghebbende dus verwacht dat hij of zij alle vermogensbestandsdelen aanwend die boven het bedrag aan vrij te laten vermogen ligt voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd.

Met betrekking tot het in aanmerking te nemen vermogen wordt het vermogen dat boven het “bescheiden vermogen” geheel (100 %) meegenomen in de draagkrachtberekening, behoudens de bestanddelen van artikel 34, lid 2 Participatiewet. Dit houdt in dat geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om bij verlening van bijzondere bijstand over te gaan tot verlening van bijstand onder verband van krediethypotheek (en daarom ook geen extra vrijlating in verband met eigen woning).

Een uitzondering hierop is bijzondere bijstand voor kosten die normaliter uit de algemene middelen betaald dienen te worden, zoals de kosten voor woninginrichting, verhuiskosten, overbruggingsuitkering en begrafenis- en crematiekosten.

Bij deze kosten wordt geen rekening gehouden met het wettelijke vrij te laten vermogen welke is genoemd in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet, het volledige vermogen wordt meegenomen in de draagkrachtberekening. Indien bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor deze kosten, dan dient beoordeeld te worden of de kosten betaald kunnen worden uit het vermogen (bijvoorbeeld spaargeld).

2.4. Draagkrachtperiode

Op grond van de laatste volzin van artikel 35, lid 1 Participatiewet bepaalt het college het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Uit de wetsgeschiedenis van artikel 40 Abw, waarin voorheen de bepalingen betreffende de draagkracht(periode) waren neergelegd, komt naar voren dat in beginsel de draagkracht over een periode van een jaar in aanmerking wordt genomen, dat wil zeggen: de periode van 12 maanden volgend op de aanvraag voor de verlening van bijzondere bijstand en dat de draagkracht voor maandelijks terugkerende kosten, zoals woonkosten, over een kortere periode dan een jaar kan worden berekend.

Tot 1 januari 2015 werd de draagkrachtperiode in Drechterland op 2 jaar vastgesteld. Met de invoering van de Participatiewet is dit niet meer mogelijk. De draagkrachtperiode wordt nu gemaximaliseerd op 1 jaar.

De draagkrachtperiode begint op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag om bijzondere bijstand is ingediend of, indien de aanvraag later is ingediend, vanaf de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn ontstaan. De draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van 12 maanden. Na deze periode dient de draagkracht opnieuw te worden vastgesteld.

2.4.1. Draagkrachtbepaling bij incidentele of periodieke bijzondere bijstand

De draagkracht wordt zoveel mogelijk met de eerste kosten opeenvolgend in mindering gebracht op de te verlenen bijzondere bijstand. Gedurende de draagkrachtperiode wordt de vastgestelde draagkracht in mindering gebracht op de voor bijzondere bijstand in aanmerking komende kosten.

Bij incidentele bijzondere bijstand wordt de volledige jaardraagkracht op de noodzakelijke kosten in mindering gebracht.

Bij periodieke bijzondere bijstand wordt de jaardraagkracht omgerekend naar een maand en vervolgens op de maandelijks voor bijstand in aanmerking komende kosten in mindering gebracht.

2.4.2. Wijziging draagkracht tijdens de draagkrachtperiode

In het belang van de rechtszekerheid en de uitvoeringspraktijk geldt als uitgangspunt dat de draagkracht binnen de vastgestelde draagkrachtperiode in beginsel voor die periode definitief is. Met andere woorden: een eenmaal vastgestelde draagkracht wordt in beginsel niet meer aangepast.

2.5. Drempelbedrag

Op grond van artikel 35 lid 2 Participatiewet kan het college een drempelbedrag hanteren, zodat aanvragen voor bijzondere bijstand voor kosten tot een bepaald bedrag kan worden geweigerd. Een drempelbedrag kan ingevoerd worden om zo de (uitvoerings)kosten te beperken. Het college bepaalt dat er geen drempelbedrag wordt gehanteerd.

Ook bepaalt het college dat niet wordt gewerkt met een administratieve drempel. Een administratieve drempel wil zeggen dat pas een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend kan worden zodra het totaal van de bijzondere kosten hoger is dan de administratieve drempel.

2.6. Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand wordt (individueel) bepaald door de hoogte van de noodzakelijke kosten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat, wanneer ter zake van bepaalde kosten meerdere (adequate) voorzieningen mogelijk zijn, voor de goedkoopste voorziening moet worden gekozen. Daarom kan worden volstaan met een vergoeding ter hoogte van de goedkoopst adequate voorziening.

Voor reis- of vervoerskosten betekent dit dat in het algemeen vergoeding op basis van het goedkoopste openbaar vervoer toereikend is.

Bij de verlening van bijzondere bijstand voor bijzondere kosten is vaak behoefte aan richtprijzen voor het vaststellen van de hoogte van de bijzondere bijstand. Het college komt bij de verlening van bijzondere bijstand de beleidsvrijheid toe richtprijzen als uitgangspunt voor de hoogte van de bijstand te nemen.

De volgende bronnen kunnen als uitgangspunt dienen voor de vaststelling van de noodzakelijke hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand:

  • de Nibud-Prijzengids

  • de Wet IB 2001

  • de Regeling zorgverzekering

Bij de individuele kostensoorten kunnen afwijkende bepalingen staan. Zo wordt voor de kosten van een babyuitzet 75% van de bedragen die zijn genoemd in het Nibud prijzengids aangehouden, tenzij aannemelijk is dat de kosten lager zijn.

2.7. Berekening hoogte bijzondere bijstand

Indien het recht op bijzondere bijstand vaststaat, wordt de hoogte van de bijzondere bijstand berekend aan de hand van de hoogte van de voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komende kosten op basis van nota’s e.d. waarop (het resterende deel van) de draagkracht van belanghebbende in mindering wordt gebracht.

2.8. Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand, dus ook de bijzondere bijstand, wordt in beginsel om niet verleend (artikel 48 lid 1 Participatiewet). Dat wil zeggen dat de bijstand in beginsel niet terugbetaald hoeft te worden. In plaats van bijstand om niet werd in het verleden ook wel gesproken over 'bijstand à fonds perdu'. Wanneer bijstand om niet wordt verstrekt, wil dat echter nog niet zeggen dat die bijstand nooit terugbetaald hoeft te worden. Er zijn omstandigheden denkbaar dat eenmaal om niet verstrekte bijstand toch moet worden teruggevorderd of verhaald.

De Participatiewet kent echter ook andere vormen van bijstandsverlening, zoals een geldlening of een verstrekking in natura. De keuze voor de ene of de andere vorm is soms dwingend voorgeschreven en dan weer vrij.

Voor de voorwaarden waaronder bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening kan worden verstrekt wordt verwezen naar de paraaf “Lening en borgtocht” (artikel 48 lid 2 Participatiewet) en situaties waarin bijstand in natura kan worden verstrekt wordt verwezen naar de paragraaf “Natura” (artikel 57 Participatiewet) in het handboek Grip op participatie van Schulinck.

In afwijking van artikel 48 Participatiewet bepaalt artikel 51 lid 1 Participatiewet dat voor de vorm waarin de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt verstrekt de volgende volgorde geldt, met dien verstande dat de verlening van bijzondere bijstand eerst aan de orde is indien een geldlening via de normale kredietverlenende instanties niet mogelijk is:

  • 1.

    als borgtocht bij een geldlening via de normale kredietverlenende instanties als vaststaat dat, zonder optreden van de bijstand als borg, de lening door de kredietverlenende instelling niet zal worden verstrekt;

  • 2.

    als leenbijstand;

  • 3.

    als bijstand om niet.

2.9. Bestedingsverplichting

Aan rechten zijn meestal ook verplichtingen verbonden, zo ook aan het recht op bijzondere bijstand. Naast de verplichtingen die ingevolge hoofdstuk II Participatiewet in elk geval aan de bijstand verbonden zijn, dan wel daaraan door het college verbonden worden, kan het college vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44 lid 2 Participatiewet verplichtingen opleggen die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand (artikel 55 Participatiewet). Het belangrijkste voorbeeld van deze individuele verplichting is de bestedingsverplichting. Dit houdt in dat de bijstand moet worden aangewend voor het doel waarvoor zij wordt verstrekt. De bestedingsverplichting is vooral van belang bij bijzondere bijstand die verstrekt wordt voor specifieke kosten. Bovendien is hij van belang als de bijstand niet rechtstreeks aan een leverancier of instelling wordt uitbetaald of in natura wordt verstrekt.

2.10. Betaling van bijzondere bijstand

Bijzondere bijstand wordt uitbetaald aan de persoon voor wie hij bestemd is. Dit is doorgaans de persoon op wie de betreffende bijzondere kosten betrekking hebben. In sommige gevallen kan de bijzondere bijstand direct aan derden worden betaald die de goederen of diensten leveren waarvoor bijzondere bijstand is verleend.

De individuele verplichting om de bijzondere bijstand te besteden voor de kosten waarvoor de bijstand is verleend, wordt opgenomen in de (toekennings)beschikking.

Inzake het betalingsmoment van bijzondere bijstand wordt het volgende onderscheid worden gemaakt:

  • 1.

    Eenmalige bijzondere bijstand voor eenmalige kosten

    De Participatiewet bevat geen bepaling over het moment waarop het college eenmalige bijzondere bijstand moet uitbetalen. Het ligt echter voor de hand dat het college dit direct na toekenning doet. Door het nemen van het toekenningsbesluit (de beschikking) ontstaat immers een uitbetalingsverplichting. Het is formeel niet mogelijk om de betaling op te schorten totdat een betalingsbewijs is overgelegd. Wel kan het college met toepassing van artikel 55 Participatiewet de belanghebbende verplichten om de toegekende bijzondere bijstand aan te wenden voor de kosten waarvoor deze is verleend. Daarnaast kan het college de belanghebbende op grond van artikel 53a lid 1 Participatiewet in samenhang met artikel 17 lid 1 Participatiewet verplichten om binnen een te stellen termijn een betalingsbewijs te overleggen.

    Van het toegekende bedrag wordt na toekenning 75% van het bedrag uitbetaald, tenzij direct bij de aanvraag een nota of betalingsbewijs is overhandigd waaruit de volledige besteding is aangetoond. Het restant wordt betaalbaar gesteld na indiening van de nota of betalingsbewijs.

    Door een deel van het toegekende bedrag betaalbaar te stellen hoeft aanvrager niet het volledige bedrag voor te schieten. Na betaling van 75% kan aanvrager de kosten maken en de nota of het betalingsbewijs overleggen. Daarna wordt het restant uitbetaald.

    De nota of het betalingsbewijs dient binnen een termijn van drie maanden na het moment van aanvraag te zijn ingediend. Voor de kindregelingen en de plusregeling is deze indieningstermijn, gezien de aard van de kosten, verlengd. Bij deze twee regelingen dienen de nota’s of betalingsbewijzen binnen een termijn van dertien maanden na het moment van aanvraag te worden overgelegd.

