Subsidieregeling peuterspeelopvang en VVE, Leiden 2016 vastgesteld

 

Op 19 mei 2016 heeft de gemeenteraad de Subsidieregeling peuterspeelopvang en VVE, Leiden 2016 vastgesteld. Hierin wordt geregeld hoe de gemeente voldoende, kwalitatief hoogwaardige en over de stad verspreide peuterspeelopvang subsidieert. Doel is een bijdrage te leveren aan de opvoeding en ontwikkeling van kinderen vanaf twee jaar tot de leeftijd waarop ze naar de basisschool gaan. Ook is het doel dat de gemeente, net als voorheen, de inzet van een programma voor Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) in de peuterspeelopvang of het kinderdagverblijf subsidieert. Dit om ontwikkelingsachterstanden bij kinderen te verkleinen of te voorkomen en een betere doorstroom naar het basisonderwijs te realiseren.

 

De verordening treedt in werking op de dag na deze bekendmaking. Nadere informatie bij team Beleid Maatschappelijke Ontwikkeling, tel. 071 - 516 79 83.

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Beroepskracht: degene die in de kinderopvang werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor de kinderopvang geldende CAO en die beschikt over een voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificatie;

  • 2.

    Doelgroepkind: een kind in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar dat op basis van het opleidingsniveau van zijn ouders een leerlinggewicht heeft of dat op basis van signalering door het CJG een extra ondersteuningsbehoefte heeft in verband met een mogelijke ontwikkelingsachterstand;

  • 3.

    College: college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden;

  • 4.

    CJG: Centrum voor Jeugd en Gezin;

  • 5.

    Dagdeel: een periode van drie uur kinderopvang in de ochtend of de middag;

  • 6.

    Doorgaande leerlijn: de aansluiting tussen het educatieve programma van de peuterspeelzaal of de kinderdagopvang en het educatieve programma (‘de leerlijn’) op de basisschool;

  • 7.

    Groep: ruimte waarin minimaal twee en maximaal tien dagdelen per week peuterspeelopvang georganiseerd wordt of maximaal vijf dagen in de week kinderdagopvang plaatsvindt;

  • 8.

    Houder: degene die één of meerdere kindercentra exploiteert;

  • 9.

    Kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;

  • 10.

    Kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag dat het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;

  • 11.

    Kinderdagopvang: kinderopvang langer dan een dagdeel per dag;

  • 12.

    LRKP: Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen;

  • 13.

    Ouderbijdrage: de eigen bijdrage die ouders die geen recht op kinderopvangtoeslag hebben, betalen voor de peuterspeelopvang;

  • 14.

    Peuterplaats: een rekeneenheid die overeenkomt met deelname van een peuter aan peuterspeelopvang van 2 dagdelen van 3 uur per week, gedurende 40 weken per jaar;

  • 15.

    Peuterspeelzaal: een in het LRKP geregistreerde voorziening waar aan maximaal 16 peuters per groep per dagdeel peuterspeelopvang geboden wordt, anders dan kinderdagopvang of gastouderopvang;

  • 16.

    Peuterspeelopvang: kinderopvang voor kinderen in de leeftijd van twee jaar tot het tijdstip waarop die kinderen kunnen deelnemen aan het basisonderwijs, voor maximaal een dagdeel per dag gedurende minimaal twee dagdelen per week en gedurende minimaal 40 weken per jaar;

  • 17.

    Raad: Raad van de gemeente Leiden;

  • 18.

    Subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een kalenderjaar ten hoogste beschikbaar is voor subsidie zoals die op basis van deze verordening kan worden toegekend;

  • 19.

    Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE): een door de gemeente gesubsidieerd programma dat gericht is op het verkleinen van onderwijsachterstanden bij doelgroepkinderen en een verbeterde instroom van deze kinderen in het basisonderwijs;

  • 20.

    Kinderopvangtoeslag: een tegemoetkoming van rijkswege voor ouders in de kosten van de kinderopvang.

Artikel 2. Doel van de verordening

  • 1.

