Algemene plaatselijke verordening gemeente Maasgouw

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit met betrekking tot een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of met betrekking tot een al verleende omgevingsvergunning;

  • c.

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming direct of indirect met de grond verbonden is, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

  • d.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • e.

    gebouw: wat in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

  • f.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk een commercieel belang wordt gediend;

  • g.

    ideële reclame: iedere openbare aanprijzing waarmee een maatschappelijk of politiek belang wordt gediend;

  • h.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar zijn of op andere wijze toegankelijk;

  • i.

    openbare plaats: wat in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • j.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • k.

    reclame: verzamelterm voor de uiting van handels- en ideële reclame;

  • l.

    weg: wat in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist binnen acht weken op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing. Deze beslistermijn begint de dag na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Wat in het eerste lid staat geldt niet als hierna van deze beslistermijn wordt afgeweken.

  • 3.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan de beslistermijn met maximaal acht weken verlengen.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing bij de beslissing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1.

    Als een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend buiten de beslistermijn, die wordt vermeld in het desbetreffende artikel van deze verordening, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Als in het desbetreffende artikel geen termijn is vermeld voor de indiening van een vergunning of ontheffing, dan kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen als de aanvraag wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft.

Artikel 1:4 Voorschriften, voorwaarden en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften, voorwaarden en beperkingen worden verbonden. Deze strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Het is verboden de aan een vergunning of ontheffing verbonden voorschriften, voorwaarden en beperkingen te overtreden of te laten overtreden.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter vergunning en ontheffing

De vergunning en ontheffing zijn persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:6 Wijziging en intrekking van vergunning en ontheffing

De vergunning en ontheffing kunnen worden gewijzigd of ingetrokken als:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften, voorwaarden of beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een redelijke termijn, als de vergunning of ontheffing hierover niets regelt.

  • e.

    de houder daarom verzoekt.

Artikel 1:7 Verlening voor onbepaalde tijd

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu; en of

  • e.

    het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    De burgemeester kan voor een bepaalde periode en in het belang van de openbare orde, een samenscholingsverbod instellen voor een duidelijk beschreven en aangewezen openbare plaats of gebied.

  • 2.

    Het is verboden onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 3.

    Degene die op een openbare plaats:

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt bij een op grond van het eerste lid ingesteld samenscholingsverbod;

      is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie of een buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam voor de gemeente Maasgouw zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

  • 4.

    Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan zijn afgezet in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden.

  • 5.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de in het vierde lid gestelde verbod.

  • 6.

    Wat staat in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 7.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:2 Gebiedsontzegging

  • 1.

    Degene die in een door de burgemeester aangewezen gebied en/of de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen, waarin naar zijn oordeel de openbare orde is verstoord, één of meer van de in het vijfde lid bedoelde overtredingen begaat, en zich zodanig buiten dat gebied gedraagt dat het effect daarvan ook in dit gebied direct merkbaar zijn, moet zich onmiddellijk uit dat gebied verwijderen en zich daar gedurende 24 uur verwijderd houden, nadat door of namens de burgemeester hem een daartoe strekkend bevel is gegeven.

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde bevel wordt niet eerder gegeven dan na een eerste overtreding als genoemd waarvan proces-verbaal is opgemaakt en zich een soortgelijke tweede overtreding heeft voor gedaan waarbij de overtreder de aanzegging heeft gekregen dat bij een derde overtreding verwijdering volgt uit genoemd gebied voor vierentwintig uur.

  • 3.

    Degene die in een door de burgemeester aangewezen gebied, als bedoeld in het eerste lid, in de door de burgemeester bepaalde termijn na een derde overtreding zoals genoemd in het tweede lid, een nieuwe overtreding begaat, moet zich onmiddellijk na bevel van of namens de burgemeester uit dat gebied te verwijderen en zich veertien dagen verwijderd te houden.

  • 4.

