Erfgoedverordening Gemeente Barendrecht 2016

 

De raad van de gemeente Barendrecht;

 

overwegende :

 

- dat de huidige Monumentenverordening 2007, als gevolg van gewijzigde wetgeving verouderd is;

 

- dat de Erfgoedverordening 2016 aansluit bij een bredere benadering van de zorg voor onroerend erfgoed;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 maart 2016;

 

gelezen het advies van de commissie Ruimte van 11 april 2016;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 12 en 15 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

 

BESLUIT:

 

Vast te stellen de

 

Erfgoedverordening Gemeente Barendrecht 2016

 

 

A. Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    monument:

    • 1.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • b.

    gemeentelijk archeologisch monument: monument, bedoeld in onderdeel a, onder 2;

  • c.

    gemeentelijk monument: onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen;

  • d.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken en beschermde dorpsgezichten;

  • e.

    beeldbepalende kwaliteiten: architectonische, stedenbouwkundige of landschappelijke kwaliteiten van een onroerende zaak of terrein die van betekenis zijn voor de directe omgeving van betreffende onroerende zaak of terrein;

  • f.

    beeldbepalende zaak: object of pand met beeldbepalende kwaliteiten en/of overige cultuurhistorische waarden, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermde beeldbepalende zaak is aangewezen;

  • g.

    gemeentelijke lijst beeldbepalende zaken: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beeldbepalende zaak aangewezen zaken;

  • h.

    rijksmonument: beschermd monument, als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • i.

    kerkelijk monument: onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

  • j.

    Erfgoedcommissie: de op basis van art. 15, lid 1 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de verordening, de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht, de Wet ruimtelijke ordening, en het monumenten- en archeologiebeleid;

  • k.

    bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument;

  • l.

    dorpsgezicht: groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden;

  • m.

    college: het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht;

  • n.

    beschermd gemeentelijk dorpsgezicht: dorpsgezicht dat door het college als zodanig is aangewezen.

     

B. Het monument

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt zij advies aan de Erfgoedcommissie en aan degenen, die in de kadastrale registratie als zakelijk gerechtigde staan vermeld. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3.

    Het college kan ten behoeve van de aanwijzing van een gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch en/of historisch onderzoek wordt verricht.

  • 4.

    Het college brengt de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

  • 5.

    Voordat het college een kerkelijk monument als gemeentelijk monument aanwijst, voert zij overleg met de eigenaar.

  • 6.

    Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 9 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.

  • 7.

    De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de Monumentenverordening van de provincie Zuid-Holland.

Artikel 4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De Erfgoedcommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2.

    Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de Erfgoedcommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1.

    Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2.

    De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het gemeentelijke monument

  • 3.

    De gemeentelijke monumentenlijst kan door eenieder worden geraadpleegd.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2.

    Artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, alsmede artikel 4 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, alsmede artikel 4, eerste lid, achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan de aanwijzing intrekken.

  • 2.

    Artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, en artikel 4 zijn van overeenkomstige toepassing. Voordat het college over het intrekken van de aanwijzing een besluit neemt, vraagt zij advies aan de Erfgoedcommissie.

  • 3.

    De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of aan artikel 4 van de Monumentenverordening van de provincie Zuid-Holland.

  • 4.

    De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9 Verbodsbepaling

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

Artikel 10 Vergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het eerste lid, geldt niet als:

    • a.

      de activiteit betrekking heeft op gewoon onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet wijzigen, en bij een tuin, park of andere aanleg, de aanleg niet wijzigt, of

    • b.

      een activiteit die uitsluitend leidt tot inpandige veranderingen van een onderdeel van een gemeentelijk monument dat uit een oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft, een en ander ter beoordeling van de aanvrager.

    • c.

      het betrekking heeft op verdere activiteiten zoals genoemd in Bijlage 2, Hoofdstuk IIIa, artikel 4a van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Artikel 11 Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1.

    Op de voorbereiding van een besluit om de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 10 is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing conform paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 2.

    Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om een vergunning voor een gemeentelijk monument aan de Erfgoedcommissie voor advies.

  • 3.

    Binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de Erfgoedcommissie schriftelijk advies uit aan het college.

  • 4.

    De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de gemeentelijke monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 5.

    Indien het college niet besluit binnen de (in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) gestelde termijn, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

  • 6.

    Het college kan aan een vergunning voorschriften verbinden in het belang van de monumentenzorg.

  • 7.

    Het college kan in het belang van het behoud van monumentale en bouwhistorische waarden bepalen dat voorafgaande aan de vergunningverlening bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

Artikel 12 Kerkelijk monument

Het college verleent met betrekking tot een kerkelijk monument geen vergunning ingevolge de bepalingen van artikel 10 dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 13 Intrekken van de vergunning

  • 1.

    De vergunning kan door het college worden ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen 52 weken van de vergunning gebruik wordt gemaakt;

    • b.

      de vergunninghouder daarom verzoekt;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van de monumentenzorg zwaarder moet wegen;

    • d.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van on onjuiste of onvolledige opgave is verleend.

    • e.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 11 lid zes niet naleeft.

  • 2.

    Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de Erfgoedcommissie.

Artikel 14 Vergunning voor beschermd (rijks)monument

  • 1.

    Het college stuurt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd monument aan de Erfgoedcommissie.

  • 2.

    De Erfgoedcommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen vier weken als het een reguliere voorbereidingsprocedure betreft en binnen acht weken als het een uitgebreide voorbereidingsprocedure betreft, ingaand de dag na de datum van verzending van het afschrift.

C. Het beschermde dorpsgezicht

Artikel 15 Aanwijzing beschermd dorpsgezicht

  • 1.

