Gemeenteblad van Hardenberg
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hardenberg | Gemeenteblad 2016, 6592 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hardenberg | Gemeenteblad 2016, 6592 | Overige besluiten van algemene strekking |
Vaststelling Uitvoeringsbesluit Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Hardenberg 2016
Burgemeester en wethouders van de gemeente Hardenberg,
Gelet op artikel 156 van de Gemeentewet;
Gelet op de artikelen 2, derde en vierde lid, 6, 10, tweede lid, artikel 13, artikel 14, tweede lid en artikel 22 van de “Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Hardenberg 2015”
Overwegende dat op grond van bovengenoemde artikelen het college nadere regels kan stellen;
Vast te stellen het “ Uitvoeringsbesluit Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Hardenberg 2016”
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt of de jeugdige en zijn situatie en maakt binnen vijf werkdagen met hem een afspraak voor een gesprek. Wanneer het een hulpvraag betreft in het kader van de Jeugdwet brengt het college de jeugdige en zijn ouder(s) op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van deze wet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouder(s) daarom verzoeken draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.
Voor het gesprek verschaft de cliënt of de jeugdige of zijn ouder(s) het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt of de jeugdige of zijn ouder(s) verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
Artikel 6. Afwegingskader voor verstrekking pgb ten behoeve van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk
Bij het verstrekken van een pgb om een maatwerkvoorziening dan wel een individuele voorziening te betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk van de cliënt of jeugdige en/of ouder(s) worden de volgende afwegingsfactoren gehanteerd:
Paragraaf 2 Maatschappelijke ondersteuning
De artikelen van deze paragraaf hebben uitsluitend betrekking op de invulling van de plicht tot ondersteuning, zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
P ersoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de Wet maatschappelijke ondersteuning, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.
Herverstrekking : verstrekking van een eerder gebruikte voorziening
Artikel 8. Indienen persoonlijk plan
In aanvulling op hetgeen in artikel 3 is bepaald brengt het college de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.
Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;
Het college kan een door haar daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.
Artikel 12. Aanvullende criteria voor opvang en beschermd wonen
De bepalingen van dit artikel zijn aanvullend op hetgeen is vermeld in artikel 7, lid 1 onder b van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp.
Een cliënt kan in aanmerking komen voor opvang als:
hij de situatie van dakloosheid en het niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving – niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere maatwerkvoorzieningen gericht op het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid in voldoende mate kan verminderen of wegnemen;
opvang een passende, noodzakelijke en tijdelijke bijdrage levert aan het voorkomen van dakloosheid, het psychosociaal functioneren, voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en/of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen en de behoefte van de cliënt met als doel het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Een cliënt (alsmede eventuele kinderen van deze cliënt) kan in aanmerking komen voor opvang als:
deze de situatie – waarbij de cliënt de thuissituatie heeft verlaten, in verband met risico’s voor de veiligheid van de cliënt (en/of de kinderen van deze cliënt) als gevolg van huiselijk geweld - , niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere maatwerkvoorzieningen gericht op het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid in voldoende mate kan verminderen of wegnemen.
opvang een passende, noodzakelijke en tijdelijke bijdrage levert aan het afwenden van gevaar voor de cliënt (en/of de kinderen van deze cliënt), voorkomen van dakloosheid, het psychosociaal functioneren, voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en de behoefte van de cliënt met als doel het realiseren van een situatie waarin de cliënt (en/of de kinderen van deze cliënt) in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht en in een veilige situatie zich te handhaven in de samenleving.
Een cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen op grond van de Wmo 2015 als:
hij de situatie van psychische of psychosociale problemen – met als gevolg het niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving – niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere maatwerkvoorzieningen gericht op het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid in de thuissituatie in voldoende mate kan verminderen of wegnemen;
beschermd wonen een passende en noodzakelijke bijdrage levert aan het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en/of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen en daarbij voorziet in de behoefte van de cliënt met als doel het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
In spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang of beschermd wonen nodig is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, beslist het college na een melding als bedoeld in artikel 2 van dit besluit onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening voor opvang of beschermd wonen in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet en de aanvraag van de cliënt.
