Derde wijziging Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015

De directeur Welzijn, Zorg en Jeugdhulp,

 

gelezen het voorstel van het hoofd van de afdeling Ontwikkeling en Beleid van het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van 19 april 2016, nummer 16MO04911;

 

gelet op artikel 1:3, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015, de Regeling maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015, het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Rotterdam 2016 en het Besluit ondermandaat, ondervolmacht en ondermachtiging van de Algemeen Directeur 2016;

besluit vast te stellen:

 

Derde wijziging Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015

Artikel I

De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015 worden gewijzigd als volgt:

 

A

In hoofdstuk 1, onder 12, wordt bij de opsomming van de resultaatgebieden ‘Ondersteuning bij zelfzorg’ gewijzigd in: ‘Ondersteuning bij zelfzorg en gezondheid’.

 

B

Hoofdstuk 2 (Maatwerkvoorziening dienstverlening), Paragraaf 1, onderdeel 3 (Cliëntgroepen) wordt gewijzigd als volgt:

  • a.

    Bij Ad d (Cliëntgroep GGZ en maatschappelijke opvang extramuraal) wordt, onder wijziging van de punt in een puntkomma in de laatste bullet, na de laatste bullet een bullet toegevoegd die luidt:

    • *

      (O)GGZ met kinderen in de opvang.

  • b.

    Bij Ad e (Cliëntgroep GGZ en maatschappelijke opvang intramuraal) wordt ‘3 bijzondere doelgroepen’ gewijzigd in: ‘4 bijzondere doelgroepen’.

C

In hoofdstuk 2, paragraaf 2 (Resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren) wordt onderdeel 3 als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Onder de titel van het onderdeel wordt de volgende tekst opgenomen:

Het resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren bestaat uit 2 varianten:

  • 1a

    Volwassene(n)/ouder

  • 1b

    Opvoeding ten behoeve van kind(eren) in de opvang.

Ad 1a Volwassene(n)/ouder

 

  • 2.

    Na de tekst onder trede 5 wordt de volgende tekst opgenomen:

Ad 1b Opvoeding ten behoeve van kind(eren) in de opvang

Als ouder(s) en kind(eren) samen verblijven in de opvang, kan er sprake zijn van een behoefte aan ambulante opvoedhulp (als bedoeld in artikel 2, eerste lid, sub a, van de Verordening jeugdhulp Rotterdam 2015) aan de ouder(s).

Gespecialiseerde opvoedondersteuning wordt geleverd op grond van de Jeugdwet, maar ambulante opvoedhulp kan worden geïndiceerd op grond van dit resultaatgebied. De opvoedhulp richt zich op alle kinderen in een gezin.

De ambulante opvoedhulp richt zich op het versterken en stimuleren van de opvoedingsvaardigheden van de ouder(s) zodat:

  • de veiligheid van het kind te allen tijde is gewaarborgd;

  • de sociaal en affectieve ontwikkeling van het kind wordt gestimuleerd (het voorkomen van emotionele verwaarlozing);

  • het kind gedrag vertoont dat past bij zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau;

  • er aandacht is voor de gezondheid van het kind en waar nodig medische zorg zal worden ingezet;

  • het kind onderwijs volgt.

Trede 1: Beperkt

Bij cliënten die behoefte hebben aan een beperkte ambulante opvoedhulp is er vaak sprake van een niet-complexe situatie. Het gaat hier om situaties waar mensen onvoldoende terug kunnen vallen op een steunend netwerk en/of dat er risicofactoren zijn zoals huiselijk geweld, (dreigende) dakloosheid, verslaving, psychiatrische problematiek of problemen met justitie. De ouder beschikt in principe over voldoende vaardigheden in het opvoeden. De ondersteuning bestaat voornamelijk uit adviseren, ondersteuning en het houden van een oogje in het zeil. De ondersteuning kan één keer per week zijn, maar het is ook goed mogelijk om de ondersteuning één keer per twee weken te laten plaatsvinden.