    Het college kan een dorpsgezicht aanwijzen als beschermd dorpsgezicht.

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt vraagt zij advies aan de Erfgoedcommissie.

  • 3.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt legt het concept-aanwijzingsbesluit vier weken ter visie en vraagt het met de ingebrachte zienswijzen advies aan de Erfgoedcommissie.

  • 4.

    De aanwijzing kan geen dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de Monumentenverordening van de provincie Zuid-Holland.

Artikel 16 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De Erfgoedcommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2.

    Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de Erfgoedcommissie, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag.

Artikel 17 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 15 wordt meegedeeld aan degene die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 18 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1.

    Het college registreert het beschermde dorpsgezicht op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2.

    De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de gebiedsaanwijzing van het beschermde dorpsgezicht en een beschrijving van de schoonheid, de onderlinge ruimtelijke- en/of structurele samenhang, de wetenschappelijke- en of cultuurhistorische waarden en welke monumenten of beeldbepalende zaken zich in het beschermde dorpsgezicht bevinden.

  • 3.

    De artikelen 7 en 8 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat aan artikel 8, tweede lid nog toegevoegd wordt artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 19 Bestemmingsplan

  • 1.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht een bestemmingsplan vast, als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening dat de schoonheid, de onderlinge ruimtelijke- en/of structurele samenhang, de wetenschappelijke- en/of cultuurhistorische waarden beschermt.

  • 2.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd dorpsgezicht wordt door het college bepaald in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermd plan in de zin van het eerste lid kunnen worden aangemerkt.

  • 3.

    Alvorens het college de gemeenteraad ter zake een voorstel doet, wordt de Erfgoedcommissie gehoord.

  • 4.

    De Erfgoedcommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

Artikel 20 Verbodsbepaling/vergunningsvereiste

  • 1.

    In een beschermd dorpsgezicht is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een vergunning van het college.

  • 2.

    Geen vergunning is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Op het verlenen van een vergunning als bedoeld in het eerste lid zijn, totdat een beschermd dorpsgezicht onherroepelijk is geworden, de artikelen 9 t/m 13 van overeenkomstige toepassing.

D. Beeldbepalende zaken

Artikel 21 Aanwijzing beeldbepalende zaken

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, besluiten zaken aan te wijzen als beschermde beeldbepalende zaak.

  • 2.

    Alvorens het college een kerkelijke beeldbepalende zaak aanwijst, voert het overleg met de eigenaar.

  • 3.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt vraagt het advies aan de Erfgoedcommissie en aan degenen die in de kadastrale registratie als zakelijk gerechtigden staan vermeld.

  • 4.

    Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een beeldbepalende zaak de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd beeldbepalende zaak ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6, lid 1 plaats heeft of vast staat dat het object niet wordt aangewezen is artikel 23 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22 Aanwijzings- en registratieprocedure

Artikel 4 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor het beschermd(e) gemeentelijk(e) monument moet worden gelezen de beschermde beeldbepalende zaak en voor de gemeentelijke monumentenlijst moet worden gelezen de gemeentelijke lijst beeldbepalende zaken.

Artikel 23 Verbodsbepaling en vergunning

  • 1.

    Het is verboden een beschermde beeldbepalende zaak te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      Een beschermde beeldbepalende zaak af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.

    • b.

      De beschermde beeldbepalende zaak te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht.

  • 3.

    Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, geldt niet als de activiteit betrekking heeft op gewoon onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet wijzigen, en bij een tuin, park of andere aanleg, de aanleg niet wijzigt.

Artikel 24 Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1.

    Het college vraagt de Erfgoedcommissie advies als een vergunning wordt gevraagd voor een vervangend bouwplan of voor de wijziging van een op de gemeentelijke lijst beeldbepalende zaken geregistreerde onroerende zaak.

  • 2.

    Bij de beraadslagingen betrekt de Erfgoedcommissie ten aanzien van de in lid 1 bedoelde aanvraag de beschrijving als bedoeld in artikel 22.

  • 3.

    De artikelen 11 t/m 13 zijn van overeenkomstige toepassing.

E . Overige bepalingen

Artikel 25 Schadevergoeding

  • 1.

    Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 10, 20 en 23 lid twee te verlenen;

    • b.

      voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10, 23 lid twee;

      schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet elders is geregeld, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van afdeling 6.1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met de artikelen 9 en 10, 20 en 23 lid twee van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 27 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 28 Inwerkingtreding

  • 1.

    Voor zover deze verordening betrekking heeft op gemeentelijke monumenten treedt zij in werking op de achtste dag na bekendmaking.

  • 2.

    De Monumentenverordening 2007, voor zover het betreft bepalingen over gemeentelijke monumenten, vervalt op het moment van inwerkingtreding van de Erfgoedverordening Gemeente Barendrecht 2016.

  • 3.

    Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 4.

    De Monumentenverordening 2007, vastgesteld bij besluit van de raad van 26 februari 2007, voor zover het betreft bepalingen over beschermde rijksmonumenten, vervalt op het moment van inwerkingtreding van de Erfgoedverordening Gemeente Barendrecht 2016 overeenkomstig art. 15 lid 2, Monumentenwet 1988.

  • 5.

    De gemeentelijke monumenten, geregistreerd op de monumentenlijst van de ingevolge het tweede lid genoemde vervallen verordening, worden geacht geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 6.

    Aanvragen om vergunningdie zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in het tweede lid ingetrokken verordening.

Artikel 29 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Erfgoedverordening Gemeente Barendrecht 2016’.

 

Aldus besloten in de openbare vergadering

 

Van de raad van de gemeente Barendrecht

van 26 april 2016

 

De griffier

Mevrouw mr. G.E. Figge

 

De voorzitter

drs. J. van Belzen

Naar boven