Gemeenteblad van Zoetermeer
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zoetermeer | Gemeenteblad 2016, 57120 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zoetermeer | Gemeenteblad 2016, 57120 | Verordeningen |
Algemene Subsidieverordening Zoetermeer 2016
Raadsbesluit nr. DOC-2016-000927
Algemene Subsidieverordening Zoetermeer 2016
De raad van de gemeente Zoetermeer;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 8 maart 2016, DOC-2016-001489;
gelet op artikel 149 en 156 van de Gemeentewet;
Dit besluit treedt in werking twee weken na de bekendmaking daarvan. Tenzij over dit besluit een inleidend verzoek tot het houden van een referendum wordt gedaan. Een op grond van de Algemene Subsidieverordening Zoetermeer 2016 vast te stellen subsidieregeling kan niet eerder in werking treden dan de verordening zelf.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad op 18 april 2016
de waarnemend griffier, de voorzitter,
drs. J. Kleinhesselink Ch.B. Aptroot
Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van één - of meerjarige subsidie door burgemeester en wethouders, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).
Artikel 2. Subsidieregelingen.
Burgemeester en wethouders stellen bij nadere regeling (hierna te noemen: subsidieregeling) vast welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.
Artikel 3. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud.
Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de door de raad in de begroting vastgestelde kaders subsidieplafonds vaststellen. In dat geval bepalen zij bij subsidieregeling de wijze van verdeling van het beschikbare budget.
Artikel 7. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden.
Artikel 9. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger.
Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten en prestaties waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat onverwijld aan burgemeester en wethouders.
Artikel 10. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen.
Bij kalenderjaar en boekjaar subsidies van € 100.000 en hoger is de subsidieontvanger verplicht uiterlijk na zeven maanden van het (boek)jaar waarvoor subsidie is verleend, een tussentijdse rapportage bij het college in te dienen over de voortgang van zijn activiteiten in de eerste zes maanden en een prognose te geven voor de komende zes maanden.
Bij subsidies hoger dan € 100.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en prestaties, en de daaraan verbonden kosten en opbrengsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.
Artikel 12. Verantwoording en vaststelling subsidies van meer dan € 5.000 tot en met € 50.000.
Artikel 14. Subsidievaststelling.
Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet tijdig of niet volledig is ingediend, dan kunnen burgemeester en wethouders de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn van 8 weken stellen. Wordt de aanvraag ook niet binnen deze laatste termijn volledig ingediend, dan gaan burgemeester en wethouders binnen 16 weken over tot ambtshalve vaststelling.
Artikel 16. Vergoeding vermogensvorming.
Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat, ingeval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken, wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.
De waardebepaling van onroerend goed geschiedt door de waardebepaling door een onafhankelijk deskundige op gebied van vastgoed. De waardebepaling van andere vermogensbestanddelen geschiedt op basis van economische waarden door een onafhankelijke NIRV (Nederlands Instituut voor Register Valuators) valuator.
Artikel 17. Begripsomschrijvingen.
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”) (PbEU L 214/3), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;
de-minimisverordening: verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L379/5), verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 337/35) en verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserijsector en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1860/2004 (PbEU L 193/6), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;
Burgemeester en wethouders kunnen deze verordening, met uitzondering van de artikelen 1, 2 en 18 in individuele gevallen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover de toepassing van die bepalingen voor de subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de betrokken bepalingen te dienen doelen.
Toepassing van het vorige lid wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de gemeenteraad.
Artikel 20. Overgangsbepalingen
Op aanvragen voor subsidie die onder de werking van de Asv-2011 zijn ingediend en waarop nog niet is beslist, is het bepaalde in deze verordening van toepassing, tenzij dit voor aanvrager tot een nadeligere situatie leidt. In dat (laatste) geval zal de aanvraag worden afgehandeld volgens de bepalingen van de Asv-2011.
Toelichting bij de Algemene Subsidieverordening Zoetermeer 2016
Toelichting bij artikel 1. Reikwijdte.