Artikel 13. Hoogte van het pgb
een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering;
individuele begeleiding door een niet daartoe opgeleid persoon die mantelzorger is of afkomstig is uit het sociale netwerk van de cliënt, wordt bepaald op basis van de rekenregels van de raamovereenkomst sociaal contracteren, waarbij de parameter tarief wordt gesteld op maximaal het tarief per uur voor een niet professionele zorgverlener zoals in artikel 5.22, lid 2 van de Wet langdurige zorg is vermeld;
De hoogte van een pgb voor beschermd wonen:
De hoogte van een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen wordt bepaald op basis van een naar aard en omvang oplopend percentage tot maximaal 75,1% van de in de bijlage van dit besluit gehanteerde kostprijzen van de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen in natura.
Artikel 14. Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen of pgb’s
De bepalingen onder 2.1 tot en met 2. 8 zijn uitsluitend van toepassing op voorzieningen die vóór 1 mei 2014 zijn verstrekt.
2.1 De eigen bijdrage bedraagt bij een nieuwe voorziening nimmer meer dan de aanschafwaarde van de maatwerk voorziening, inclusief de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering. De eigen bijdrage bedraagt bij een herverstrekking nimmer meer dan de vastgestelde restwaarde van de maatwerkvoorziening, inclusief de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering.
Bij het vaststellen van de hierboven vermelde restwaarde is uitgegaan van een minimale levensduur van drie jaar.
2.7 Als grondslag voor het opleggen van een eigen bijdrage worden onderstaande bedragen voor onderhoud, reparatie en verzekering op jaarbasis gehanteerd:
Artikel 15. bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden
Dit artikel is uitsluitend van toepassing op cliënten die reeds vóór 1 januari 2015 een p ersoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden ontvangen en waarvan de indicatie doorloopt tot na 1 januari 2015.
Het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden volgens categorie 1 is afhankelijk van de leeftijd van de hulpverlener en bedraagt voor iemand van 23 jaar en ouder € 13,35 per uur en voor categorie 2 en 3 € 19,67 per uur.
Het bedrag is gebaseerd op het aantal uren en minuten waarvoor is geïndiceerd. De geïndiceerde minuten worden voor de uitbetaling naar boven afgerond op kwartieren.
Artikel 16. Tegemoetkoming voor kosten autoaanpassing, verhuiskosten, sportrolstoel en bezoekbaar maken woning.
Door middel van dit artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 14, tweede lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp.
Artikel 17. Financiële tegemoetkoming woonvoorzieningen
De volgende kostenposten voor een woningaanpassing komen, voor zover van toepassing, voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking:
het architectenhonorarium tot ten hoogste 2% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in de Standaard voorwaarden (SR) 1997 van de Bond van Nederlandse Architecten. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld, kunnen deze kosten in aanmerking komen voor vergoeding;
Met de gereedmelding verklaart de eigenaar of de belanghebbende dat is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. De gereedmelding gaat vergezeld van afschriften van alle op de werkzaamheden betrekking hebbende rekeningen, voor zover dit noodzakelijk is voor de vaststelling van de financiële tegemoetkoming.
Tegemoetkoming in de kosten voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m² wat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is per vertrek als volgt gemaximeerd:
Het aantal m² verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20m².
Bij het aanpassen c.q. vervangen van de keuken en badkamer wordt rekening gehouden met de algemeen gebruikelijk te achten levensduur. Voor een keuken wordt als algemeen gebruikelijke levensduur een termijn van 15 jaar gehanteerd en voor een badkamer een termijn van 20 jaar. Als de algemeen gebruikelijk te achten levensduur is bereikt dan is wat betreft vervanging sprake van een algemeen gebruikelijke renovatie. In dat geval komen alleen de meerkosten van de aan de beperking gerelateerde aanpassingen voor vergoeding in aanmerking. Indien vervanging binnen de hierboven genoemde termijnen plaatsvindt, wordt rekening gehouden met een afschrijvingspercentage. Voor de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode.