    Als een belanghebbende de aanvraag voor deze kosten toegekend krijgt, maar hij maakt deze kosten niet, dan heeft hij, vanwege het ontbreken van de kosten, geen recht op die bijstand. Aangezien hij heeft verklaard in de aanvraag dat hij deze kosten moet maken, is er sprake van een schending van de inlichtingenplicht. Het college kan dan met toepassing van artikel 54 lid 3 eerste volzin Participatiewet de bijstand intrekken en op grond van artikel 58 lid 1 Participatiewet de bijstand terugvorderen. Als belanghebbende beweert de kosten wel gemaakt te hebben, maar niet voldoet aan de nadere verplichting om betalingsbewijzen over te leggen, kan het college het recht niet langer vaststellen. Ook dan is de intrekkingsgrond artikel 54 lid 3 eerste volzin Participatiewet. Daarnaast dient een bestuurlijke boete opgelegd te worden. Grondslag hiervoor is artikel 18a Participatiewet wegens het schenden van de inlichtingenplicht (artikel 17 lid 1 Participatiewet). De bestedingsverplichting welke met toepassing van artikel 55 Participatiewet ook was opgelegd is in dit opzicht van ondergeschikt belang. Deze is vooral dienend bedoeld ten aanzien van de rechtmatigheid van de besteding. Waar het in dit geval om gaat is dat het niet besteden van de bijstand aan het doel waarvoor de bijstand was toegekend niet los te zien is van inlichtingenfraude.

    Indien het college met toepassing van artikel 57 Participatiewet de verplichting heeft opgelegd dat de belanghebbende er aan meewerkt dat het de bijzondere bijstand in zijn naam aan een derde betaalt dan kan uitbetaling niet eerder plaatsvinden dan nadat de belanghebbende een daartoe strekkende machtiging heeft ondertekend.

  • 2.

    Bijzondere bijstand voor periodieke kosten

    De Participatiewet bepaalt niet op welk moment het college periodieke bijzondere bijstand (bijvoorbeeld WKT) moet uitbetalen. Het ligt echter voor de hand dat het college in deze aansluit bij de regels die gelden voor de uitbetaling van de algemene bijstand. Dit betekent dat de periodieke bijzondere bijstand in beginsel per kalendermaand wordt uitbetaald. Ook aan de verlening van periodieke bijzondere bijstand voor specifieke kosten kan het college een bestedingsverplichting en een verplichting tot het overleggen van betalingsbewijzen verbinden.

Hoofdstuk 3. Kindregelingen (tot 18 jaar)

3.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan een aantal kostensoorten van ten laste komende kinderen van belanghebbenden en de mogelijkheden om hiervoor incidentele en / of periodieke bijzondere bijstand te verlenen. Wanneer het gaat om incidentele bijzondere bijstand is het onmogelijk om alle vormen te bespreken. Een aantal opties wordt hieronder uitgewerkt.

3.2. Babyuitzet en kosten na de geboorte van een kind

Vindplaats Schulinck Grip op participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand

Norm 120% historische bijstandsnorm / vermogen niet hoger dan vrij te laten vermogen

Draagkracht Volledig boven 120%

De geboorte van een kind brengt extra kosten met zich mee. Deze extra kosten zijn aan te merken als algemene kosten van het bestaan en komen in principe niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Alleen als er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval dan kan bijzondere bijstand worden verstrekt. Het uitgangspunt daarbij is dat de goederen die aangeschaft worden voor het inrichten van een kinderkamer en de babyuitzet aangemerkt worden als duurzame gebruiksgoederen als bedoeld in artikel 51 lid 1 Participatiewet.

In artikel 51 lid 1 Participatiewet staat dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen kan worden gegeven in de vorm van een geldlening, borgtocht, leenbijstand of als een bedrag om niet. Voor wat betreft de vorm van de bijzondere bijstand geldt de volgende volgorde:

  • 1.

    borgtocht bij een geldlening via de normale kredietverlenende instanties als vaststaat dat, zonder optreden van de bijstand als borg, de lening door de kredietverlenende instelling niet zal worden verstrekt;

  • 2.

    leenbijstand;

  • 3.

    bijzondere bijstand om niet.

Voor het vaststellen van de hoogte van de noodzakelijke kosten wordt 75% van de bedragen die zijn genoemd in het Nibud prijzengids aangehouden, tenzij aannemelijk is dat de kosten lager zijn.

3.3. Peuterspeelzaal op sociaal/medische indicatie of met taalachterstand

Vindplaats Eigen regeling

Norm 120% historische bijstandsnorm / vermogen niet hoger dan vrij te laten vermogen

Draagkracht Volledig boven 120%

Voor de kosten van de peuterspeelzaal kan alleen bijzondere bijstand worden verstrekt als er bij het kind een achterstand dreigt te ontstaan in sociaal opzicht of op het gebied van taalvaardigheid of als er een medische indicatie aanwezig is (voor het kind of de ouder). Indien nodig dient er een medisch advies opgevraagd te worden. Doorverwijzing kan ook plaatsvinden via Team Inzet Drechterland en dan er geen sociaal medisch advies nodig. Voor deze kosten dient bijzondere bijstand aangevraagd te worden voordat de kosten zijn gemaakt in verband met het vaststellen van de (sociaal medische) noodzaak.

3.4. Eigen bijdrage kosten kinderopvang

Vindplaats Schulinck Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand

Norm 120% historische bijstandsnorm / vermogen niet hoger dan vrij te laten vermogen

Draagkracht Volledig boven 120%

Maximaal bedrag De eigen bijdrage kinderopvang, aansluitend bij de maximale uurprijs en het maximaal aantal uren van de kinderopvangtoeslag Belastingdienst

Voor de kosten van kinderopvang wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de voorliggende voorzieningen, zoals de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko).

De kinderopvangtoeslag is één toeslag die centraal wordt uitgekeerd door de Belastingdienst. Deze toeslag is afhankelijk van het inkomen van de ouder en diens eventuele partner. Een uitzondering op de regel dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag uitkeert vormt de bevoegdheid van het college om een tegemoetkoming te verstrekken.

Het college is bevoegd om een tegemoetkoming als aanvulling op de kinderopvangtoeslag te verstrekken voor de drie zogenaamde KOA-doelgroepen:

  • ouders in een re-integratietraject die een uitkering ontvangen op grond van de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ of de ANW;

  • ouders jonger dan 18 jaar, die scholing of een opleiding volgen en algemene bijstand (kunnen) ontvangen;

  • studenten.

Dit volgt uit artikel 1.13 Wko.

3.4.1. KOA-doelgroep
  • a.

    De ouders in een re-integratietraject die een uitkering ontvangen op grond van de Participatiewet, IOAW, IOAZ of Anw komen bij WerkSaam in aanmerking voor de aanvulling (eigen bijdrage) in de kosten van kinderopvang.

  • b.

    De andere 2 KOA-doelgroepen kunnen bijzondere bijstand aanvragen voor de eigen bijdrage kinderopvang. De bijzondere bijstand is een aanvulling op de kinderopvangtoeslag die de ouder ontvangt van de Belastingdienst. De bijzondere bijstand is zodanig hoog dat de tegemoetkoming samen met de aanvulling via de bijzondere bijstand niet meer is dan de kosten van de kinderopvang bedoeld in de Wko. Dit betekent ook dat de kosten die boven de maximale uurprijs uitkomen niet voor vergoeding in aanmerking komen.

3.4.2 Eigen gemeentelijke doelgroep

Naast bovenstaande groepen kunnen gemeenten 'eigen doelgroepen' aanwijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming van de gemeente.

Het college wijst hierbij de groep vergunninghouders aan die moeten inburgeren onder de (nieuwe) Inburgeringswet vanaf 1 januari 2013. Deze groep vergunningshouders zijn zelf verantwoordelijk voor de inburgering en lenen daarvoor geld bij de Dienst Uitvoering onderwijs (DUO) als ze het niet zelf kunnen betalen. Voor deze groep is het mogelijk om bijzondere bijstand te verstrekken in de eigen bijdrage voor de kosten van kinderopvang, aansluitend bij de maximale uurprijs en het maximaal aantal uren van de kinderopvangtoeslag Belastingdienst.

Het college bepaalt dat alle andere doelgroepen in beginsel geen recht op bijzondere bijstand voor de bedoelde eigen bijdrage kinderopvang. Wordt toch een aanvraag om bijzondere bijstand voor (de eigen bijdrage in) de kosten van kinderopvang ingediend, dan moet de aanvraag worden beoordeeld aan de hand van de vier hoofdvragen, zoals aangegeven in paragraaf 1.6.

3.4.3. Doelgroep sociaal medische indicatie

Voorts kunnen gemeenten een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang verstrekken voor buitenwettelijke doelgroepen die behoren tot de doelgroep 'sociaal medische indicatie'. Denk hierbij aan personen met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking, voor wie is vastgesteld dat een of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken. Ook kan het ouders betreffen met een kind ten aanzien van wie is vastgesteld dat kinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van dat kind noodzakelijk is.

Het college maakt hiervoor geen apart beleid, maar levert maatwerk in samenwerking met Team Inzet Drechterland. Uiteraard gelden de algemene regels van de bijzondere bijstand.

3.5. Kindpakket

Vindplaats Eigen regeling

Norm 120% historische bijstandsnorm / vermogen niet hoger dan vrij te laten vermogen

Maximaal te declareren Op basis van werkelijk gemaakte kosten:

€ 100,- basisonderwijs

€ 150,- voortgezet onderwijs

€ 200,- overgang basis naar voortgezet

€ 200,- zwemlessen A diploma

Leeftijd 4-17 jaar, thuiswonend

Draagkracht Volledig boven 120%

Per 1 januari 2015 is een Kindpakket ingevoerd. Het Kindpakket stelt ouders in staat hun kind deel te laten nemen aan sociale, educatieve en culturele activiteiten. Dit houdt het volgende in:

Voor inwoners met een inkomen tot 120% van de geldende bijstandsnorm (historische norm) geldt een tegemoetkoming voor kinderen van 4 tot 18 jaar die eenmaal per jaar op aanvraag kan worden verstrekt.

De hoogte van de tegemoetkoming is vastgesteld op:

  • € 100,- voor kinderen op de basisschool

  • € 150,- voor kinderen op het voortgezet onderwijs of beroepsonderwijs.

Bij overgang van de basisschool naar het voortgezet onderwijs kan eenmalig een extra bijdrage worden verstrekt van € 200,- in verband met extra te maken kosten.

De bijzondere bijstand kan onder meer ingezet worden voor de volgende kosten:

  • contributie voor vereniging of sport

  • schoolactiviteiten

  • sportattributen / sportkleding

  • ouderbijdrage school

  • indirecte schoolkosten (regenkleding, gymkleding, fiets, etc)

Naast deze kosten bestaat er de mogelijkheid om bijstand te krijgen voor de kosten van zwemlessen tot diploma A. De kosten hiervan bedragen maximaal € 200,-.