Met het eerste lid wordt aan het college, gelet op de artikelen 4:1 en 4:23 van de Algemene wet bestuursrecht, de bevoegdheid toegewezen om subsidie te verstrekken voor de activiteiten waarop de Algemene subsidieverordening (Asv) van toepassing is.
Dit betreft in beginsel alle subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen. Voorbeelden van subsidies ex artikel 4:23, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht zijn het in de begroting vermeld worden van de subsidieontvanger met bijbehorend maximum subsidie en incidentele subsidies. Onder incidentele subsidie wordt in de jurisprudentie verstaan subsidie waarvoor geen wettelijk voorschrift, beleidsregels of vaste bestuurspraktijk van toepassing is (Kluwer, Tekst en Commentaar Awb, achtste druk, blz. 254).
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om in de verleningsbeschikking de Asv op niet wettelijke subsidies (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.
Toelichting bij Artikel 2. Subsidieregelingen.
Met dit artikel verplicht de raad het college om in nadere regels, hierna te noemen subsidieregeling, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren. Kort gezegd is het aan het college om concreet aan te geven wie, wanneer en waarvoor in aanmerking komt voor subsidie.
In andere artikelen van de Asv worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de te schrijven subsidieregeling: de verdeling van het budget, indieningsvereisten, afwijkende termijnen, voorwaarden en verplichtingen aan de subsidie en vereisten aan de verantwoording.
Toelichting bij artikel 3. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud.
Artikel 4:25 van de Algemene wet bestuursrecht maakt het mogelijk om bij of krachtens wettelijk voorschrift een subsidieplafond vast te stellen. Van deze mogelijkheid wordt in artikel 3 van de Algemene subsidieverordening gebruik gemaakt. Het ligt voor de hand om de bevoegdheid om een begrotingsplafond vast te stellen aan burgemeester en wethouders op te dragen. Dit is ook het bestuursorgaan dat bevoegd is om subsidie te verlenen. Ook kan het college het instellen van een subsidieplafond combineren met het vaststellen van een subsidieregeling. Op die manier kan het college bij de uitvoering van haar taken snel inspelen op nieuwe ontwikkelingen zoals bijvoorbeeld het onverwacht voor bepaalde activiteiten moeten beperken van subsidie, dit om op nieuwe ontwikkelingen te kunnen inspelen. Zolang een ingesteld plafond immers niet is bereikt, kan een aanvraag om subsidie in beginsel alleen worden geweigerd of grond van andere wettelijke weigeringsgronden dan het bereikt zijn van het subsidieplafond.
Het college, dat via artikel 1 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies ten laste van de begroting die nog niet is vastgesteld, dient op grond van de lid 4 opgenomen “wordt” bepaling bij het gebruik maken van deze bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud maken. Aan de delegatie van deze bevoegdheid wordt, in afwijking van de kan bepaling in artikel 4:34 van de Awb, het gebruik maken van het begrotingsvoorbehoud als verplichting verbonden.
Toelichting bij artikel 4. De aanvraag.
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Onder schriftelijk wordt daarbij verstaan op papier of langs de digitale weg. Het vereiste van ondertekening geldt ook voor het laatste geval. Voor de mogelijkheid om een aanvraag elektronisch in te dienen, dient op grond van artikel 2:15 van de Algemene wet bestuursrecht door burgemeester en wethouders kenbaar te worden gemaakt dat deze weg is geopend. Daarbij kunnen eisen worden gesteld aan het gebruik van de elektronische weg.
In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag overlegd dienen te worden.
Het bepaalde onder lid 2d ziet alleen op ondernemingen in de zin van het Europese recht (elke eenheid die een economische activiteit uitoefent ongeacht de juridische vorm en de wijze van financiering). Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onderdeel d, onder 1). Het gaat naast subsidie bijvoorbeeld om garanties, leningen, korting op de grondprijs, etc. Ten tweede, om subsidie onder de
de-minimisverordening te kunnen verlenen moet door de onderneming een
de-minimisverklaring gevraagd worden (tweede lid, onderdeel d, onder 2). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.