    De deelverordening heeft tot doel om nadere regels te stellen aan de subsidiering van peuterspeelopvang en VVE.

  • 2.

    Het college kan op grond van de deelverordening subsidie toekennen op aanvraag van:

    • a.

      een kindercentrum voor peuterspeelopvang;

    • b.

      een kindercentrum voor het werken met een VVE-programma in de peuterspeelopvang;

    • c.

      een kindercentrum voor het werken met een VVE-programma in de kinderdagopvang;

    • d.

      een kindercentrum, eventueel samen met andere partijen, voor het versterken van de peuterspeelopvang als onderdeel van laagdrempelige wijkgerichte netwerken van voorzieningen en verbanden voor spelen, ontmoeten en leren;

    • e.

      een kindercentrum, eventueel samen met een school voor basisonderwijs, voor het bevorderen van een doorgaande leerlijn.

Artikel 3. Bevoegdheid

  • 1.

    Het college is het bevoegde bestuursorgaan voor het nemen van beslissingen op grond van deze deelverordening.

  • 2.

    Voor zover in deze deelverordening niet anders is bepaald, is het gestelde in de Algemene Subsidieverordening gemeente Leiden 2012 van toepassing.

Hoofdstuk 2. Subsidieplafond

Artikel 4. Subsidieplafond

  • 1.

    De gemeenteraad stelt jaarlijks bij de begroting het subsidieplafond vast op beleidsniveau.

  • 2.

    Per jaar kan niet meer subsidie worden verleend dan het maximaal beschikbare subsidiebedrag. Een rangorde in de toekenning zal indien nodig worden bepaald op grond van de in artikel 5 genoemde criteria.

Artikel 5. Verdeelsleutel

Indien het maximaal beschikbare subsidiebedrag onvoldoende is om alle aanvragen te honoreren, wordt een rangorde vastgesteld op basis van de hieronder genoemde criteria:

  • 1.

    de kwaliteit van de voorziening, specifiek op het pedagogische vlak, de doorgaande leerlijn en de verbinding met wijkgerichte voorzieningen en verbanden voor spelen, ontmoeten en leren;

  • 2.

    een goede spreiding van voorzieningen over de stad;

  • 3.

    de bezetting van een voorziening;

  • 4.

    het percentage doelgroepkinderen per groep, in geval van een voorziening voor VVE;

  • 5.

    aanvragen op basis van de artikelen 2a t/m 2c hebben voorrang in de behandeling ten opzichte van aanvragen op basis van de artikelen 2d en 2e.

Hoofdstuk 3. Subsidie voor peuterspeelopvang

Artikel 6. Hoogte van de subsidie

  • 1.

    Het college stelt subsidie voor peuterspeelopvang beschikbaar per peuterplaats. De subsidie is bedoeld voor een tegemoetkoming in de kosten van de volgende producten:

    • a.

      Huisvesting;

    • b.

      Groepsleiding;

    • c.

      Overhead, inclusief afstemming met ouders en partners;

    • d.

      Materiaal / activiteiten.

  • 2.

    Voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag is subsidiabel het verschil tussen de kostprijs van een peuterplaats en de ouderbijdrage tot een maximaal normbedrag. Dit normbedrag wordt door het college vastgesteld en jaarlijks geïndexeerd conform de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Voor ouders die wel recht hebben op kinderopvangtoeslag kan de gemeente aan de houder een tegemoetkoming per peuterplaats betalen, tot een maximaal normbedrag. Dit normbedrag wordt door het college vastgesteld en jaarlijks geïndexeerd conform de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 7. Subsidieverplichtingen

Om voor subsidie op grond van deze verordening in aanmerking te kunnen komen, dient de peuterspeelopvang te voldoen aan de volgende eisen:

  • 1.

    is gevestigd in Leiden en is toegankelijk voor alle peuters uit de gemeente. Minimaal 95% van de kinderen komt uit Leiden;

  • 2.

    kent een gemiddelde bezetting van minimaal 90%;

  • 3.

    hanteert in overleg met de gemeente een inkomensafhankelijke ouderbijdrage voor de ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag;

  • 4.