 

Trede 2: Midden

Als bij trede 1, maar er zijn daarbij aanwijzingen dat de ontwikkeling van de kinderen op meerdere gebieden vast dreigt te lopen: de affectieve ontwikkeling (mogelijk verwaarlozing), de gezondheid, de veiligheid van het kind en gedrag. Ouder(s) hebben behoefte aan meer intensieve ambulante opvoedhulp.

 

Trede 3: Intensief

Als bij trede 2, maar daarbij zijn er aanwijzingen dat er meerdere kinderen in het gezin zijn en/of dat de ontwikkeling van de kinderen op meerdere gebieden ernstig aan het stagneren is. Er is behoefte aan een intensievere vorm van ambulante opvoedhulp om de opvoedingssituatie te stabiliseren en waar nodig extra zorg in te doen zetten (via de experts bij de gemeentelijke loketten).

 

D

Hoofdstuk 2, paragraaf 7 (Resultaatgebied huisvesting) wordt gewijzigd als volgt:

 

  • 1.

    Onder de titel van het onderdeel 3 wordt de volgende tekst opgenomen:

Het resultaatgebied huisvesting bestaat uit 2 varianten:

  • 1a

    Volwassene/ouder

  • 1b

    Opslag kind(eren) en partner.

Ad 1a Volwassene/ouder

 

  • 2.

    Na de tekst onder trede 3 wordt de volgende tekst opgenomen:

Ad 1b Opslag kind(eren) en partner

Voor ieder kind en voor een eventuele partner dat in de opvang verblijft, wordt een indicatie afgegeven voor de extra hotelmatige kosten die de aanbieder voor deze persoon/personen moet maken.

De opslag geldt per kind of partner.

 

E

Hoofdstuk 3, paragraaf 1 (Maatwerk woonvoorzieningen) wordt gewijzigd als volgt:

 

  • 1.

    In onderdeel 1 (Algemeen gebruikelijk i.v.m. woonvoorzieningen) wordt de eerste alinea vervangen door de volgende tekst:

    Verhuiskosten zijn algemeen gebruikelijke kosten. Dat is zo in het kader van de Participatiewet en ook binnen de Wmo 2015. Immers, het zijn kosten die niet specifiek zijn voor iemand met een beperking en die iedereen geacht wordt in bepaalde levensfasen te maken en te kunnen dragen. Bijna iedereen verhuist wel 1 of meerdere keren in zijn leven. Bijvoorbeeld bij het vinden van een nieuwe werkkring, gezinsuitbreiding of juist omdat de kinderen de woning hebben verlaten en de woning hierdoor te groot is geworden. Een verhuizing omdat de woning in verband met beperkingen minder geschikt wordt, is daarin niet anders. Ook de daarmee gemoeide kosten zijn niet hoger dan voor iemand die om andere redenen moet verhuizen.

    Voor de kosten van een verhuizing is dan ook in principe geen maatwerkvoorziening mogelijk.

    Op deze algemene regel kan op individuele gronden een uitzondering gemaakt worden. Voorbeelden daarvan zijn, dat de verhuizing plotseling noodzakelijk is, bijvoorbeeld als gevolg van een hersenbloeding of ongeluk. Of omdat de verhuizing noodzakelijk is in verband met de beperking van een kind, terwijl de ouders juist in een voor een gezin met kinderen zonder beperkingen geschikte woning wonen. In dat geval kan besloten worden dat de cliënt in aanmerking komt voor een persoonsgebonden budget voor de kosten van de verhuizing.

  • 2.

    In onderdeel 3 wordt na sub e een nieuw onderdeel ingevoegd dat luidt:

    • f.

      Aanpassing van een tweede woning bij gescheiden ouders

      Uitgangspunt is, dat een woning wordt aangepast waar een cliënt zijn hoofdverblijf heeft. Er kunnen zich echter situaties voordoen met minderjarige kinderen met een beperking waarbij van dit uitgangspunt in het belang van het kind afgeweken moet worden.

      • a.