Om tot een goede afstemming tussen de doelen van de aanvrager en de beleidsdoelen van de gemeente te komen is het van groot belang dat in een vroegtijdig stadium over de inhoud van de aanvraag overleg plaatsvindt tussen aanvrager en verantwoordelijke afdeling van de gemeente.
Toelichting bij artikel 5. Aanvraagtermijn.
Onder per kalenderjaar te verstrekken subsidie vallen alle voor het kalenderjaar voorzienbare activiteiten, zowel eenmalige activiteiten als activiteiten met een repeterend karakter. Om bij de beoordeling van de kalenderjaar aanvragen ook tussen de aanvragen onderling een goede afweging te kunnen maken met betrekking tot de met het subsidiebeleid te dienen doelen, is het gewenst om al deze aanvragen gelijktijdig in behandeling te nemen, te bespreken, te beoordelen, en zo nodig nieuwe accenten te leggen indien de maatschappelijke opgave daarom vraagt.
De indieningsperiode is ten opzichte van de verordening van 2011 verschoven naar een later moment in het jaar. Dit biedt de aanvragers de nodige tijd om de aanvraag in overleg met andere organisaties en gemeente zorgvuldig voor te bereiden. Op die manier kan gezamenlijk gewerkt worden aan de te bereiken resultaten.
Op grond van artikel 1 en 3 van deze verordening is het mogelijk om voor aanvragen voor meerdere jaren onder begrotingsvoorbehoud subsidie te verlenen.
Eénmalige subsidies kunnen het hele jaar door worden aangevraagd. Subsidie voor voorzienbare en/of terugkerende activiteiten, kan niet buiten de in lid 1 bedoelde periode van drie maanden worden ingediend.
Op het niet volledig indienen van een aanvraag is artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Op grond daarvan moet de aanvrager in de gelegenheid worden gesteld om de aanvraag aan te vullen. Maakt deze geen gebruik van deze mogelijkheid dat kan het college besluiten om een aanvraag niet verder te behandelen. Een besluit tot het niet in behandeling nemen van een aanvraag moet worden gemotiveerd. Daarbij zal ook aannemelijk moeten worden gemaakt dat burgemeester en wethouders als gevolg van het door de aanvrager overschrijden van de indieningstermijn niet goed in staat zijn om het te nemen besluit goed voor te bereiden.
Burgemeester en wethouders kunnen bij subsidieregeling afwijken van de hoofdregels voor het aanvraag- en subsidieverleningsproces. Daarbij kan met name gedacht worden aan afwijkende voorschriften met betrekking tot een subsidietender.
Toelichting bij artikel 6. Beslistermijn.
Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Algemene wet bestuursrecht staan geen specifieke beslistermijnen voor een aanvraag om subsidie. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn. Bij een afwijking van de hoofdregel kan worden gedacht aan afwijkende termijnen bij het houden van een subsidietender.
Op deze plaats wordt het belang herhaald van het goed voorbereiden van een aanvraag om subsidie. Eerder is op goed vooroverleg gewezen in de toelichting bij artikel 4 en 5.
De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.
Toelichting bij artikel 7. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden.
Weigering van subsidie op beleidsmatige gronden die niet in de wet zijn geregeld, is mogelijk op basis van de Algemene subsidieverordening.
In het eerste en het tweede lid van artikel 7 worden de algemeen geldende weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid van de Awb (overschrijding subsidieplafond) en 4:35 van de Awb (overige uitsluitingsgronden van de Awb), aangevuld.
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms toch mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstelling. En als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele melding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond onder lid 1 onderdeel a). In aanvulling daarop wordt onder lid 1 onderdeel b bepaald dat ondernemingen waartegen een terugvorderingsactie loopt niet in aanmerking komen voor subsidie.
In het tweede lid zijn facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.
De onderdelen a, f en g spreken voor zichzelf. Onderdeel b biedt de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt of kan beschikken.
Onderdeel e betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) niet kan doorstaan. Bij deze weigeringsgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen. Naast subsidie weigeren, kan het college in dergelijke gevallen ook een reeds verleende en vastgestelde subsidies intrekken (derde lid).