3.6. Computerregeling

Vindplaats Eigen regeling

Norm 120% historische bijstandsnorm / vermogen niet hoger dan vrij te laten vermogen

Leeftijd kinderen Van 10 tot 18 jaar

Declaratie Max € 400,-

Nadere voorwaarden:

  • Thuiswonend schoolgaand kind

  • Per gezin 1 computer

  • Frequentie 1 x in de 5 jaar

  • Draagkracht Hoger dan 120%, dan afwijzing

Een vorm van participatie vindt ook plaats via social media. Daarnaast is het belangrijk om goed mee te kunnen komen op school. Een computer is hierbij onmisbaar.

Per 1 januari 2015 geldt dat per gezin een computer kan worden verstrekt voor kinderen vanaf de leeftijd van 10 tot 18 jaar. De inkomensgrens wordt hierbij gesteld op 120% van de historisch geldende bijstandsnorm. Wanneer men een inkomen heeft hoger dan 120% komt men niet in aanmerking voor een computer.

De kosten voor een computer zijn maximaal € 400,- en hebben alleen betrekking op de aanschaf van een computer of laptop, niet op de kosten van software of printers.

3.7. Schoolkosten voor ouders van studerende kinderen tot 18 jaar

Vindplaats Schulinck Grip op Participatiewet Bijzondere bijstand

Norm

120% historische bijstandsnorm / vermogen niet hoger dan vrij te laten vermogen

Vergoeding

direct met het volgen van een studie samenhangende kosten, zoals kosten voor verplichte boeken en voor persoonlijke zaken, zoals werkkleding of speciale schoenen, als deze nodig zijn voor een bepaalde opleiding.

Leeftijd

Tot 18 jaar

Nadere voorwaarden

geen voorliggende voorzieningen mogelijk

Draagkracht :

Volledig boven 120%

Voor studiekosten van leerlingen tot 18 jaar in het voortgezet onderwijs/beroepsonderwijs kon tot 1 augustus 2015 aanspraak gemaakt worden op een tegemoetkoming in het kader van de Wtos. Vanaf die datum worden ouders gecompenseerd door een verhoging van het kindgebonden budget (KGB). Door het college wordt het KGB niet gezien als een passende en toereikende voorliggende voorziening voor schoolkosten. Dat betekent dat een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van school moet worden getoetst aan artikel 35 Participatiewet.

De volgende voorwaarden gelden om aan de ouder(s) van studerende kinderen tot 18 jaar bijzondere bijstand te verlenen ter ondersteuning in de schoolkosten:

  • de leerling is een ten laste komend kind (< 18 jaar) waarvoor een kindgebonden budget wordt ontvangen.

  • de leerling volgt in Nederland in voltijd voortgezet onderwijs of beroepsonderwijs

Bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor verplichte aanschaf van benodigdheden, zoals de boeken, die de leerling nodig heeft om de opleiding te kunnen volgen. Daarnaast kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor persoonlijke zaken, zoals werkkleding of speciale schoenen, als deze nodig zijn voor een bepaalde opleiding.

Het uitgangspunt is dat gekeken wordt naar de goedkoopste oplossing. Dat betekent dat de mogelijkheden van tweedehands boeken of tweedehands spullen ook onderzocht moet worden.

3.8. Reiskosten voor ouders van schoolgaande kinderen tot 18 jaar

Vindplaats Schulinck Grip op Participatiewet Bijzondere bijstand

Norm

120% historische bijstandsnorm / vermogen niet hoger dan vrij te laten vermogen

Kostensoort

Periodieke kosten (schooljaar 40 weken)

Vergoeding

Op basis van openbaar vervoer tot een maximum van een treinkaart Hoogkarspel - Amsterdam

Leeftijd

Tot 18 jaar (mogelijk tot recht WSF 2000).

Nadere voorwaarden

Op naam gestelde OV-chipkaart / geen voorliggende voorzieningen mogelijk

Draagkracht

Volledig boven 120%

3.8.1. Reiskosten schoolgaand kind

Uit de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van de Wtos blijkt dat de toelage op grond van deze wet geen aparte component voor reiskosten bevat. De Wtos is geen toereikende en passende voorziening voor de reiskosten van schoolgaande kinderen, omdat de wetgever mede vanuit budgettaire overwegingen heeft gekozen voor een forfaitaire benadering in plaats van een benadering die maatwerk levert. Het college verstrekt om die reden bijzondere bijstand voor reiskosten.

Vanaf 1 augustus 2015 voorziet de Wtos niet meer in schoolkosten van leerlingen tot 18 jaar.

Indien een belanghebbende een opleiding volgt waarvoor recht bestaat op studiefinanciering krachtens de WSF 2000, geldt dat de WSF 2000 voor de reiskosten in verband met die opleiding wel een passende en toereikende voorliggende voorziening is.

De volgende voorwaarden gelden om aan de ouder(s) van studerende kinderen tot 18 jaar bijzondere bijstand te verlenen ter ondersteuning in de reiskosten naar en van school:

  • De leerling is een ten laste komend kind (< 18 jaar) waarvoor een kindgebonden budget wordt ontvangen

  • de leerling volgt in Nederland in voltijd voortgezet onderwijs, hoger onderwijs, wetenschappelijk onderwijs of beroepsonderwijs

Het gaat hier om reiskosten naar de dichtstbijzijnde plaats waar deze vorm van onderwijs wordt gegeven. Bij het onderzoek naar de dichtstbijzijnde plaats wordt onderwijs dat

  • opleidt tot een zelfde functie/beroep op hetzelfde niveau of

  • hetzelfde uitgangspunt biedt bij het solliciteren naar een functie / beroep op hetzelfde niveau aangemerkt als een zelfde vorm van onderwijs.

Dat betekent dat slechts bijzondere bijstand in de reiskosten wordt verstrekt voor het beroepsonderwijs dat het dichtst bij huis. De keuze om een MBO-opleiding te gaan volgen in Amsterdam, terwijl de MBO-opleiding ook in Hoorn gegeven wordt, is een keuze die niet afgewenteld kan worden op de gemeente.

Bijzondere bijstand wordt verstrekt op basis van het reizen per openbaar vervoer over de kortste afstand. Tevens wordt niet meer bijstand verleend tot een maximum van een treinkaart Hoogkarspel – Amsterdam. Wordt gebruik gemaakt van de OV-chipkaart, dan moet deze op naam worden aangevraagd. Zo kan als nota het transactieoverzicht worden overlegd.

Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor de aanschaf van een chipkaart. Dee kosten vallen onder de algemene kosten van bestaan.

Indien sprake is van beroepsonderwijs kunnen ouders alleen bijzondere bijstand krijgen indien het kind in het beroepsonderwijs een beroepsopleidende leerweg (bol) volgt. Volgt het kind een beroepsbegeleidende leerweg (bbl), dan komen zij niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Bij het volgen van een beroepsbegeleidende leerweg is er doorgaans een arbeidsovereenkomst met het bijbehorende recht op minimum(jeugd)loon).

Voor alle soorten onderwijs geldt dat de opleiding door de Minister van OCW moet zijn bekostigd, aangewezen of erkend. Daarnaast moet de leerling volledig dagonderwijs volgen. De algemeen geldende eis is dat het opleidingsprogramma minimaal 850 klokuren per studiejaar bevat.

Op het moment dat het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt, stopt de bijzondere bijstand voor de reiskosten met ingang van de eerste dag van de maand dat men recht kan doen gelden op studiefinanciering of anderszins.

3.8.2. Reiskosten kind naar nieuwkomersklas voortgezet onderwijs

Als kinderen vanuit het buitenland nog niet zolang in Nederland wonen, kan het noodzakelijk zijn dat deze kinderen naar bijvoorbeeld het Newtoncollege in Hoorn gaan. Zij gaan daarheen omdat er bijzondere omstandigheden zijn die dit noodzakelijk maken. Bijvoorbeeld omdat zij de Nederlandse taal onvoldoende beheersen en daardoor (nog) niet naar de RSG of het Martinuscollege kunnen. Ook deze reiskosten komen voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Is het, bijvoorbeeld gezien de leeftijd van het kind, noodzakelijk dat een begeleider met het kind meereist, dan komen ook deze reiskosten voor bijzondere bijstand in aanmerking.

3.9. Reiskosten uit huis geplaatste kinderen

Vindplaats Eigen regeling

Norm :

120% historische bijstandsnorm / vermogen niet hoger dan vrij te laten vermogen.

Vergoeding

Aansluiten bij bezoekregeling van de instelling op basis van openbaar vervoer

Leeftijd

0 tot 18 jaar.

Draagkracht

Volledig boven 120%

Als kinderen onder Bureau Jeugdzorg vallen en er een kinderbeschermende maatregel is getroffen, kan bij Bureau Jeugdzorg een beroep worden gedaan op een reiskostenvergoeding. Eenmaal per maand kan een vergoeding voor reiskosten verstrekt worden. Indien meer bezoek wenselijk is zal dit door de begeleider van Bureau Jeugdzorg bekeken worden, incidenteel is meer vergoeding voor reiskosten mogelijk via Bureau Jeugdzorg.

Als het kind in een instelling verblijft die onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Awbz-instelling) valt is er geen vergoeding mogelijk vanuit Bureau Jeugdzorg.

Als een kind niet thuis verblijft is het soms wel mogelijk om kinderbijslag te ontvangen. Als er veel kosten zijn voor een uitwonend kind kan soms tweemaal kinderbijslag worden toegekend (zie voorliggende voorzieningen).

Als er geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening is bijzondere bijstand voor reiskosten mogelijk. Voor de bezoekfrequentie wordt aangesloten bij de bezoekregeling zoals bepaald door de instelling.

De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan goedkoopste vorm van openbaar vervoer voor het betreffende traject. Als het reizen met het openbaar vervoer niet tot de mogelijkheden behoort, dan wordt voor het vervoer met een (eigen) auto gerekend met € 0,19 per kilometer (richtbedrag van de Belastingdienst voor reiskosten). De reisafstand wordt bepaald op de kortste route op grond van de ANWB-reisplanner.

Vindplaats Schulinck Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand

Norm

120% historische bijstandsnorm / Vermogen niet hoger dan vrij te laten vermogen

Leeftijd

kinderen 0 tot 18 jaar.

Draagkracht

Volledig boven 120%

3.10. Ouderbijdrage jeugdhulp met verblijf buiten het gezin

Let op! De ouderbijdrage wordt afgeschaft. Dat is pas definitief als de voorgestelde wetswijziging in werking treedt. De ouderbijdrage zal dan - met terugwerkende kracht - per 1 januari 2016 afgeschaft zijn.

De ouderbijdrage is een bijdrage die ouders moeten betalen als hun kind jeugdhulp krijgt die verblijf buiten het gezin inhoudt (artikel 8.2.1 tot en met 8.2.7 van de Jeugdwet). Bijvoorbeeld als de jeugdige verblijft in een jeugdhulpinstelling of bij een pleegouder. Ook als de jeugdige in verband met gesloten jeugdhulp uit huis is geplaatst in een justitiële jeugdinrichting moet de ouderbijdrage betaald worden (zie artikel 8.2.1 lid 1 Jeugdwet).