        Co-ouderschap

        Als ouders na een echtscheiding voor een co-ouderschap hebben gekozen, heeft het minderjarige kind feitelijk 2 adressen waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Van co-ouderschap wordt gesproken als het kind ten minste 2 nachten per week op het adres van beide ouders verblijft. Aanpassing van beide woningen kan dan aan de orde zijn, zodat het kind in beide woningen kan wonen.

        Of aanpassing van beide woningen noodzakelijk is, zal verder volgens dezelfde normen worden beoordeeld als de woningaanpasing van 1 woning. Zo wordt daarbij o.a. betrokken in hoeverre verhuizing een optie is, maar ook in hoeverre de ouder die een andere woning heeft betrokken al rekening heeft kunnen houden met de beperking van het kind en een adequate woning is gaan bewonen. Als het kind na de echtscheiding pas een beperking heeft gekregen, dan speelt dit aspect uiteraard niet. Per kind en per situatie zal beoordeeld moeten worden wat voor het kind noodzakelijk is.

      • b.

        Bezoekregeling voor één van de ouders

        Het hoofdverblijf van het minderjarige kind zal moeten voldoen om het kind te laten wonen op dit adres. Afhankelijk van hoe de bezoekregeling is vormgegeven, kan worden onderzocht of er noodzaak is om het bezoekadres aan te passen, zodat het kind er kan slapen en verzorgd kan worden (logeerbaar). Is er sprake van een bezoekregeling waarbij het kind niet overnacht in de woning van de andere ouder, dan kan worden volstaan met het bezoekbaar maken van de woning, zoals ook gebeurt als een kind in een instelling verblijf.

        Het logeerbaar maken van de woning waar het kind niet zijn hoofdverblijf heeft wil niet altijd zeggen dat bijvoorbeeld ook de doucheruimte wordt aangepast of dat er een aparte slaapkamer nodig is. De noodzaak hiervoor wordt individueel vastgesteld.

      • c.

        Het kind heeft het hoofdverblijf in een instelling

        Als het kind (dat kan in dit geval ook een volwassen kind zijn) het hoofdverblijf heeft in een instelling, moet het kind in de gelegenheid zijn de ouders thuis te bezoeken. Bij gescheiden anders kan het noodzakelijk zijn beide woningen aan te passen, zodat het kind beide ouders kan bezoeken.

F

In hoofdstuk 3, paragraaf 2, onderdeel 6, sub a (Collectief aanvullend verver: Vervoer op Maat) wordt de derde alinea die eindigt met ‘van extra service bij Vervoer op Maat’, vervangen door de volgende tekst:

 

Het VoM-pasje geeft recht op toegang tot en gebruik van de VoM-service.

Er kunnen 3 vormen VoM worden onderscheiden waar cliënt voor in aanmerking kan komen:

  • vervoer van deur tot deur;

  • vervoer van deur tot deur plus;

  • individueel vervoer.

Voor de uitvoering van het vervoer van deur tot deur wordt de cliënt opgehaald bij de op straatniveau gelegen voordeur van het ophaaladres en gebracht tot aan de op straatniveau gelegen voordeur van het bestemmingsadres. Met voordeur wordt bedoeld de deur van de woning of de deur van de bestemming. Voor adressen in flatgebouwen of gestapelde bouw geldt de op straatniveau gelegen ingang van het portiek of de centrale ingang. De chauffeur begeleidt de cliënt indien nodig bij het in -en uitstappen en het opbergen van hulpmiddelen.

 

Voor de uitvoering van het vervoer van deur tot deur plus wordt de cliënt opgehaald vanuit de verblijfsruimte bij het ophaaladres en gebracht tot in de verblijfsruimte bij het bestemmingsadres. De chauffeur begeleidt de cliënt indien nodig bij het in- en uitstappen en het opbergen van hulpmiddelen. Deze begeleiding kan bestaan uit het openen van deuren, het duwen van de rolstoel, of ondersteuning bij het overbruggen van een drempel/opstap. Deze service geldt niet als er treden moeten worden gebruikt om bij het huis te komen.

 

Bij individueel vervoer is er geen combinatie mogelijkheid met overige klanten.