Onder h is een weigeringsgrond opgenomen op grond waarvan het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan, dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verlenen óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.
De onder i opgenomen weigeringsgrond maakt het mogelijk om een aanvraag geheel of gedeeltelijk te weigeren wanneer de geraamde kosten en inkomsten niet in een redelijk verband staat met de uit te voeren activiteiten.
In afwijking van de modelverordening van de VNG wordt in deze verordening niet de bevoegdheid aan het college toegekend om bij subsidieregeling nadere weigeringsgronden in het leven te roepen. Dit vanwege het ingrijpende karakter van die bevoegdheid en omdat deze verordening onder b, c en d in aanvulling op de modelverordening een drietal in de praktijk tot stand gekomen weigeringsgronden zijn overgenomen uit de Algemene subsidieverordening 2011 en de Nadere regels 2012 voor jaarlijkse en eenmalige subsidies. De weigeringsgrond onder i is nieuw.
Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.
Toelichting bij artikel 8. Betaling en verantwoording.
Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt volgens het in de verleningsbeschikking opgenomen bevoorschottingsritme. De subsidieontvanger hoeft hiervoor geen aanvraag in te dienen.
De wijze waarop de subsidie- ontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden wordt zo nodig in de verleningsbeschikking opgenomen aan de hand van de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene subsidieverordening. Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om in de beschikking te bepalen dat op andere wijze wordt verantwoord.
Toelichting bij artikel 9. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger.
Dit artikel omvat in het eerste lid een meldingsplicht en in het tweede lid een informatieplicht die voor alle subsidieontvangers geldt. Deze verplichtingen zijn in de verordening opgenomen om burgemeester en wethouders in staat te stellen om verleningsbesluiten zo nodig tijdig te kunnen herzien. Het door de subsidieverkrijger niet aan verplichtingen voldoen, kan onder bepaalde omstandigheden op grond van de artikelen 4:48 en 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht tot correctie van de subsidieverlening of subsidievaststelling leiden. Onverschuldigd betaalde subsidie kan daarbij terug worden gevorderd. De op het eerste en tweede lid volgende bijzondere verplichtingen spreken ieder voor zich.
Door de onderwerpen in lid 3 en 4 in een subsidieregeling nader te regelen kan flexibel worden ingespeeld op maatschappelijke veranderingen en is het mogelijk om maatwerk te leveren.
Met het derde lid wordt beoogd dat de subsidiegelden optimaal worden besteed aan de gesubsidieerde activiteiten en dat niet meer geld dan nodig is wordt besteed aan de kosten voor personeel, bestuur en organisatie. De wettelijke grondslag voor deze niet doel gebonden verplichting is artikel 4:39 van de Algemene wet bestuursrecht: het is mogelijk om bij wettelijk voorschrift verplichtingen te stellen die betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht. Hierbij bestaat een verband met de inspanningen van het Rijk om door middel van de Wet normering topinkomens, topinkomens in de publieke sector terug te dringen.
Voor het onderwerp maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt primair gedacht aan het in overleg met de gesubsidieerde instelling al tijdens de aanvraagperiode (zie toelichting bij artikel 4) maken van afspraken. Net zoals bij enkelvoudig en meervoudig onderhandse aanbestedingen (inkoop) gaat bij subsidieverlening de voorkeur van de gemeente uit naar bedrijven die zich onderscheiden op het gebied van maatschappelijk betrokken ondernemen. Van organisaties die een subsidie van de gemeente ontvangen waaruit ook personeelskosten worden betaald verwacht de gemeente dat zij een zorgvuldig personeelsbeleid voeren met aandacht voor in- en doorstroom van kwetsbare groepen. Waar mogelijk verdient het de voorkeur dat aanvrager samenwerkt met onderwijsinstellingen, dit bijvoorbeeld door het bieden van stageplaatsen of het verzorgen van praktijklessen. En tot slot wordt van de grotere aanvragers verwacht dat deze in de vorm van advies en overleg steun bieden aan kleinere organisaties die voornamelijk met vrijwilligers werken.