    voldoet aan de criteria voor ambitieniveau 2;

  • 5.

    biedt kwaliteit conform de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de ‘Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen Leiden 2011’;

  • 6.

    werkt samen met het basisonderwijs, minimaal op basis van het protocol overdracht;

  • 7.

    heeft beleid voor kinderen die extra zorg nodig hebben, het signaleren van problemen en het eventueel inschakelen van externe hulpverlening (via het CJG);

  • 8.

    heeft zicht op het aantal doelgroepkinderen per peuterspeelzaal en is bereid om bij meer dan 15% doelgroepkinderen VVE-peuterspeelzaal te worden.

Hoofdstuk 4. Subsidie voor VVE-peuterspeelopvang

Artikel 8. Hoogte van de subsidie voor VVE-peuterspeelopvang

Het college stelt subsidie voor VVE in de peuterspeelopvang beschikbaar per groep waar VVE-peuterspeelopvang aangeboden wordt. De subsidie is bedoeld voor een tegemoetkoming in de kosten van de volgende producten:

  • a.

    VVE-scholing;

  • b.

    Taakuren;

  • c.

    Coördinatie, evaluatie en administratie van VVE-programma’s en de doorgaande leerlijn;

  • d.

    Materiaalkosten.

Het college stelt hiervoor een normbedrag vast, dat jaarlijks geïndexeerd wordt conform

de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 9. Subsidieverplichtingen

Om voor subsidie op grond van deze verordening in aanmerking te kunnen komen, dient de peuterspeelopvang te voldoen aan de volgende eisen:

  • 1.

    is gevestigd in Leiden en is toegankelijk voor alle peuters uit de gemeente. Minimaal 95% van de bezette peuterplaatsen wordt bezet door in Leiden woonachtige kinderen;

  • 2.

    is minimaal vier dagdelen in de week geopend;

  • 3.

    is voor minimaal 15% bezet door doelgroepkinderen;

  • 4.

    voldoet aan de volgende voorwaarden voor VVE:

    • a.

      er wordt gebruik gemaakt van een methode conform het Leidse OnderwijsKansenbeleid;

    • b.

      er zijn per groep twee in de VVE methode geschoolde beroepskrachten;

    • c.

      de Leidse doelgroepdefinitie, zoals opgenomen in de nota OnderwijsKansen, wordt toegepast om kinderen als zodanig aan te merken;

    • d.

      doelgroepkinderen vanaf 2,5 jaar komen vier dagdelen;

    • e.

      er wordt medewerking verleend aan jaarlijkse (groeps)observaties door een logopedist;

    • f.

      er wordt medewerking verleend aan de Leidse Onderwijsmonitor;

    • g.

      de houder neemt deel aan structureel overleg en daaruit voortvloeiende activiteiten in het kader van OnderwijsKansenbeleid.

  • 5.

    verleent voorrang aan doelgroepkinderen, indien er een wachtlijst bestaat langer dan drie maanden;

  • 6.

    werkt samen met het basisonderwijs, minimaal op basis van het protocol overdracht.

Hoofdstuk 5. Subsidie voor VVE in kinderdagopvang

Artikel 10. Hoogte van de subsidie

Het college stelt subsidie vast per groep kinderdagopvang waarop VVE plaatsvindt.

De subsidie is bedoeld voor een tegemoetkoming in de kosten van de volgende producten:

  • a.

    VVE-scholingskosten;

  • b.

    Inzet taakleiding;

  • c.

    Coördinatie, evaluatie en administratie van VVE-programma’s en de doorgaande leerlijn;

  • d.

    VVE-materiaalkosten.