De ouderbijdrage dekt een deel van de kosten voor verzorging en verblijf van de jeugdige buiten het gezin. Omdat ouders een onderhoudsplicht hebben tegenover hun kind zijn ze de ouderbijdrage verschuldigd. Ze hoeven namelijk minder kosten te maken omdat hun kind buiten het gezin verblijft.

Als de ouderbijdrage is verschuldigd en de ouder kinderbijslag ontvangt, dan bestaat er geen recht op bijzondere bijstand, omdat beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet). In het kader van de kosten van de ouderbijdrage geldt de Algemene Kinderbijslagwet namelijk als voorliggende voorziening.

Het kan voorkomen dat een belanghebbende niet daadwerkelijk een beroep kan doen op de Algemene Kinderbijslagwet. In dat geval is het recht op bijzonder bijstand voor de kosten van de ouderbijdrage gelegen in artikel 35 lid 1 Participatiewet.

Voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand moet onderscheid worden gemaakt tussen de situatie waarin sprake is van een belanghebbende die algemene bijstand ontvangt naar de norm voor een alleenstaande en de situatie waarin belanghebbende geen algemene bijstand ontvangt naar de norm voor een alleenstaande.

Belanghebbende ontvangt bijstand naar de norm voor een alleenstaande

Het verlenen van bijzondere bijstand voor de kosten van de ouderbijdrage aan een belanghebbende met algemene bijstand naar de norm voor een alleenstaande is in beginsel niet aan de orde.

Het CAK moet in bepaalde situaties de ouderbijdrage 'buiten invordering stellen'. De ouderbijdrage wordt in dat geval niet geïnd. Het CAK int de ouderbijdrage niet bij de persoon die algemene bijstand krijgt op grond van Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Het CAK moet van degene die ouderbijdrage moet betalen een verzoek krijgen om de ouderbijdrage buiten invordering te stellen. Zie Schulinck “Geen LBIO-bijdrage verschuldigd”.

Belanghebbende ontvangt geen bijstand naar de norm voor een alleenstaande

Het verlenen van bijzondere bijstand voor de kosten van de ouderbijdrage aan een belanghebbende die geen algemene bijstand ontvangt naar de norm voor een alleenstaande is niet aan de orde. De kosten van de ouderbijdrage zijn in dat geval kosten ter voldoening van alimentatieverplichtingen. Op grond van artikel 14 onderdeel a Participatiewet zijn alimentatieverplichtingen niet-noodzakelijke kosten.

Hoofdstuk 4: Voorzieningen voor volwassenen

4.1. Inleiding

Het doel van het Drechterlandse minimabeleid is erop gericht minima zoveel mogelijk in staat te stellen om mee te doen in de samenleving. Daarbij ligt de verantwoordelijkheid primair bij henzelf. Per 1 januari 2015 is de langdurigheidstoeslag komen te vervallen en hiervoor in de plaats is de individuele inkomenstoeslag, de plusregeling en de studietoeslag gekomen.

4.2. Individuele inkomenstoeslag (geen bestedingsverplichting)

Vindplaats Verordening individuele inkomenstoeslag

Norm

110 % historische bijstandsnorm / vermogen niet hoger dan vrij te laten vermogen

Bedragen

Per 1 januari 2016

Alleenstaande: € 394,-

Alleenstaande ouder: € 502,-

Gehuwden: € 561,-

Draagkracht

Volledig boven de 110%

Per 1 januari 2015 geldt de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Drechterland. Deze individuele inkomenstoeslag is beschikbaar voor mensen in de leeftijd van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd.

Om voor een individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen moet men:

  • geen vermogen hebben boven de vrij te laten vermogensgrens

  • geen hoger inkomen dan 110% van de geldende bijstandsnorm

  • dit inkomen moet 3 jaar hebben

  • geen mogelijkheden meer hebben om te werken of

  • door middel van vrijwilligerswerk, tegenprestatie, de hem opgelegde aantal sollicitaties of deelname aan re integratietrajecten voldoende hebben aangetoond inspanningen te leveren om tot inkomensverbetering te komen.

Wat betreft het voldoende aantonen van inspanningen te leveren (laatste streepje), de beoordeling hiervan betreft maatwerk.

De individuele inkomenstoeslag moet schriftelijk aangevraagd worden via een aanvraagformulier.

4.3. Plusregeling

Vindplaats Eigen regeling

Norm

110 % historische bijstandsnorm / vermogen niet hoger dan vrij te laten vermogen

Bedragen

Per 1 januari 2016

Alleenstaande: € 394,-

Alleenstaande ouder: € 502,-

Gehuwden: € 561,-

Draagkracht

Volledig boven de 110%

De individuele inkomenstoeslag is beschikbaar voor mensen tot de pensioengerechtigde leeftijd. In het minimabeleid gemeente Drechterland is opgenomen dat een belangrijke doelstelling is dat minima in staat zijn via diverse sociaal culturele activiteiten te participeren in de samenleving. Dit eindigt niet bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, reden waarom de gemeente Drechterland kiest voor een Plusregeling.

De eerder bestaande Pluspremie wordt hiermee afgeschaft, omdat dit een vorm van categoriale bijzondere bijstand was, die niet meer is toegestaan per 1 januari 2015.

De voorwaarden voor de plusregeling zijn:

  • Inkomen maximaal 110% van de historische bijstandsnorm op 31 december 2014

  • Geen vermogen boven de geldende vermogensgrens

  • Minimaal 1 jaar lang dit inkomen en vermogen

De bijzondere bijstand mag ingezet worden voor de volgende kosten (niet limitatief; vele kosten kunnen hieronder vallen; gaat om sociaal, culturele en educatieve activiteiten om te participeren, om mee te kunnen doen) :

  • zwembad bezoek

  • museumbezoek

  • concertbezoek

  • contributie voor vereniging of sport

  • sportattributen / sportkleding

  • abonnement bibliotheek

  • NS kortingskaart

  • museumjaarkaart

  • abonnement van de krant of tijdschrift

  • duurzame gebruiksgoederen

4.4. Individuele studietoeslag

Vindplaats Verordening individuele studietoeslag

Norm

Vermogen niet hoger dan vrij te laten vermogen

Bedragen

€ 604,- per zes maanden

De individuele studietoeslag is een toeslag voor studerenden met een beperking. Hier is een aparte regeling voor opgesteld, hieronder worden kort de voorwaarden en bedragen genoemd.

Om voor een individuele studietoeslag in aanmerking te komen, geldt dat de student:

  • 18 jaar of ouder is;

  • recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten ( Wtos);

  • geen in aanmerking te nemen vermogen op grond van artikel 34 Participatiewet heeft en;

  • een persoon is van wie is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

De individuele studietoeslag bedraagt € 604,- per zes maanden.

4.5. Toeslag levensonderhoud 18, 19 en 20 jaar

Wordt uitgevoerd door WerkSaam Westfriesland.

Hoofdstuk 5 Kosten in verband met ouderen, zieken en gehandicaptenzorg

5.1. Algemeen

Vindplaats Schulinck Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand

Norm

120% historische bijstandsnorm / vermogen niet hoger dan vrij te laten vermogen

Draagkracht

Volledig boven de 120%

Ouderen, zieken en gehandicapten worden doorgaans geconfronteerd met extra kosten vanwege (gebreken in verband met) ouderdom, ziekte of handicap.

De Regeling zorgverzekering, de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gelden ten aanzien van de kosten verzorging en hulp als een voorliggende voorziening. Eventuele eigen bijdragen die voor rekening van belanghebbende zijn gebleven, kunnen voor de verlening van bijzondere bijstand in aanmerking komen (zie 6.7).

5.2 Financiële tegemoetkoming Wmo

Vindplaats Wmo verordening en besluit

Norm

120% historische bijstandsnorm

Draagkracht

Volledig boven de 120%

Deze regeling valt onder de Wmo en niet onder de bijzondere bijstand. Onderstaande tekst is opgenomen ter informatie.

Ten aanzien van de kosten van bewassing en kledingslijtage, maaltijdvoorziening en stookkosten geldt dat die in beginsel geacht kunnen worden uit een inkomen ter hoogte van de norm te kunnen worden voldaan. Het is mogelijk dat ouderen, zieken of gehandicapten hieraan beduidend hogere kosten hebben dan 'gewone' belanghebbenden. In dat geval kan bijzondere bijstand verleend worden voor de meerkosten.

Gehandicapten en chronisch zieken hebben zorgkosten die zij nergens vergoed krijgen. Via de Wmo kan een tegemoetkoming worden verstrekt. De tegemoetkoming bedraagt € 250,- en kan één keer per kalenderjaar worden toegekend. Gehuwden of samenwonenden kunnen beiden in aanmerking komen voor deze regeling. Deze tegemoetkoming kan ook aan een chronisch ziek of gehandicapt kind worden toegekend (maatwerk).

Hoofdstuk 6 Medische kosten algemeen

6.1. Inleiding

Vindplaats Schulinck Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand

Norm

120% historische bijstandsnorm / vermogen niet hoger dan vrij te laten vermogen

Draagkracht

Volledig boven de 120%

In de komende 2 hoofdstukken worden de meest voorkomende medische kosten besproken.

Medische kosten dienen in het kader van de Participatiewet op overeenkomstige wijze behandeld te worden als andere noodzakelijke kosten waarvoor bijzondere bijstand kan worden aangevraagd.

Dat betekent dus ook dat geen bijstand wordt verleend indien belanghebbende een beroep kan doen op een voorliggende voorziening voor de kosten waarvoor hij bijstand aanvraagt. Belangrijke voorliggende voorzieningen met betrekking tot medische kosten zijn de Wlz en de Zorgverzekeringswet.

De vraag of belanghebbende daadwerkelijk aanvullend of collectief aanvullend verzekerd is, is van belang voor het recht op en de hoogte van bijzondere bijstand.

Omdat het college zelf de daartoe vereiste medische kennis doorgaans niet in huis heeft zal het om de noodzakelijkheid van medische kosten te kunnen beoordelen zich veelal bedienen van een medisch advies. Het college zal zich ervan moeten vergewissen dat het advies aan de zorgvuldigheidseisen voldoet, wil het college zijn oordeel erop mogen baseren.

Bij het vaststellen van medische kosten wordt vaak gebruik gemaakt van richtprijzen. De CRvB staat dat toe, maar het college dient wel steeds in het individuele geval na te gaan of de richtprijzen reëel zijn in het licht van de werkelijke kosten. Indien de noodzaak van de meerkosten ten opzichte van de richtprijzen niet is aangetoond, is het college niet gehouden een hogere vergoeding te verstrekken dan de vergoeding conform de richtprijzen.

6.2. Aanvullend verzekerd

De premie voor een aanvullende zorgverzekering komt niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Het betreft hier vrijwillig te maken kosten.

6.3. Collectieve ziektekostenverzekering

De Zorgverzekeringswet maakt het mogelijk dat collectieve verzekeringen worden afgesloten. Op deze manier kan de gemeente zowel collectieve zorgverzekeringen als collectieve aanvullende verzekeringen afsluiten. Het college kan op basis van artikel 35 lid 3 Participatiewet categoriale bijzondere bijstand verlenen in de vorm van een aanvullende zorgverzekering of een tegemoetkoming in de premie van een dergelijke verzekering.