Toelichting bij artikel 10. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen.
Dit artikel bevat een aanvullende bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is direct op grond van met name artikel 4:37van de Awb.
De artikelen 4:38 en 4:39 van de Awb maken het verder mogelijk om nog andere verplichtingen aan een subsidie te verbinden, als de verordening daarvoor een grondslag biedt. Die grondslag is in artikel 10 gegeven met betrekking tot verplichtingen in het kader van het beheer en gebruik van datgene wat met de subsidie tot stand is gebracht.
Toelichting bij artikel 11. Verantwoording en vaststelling subsidies tot en met € 5.000.
Kenmerkend voor subsidies tot en met € 5.000 is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend; er wordt sinds de Asv 2011 niet standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden. Verder wordt een voorschot in één termijn verstrekt en hoeft de subsidieontvanger niet standaard een aanvraag om subsidievaststelling in te dienen. Hierdoor worden de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als voor de gemeente verlicht. In het tweede lid is een afwijking opgenomen voor risico gericht toezicht op de naleving van de regels.
In afwijking van de modelverordening van de VNG is toegevoegd dat het college jaarlijks een onderzoek uitvoert naar de rechtmatige besteding bij tenminste vijf aanvragers.
Toelichting bij artikel 12. Verantwoording en vaststelling subsidies van meer dan
In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie van meer dan € 5.000 tot en met € 50.000 aan het college dienen te verantwoorden. Er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden (eerste lid), deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht (tweede lid).
Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij middelen worden toegestaan zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college, overeenkomstig het vierde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag.
Ook voor deze categorie is, in afwijking van de modelverordening van de VNG, toegevoegd dat het college jaarlijks een onderzoek uitvoert naar de rechtmatige besteding bij tenminste vijf aanvragers. Zie ook Asv 2011.
Toelichting bij artikel 13a Verantwoording en vaststelling subsidies van meer dan
€ 50.000 tot en met € 100.000 en artikel 13b Vaststelling en verantwoording subsidies van meer dan € 100.000.
Bij subsidies vanaf € 50.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van uitgevoerde activiteiten en prestaties, en de hieraan verbonden kosten en opbrengsten.
Voor subsidies van meer dan € 100.000 geldt als extra eis bij het indienen van een aanvraag tot vaststelling dat dit verzoek gepaard moet gaan met een controle verklaring van een onafhankelijke accountant.
Het derde lid biedt telkens de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder minder, gegevens gevraagd worden. Deze bevoegdheid van burgemeester en wethouders ziet bijvoorbeeld ook op het geval dat voor een bepaald doel een subsidietender wordt uitgeschreven.
De aanvrager heeft altijd 16 weken de tijd om een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in te dienen. Op die manier verkrijgt de aanvrager zekerheid over de hoogte van het subsidiebedrag. Door de aanvraag zo snel mogelijk in te dienen kan de aanvrager er zelf aan bijdragen dat de zekerheid zo snel mogelijk wordt verkregen.
Toelichting op artikel 14. Subsidievaststelling.
Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – een termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste 6 weken – biedt dan uitkomst. Tegen een besluit tot verdaging staat de mogelijkheid van bezwaar en beroep open. Het derde lid spreekt voor zich. Het vierde lid dient om de aanvrager bij termijnoverschrijding een laatste kans te geven voordat burgemeester en wethouders ambtshalve tot vaststelling kunnen overgaan.
Toelichting op artikel 15. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen.
Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling of bij de subsidieverlening vastgelegd dienen te worden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
Toelichting bij artikel 16. Vergoeding vermogensvorming.