Het college stelt hiervoor een maximaal normbedrag vast, dat jaarlijks geïndexeerd wordt conform de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 11. Subsidieverplichtingen

Om voor subsidie op grond van deze verordening in aanmerking te kunnen komen, dient de kinderdagopvang te voldoen aan de volgende eisen:

  • 1.

    is gevestigd in Leiden;

  • 2.

    bestaat uit minimaal 15% Leidse doelgroepkinderen;

  • 3.

    voldoet aan de volgende voorwaarden voor VVE:

    • a.

      er wordt gebruik gemaakt van een methode conform het Leidse OnderwijsKansenbeleid;

    • b.

      er zijn per groep twee in de VVE methode geschoolde beroepskrachten;

    • c.

      de Leidse doelgroepdefinitie, zoals opgenomen in de nota OnderwijsKansen, wordt toegepast om kinderen als zodanig aan te merken;

    • d.

      doelgroepkinderen vanaf 2,5 jaar volgen minimaal 10 uur per week het VVE programma;

    • e.

      er wordt medewerking verleend aan jaarlijkse (groeps)observaties door een logopedist;

    • f.

      er wordt medewerking verleend aan de Leidse Onderwijsmonitor;

    • g.

      de houder neemt deel aan structureel overleg en daaruit voortvloeiende activiteiten in het kader van OnderwijsKansenbeleid.

  • 4.

    werkt samen met het basisonderwijs, minimaal op basis van het protocol overdracht.

Hoofdstuk 6. Aanvraag en weigering van de subsidie

Artikel 12. De aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie voor peuterspeelopvang of het werken met een VVE programma wordt per jaar aangevraagd en dient uiterlijk 1 september voorafgaande aan het jaar waarin het product gerealiseerd wordt, schriftelijk bij het college te zijn ingediend. Aanvragen voor versterking van wijkgerichte netwerken en voor de doorlopende leerlijn kunnen het gehele jaar worden ingediend en worden voor maximaal een jaar aangevraagd.

  • 2.

    Een aanvraag omvat minimaal:

    • a.

      een omschrijving van het product / de producten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      een omschrijving van de organisatie waarbinnen dit product gerealiseerd wordt;

    • c.

      de pedagogische visie van de houder;

    • d.

      een begroting en dekkingsplan. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen aangevraagde subsidies en geschatte inkomsten uit ouderbijdragen.

  • 3.

    In de aanvraag dient houder te onderbouwen dat hij voldoet aan de subsidieverplichtingen zoals opgenomen in artikel 7, artikel 9 en/ of artikel 11 van deze deelverordening.

Artikel 13. Weigeringsgronden

  • 1.

    Indien er een handhavingstraject met betrekking tot de kwaliteit op een bestaande peuterspeellocatie of kinderdagverblijf is ingesteld, kan dit voor het college aanleiding zijn om deze peuterspeellocatie of het kinderdagverblijf geen subsidie toe te kennen.

  • 2.

    Indien een aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden uit artikel 7, artikel 9 en/of artikel 11, is dit voor het college reden om de aanvraag af te wijzen.

Hoofdstuk 7. Vaststellen van de subsidie

Artikel 14. Verantwoording

  • 1.

    Tussentijdse afwijking van in een subsidiebeschikking vastgelegde prestatieafspraken kan alleen plaatsvinden nadat de houder hierover in overleg is getreden met het college en het college deze afwijking schriftelijk heeft goedgekeurd.

  • 2.

    Over de subsidie voor peuterspeelopvang en VVE wordt uiterlijk vóór 1 mei van het jaar volgend op het kalenderjaar waarvoor de subsidie is verleend, verantwoording afgelegd. Deze verantwoording bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag, met daarin minimaal:

      • i.

        het aantal geplaatste (doelgroep) kinderen per ultimo jaar;

      • ii.

        het aantal geplaatste doelgroepkinderen gedurende het hele jaar;

      • iii.

        het aantal gerealiseerde plaatsen;

      • iv.

        het aantal gerealiseerde VVE-plaatsen;

      • v.

        de gemiddelde bezettingsgraad van deze plaatsen;

      • vi.

        inzicht in de percentages ouders met en zonder recht op kinderopvangtoeslag, apart inzichtelijk gemaakt voor reguliere plaatsen en VVE-plaatsen.

    • b.

      een financieel jaarverslag (conform hoofdstuk 7 van de Algemene Subsidieverordening Gemeente Leiden 2012).

  • 3.