 

G

Aan hoofdstuk 5 (Algemene bepalingen maatwerkvoorziening en pgb) wordt na onderdeel 6 een nieuw onderdeel ingevoegd dat luidt:

7. Eigen bijdrage

Een cliënt is voor de maatwerkvoorziening of pgb een eigen bijdrage verschuldigd, conform hetgeen hierover is bepaald in de wet of in de verordening.

Wettelijke uitzonderingen:

Er is geen eigen bijdrage verschuldigd als dit bij wet is uitgesloten. Dat is het geval bij de verstrekking van:

  • een rolstoel;

  • een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een kind (een hulpmiddel, huisvestingskosten in het kader van een (O)GGZ-arrangement met kind(eren) in de opvang. Alleen voor woningaanpassingen is een eigen bijdrage mogelijk.

Omdat bij de ambulante opvoedhulp aan ouders met kind(eren) in de opvang feitelijk sprake is van jeugdhulp in de zin van Jeugdwet die binnen het Wmo-arrangement wordt gebracht, vloeit hieruit voort dat ook voor deze ondersteuning geen eigen bijdrage is verschuldigd.

 

Uitzonderingen bij verordening

In artikel 31, vierde lid, van de verordening is opgenomen dat voor een aantal maatwerkvoorzieningen en pgb-verstrekkingen evenmin een eigen bijdrage verschuldigd is.

Het gaat hierbij om:

  • het gebruik van Vervoer op Maat;

  • het gebruik van de doventolk;

  • dag- en nachtopvang;

  • de aanpassing van een gemeenschappelijke ruimte in een wooncomplex.

Vaststelling hoogte eigen bijdrage

Het CAK stelt de hoogte van de eigen bijdrage vast op basis van:

  • de kostprijs van de maatwerkvoorziening of pgb;

  • de hoogte van het inkomen en vermogen van de cliënt of de bijdrageplichtige ouder(s) van de minderjarige cliënt.

Eigen bijdrage bij letselschadezaken

De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft voor de gemeenten een contract afgesloten met het Verbond van Verzekeraars, waarbij schadeclaims voor noodzakelijke maatwerkvoorzieningen (en pgb’s) als gevolg van bijvoorbeeld een ongeval zijn afgekocht met een groot aantal verzekeraars (ongeveer 95%).

Dat betekent dat de gemeente in die situaties geen kosten heeft voor de maatwerkvoorziening en de cliënt daarom voor die maatwerkvoorziening ook geen eigen bijdrage is verschuldigd.

De afkoopsom heeft betrekking op de kosten die de gemeente moet maken voor de periode waarover de overeenkomst loopt (voorlopig 2015 en 2016) en heeft ook betrekking op schadeveroorzakende situaties die voor 1 januari 2015 hebben plaatsgevonden, maar waarvoor wij nu nog kosten maken, zoals periodieke kosten voor een scootmobiel of ondersteuning in de vorm van dienstverlening. Als de kosten alleen voor 1 januari 2015 zijn gemaakt (zoals bijvoorbeeld eenmalige kosten voor een woningaanpassing), dan vallen deze kosten niet onder het convenant.

 

Als de persoon die de schade heeft veroorzaakt niet verzekerd is, of verzekerd is bij een schadeverzekeraar die het convenant niet heeft ondertekend, dan kan de gemeente verhaal zoeken bij de schadeveroorzakende persoon of zijn verzekeraar.

Afhankelijk van het resultaat van deze aansprakelijkheidstelling en de eventuele eigen verzekering voor ongevallen, kan worden besloten om af te zien van de inning van een eigen bijdrage.

Artikel II Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na bekendmaking in het Gemeenteblad waarin het wordt gepubliceerd en werkt terug tot en met 1 april 2016.

 

Aldus vastgesteld op 29 april 2016.

Namens het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,

O. de Zwart

Directeur Welzijn, Zorg en Jeugdhulp

Cluster Maatschappelijke Ontwikkeling

Dit gemeenteblad 2016, nummer 56, is uitgegeven op 29 april 2016 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)

Naar boven