Bij woningsanering met betrekking tot CARA worden voor de financiële tegemoetkoming de volgende normbedragen per m² gehanteerd:
Vloerbedekking linoleum € 14,72
Ondervloer egalisatie, hardboard € 6,76
Ondervloer egalisatie, zachtboard/hardboard € 12,45
Ondervloer egalisatie, cement gebonden € 3,40
De financiële tegemoetkoming als bedoeld in lid 10 van dit artikel wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Indien een artikel is afgeschreven wordt geen financiële tegemoetkoming verleend. Hierbij wordt voor de hoogte van de vergoeding als volgt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode. De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:
De maximale financiële tegemoetkoming in de kosten voor onderhoud van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt:
Op bovengenoemde tarieven kan een toeslag van maximaal 50% worden toegekend voor:
Artikel 18. Financiële tegemoetkoming onderhoud, reparatie en verzekering
Indien nodig wordt, zolang de voorziening wordt gebruikt, jaarlijks een bedrag voor onderhoud en reparatie verstrekt.
De hoogte van het onderhoudsbedrag bedraagt per kalenderjaar maximaal 4% van de bruto consumentenprijs inclusief de individuele aanpassingen. Het bedrag wordt op declaratiebasis uitbetaald, onder overlegging van de desbetreffende facturen.
De artikelen van deze paragraaf hebben uitsluitend betrekking op de uitvoering van de bepalingen van de Jeugdwet
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet.
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
In dit artikel zijn, ter aanvulling op de in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet en de “Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Hardenberg 2015” genoemde begripsbepalingen twee definities opgenomen. Deze gelden zowel voor de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 als voor de Jeugdwet.
Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vorm vrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. In artikel 2:15 van de Awb is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per email) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. De melding kan “door of namens de cliënt, dan wel jeugdige en ouder(s)” worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt, jeugdige en ouder(s) kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid of andere betrokkene de melding doen.
In het tweede lid is de verplichte ontvangstbevestiging verankerd. Conform artikel 4:3a van de algemene wet bestuursrecht (Awb) is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende aanvraag te bevestigen. Dat kan dan – en ligt voor de hand – ook elektronisch. Aangezien het onderzoek na de melding maximaal zes weken mag beslaan, is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.
Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt of de jeugdige of zijn ouder(s) relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Hierdoor is ook een goede afstemming mogelijk met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs of werk en inkomen.
In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de cliënt, jeugdige of zijn ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
Op grond van het vierde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.
De bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure . De invulling van deze verslagplicht is vorm vrij. Hierbij kan bijvoorbeeld worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de Memorie van Toelichting op de Wmo 2015 staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dit moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement), waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen.
Soms kan een verslag al direct worden meegegeven, maar vaak zal dit toch nog moeten worden uitgewerkt en gaat daar enkele dagen overeen. Om deze reden is in het tweede lid bepaald dat uiterlijk binnen vijf werkdagen na het gesprek aan de cliënt, jeugdige of zijn ouder(s) een verslag wordt verstrekt.
Het is mogelijk dat na het gesprek de cliënt, jeugdige of zijn ouder(s) bijvoorbeeld nog onderzoekt wat er in zijn omgeving mogelijk is, of dat hij nog aanvullende opmerkingen heeft.
Lid 3 bepaalt dat opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt, jeugdige of zijn ouder(s) aan het verslag worden toegevoegd.
Artikel 5. Aanvraag, verantwoording en beëindiging pgb
In dit artikel is onder meer bepaald dat bij de aanvraag om een pgb de aanvrager een persoonlijk budgetplan moet indienen, waaruit blijkt wat de kwaliteit van de ondersteuning zal zijn. Op basis van dit plan beoordeelt het college of aan de kwaliteitseisen wordt voldaan die gelden voor de besteding van het pgb.
De uitbetaling aan de zorgverlener vindt plaats door de Sociale Verzekerings Bank (SVB). In verband hiermee dient de budgethouder de zorgovereenkomst met de zorgverlener aan de SVB te verstrekken.
Verder is in het derde lid een bepaling opgenomen met betrekking tot de verantwoording. De termijn van vijf jaar die in dit artikel wordt genoemd wordt ook door de belastingdienst gehanteerd.
De bepalingen van het vierde lid met betrekking tot de beëindiging van het pgb spreken voor zich.
Artikel 6. Afwegingskader voor verstrekking pgb ten behoeve van een persoon die behoorttot het sociaal netwerk.
Dit artikel geeft een globaal afwegingskader voor de verstrekking van een pgb ten behoeve van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk. Uitgangspunt is dat de beloning van het sociale netwerk beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.