De gemeente Drechterland en Univé bieden aan inwoners met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm een collectieve zorgverzekering aan. Dit pakket heet Gemeentepakket Compleet. Deelnemers ontvangen 6% korting op de basisverzekering in combinatie met de aanvullende verzekering inclusief tandartspakket. De gemeente Drechterland draagt in 2015 € 8,07 per maand en in 2016 € 10,- per maand bij. Dit bedrag wordt betaalbaar gesteld aan Univé.

Van belang hierbij is het volgende: een belanghebbende heeft een wettelijk recht om zelf een verzekeraar te kiezen. Hij kan niet gedwongen worden om zich bij een bepaalde zorgverzekeraar te verzekeren. Een en ander volgt uit de beantwoording van diverse kamervragen door de ministers van SZW en VWS.

6.4. Verplicht eigen risico

Met ingang van 1 januari 2008 kent de Zorgverzekeringswet (Zvw) een verplicht eigen risico voor iedere verzekerde van 18 jaar of ouder (artikel 19 lid 1 Zvw). Het verplicht eigen risico geldt bijvoorbeeld niet voor huisartsenzorg, verloskundige zorg en kraamzorg.

De zorgverzekeraar brengt de kosten van het verplicht eigen risico in rekening bij de verzekerde.

De zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde regelgeving worden aangemerkt als een voorliggende voorziening. De wetgever heeft in de regelgeving een bewuste keuze gemaakt met betrekking tot de noodzaak om de kosten te vergoeden. Die keuze leidt ertoe dat in beginsel sprake is van een uitputtende bewuste - passende en toereikende - regeling, die een voorliggende voorziening oplevert in de zin van artikel 15 lid 1 Participatiewet.

De kosten van het verplicht eigen risico ingevolge de Zvw komen dan ook niet voor verlening van bijzondere bijstand in aanmerking omdat deze kosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, die een belanghebbende in beginsel uit de bijstandsnorm moet voldoen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden

Kosten voor het eigen risico van chronisch zieken komen niet voor bijstandsverlening in aanmerking. Het gegeven dat een belanghebbende het eigen risico steeds opmaakt vanwege een chronische ziekte, levert geen bijzondere omstandigheid op. Het verplicht eigen risico geldt voor alle zorgverzekerden. Alle zorgverzekerden krijgen daar dus mee te maken. Aangezien de Participatiewet hierbij dient aan te sluiten, bestaat op grond van artikel 15 lid 1 Participatiewet geen recht op bijzondere bijstand voor onder het verplicht eigen risico vallende kosten, tenzij er sprake is van zeer dringende redenen.

6.5. Vrijwillig eigen risico

Voordat het verplicht eigen risico werd ingevoerd bestond reeds de keuzemogelijkheid voor een vrijwillig eigen risico. Dientengevolge kan men vrijwillig kiezen voor een hoger eigen risico dan het verplichte eigen risico per kalenderjaar. Tegenover een dergelijk vrijwillig gekozen deel van het eigen risico staat een premievoordeel.

Een eigen risico, al dan niet vrijwillig, is op zichzelf geen schuld, zodat de hoofdregel dat geen bijstand wordt verleend voor schulden hier niet aan de orde is. Voor zover een belanghebbende echter geconfronteerd wordt met een door de zorgverzekeraar in rekening gebracht - het verplicht eigen risico te boven gaand - vrijwillig eigen risico, is dit het gevolg van een vrijwillige keuze die niet kan worden afgewenteld op de Participatiewet in die zin dat de kosten van dit hogere eigen risico als noodzakelijk zouden moeten worden gezien. Met andere woorden: met de lusten van de premiekorting, kiest men ook voor de lasten. Voor een vrijwillig gekozen hoger eigen risico bestaat derhalve geen recht op bijzondere bijstand.

6.6. Eigen bijdragen binnen de Wlz of Zvw

Eigen bijdragen van kostensoorten die slechts voor een deel door de Zvw of Wlz worden vergoed, komen in beginsel in aanmerking voor bijzondere bijstand.

Indien iemand echter een aanvullende of collectief aanvullende verzekering heeft afgesloten, vervalt veelal de eigen bijdrage of wordt deze minder. In die zin is de vraag, of belanghebbende daadwerkelijk aanvullend of collectief aanvullend verzekerd is, van belang voor het recht op en de hoogte van bijzondere bijstand. Er is dan immers sprake van een voorliggende voorziening voor de hier bedoelde eigen bijdragen.

Het is van belang om uit te zoeken waarom een eigen bijdrage wordt gevraagd. Zo worden bijvoorbeeld orthopedische schoenen (zelfs bij een aanvullende of collectieve verzekering) nooit volledig vergoed. Aan de eigen bijdrage voor orthopedische schoenen ligt het besparingsmotief ten grondslag. Immers, iedereen zal regelmatig schoenen moeten aanschaffen. Het wordt daarom billijk geacht dat ook verzekerden die aangewezen zijn op orthopedische schoenen, een vergelijkbaar bedrag in de aanschaffingskosten van deze schoenen betalen (zie paragraaf 7.15).

6.7. Eigen bijdragen buiten de Wlz en Zvw

Medische kosten die zijn uitgesloten van vergoeding op grond van de Zvw of Wlz (bijvoorbeeld de kosten van alternatieve geneeswijzen zoals acupunctuur en kosten van diverse farmaceutische middelen) worden soms toch vergoed op grond van een aanvullende of collectieve verzekering. Daarbij geldt dan meestal een eigen bijdrage.

Omdat de kosten buiten het vergoedingenpakket van Zvw en Wlz vallen, komen deze eigen bijdragen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Hoofdstuk 7: Medische kosten specifiek

7.1. Inleiding

Vindplaats Schulinck Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand

Norm

120% historische bijstandsnorm / vermogen niet hoger dan vrij te laten vermogen

Draagkracht

Volledig boven de 120%

De Wlz en Zvw vergoeden in het algemeen alle noodzakelijke kosten die verband houden met medische of paramedische behandeling. Beide regelingen gelden samen in het kader van de Participatiewet als een voorliggende voorziening die passend en toereikend is. Bijstandsverlening voor deze kosten is daarom in beginsel uitgesloten (artikel 15 lid 1 Participatiewet).

Indien in het kader van de Wlz en Zvw op grond van een bewuste beslissing over de noodzakelijkheid van een voorziening de keuze is gemaakt om één of meer kostensoorten niet in de voorziening op te nemen of de voorziening in een bepaalde situatie niet noodzakelijk te achten, dient de Participatiewet zich bij die keuze aan te sluiten en komt men ten aanzien van die kosten niet voor bijstandsverlening in aanmerking.

Dit betekent in het algemeen dat kostensoorten die niet op grond van de Zvw of Wlz worden vergoed ook niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand krachtens artikel 35 lid 1 Participatiewet.

Dit is slechts dan anders als de betreffende kosten noodzakelijk zijn, maar de kosten om budgettaire redenen niet of niet langer op grond van een voorliggende voorziening (volledig) worden vergoed. Dan heeft het college wel de mogelijkheid om op grond van artikel 35 lid 1 Participatiewet (aanvullende) bijzondere bijstand te verlenen.

Daarnaast is de vraag of belanghebbende daadwerkelijk aanvullend of collectief aanvullend verzekerd is, van belang voor het recht op en de hoogte van bijzondere bijstand. Ook dan is er immers sprake van een voorliggende voorziening voor de hieronder genoemde kosten.

Het niet hebben van een 'gewone' ziektekostenverzekering wordt wel nadrukkelijk gezien als een vorm van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Indien aanvrager heeft gekozen om geen aanvullende verzekering af te sluiten, bespaart hij daarmee maandelijks een bedrag. Dat is een keuze: aanvrager verwacht lagere zorgkosten te hebben dan de premie van de zorgverzekering kost. Stijgen de kosten boven dit bedrag aan zorgkosten uit, dan komt dit meerdere voor bijzondere bijstand in aanmerking. Dit betekent dat op het te vergoeden bedrag aan bijzondere bijstand de jaarpremie voor de aanvullende zorgverzekering in mindering worden gebracht.

Dit bedrag wordt vastgesteld op € 300,- per jaar. Hiermee is rekening gehouden met de bijdrage die het college betaalt voor de collectieve verzekering.

7.2 Uitgangspunten specifieke medische kosten

Voor alle medische kosten geldt het volgende uitgangspunt.

  • 1.

    Vallen de kosten onder de Zvw of Wlz:

    De eigen bijdrage komt voor bijzondere bijstand in aanmerking.

    Is iemand niet aanvullend verzekerd, dan wordt het premie voor de aanvullende verzekering in mindering gebracht (zie 7.1).

  • 2.

    Vallen de kosten niet onder de Zvw of de Wlz:

    Indien de kosten niet onder een voorliggende voorziening vallen maar wel sprake is van een (medische) noodzaak, dan kunnen de kosten worden vergoed middels de bijzondere bijstand.

  • 3.

    Indien hulpmiddelen (bv. bril of schoeisel) eerder moeten worden vervangen dan vanuit de zorgverzekering wordt vergoed, komen bij medische noodzaak deze kosten in aanmerking voor bijzondere bijstand.

  • 4.

    Voor twee specifieke kostensoorten gelden nader regels (orthopedisch schoeisel en de eigen bijdrage Wmo/Wlz (zie paragraaf 7.3. en 7.4.))

  • 5.

    In afwijking van het bovenstaande is toch bijstandsverlening mogelijk indien en zolang, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen aanwezig zijn (artikel 16 lid 1 Participatiewet).

Ad 2. Als kosten niet behoren niet tot het zorgpakket van de wettelijke ziektekostenverzekeringen Wlz en Zvw, dan kan de Wlz of Zvw ook niet als een voorliggende, toereikende en passende voorzieningen worden aangemerkt. Dit betekent dat verlening van bijzondere bijstand mogelijk is indien wordt voldaan aan voorwaarden zoals aangegeven in Beoordeling aanvraag bijzondere bijstand (vraag 1 t/m 4). Daarbij is met name van belang om aan een deskundige de (medische) noodzaak van de kosten te laten vaststellen. Het feit dat de kosten door een (para)medicus is opgesteld/ voorgeschreven maakt niet dat dit per definitie medisch noodzakelijk is.

7.3. Orthopedisch schoeisel

De kosten van orthopedisch schoeisel komen voor vergoeding door de zorgverzekeraar in aanmerking, maar er geldt wel een eigen bijdrage. Deze eigen bijdrage komt voor bijzondere bijstand in aanmerking. Wel blijft een bedrag voor eigen rekening. Dit is het bedrag dat iemand anders zelf aan schoeisel zou hebben uitgegeven (besparingsmotief). Voor het besparingsbedrag wordt verwezen naar de prijzengids van het Nibud (€ 40,- voor 2016)

7.4. Eigen bijdrage Wmo/ Wlz

Voor Wmo voorzieningen moet een eigen bijdrage worden betaald aan het CAK. In principe is de eigen bijdrage inkomensafhankelijk en kan uit de norm worden betaald. Desondanks is er bijzondere bijstand mogelijk voor de kosten van de eigen bijdrage, uiteraard als er geen voorliggende voorziening aanwezig is. Sommige aanvullende ziektekostenverzekeringen vergoeden een maximaal bedrag per jaar.