    Het college kan bij de subsidieverlening bepalen dat aanvullende gegevens voor de verantwoording moeten worden aangeleverd.

Artikel 15. Vaststelling

Het college stelt binnen 13 weken na ontvangst van de verantwoording de subsidie vast.

Hoofdstuk 8. Overige bepalingen

Artikel 16. Hardheidsclausule

Het college beslist in alle voorkomende gevallen waarin deze regeling niet voorziet. Het college is bevoegd om in bijzondere gevallen gemotiveerd van deze regeling af te wijken.

Artikel 17. Overgangsbepalingen

Aanvragen voor het subsidiejaar 2016 die bij inwerkingtreding van de verordening reeds in behandeling zijn genomen, worden conform de werkwijze uit het verleden afgerekend tot het moment waarop de aanvrager de organisatorische veranderingen heeft doorgevoerd die horen bij de landelijke harmonisatie van voorschoolse voorzieningen.

Artikel 18. Inwerkingtreding

De verordening treedt in werking vanaf de dag van bekendmaking.

Artikel 19. Citeertitel

De deelverordening wordt aangehaald als “Subsidieregeling peuterspeelopvang en VVE, Leiden 2016”.

Artikel 20. Intrekking

Vanaf de datum van inwerkingtreding van deze “Subsidieregeling peuterspeelopvang en VVE, Leiden 2016” kunnen geen aanvragen op basis van de “Subsidieregeling peuterspeelzaalwerk inclusief VVE voor kindercentra en peuterspeelzaalwerk, Leiden 2014” in behandeling worden genomen. De “Subsidieregeling peuterspeelzaalwerk inclusief VVE voor kindercentra en peuterspeelzaalwerk, Leiden 2014” wordt per 1 januari 2017 ingetrokken.

Bijlage  

 

Toelichting op de Subsidieregeling peuterspeelopvang en VVE, Leiden 2016

 

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen toegelicht, dat in de verordening wordt gehanteerd.

Ad 2: de Leidse definitie van het begrip doelgroepkind is verder uitgewerkt in het lokale beleidsplan OnderwijsKansen “Samen werken aan OnderwijsKansen 2014-2017”.

 

Artikel 2. Doel van de verordening

Ad 2a: Door middel van de subsidieregeling voor peuterspeelopvang wil de gemeente een aanbod in de stad realiseren dat:

  • -

    een hoogwaardige kwaliteit biedt;

  • -

    over de stad verspreid is;

  • -

    voldoende is voor de uitvoering van het OnderwijsKansenbeleid.

Deze peuterspeelopvang levert een pedagogische bijdrage aan de opvoeding en ontwikkeling van kinderen van 2 jaar tot de leeftijd waarop zij naar het basisonderwijs gaan. Daarnaast biedt het peuterspeelopvang een solide basis voor het lokale OnderwijsKansenbeleid (ad 2b).

 

Ad 2b en c: Door VVE te subsidiëren wil de gemeente ontwikkelingsachterstanden bij kinderen verkleinen en / of voorkomen en een betere instroom in het basisonderwijs faciliteren.

De gemeente streeft naar 100% bereik onder doelgroepkinderen en wil daarom een educatief voorschools aanbod realiseren voor alle doelgroepkinderen tussen de 2,5 en vier jaar.

 

Om zoveel mogelijk doelgroepkinderen te bereiken, betaalt de gemeente aan de houder van peuterspeelopvang de ouderbijdrage voor het derde en vierde dagdeel voor doelgroepkinderen. Hiermee wordt het derde en vierde dagdeel kosteloos aangeboden aan (ouders van) doelgroepkinderen.

 

Ad 2d en e: Om de ontwikkeling van laagdrempelige wijkgerichte netwerken en de doorgaande leerlijn in Leiden te bevorderen, kunnen voor deze zaken afzonderlijke subsidieaanvragen worden ingediend. Kader stellend hiervoor is het lokale Onderwijskansenbeleid. Aanvragen vanaf €10.000,00 worden voor advies voorgelegd aan de Regiegroep Onderwijskansen en de uitvoering wordt opgepakt in overleg met een gemeentelijke wijkregisseur.