    Degene die in een door de burgemeester aangewezen gebied, als bedoeld in het eerste lid, in de door de burgemeester bepaalde termijn na een vierde overtreding zoals genoemd in het derde lid, een nieuwe overtreding begaat, moet zich onmiddellijk na bevel van of namens de burgemeester uit dat gebied te verwijderen en zich vier weken verwijderd te houden.

  • 5.

    De strafbare feiten waarop gebiedsontzeggingen van toepassing kunnen zijn, zijn:

    • -

      samenscholing en ongeregeldheden (artikel 2:1 Apv);

    • -

      ordeverstoring in horecabedrijf (artikel 2:18 Apv);

    • -

      betreden gesloten woning of lokaal (artikel 2:31 Apv);

    • -

      rijden over bermen (artikel 2:35 Apv);

    • -

      hinderlijk gedrag op openbare plaatsen (artikel 2:36 Apv);

    • -

      verboden drankgebruik (artikel 2:37 Apv);

    • -

      verboden gedrag bij of in gebouwen (artikel 2:38 Apv);

    • -

      hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten (artikel 2:39 Apv);

    • -

      drugshandel op straat (artikel 2:55 Apv);

    • -

      straatprostitutie (artikel 3:8 Apv);

    • -

      natuurlijke behoefte doen (artikel 4:7 Apv).

  • 6.

    Wat staat in het eerste tot en met het vijfde lid geldt niet als degene die voor de gebiedsontzegging in aanmerking komt in het door de burgemeester aangewezen gebied zijn woning heeft, zijn werk of beroep uitoefent of hulpverlenende instanties bezoekt. In dit laatste het geval, dan wordt de kortste route aangewezen, waar langs degene die de gebiedsontzegging krijgt opgelegd het gebied moet betreden of verlaten.

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden een betoging op een openbare plaats te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, tenzij degene die dit voornemen heeft daarvan vóór de openbare aankondiging en tenminste twee werkdagen voordat de betoging wordt gehouden, daarvan een schriftelijke kennisgeving doet aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Het verbod dat staat in het eerste lid, is niet van toepassing als naar het oordeel van de burgemeester bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven en in de kennisgeving daarom wordt verzocht.

Afdeling 3 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:4 Straatartiest e.d.

  • 1.

    Het is verboden om voor van publiek langer dan 30 minuten per dag in een straal van 100 meter rondom detailhandel en horeca binnen de gemeente als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of straatmuzikant op te treden.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 4 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:5 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden de weg, een weggedeelte of andere openbare plaats anders te gebruiken, in de vorm van het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg, dan overeenkomstig de publieke functie daarvan. Hiervan is in ieder geval sprake als:

    • a.

      het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer en onderhoud van de weg; of

    • b.

      het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen die gelden voor de plaatsing van voorwerpen op of aan de weg (zie bijlage 1).

  • 3.

    Het is verboden om te handelen in strijd met de nadere regels zoals bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of onder k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet in het geval van:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:13;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:16;

    • c.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:14;

    • d.

      steigers, containers en uitstallingen, als bedoeld in de nadere regels plaatsen containers, steigers en uitstallingen op of aan de weg;

    • e.

      reclame als bedoeld in de nadere regels reclame, onverminderd artikel 4:10;

    • f.

      situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 7.

    Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:6 Omgevingsvergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing als in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

  • 5.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:7 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg als:

    • a.

      degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg, daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of

    • b.

      het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2.

    De melding wordt op de in de gemeente gebruikelijke wijze bekend gemaakt.

  • 3.

    Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg als:

    • a.

      daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • d.

      er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 4.

    De uitweg kan worden aangelegd als het college niet binnen vier weken heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden. Deze termijn begint de dag na de datum van ontvangst van de melding.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken en de Waterschapskeur.

Afdeling 5 Veiligheid op de weg

Artikel 2:8 Hinderlijke beplanting en gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op een wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:9 Openen straatkolken e.d.