Hoofdstuk 8. Begrafenis en crematie (uitvaartkosten)

 

Vindplaats Schulinck Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand

Norm

120% historische bijstandsnorm / vermogen telt volledig mee.

Draagkracht

Boven de 120% historische bijstandsnorm

Max bedrag

€ 3500,-

8.1. Opdracht tot lijkbezorging

De begrafeniskosten komen voor rekening van degene die opdracht geeft voor de begrafenis. Als iemand overleden is, moeten de kosten van lijkbezorging worden voldaan door de bloed- en aanverwanten, die krachtens het Burgerlijk Wetboek tot onderhoud van de overledene verplicht zouden zijn geweest. Het uitgangspunt is dat belanghebbende zelf kan voorzien in de noodzakelijke kosten van lijkbezorging, door middel van:

  • een verzekering, zoals een begrafenis- en levensverzekering of ongevallenverzekering;

  • een lidmaatschap van een speciale vereniging, zoals een uitvaartvereniging;

  • een overlijdensuitkering ingeval de overledene een uitkering ontving krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW), de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Werkloosheidswet (WW) e.a.;

  • spaargelden (inclusief het vrij te laten vermogen op grond van artikel 34 lid 2 van de Participatiewet);

  • de nalatenschap.

Als de middelen niet toereikend zijn en de nabestaanden de kosten van lijkbezorging niet of niet geheel voor hun rekening (kunnen) nemen bestaat de mogelijkheid om bijzondere bijstand te verstrekken aan één of meerdere nabestaanden.

De opdrachtgever kan de nabestaanden (zoals genoemd in de Wet op de lijkbezorging) aanspreken. De nabestaanden kunnen ieder afzonderlijk voor hun aandeel in de kosten bijzondere bijstand aanvragen in de gemeente waarin zij woonachtig zijn. Bijstand wordt alleen verstrekt indien de nabestaande niet over voldoende middelen beschikt om de kosten te betalen. Hiervoor gelden de regels van de Participatiewet en dit beleid.

Bijstandsverlening voor begrafenis- of crematiekosten in het buitenland van een (in Nederland of in het buitenland) overleden persoon is niet mogelijk. Ook voor reiskosten om een begrafenis of crematie in Nederland of het buitenland bij te wonen wordt geen bijzondere bijstand verstrekt. Dit betreffen incidentele reiskosten waarvoor gereserveerd dient te worden. Daarnaast geldt er binnen de Participatiewet het territorialiteitsbeginsel: kosten gemaakt in het buitenland vallen niet onder de Participatiewet.

8.2. Geen opdracht tot lijkbezorging / Wet op de lijkbezorging

Er zijn echter ook wel eens situaties waarin er niemand is die de opdracht tot lijkbezorging kan (of wil) verstrekken. In die situaties is de Wet op de lijkbezorging van toepassing.

De gemeente waarin het lichaam van de overledene zich bevindt is dan verplicht zorg te dragen voor de begrafenis of de crematie. De kosten die de gemeente maakt in verband met deze verplichting, moet worden voldaan uit de opbrengst van de bij de overledene gevonden gelden en goederen dan wel uit de nalatenschap van de overledene.

Indien de nalatenschap ontoereikend is, heeft de gemeente een verhaalsrecht (artikel 22 Wet op de lijkbezorging) op de bloed- en aanverwanten die krachtens 1:17 BW tot het verstrekken van levensonderhoud aan de overledene verplicht zouden zijn geweest. Dit verhaalsrecht wordt begrensd door de van toepassing zijnde bepalingen van het erfrecht.

De Wet op de lijkbezorging biedt dus in bijzondere gevallen de mogelijkheid om de uitvaart van een overledene te regelen. In het algemeen zal een beroep op deze wet echter pas mogelijk zijn als is gebleken dat er geen nabestaanden zijn die de uitvaartkosten kunnen (met inbegrip van het aanvragen van bijstand voor deze kosten) of willen voldoen.

Hoofdstuk 9. Reiskosten

9.1. Inleiding

Vindplaats Schulinck Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand

Norm

120% historische bijstandsnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet

Draagkracht

Volledig boven de 120%

Vergoeding

Op basis van openbaar vervoer of indien dit niet mogelijk is € 0,19 per kilometer

Reiskosten zijn in principe algemene noodzakelijke kosten van het bestaan die voldaan dienen te worden uit de algemene inkomsten. In sommige gevallen maakt de belanghebbende zoveel reiskosten waardoor de kosten niet meer (volledig) betaald kunnen worden uit de algemene inkomsten.

Indien de belanghebbende of een gezinslid structureel reiskosten maakt kan bijzondere bijstand worden verstrekt. Van structureel is sprake als de reiskosten minimaal één keer per week worden gemaakt voor hetzelfde doel.

9.2. Detentie

De reiskosten voor bezoek aan een gezinslid worden niet geacht te behoren tot de reguliere reiskosten welke uit de norm moeten worden voldaan. De detentie is een bijzondere omstandigheid, zodat bijzondere bijstand kan worden verstrekt.

9.3. Vrijwaringsbewijs

De kosten van ziekenvervoer behoren in principe tot de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan. Alleen de kosten van het vrijwaringsbewijs (de eigen bijdrage voor zittend ziekenvervoer) behoren tot de kosten waar bijzondere bijstand voor mogelijk is.

9.4. Reiskosten naar taaltraining in verband met inburgering

De reiskosten die een vergunninghouder dient te maken in het kader van de inburgering (na 1 januari 2013) komen voor bijzondere bijstand in aanmerking op basis van de goedkoopste manier van vervoer. Voor sommige dorpen binnen de gemeente Drechterland is dat per bus. Hiervoor wordt OV9292.nl gebruikt om een berekening te maken van de reiskosten naar de taaltraining. Voor het gebruik per trein wordt de ns reisplanner gebruikt.

De bijzondere bijstand in de reiskosten naar de taaltraining worden verstrekt op basis van de kosten van een schooljaar (40 weken). De reiskosten worden per week berekend x 40 weken en dan gedeeld door 12 maanden. Dit bedrag wordt maandelijks als periodieke bijzondere bijstand uitbetaald. Na afloop van een periode kunnen de vergunninghouders de presentielijst van de taaltraining overhandigen als bewijs van de besteding van de bijzondere bijstand.

Hoofdstuk 10. Woonkosten

10.1. Verhuiskosten

Vindplaats Schulinck Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand

Norm

120% historische bijstandsnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet

Draagkracht

Boven de norm volledige draagkracht

Verhuiskosten zijn incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De kosten dienen uit de norm te worden voldaan, door middel van reservering vooraf of achteraf.

Er kan alleen bijzondere bijstand worden verstrekt indien de verhuizing noodzakelijk is. Ontbreekt de noodzaak voor de verhuizing dan zijn de verhuiskosten als niet noodzakelijk aan te merken en wordt de aanvraag om die reden afgewezen. Een verhuizing is in ieder geval noodzakelijk als de woningcorporatie een urgentieklaring heeft afgegeven. De belanghebbende dient de urgentieverklaring als bewijsstuk bij de aanvraag voor bijzondere bijstand te overleggen.

Bij de aanvraag voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten dient beoordeeld te worden of de belanghebbende heeft kunnen reserveren voor de kosten. Daarom dient altijd nagegaan te worden per wanneer de belanghebbende bij een wooncorporatie staat ingeschreven als woningzoekende. Hiermee geeft de belanghebbende aan te willen verhuizen. In dat geval zijn de verhuiskosten te voorzien en dient de belanghebbende voor de verhuiskosten te reserveren. Belanghebbende dient de kosten dan uit zijn vermogen te voldoen, ook als de verhuizing noodzakelijk is. Indien de belanghebbende niet heeft gereserveerd kan alleen bijzondere bijstand worden verstrekt indien er bijzondere omstandigheden zijn waardoor de belanghebbende niet heeft kunnen reserveren.

Indien het gaat om een verhuizing op grond van een medische noodzaak is de verhuisvergoeding op grond van de Wmo een voorliggende voorziening. Deze verhuiskostenvergoeding wordt voldoende toereikend geacht. Er is dan geen bijzondere bijstand mogelijk.

Er is bijzondere bijstand mogelijk voor de volgende kosten:

  • Transportkosten;

  • Kosten voor maximaal een maand dubbele huur (op basis van de nieuwe huur);

  • Kosten voor een waarborgsom.

Bij verhuizing naar een andere gemeente kan alleen bijzondere bijstand worden verstrekt voor de transportkosten. Wanneer er sprake is van een verhuizing naar de gemeente Drechterland kan alleen bijzondere bijstand worden verstrekt voor de dubbele huur, waarborgsom en indien noodzakelijk inrichtingskosten (zie paragraaf 10.3).

10.2. Inrichtingskosten

Vindplaats Schulinck Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand

Norm

120% historische bijstandsnorm. Vermogen telt mee, ook onder de norm van de Participatiewet.

Draagkracht

Boven de norm volledige draagkracht. Indien vermogen aanwezig in mindering brengen op totale toe te kennen bijzondere bijstand

Maximale bedrag

De maximumbedragen voor woninginrichting worden afgeleid van de bedragen zoals genoemd in de Nibud prijzengids. Het bedrag voor inrichting bedraagt maximaal 60% van de geldende Nibud prijzen.

Vorm

Zie paragraaf 2.8. voor dringende volgorde van de vorm. Voor vergunninghouders is de vorm leenbijstand: af te lossen in 36 maanden

10.3.1 Kosten inrichting

De kosten van woninginrichting worden tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten dienen dan ook in beginsel te worden betaald uit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf.

Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat de kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.

Anders dan bij overige vormen van bijzondere bijstand, geldt hierbij dat de vermogensgrens niet wordt gehanteerd. Indien aanvrager vermogen heeft onder de geldende vermogensgrens, wordt hij geacht dit vermogen in te zetten voor deze kosten.

Bijstandsverlening kan dan alleen van toepassing zijn indien het vermogen ontoereikend is.

Voor wat betreft de vorm van bijzondere bijstand geldt de volgende voorkeur op grond van artikel 51 Participatiewet:

  • 1.

    Borgtocht bij een geldlening via de normaal kredietverstrekkende instanties;

  • 2.

    Leenbijstand;

  • 3.

    Bijstand om niet.

De bedragen voor de inventarispakketten zijn afgeleid van de Nibud prijzengids. Hierin staan twee soorten (met één volwassene of twee volwassenen). Hier is het gemiddelde van genomen.

Compleet betekent dat een huis volledig dient te worden ingericht (bijvoorbeeld bij een vergunninghouder). Er kan een bedrag van 60% van de gemiddelde pakketprijs zoals genoemd in de Nibud prijzengids worden verstrekt.