 

Artikel 4. Subsidieplafond

Ad1: De raad stelt subsidieplafonds vast per beleidsterrein. Peuterspeelzaalwerk (7B) en VVE (7C) zijn verschillende beleidsterreinen, dus hiervoor worden verschillende subsidieplafonds vastgesteld.

 

Artikel 5. Verdeelsleutel

Ad 1: De kwaliteit van de Leidse voorschoolse voorzieningen wordt jaarlijks getoetst door de GGD Hollands Midden. Dit gebeurt op landelijk vastgestelde criteria zoals veiligheid, gezondheid, groepsgrootte, aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen, pedagogische werkwijze, etc.

Het college geeft voorkeur aan voorzieningen die een zo hoog mogelijk kwaliteitsniveau realiseren. Pedagogische kwaliteit is daarbij doorslaggevend. Om de pedagogische kwaliteit zoveel mogelijk tot haar recht te laten komen, is het van belang dat voorzieningen niet geïsoleerd staan. Zij zijn zoveel mogelijk onderdeel van laagdrempelige wijkgerichte netwerken en verbanden voor spelen, ontmoeten en leren. Ook is van belang dat een doorgaande leerlijn wordt gerealiseerd. Voor de doorgaande leerlijn zijn de volgende punten van belang:

  • -

    voorschoolse voorzieningen zitten in fysieke nabijheid van basisscholen;

  • -

    er is inhoudelijke samenwerking tussen voorschoolse voorzieningen en basisscholen;

  • -

    er is uitwisseling van relevante gegevens tussen voorschoolse voorzieningen en basisscholen.

 

Ad 2: Voor een goede spreiding van peuterspeelopvang over de stad moeten aanbod en vraag op elkaar afgestemd zijn. Niet in elke wijk is vraag naar peuterspeelopvang, dit is vaak afhankelijk van het aantal 2-4 jarigen woonachtig in een wijk en de aanwezigheid van een basisschool. Peuterspeelzalen moeten op verzoek van de gemeente kunnen aantonen dat er vanuit de wijk waar zij gevestigd zijn, vraag is naar de voorziening (door middel van het aanleveren van postcode-informatie van de peuters).

 

Ad 4: Het college heeft als doelstelling een aanbod en bereik van 100% doelgroepkinderen. Locaties met veel doelgroepkinderen hebben de voorkeur. Het resultaat hiervan is een spreiding over de stad die aansluit bij de vraag naar voorschoolse educatie.

 

Ad 5: De gemeente streeft naar een goede spreiding van voorzieningen over de stad en een groot bereik van kinderen via deze voorzieningen. Dit weegt zwaarder dan het belang van afzonderlijke aanvragen voor versterking van wijkgerichte netwerken of de doorgaande leerlijn.

 

Aanvragen voor peuterspeelopvang en VVE hebben voorrang in de behandeling ten opzichte van aanvragen voor versterking van wijkgerichte netwerken en de doorlopende leerlijn. Eventueel kunnen aanvragen voor laagdrempelige wijkgerichte netwerken en de doorgaande leerlijn worden aangehouden tot de 1e september na indiening van deze aanvragen.

 

Artikel 6. Hoogte van de subsidie

Ad 1: De kostprijs van het Leidse peuterspeelopvang is gebaseerd op praktijkervaringen van de afgelopen jaren. De kosten worden conform de uitgangspunten van de brancheorganisatie verdeeld over huisvesting, groepsleiding, overheid en materiaal-/activiteitenkosten.