Paragraaf 2 Maatschappelijke ondersteuning
Persoonlijk plan: Deze definitie is ontleend aan artikel 2.3.2, tweede lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
In het persoonlijk plan kan de cliënt – al dan niet tezamen met zijn persoonlijk netwerk – de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, lid 2 onderdelen a tot en met e van de Wet maatschappelijke ondersteuning, en de maatschappelijke ondersteuning die door hem wordt gewenst, beschrijven. De omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, lid 2 onderdelen a tot en met e Wmo, worden door het college onderzocht. Doordat de cliënt hieromtrent voorafgaand aan het onderzoek door het college een persoonlijk plan kan overleggen, is het college direct bekend met de wijze waarop de cliënt zelf vorm wil geven aan zijn persoonlijk arrangement dat nodig is om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren. Door de cliënt een persoonlijk plan te laten opstellen, wordt de eigen regie en de betrokkenheid van het sociale netwerk van de cliënt versterkt.
Artikel 8. Indienen persoonlijk plan
In dit artikel is overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen. Zie ook artikel 9, tweede lid.
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de Wet maatschappelijke ondersteuning, waarbij onder meer is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2. bedoelde plan en de door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
De onderdelen van het eerste lid zijn overeenkomstig de opsomming in artikel 2.3.2 van de wet opgenomen. In artikel 2.3.2, eerste lid, wordt niet de aanduiding “het gesprek” gebruikt maar “een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger”. De Memorie van Toelichting op deze bepaling verduidelijkt dat voor een zorgvuldig onderzoek veelal sprake zal zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij. In het eerste lid is verder benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.
In onderdeel b is als onderwerp van gesprek “het gewenste resultaat van het onderzoek om ondersteuning” opgenomen. Dit is belangrijk omdat in de woorden van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 183) “ de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In het wetsvoorstel Wmo 2015 staat het bereiken van dit resultaat centraal”.
In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet verankerd dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.
Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is ( zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige “vervolgvraag” heeft.
Deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.3, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Dit besluit wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger (een vertegenwoordiger is een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake) een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Zie hiervoor artikel 2 en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.
Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de cliënt ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.
Dit artikel bepaalt dat het college bevoegd is een door haar daartoe aangewezen adviesinstantie om advies te vragen. Dit met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.
Artikel 3:3 van de Awb, geeft in een aantal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 van de Awb geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.
In de wet is niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning echter soms onontbeerlijk zijn. Het college dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In het uitvoeringsbesluit is niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, wat een eenduidige vermelding onmogelijk maakt.
Artikel 12. Aanvullende criteria voor opvang en beschermd wonen
De gemeente Zwolle is centrumgemeente voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen. Deze bepaling is letterlijk overgenomen uit de Wmo verordening van de gemeente Zwolle.
Artikel 13. Hoogte van het pgb.
Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken .In dit artikel is bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn
Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb.
De maximale hoogte van een pgb is in het uitvoeringsbesluit begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.
Bij deze definitie van hulpvraag wordt een relatie gelegd naar artikel 2.3, eerste lid van de Jeugdwet.
Dit artikel is een aanvulling op hetgeen in artikel 2 is vermeld. Wanneer de jeugdige of zijn ouder(s) een beroep willen doen op een overige voorziening geldt niet de meldingsprocedure in de zin van dit besluit. Men kan rechtstreeks een beroep doen op een overige voorziening.
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouder(s) wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouder(s) te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouder(s) het een en ander wordt besproken.
In het gesprek zou duidelijk moeten worden hoe ook de meest complexe individuele voorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een individuele voorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging aan ten grondslag ligt.
In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.
In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouder(s) voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld, overeenkomstig het in de considerans van de wet vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouder(s) en die van de naaste omgeving te versterken.
Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de Wet langdurige zorg of de Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs.
Het tweede lid dient ertoe ouders te informeren. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt via het door het college daartoe aangewezen bestuursorgaan, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. In artikel 8.2.3 van de Jeugdwet is bepaald dat de ouderbijdrage door “ het bestuursorgaan dat door Onze Ministers met de vaststelling en de inning is belast” wordt vastgesteld en ten behoeve van de gemeente wordt geïnd. De ouderbijdrage geldt op grond van artikel 8.2.1 van de wet alleen in situaties van jeugdhulp buiten de thuissituatie.
Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen.
In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Dit besluit wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
In het besluit is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijke termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).
Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.
Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouder(s) ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2016-6592.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.