Bij een scheiding wordt er van uit gegaan dat de ene helft van de inventaris komt uit de boedeldeling, de andere helft dient opnieuw te worden aangeschaft. Daarom is de hoogte van deze bedragen 50% van het bedrag zoals genoemd bij “compleet”.

Is er sprake van een verhuizing, dan wordt er van uit gegaan dat de boedel compleet is en alleen vloerbedekking, verf, behang en gordijnen e.d. dienen te worden aangeschaft. Hiervoor kan 25% van het bedrag zoals genoemd bij “compleet” worden verstrekt.

Een alleenstaande kamerbewoner kan 50% van de inrichtingskosten van een alleenstaande zelfstandige ontvangen.

De bedragen zijn afgerond naar boven op hele tientallen euro’s.

noodzakelijke woninginrichting compleet

60% Nibud na scheiding

30% Nibud stoffering

15% Nibud

alleenstaande kamerbewoner € 2.220,- € 1.110,- € 560,-

alleenstaande zelfstandig € 4.430,- € 2.220,- € 1.110,-

gezin 2 personen € 5.040,- € 2.520,- € 1.260,-

gezin 3 personen € 5.580,- € 2.790,- € 1.400,-

gezin 4 personen € 6.340,- € 3.170,- € 1.590,-

gezin 5 personen € 6.880,- € 3.440,- € 1.720,-

voor elk persoon meer € 550,- € 280,- € 140,-

10.3.2. Vergunninghouders

Voor vergunninghouders, mensen die zich vanuit een AZC vestigen in de gemeente, geldt dat zij niet vooraf hebben kunnen reserveren. De zak en weekgeld uitkering van het COA is namelijk alleen bedoeld voor levensonderhoud. Reden waarom het college ervoor kiest om vergunninghouders het inrichtingskrediet in de vorm van leenbijstand aan te bieden bij vestiging in de gemeente.

10.3.3. Fiets voor vergunninghouders

Voor vergunninghouders, mensen die zich vanuit een AZC, vestigen in de gemeente Drechterland wordt voor de aanschaf van een fiets een tegemoetkoming van € 175,- per persoon (vanaf 4 jaar) vanuit de bijzondere bijstand om niet verstrekt.

10.3.4. Aflossing borgtocht geldlening en leenbijstand / suppletie

De aflossing van de borgtocht geldlening en leenbijstand vindt plaats via de te verstrekken WWB uitkering bij Werksaam. De aflossing is bepaald op een vast bedrag per maand. Bij verstrekking van de borgtocht geldlening/leenbijstand moet het totale leenbedrag gedeeld worden door 36 maanden. Dit is het bedrag dat door WerkSaam ingehouden moet worden op de lopende uitkering. Voor het restant van de aflossing wordt vanuit de gemeente bijzondere bijstand verstrekt.

Een rekenvoorbeeld:

De heer X en mevrouw Y zijn statushouders en krijgen leenbijstand voor de inrichting van hun krediet ad € 5115,-. De aflossing per maand bedraagt € 5115 / 36 = € 142,08 per maand.

Dit is het bedrag dat doorgegeven wordt aan WerkSaam ter inhouding op de uitkering.

De bijstandsnorm is op 1 juli 2015 € 1375,18 incl VT. De aflossing wordt dan berekend op 6% van

€ 1375,18 = € 82,51.

Dit betekent dat er een bedrag aan bijzondere bijstand moet worden toegekend van

€ 142,08 - € 82,51 = € 59,57 per maand, dit is de zogeheten suppletie.

10.3. Periodieke woonkosten

Vindplaats Schulinck Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand

Norm

120% historische bijstandsnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet

Draagkracht

Boven de norm volledige draagkracht

Nadere voorwaarde

Kan steeds voor maximaal één jaar worden verstrekt

Normaliter kan de belanghebbende de woonkosten betalen uit het inkomen aangevuld met huurtoeslag. De Belastingdienst draagt zorg voor het verstrekken van de huurtoeslag. De belanghebbende dient de huurtoeslag zelf aan te vragen bij de Belastingdienst. In een aantal gevallen is geen recht op huurtoeslag:

  • Indien de huurtoeslag nog niet is ingegaan;

  • Indien de huur hoger is dan de maximale huurgrens;

  • Indien er sprake is van een woning in eigendom.

Huurtoeslag wordt altijd verstrekt per de eerste van de volgende maand na de ingangsdatum van het huurcontract. Voorbeeld: als het huurcontract ingaat per 16 november dan start de huurtoeslag op 1 december. Over de periode van 16 t/m 30 november kan een woonkostentoeslag worden verstrekt.

Daarnaast kan gedurende maximaal één jaar een woonkostentoeslag worden verstrekt als de huur meer bedraagt dan de maximale huurgrens waardoor geen aanspraak kan worden gemaakt op huurtoeslag of als er sprake is van een woning in eigendom. Aan de belanghebbende wordt vervolgens een verhuisplicht opgelegd. De termijn van één jaar kan worden verlengd op grond van individuele omstandigheden, bijvoorbeeld als er al uitzicht is op een vervangende woning of als de woning nog niet is verkocht en dit de belanghebbende niet te verwijten is.

Als het gaat om een huurwoning wordt de woonkostentoeslag berekend op grond van de bepalingen van de Wet op de huurtoeslag (www.toeslagen.nl) en bedraagt nooit meer dan de maximale huurtoeslag. Op grond van de Wet op de huurtoeslag geldt een hoger vrij te laten vermogen dan op grond van de Participatiewet. Vanzelfsprekend worden bij het berekenen van de woonkostentoeslag, wat betreft het vermogen, de regels van de Participatiewet gehanteerd.

Bij de vaststelling van de woonkostentoeslag bij een woning in eigendom dient uitgegaan te worden van de volgende kosten:

  • De hypotheekrente;

  • Het eigenaren deel van de onroerend zaak belasting;

  • De opstalverzekering;

  • Het eigenaren deel van de waterschapsbelasting;

  • Een forfaitaire bijdrage voor onderhoud van de woning.

Vanwege de te betalen hypotheekrente ontstaat er meestal een belastingvoordeel. Het belastingvoordeel dient meegenomen te worden in de berekening van de woonkostentoeslag. Hiervoor kan het bedrag dat is genoemd in de voorlopige teruggaaf van de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van de Belastingdienst aangehouden worden. De belanghebbende is verplicht deze voorlopige teruggaaf aan te vragen bij de Belastingdienst. Ook in het geval van een woning in eigendom bedraagt de woonkostentoeslag nooit meer dan de maximale huurtoeslag. Ook hier gelden, wat betreft het vermogen, de regels van de Participatiewet.

Een woonkostentoeslag kan niet worden verstrekt indien er op grond van de Wet op de huurtoeslag geen toeslag wordt verstrekt omdat er geen sprake is van een zelfstandige woonruimte. Ook als een woning wordt bewoond met een recreatieve bestemming, en om deze reden geen huurtoeslag wordt verstrekt, is een woonkostentoeslag niet mogelijk.

Hoofdstuk 11. Bewindvoering, mentorschap, curatele en budgetbeheer

 

Vindplaats Schulinck Grip op Participatiewet hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand

Norm

120% historische bijstandsnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet

Draagkracht

Boven de norm volledige draagkracht

Voor bewindvoering, curatele en mentorschap geldt dat de noodzaak van de eventuele kosten daarvan als vaststaand moet worden beschouwd, als de rechter belanghebbende onder bewind c.q. curatele geplaatst heeft dan wel een mentor heeft benoemd. Het college kan in deze geen eigen afweging meer maken. Voorzover belanghebbende de kosten niet uit eigen middelen kan betalen, kan bijzondere bijstand worden verleend.

11.1. Civiele bewindvoering

Bij het instellen van bewindvoering wijst de kantonrechter een bewindvoerder aan. De kantonrechter zal bij het benoemen tot bewindvoerder in eerste instantie de uitdrukkelijke voorkeur van belanghebbende volgen, tenzij gegronde redenen zich hiertegen verzetten (artikel 1:435 lid 1 en lid 3 BW). Hiervoor komen zowel particuliere (echtgenoot, partner, familielid) als professionele partijen in aanmerking.

Indien een professionele partij als bewindvoerder is benoemd, komt het vaak voor dat de bewindvoerder voor de kosten van de bewindvoering namens een belanghebbende bijzondere bijstand aanvraagt.

De conform de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren vastgestelde kosten van de beloning van de beschermingsbewindvoerder komen - als belanghebbende die kosten zelf niet dragen kan – in aanmerking voor vergoeding uit de bijzondere bijstand.

Als de kantonrechter beschermingsbewind heeft ingesteld en de kosten daarvan heeft vastgesteld, moet het college de noodzaak van de kosten in beginsel aannemen. Het college kan bij twijfel wel een onderzoek instellen om te verifiëren of de werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht en of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd daadwerkelijk zijn gemaakt.

Voor de kosten van civiele bewindvoering kan wel bijzondere bijstand worden verstrekt. Civiele bewindvoering wordt uitgesproken door de Rechtbank. In de uitspraak is opgenomen wie de bewindvoerder is en welke kosten de bewindvoerder mag rekenen. Aangezien er een uitspraak is van de Rechtbank staat de noodzakelijkheid van de kosten vast. De bijzondere bijstand bedraagt de opstartkosten en de maandelijkse kosten zoals genoemd in de uitspraak van de Rechtbank en worden rechtstreeks uitbetaald aan de bewindvoerder.

Bij een aanvraag om bijzondere bijstand voor civiele bewindvoering voor een cliënt met een Participatiewet uitkering, kan de bijzondere bijstand niet meer voor onbepaalde tijd worden toegekend. De maximale periode waarvoor bijzondere bijstand kan worden toegekend is 3 jaar.

Ook voor deze doelgroep moet de draagkracht worden vastgesteld.

11.2. WSNP-Bewindvoering

De WSNP is bedoeld voor degenen die buiten hun schuld (te goeder trouw) in een problematische schuldsituatie terecht zijn gekomen. Het hoofddoel van de WSNP is tegen te gaan dat een natuurlijk persoon, die in een problematische financiële situatie is terechtgekomen, tot in lengte van jaren met zijn schulden kan worden achtervolgd. Voor toelating tot de WSNP moet de schuldenaar een verzoekschrift indienen bij de rechtbank. Indien een schuldenaar wordt toegelaten tot de WSNP benoemt de rechtbank een bewindvoerder. De bewindvoerder is belast met het toezicht op de naleving door de schuldenaar van diens verplichtingen op grond van de schuldsaneringsregeling.

11.2.1. WSNP-aanvraag

Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor de kosten van een WSNP-aanvraag. Vergoeding van deze kosten wordt door de voorliggende voorziening, de Wet op de Rechtsbijstand, als niet noodzakelijk bestempeld. Daardoor staat artikel 15 lid 1 Participatiewet in de weg aan bijstandsverlening voor deze kosten

11.2.2. beloning WSNP-bewindvoerder

Als de rechter een WSNP-bewind heeft uitgesproken, staan de noodzaak van dit bewind en de daaraan verbonden kosten in beginsel vast. De WSNP-bewindvoerder heeft recht op een beloning voor zijn werkzaamheden. Voor de kosten van bewindvoering in het kader van de WSNP wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.