 

Ad 2: Leiden hanteert voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag een in overleg met de houder opgestelde inkomensafhankelijke ouderbijdragentabel. Voor de berekening van de subsidiabele component van de kostprijs wordt met een gemiddeld gerealiseerde ouderbijdrage gerekend. Voor ouders met recht op kinderopvangtoeslag geldt een andere financieringssystematiek. Voor deze ouders hanteert Leiden een in overleg met de houder opgesteld uurtarief voor de opvang. De ouders betalen dit uurtarief en krijgen een tegemoetkoming van het rijk via de kinderopvangtoeslag. De gemeente kan de houder voor deze ouders een aanvullend bedrag betalen per peuterplaats tot een maximaal normbedrag. Dit ter compensatie van de hogere kosten voor peuterspeelzaalopvang vergeleken met de kosten voor kinderdagopvang (voor huisvesting en taakuren). De ouderbijdragentabel (voor ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag) wordt zoveel mogelijk in lijn gebracht met de tabel kinderopvangtoeslag van het rijk, eventueel in stappen. Hierdoor komen de inkomensafhankelijke bijdragen voor ouders met en zonder recht op kinderopvangtoeslag uiteindelijk zoveel mogelijk overeen.

 

Artikel 7. Subsidieverplichtingen

Ad 1: Leidse peuterspeelopvang wordt primair gesubsidieerd voor Leidse kinderen. Vanuit de randgemeenten gaat een aantal kinderen in Leiden naar school en / of bezoeken een voorschoolse voorziening in Leiden. Aan de andere kant bezoekt een aantal kinderen uit Leiden ook een basisschool of voorschoolse voorziening in een randgemeente.

 

Ad 2: Dit bezettingspercentage is gebaseerd op ervaringen van de afgelopen jaren en ligt rond het landelijke gemiddelde.

 

Ad 4: In het peuterspeelzaalopvang worden landelijk de volgende drie ambitieniveaus erkend:

  • -

    Ambitieniveau 0: spelen, ontmoeten;

  • -

    Ambitieniveau 1: spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren;

  • -

    Ambitieniveau 2: spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen.

In Leiden wordt gewerkt op ambitieniveau 2.

 

Ad 5: Peuterspeelzalen worden conform de wet getoetst op kwaliteitseisen. Indien er tekortkomingen zijn, start de gemeente een handhavingstraject met als doel verbetering van de kwaliteit. Indien dit niet het gewenste resultaat oplevert, heeft de gemeente als uiterste instrument de mogelijkheid om een peuterspeelzaal uit te schrijven uit het LRKP.

 

Ad 6: Gemeente Leiden heeft vanuit het jeugdbeleid en het OnderwijsKansenbeleid een stadsbreed protocol opgesteld voor overdracht van kinderen van de voorschoolse naar schoolse voorzieningen. Het gaat dan met name om zorgkinderen en doelgroepkinderen VVE. Partners uit het onderwijsveld, voorschoolse voorzieningen, welzijn en zorg en gemeente werken hierin samen.

 

Ad 8: Indien op verzoek van de gemeente een VVE-programma wordt ingevoerd, kan de gemeente daarvoor middelen beschikbaar stellen. De kaders hiervoor zijn vastgelegd in het lokale OnderwijsKansenbeleid.

 

Artikel 8. Hoogte van de subsidie voor VVE peuterspeelopvang

Indien de gemeente als gevolg van het subsidieplafond niet in staat is om voor 100% van de doelgroepkinderen een VVE -aanbod te realiseren, kan het college de verdeling van de middelen voor het OnderwijsKansenbeleid herzien. Het college kan dan besluiten om een hogere investering te doen in de voorschoolse periode.

 

Een VVE-programma is het meest effectief wanneer doelgroepkinderen minimaal 10 uur per week (meestal vier dagdelen) deelnemen. Om ouders hiervoor te motiveren worden in Leiden het derde en vierde dagdeel VVE peuterspeelopvang gratis toegankelijk gesteld voor doelgroepkinderen.

De houder kan voor alle doelgroepkinderen een subsidie voor het derde en vierde dagdeel aanvragen, die gelijk staat aan de gemiddelde ouderbijdrage per peuterplaats. Hiermee betaalt de gemeente de ouderbijdrage voor het derde en vierde dagdeel voor doelgroepkinderen en biedt de houder het derde en vierde dagdeel kosteloos aan.