De model Asv 2013 van de VNG kent geen bepaling omtrent de vergoeding voor vermogensvorming. Op grond van artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht is een vergoeding voor vermogensvorming alleen verschuldigd indien dit in de Algemene subsidieverordening is geregeld of dit zo in de subsidiebeschikking wordt bepaald. Om uniformiteit te bevorderen bij het gebruik maken van deze bevoegdheid, is er voor gekozen om dit onderwerp in de Algemene subsidie verordening te regelen zodat alle subsidies hier onder vallen. Er is in het verlengde van de Asv 2011 voor gekozen om de bepaling van de hoogte van de toegenomen vermogenswaarden te laten bepalen door onafhankelijke deskundigen. Op die manier kan de gemeente bewijsrechtelijk aannemelijk maken hoe groot het verkregen voordeel is.
Toelichting op artikel 17. Begripsomschrijvingen.
De begripsomschrijvingen zoals wij die kennen uit de Asv- 2011 zijn niet langer opgenomen omdat deze te vinden zijn in de Gemeentewet of in de Algemene wet bestuursrecht. Door deze ingreep ziet de nieuwe Asv er op het eerste gezicht nogal Europees uit. Vandaar dat er voor is gekozen om de begripsomschrijvingen achterin deze verordening bij de onderwerpen over Europees recht op te nemen.
Het Europees recht kent uitgebreide regelgeving voor de interne markt. Een belangrijk onderdeel van de regelgeving wordt gevormd door het beperken van staatssteun en het daarmee tegen gaan van concurrentievervalsing. Staatssteun kan onder bepaalde omstandigheden bestaan uit het door gemeenten verstrekken van subsidie aan ondernemingen. Het begrip onderneming moet daarbij ruim worden opgevat:
Het onderwerp Staatssteun is geregeld in het Verdrag Betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Op grond van art. 107 VWEU zijn steunmaatregelen van de
Lid-Staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededingen door begunstiging van bepaalde ondernemingen (dreigen te) vervalsen en het handelsverkeer tussen de Lid-Staten ongunstig beïnvloeden, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. Dat betekent dat sprake is van een steunmaatregel indien:
- er overheidsmiddelen worden verstrekt aan een onderneming;
- die daarmee een economisch voordeel krijgt dat niet langs een commerciële weg zou zijn verkregen en er sprake is van selectiviteit, dat wil zeggen het geldt voor één of enkele ondernemingen of een specifieke sector of regio waardoor de mededingen mogelijkerwijs wordt vervalst en waardoor het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig wordt beïnvloed.
In geval van staatsteun moet deze op grond van artikel 108 lid 3 VWEU tijdig ter goedkeuring worden aangemeld bij de Europese Commissie. Gemeenten moeten deze goedkeuring vragen via het Coördinatiepunt Staatssteun van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Praktische informatie voor gemeenten is te vinden op de website www.europadecentraal.nl. Het staatssteunverbod kent uitzonderingen. De uitzonderingen zijn uitgewerkt in het VWEU, in vrijstellingsverordeningen, kaderregelingen, richtsnoeren en mededelingen.
Om voorbereid te zijn om ingeval van staatssteun adequaat te kunnen handelen moet de Algemene subsidieverordening worden uitgebreid.
Toelichting bij artikel 18. Europees steunkader
Omdat overheidssteun soms noodzakelijk is, voorziet artikel 107 van het
EU-Werkingsverdrag in een aantal steunmaatregelen die van rechtswege verenigbaar zijn met het verdrag. Dit wordt vervolgens weer door de Europese commissie uitgewerkt in steunkaders en verordeningen. Binnen deze kaders zijn de voorwaarden neergelegd voor steunverlening aan bepaalde sectoren en voor bepaalde doelstellingen.
Op basis van artikel 108 van het EU-werkingsverdrag moeten lidstaten – en ook onderdelen daarvan zoals een gemeente – elk voornemen tot steunverlening melden aan de Commissie. Het niet naleven van de regelgeving kan tot gevolg hebben dat een lidstaat aan een onderneming verleende staatsteun in zijn geheel moet terugvorderen.
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de Asv, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.
Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.
Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Net zo goed als dat bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening (lid 5).
Toelichting op artikel 19. Hardheidsclausule.
In de hardheidsclausule is aangegeven op welke onderdelen van de regeling deze clausule van toepassing is. De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2016-57120.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.