Bij een toereikende boedel worden de kosten geheel binnen het stelsel van de Faillissementswet (Fw) afgewikkeld. Er is dus reeds in de kosten voorzien.

Is de boedel niet toereikend, dan kan de bewindvoerder subsidie aanvragen. Ook in dat geval is dus in de kosten voorzien en bestaat geen recht op bijzondere bijstand.

11.3. Curatele/mentorschap

De noodzaak van het mentorschap/curatele moet in beginsel worden aangenomen als de rechter een mentor/curator heeft benoemd en de noodzakelijkheid van de kosten staan daarmee ook vast. Dit betekent dat de kosten die voortvloeien uit het mentorschap/curatele voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. In de uitspraak is opgenomen wie de curator/mentor is en welke kosten er berekend mogen worden.

De bijzondere bijstand bedraagt de maandelijkse kosten zoals genoemd in de uitspraak van de Rechtbank en worden rechtstreeks uitbetaald aan de curator/mentor.

11.4. Budgetbeheer

Gemeente Drechterland heeft een overeenkomst afgesloten met de Kredietbank voor de uitvoering van de schuldhulpverlening. In de overeenkomst met Kredietbank is ook het budgetbeheer opgenomen. Op grond van de overeenkomst kunnen belanghebbenden zich bij de Kredietbank melden voor budgetbeheer. De kosten van budgetbeheer worden op grond van de overeenkomst aan Kredietbank overgemaakt. Dit betekent dat de kosten van budgetbeheer niet uit het bijzondere bijstandsbeleid worden betaald.

Belanghebbenden zijn uiteraard vrij om te beslissen of zij al dan niet gebruik willen maken van de diensten van de Kredietbank. Indien inwoners van gemeente Drechterland geen gebruik maken van de diensten van de Kredietbank maar van een andere schuldhulpverlener, dan komen de kosten van budgetbeheer niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

Hoofdstuk 12. Schuldhulpverlening

 

Een belanghebbende die problematische schulden heeft, is in eerste instantie natuurlijk zelf verantwoordelijk voor het oplossen van zijn schuldensituatie. Hij kan bijvoorbeeld proberen zelf een betalingsregeling te treffen met zijn schuldeisers. Ook kan hij gebruik maken van het zogenaamde minnelijke traject: met ondersteuning van de gemeente (of bijvoorbeeld een advocaat) wordt dan geprobeerd tot een aflossingsregeling met de schuldeisers te komen. Lukt het niet om tot een minnelijke regeling te komen, dan biedt de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) alsnog een mogelijkheid om een schuldenvrije toekomst te bereiken.

12.1. Wet gemeentelijke schuldhulpverlening

Op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening hebben gemeenten de specifieke opdracht om schuldhulpverlening te bieden aan personen die hun schulden niet meer kunnen betalen. De gemeente Drechterland heeft het daadwerkelijk schuldhulpverlenen uitbesteed aan een erkende organisaties, Gemeentelijke Kredietbank Nederland. Op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening is de gemeente wel verplicht om de regie over de totale schuldhulpverlening te voeren.

In het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening kan de gemeentelijke kredietbank een schuldbemiddelingsovereenkomst sluiten. Op grond van een schuldbemiddelingsovereenkomst bemiddelen zij tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers om een minnelijke regeling van de totale schuldenlast te bewerkstelligen.

Advocaten, curatoren en bewindvoerders ingevolge de Faillissementswet aangesteld, notarissen, deurwaarders, registeraccountants en accountants-administratieconsulenten mogen voor schuldbemiddeling - die schuldbemiddeling geschiedt doorgaans buiten het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening - een vergoeding vragen. Anderen mogen niet schuldbemiddelen en daarvoor dus ook geen vergoeding.

Het aanbieden van budgetbeheer valt niet onder het verbod om tegen betaling schuldbemiddeling aan te bieden: het aanbieden van budgetbeheer tegen betaling is toegestaan.

Een door private partijen gesloten overeenkomst tot budgetbeheer is niet op één lijn te stellen met een door de rechter ingesteld beschermingsbewind. Dit andere rechtsregime rechtvaardigt dat het college bij de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind in beginsel uitgaat van de noodzaak van die kosten en dat het college bij de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van budgetbeheer verlangt dat de aanvrager de noodzaak van die kosten aannemelijk maakt.

Een belanghebbende dient zich dan ook te wenden tot de Gemeentelijke Kredietbank om te bezien of hulp via deze afdeling toereikend is, alvorens vrijwillig budgetbeheer via een ander als noodzakelijk kan worden beschouwd.

12.2. Schuldhulpverlening aan zelfstandigen

In de toelichting op de Wgs is opgenomen dat de schuldhulpverlening niet toegankelijk is voor natuurlijke personen met een nog functionerende onderneming (zelfstandigen). Deze groep kan een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).

Heeft de zelfstandige schulden, dan kan hij eerst bij de bank om een (extra) lening vragen.

Als dit niet mogelijk is, kan een beroep worden gedaan op het Bbz. In het kader van bijstandsverlening doet WerkSaam onderzoek naar de levensvatbaarheid van de onderneming van de zelfstandige. Levensvatbaar wil zeggen dat het inkomen uit het bedrijf, eventueel aangevuld met andere inkomsten, voldoende oplevert voor het levensonderhoud van de zelfstandige en zijn gezin en voor de instandhouding van het bedrijf. Is de onderneming levensvatbaar, dan kan de gemeente besluiten tot het verstrekken van bedrijfskapitaal, waarmee de schulden kunnen worden geherfinancierd. Schuldhulpverlening vanwege problematische schulden is dan niet meer aan de orde.

Indien de onderneming niet levensvatbaar is, zal er voor de zelfstandige vaak geen andere mogelijkheid zijn dan het staken van de onderneming. In het geval dat de zelfstandige besluit te stoppen met zijn onderneming kan hij zich na uitschrijving bij de Kamer van Koophandel en wanneer alle schulden definitief en bekend zijn, zich als natuurlijk persoon tot de gemeente wenden voor schuldhulpverlening.

Er zijn zelfstandigen met problematische schulden die geen beroep doen op het Bbz, of daarvoor niet in aanmerking komen (bijvoorbeeld als de partner inkomen heeft waardoor men niet in een bijstand behoeftige situatie verkeert). Voorwaarde is dan dat zij stoppen met de onderneming en zich uitschrijven bij de Kamer van Koophandel.

De gemeenten willen deze groep niet bij voorbaat uitsluiten. Welke vorm van hulp ingezet wordt is afhankelijk van de situatie waarin de schuldenaar zich bevindt en welke problemen aan de situatie ten grondslag liggen.

De inzet van schuldhulpverlening is dus maatwerk. Soms kan een adviesgesprek voldoende zijn om grotere schulden te voorkomen. In andere gevallen is het starten van een langer schuldhulpverleningstraject en / of doorverwijzing noodzakelijk. Wanneer er sprake is van een crisis wordt direct hulp ingezet.

Hoofdstuk 13. Incidentele bijzondere bijstand

 

Vindplaats Schulinck Grip op Participatiewet Hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand

Norm

120% historische bijstandsnorm en geen vermogen hoger dan de norm Participatiewet

Draagkracht

Boven de norm volledige draagkracht

13.1. Rechtsbijstand

Er kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de eigen bijdrage rechtsbijstand. Voorwaarde is wel dat er sprake is van een toevoeging door de Raad voor de Rechtsbijstand. De noodzaak van de rechtsbijstand ligt hiermee vast. Indien er geen sprake is van een toevoeging, dient alsnog een overweging gemaakt te worden van de individuele omstandigheden van de belanghebbende. De bijzondere bijstand wordt in principe rechtstreeks uitbetaald aan de advocaat.

 

Naast de eigen bijdrage mogen door een advocaat uitsluitend nog de volgende kosten in rekening worden gebracht:

  • griffierechten;

  • kosten van getuigen en deskundigen;

  • uittreksels uit openbare registers;

  • rolverrichtingen van de deurwaarder in kantongerechtzaken.

13.2. Maaltijdvoorziening

Voor de kosten van de maaltijdvoorziening kan bijzondere bijstand worden verstrekt indien belanghebbende niet of niet volledig in staat is de (warme) maaltijden te bereiden. Indien belanghebbende ouder is dan 75 jaar wordt hier, wat betreft het bereiden van één warme maaltijd per dag, automatisch vanuit gegaan. De bijzondere bijstand bedraagt dat gedeelte van de kosten die uitkomen boven de kosten die belanghebbende zou hebben indien zelf de maaltijden worden bereid. De kosten van de maaltijden zijn opgenomen in de Nibud prijzengids.

13.3. Overbruggingsuitkering

Een overbruggingsuitkering is bijzondere bijstand om niet welke verstrekt wordt om de periode tot de eerste betaling van de algemene uitkering voor levensonderhoud te overbruggen, omdat daarvoor geen middelen beschikbaar zijn. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een vergunninghouder die zich vanuit een opvangcentrum zelfstandig vestigt binnen de gemeente Drechterland of iemand die zich na een verbroken relatie zelfstandig vestigt. In die gevallen waarin de belanghebbende door de betaling achteraf in de problemen dreigt te geraken, kan een overbruggingsuitkering worden verstrekt. De belanghebbende dient inzage te geven in de dagafschriften van alle bankrekeningen.

Een overbruggingsuitkering kan alleen worden toegekend bij aanvang van de uitkering en mag niet in de plaats komen van het verstrekken van een voorschot voor levensonderhoud.

Vergunninghouders die zich in de gemeente Drechterland vestigen en uit een asielzoekerscentrum (AZC) komen hebben altijd een overbruggingsuitkering nodig. De reden hiervoor is dat zij in het AZC per week betaald krijgen en de vergoeding alleen bedoeld is voor levensmiddelen. Vergunninghouders hebben niet kunnen reserveren gedurende hun verblijf in het AZC.

De hoogte van de overbruggingsuitkering is in principe gelijk aan de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm, berekend over de periode van de ingangsdatum van het recht op uitkering tot de eerste betaling van de periodieke uitkering. Bij de vaststelling van de hoogte moet rekening gehouden worden met het betalen van een waarborgsom voor de woning en de huurbetaling. Aangezien de huurbetaling vooraf moet plaatsvinden en bij vestiging vanuit een AZC het veelal gebeurt dat de ingangsdatum van de huur van de woning niet op de eerste van de maand ligt, moet bij het bepalen van de hoogte van de overbruggingsuitkering huur berekend worden voor de eerste periode plus 1 maand. De overbruggingsuitkering kan daardoor meer bedragen dan de geldende bijstandsnorm voor 1 maand. De overbruggingsuitkering is bijzondere bijstand voor levensonderhoud en wordt om niet verstrekt. Van de overbruggingsuitkering dienen alle algemene noodzakelijke kosten voldaan te worden, zoals de eerste huur.

Naar boven