Van belang is dat ouders van doelgroepkinderen die recht hebben op kinderopvangtoeslag, deze alleen aanvragen voor het eerste en het tweede dagdeel. De houder dient dit in het contract met deze ouders vast te leggen, zodat zij geen kinderopvangtoeslag voor het derde en vierde dagdeel kunnen aanvragen. Die dagdelen zijn immers al gratis beschikbaar gesteld door de gemeente.

 

Het normbedrag voor VVE is voor 2016 reeds door het college vastgesteld. Voor de periode vanaf 2017 wordt het normbedrag in het najaar van 2016 vastgesteld.

 

Artikel 9. Subsidieverplichtingen

Ad 3: 15% doelgroepkinderen wordt gesteld als ondergrens om de investering van een VVE-programma rendabel te achten. Het percentage doelgroepkinderen kan per jaar verschillen en daardoor net onder of boven de 15% uitkomen. Afgesproken is dat wordt gekeken naar het percentage doelgroepkinderen van de afgelopen drie jaar, om niet te veel fluctuatie in het aanbod aan te brengen en daarmee het risico te lopen om de opgebouwde expertise te verliezen.

Ad 4: Leiden heeft samen met de partners op het gebied van VVE afspraken gemaakt over de methodieken. Dit bevordert de doorgaande leerlijn van het kind bij de overgang van peuterspeelzaal of kinderdagverblijf naar het basisonderwijs.

 

Ad 5: De gemeente heeft een inspanningsverplichting om 100% doelgroepkinderen toe te leiden naar een VVE-aanbod. Bij het ontstaan van wachtlijsten is het daarom wenselijk om doelgroepkinderen voorrang te geven op VVE-peuterspeelzalen. Hierbij geldt dat deze doelgroepkinderen tijdig moeten zijn ingeschreven (voor zij 3 jaar en 6 maanden zijn).

 

Ad 6: zie toelichting artikel 7 lid 6.

 

Artikel 10. Hoogte van de subsidie

Zie toelichting artikel 8.

 

Artikel 11. Subsidieverplichtingen

Ad 2: Op kindercentra voor kinderdagopvang kan niet gestuurd worden op het totaal aantal Leidse kinderen. Het Leidse OnderwijsKansen beleid is gericht op Leidse kinderen met een mogelijke onderwijsachterstand. Vandaar dat de ondergrens gesteld wordt op 15% Leidse doelgroepkinderen. Zie verder toelichting artikel 9 lid 3.

 

Ad 3: zie toelichting artikel 9 lid 4.

 

Ad 4: zie toelichting artikel 7 lid 6.

 

Artikel 13. Weigeringsgronden

Ad 1: Hier zijn in ieder geval de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de “Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen Leiden 2011” van toepassing. Bij geconstateerde overtredingen op grond van deze regelgeving treedt het gemeentelijke handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen in werking. Een eerste stap daarin is een aanwijzing. Dit handhavingsinstrument zal nog niet van invloed zijn op het al dan niet toekennen of lager vaststellen van een subsidiebeschikking. Mogelijke vervolginstrumenten zijn een last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, exploitatieverbod of het terugvorderen van subsidie. Deze instrumenten worden in principe alleen ingezet indien een houder zich niet voldoende inzet of niet bij machte is om de gewenste kwaliteitsverbetering te realiseren. Subsidieverlening is dan onwenselijk.

 

Artikel 17. Overgangsbepalingen

De Subsidieregeling peuterspeelopvang en VVE, Leiden 2016 houdt rekening met de landelijke harmonisatie van voorschoolse voorzieningen, waarbij financiering en kwaliteitskader voor de kinderdagopvang en de peuterspeelopvang worden gelijkgetrokken. Dit behelst een organisatorische verandering voor de peuterspeelzalen, waarbij de zalen landelijk geregistreerd worden als kinderopvang. Dit laatste geeft ouders de mogelijkheid gebruik te maken van kinderopvangtoeslag. Voor de periode waarin peuterspeelzalen nog niet geregistreerd staan als kinderopvang, gelden in de afrekening van de aanvraag de voorwaarden van de Subsidieregeling peuterspeelzaalopvang inclusief VVE voor kindercentra en peuterspeelzaalopvang, Leiden 2014.

 

Naar boven