Het is degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:10 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1.

    Het is verboden in bossen en bossages, op heide of veengronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken; of

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2.

    De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3.

    De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen of op aangrenzende erven.

Artikel 2:11 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Afdeling 6 Evenementen

Artikel 2:12 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:20 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:5 en 2:29 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

  • 3.

    Conform de definities van het Handboek openbare orde en veiligheid bij evenementen van de Veiligheidsregio Limburg-Noord wordt verstaan onder:

    • a.

      A-evenement: regulier eenvoudig evenement, zoals straat- en buurtfeesten;

    • b.

      B-evenement: evenement met verhoogde aandacht en een gemiddeld risico. Dit is een evenement met een lokale of regionale uitstraling. Bij een dergelijk evenement wordt niet veel publiek van buiten de gemeente verwacht;

    • c.

      C-evenement: grootschalig evenement met een verhoogd risico. Dit is een evenement met een sterke bovenregionale uitstraling. Bij een dergelijk evenement wordt ook publiek van buiten de regio verwacht.

De vaststelling van de bovenvermelde klasse-indeling vindt plaats aan de hand van het scoreformulier risicopotentie evenement (zie bijlage 2).

Artikel 2:13 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    De burgemeester kan nadere regels vaststellen ten aanzien van A-evenementen (zie bijlage 3) en voorschriften verbinden aan een evenementenvergunning.

  • 3.

    Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet als:

    • a.

      sprake is van een A-evenement;

    • a.

      wordt voldaan aan de door de burgemeester vastgestelde ‘Nadere regels evenementen’;

    • b.

      de organisator van het evenement het houden daarvan schriftelijk meldt bij de burgemeester door middel van het naar waarheid en volledig ingevulde door de burgemeester vastgestelde meldformulier (zie bijlage 3A); en

    • c.

      de melding geschiedt minimaal 8 weken voorafgaand aan het begin van het evenement, tenzij op grond van een ingediende melding als bedoeld onder b, blijkt dat een evenement toch vergunningsplichtig is. In dat geval dient de vergunning 5 weken voorafgaand aan het begin van het evenement te worden aangevraagd.

  • 4.

    Een vergunning voor een B-evenement moet minimaal 14 weken voorafgaand aan het begin van het evenement worden aangevraagd.

  • 5.

    Een vergunning voor een C-evenement moet minimaal 26 weken voorafgaand aan het begin van het evenement worden aangevraagd.

  • 6.

    Het is verboden om te handelen of nalaten in strijd met de nadere regels en voorschriften, zoals bedoeld in het tweede lid.

  • 7.

    De burgemeester kan binnen 10 werkdagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een A-evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, als daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 8.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 9.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 7 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:14 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      openbare inrichting:

      • -

        een hotel, (afhaal)restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

      • -

        elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken, rookwaren of voedsel voor directe consumptie worden verstrekt of bereid die al dan niet op een andere plek worden genuttigd, met uitzondering van supermarkten en andere vormen van detailhandel waarin in hoofdzaak waren worden verkocht om ergens anders te nuttigen;

    • b.

      terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of voedsel voor directe consumptie kan worden bereid of verstrekt;

    • c.

      exploitant: degene op wiens naam de exploitatievergunning staat;

    • d.

      natte horeca: horecabedrijf waarbij de activiteit in ieder geval bestaat uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;

    • e.

      droge horeca: openbare inrichtingen waar geen alcoholhoudende drank wordt verstrekt voor gebruik ter plaatse;

    • f.

      winkel: een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin goederen aan particulieren worden verkocht;

    • g.

      handelaar: handelaar als bedoeld in artikel 1 van de Algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    Onder openbare inrichting wordt mede verstaan:

    • a.

      een terras;

    • b.

      een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van wat in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als onder andere een smartshop, headshop of growshop of een combinatie van deze winkelvormen.

  • 3.

    In deze Afdeling worden niet als bezoekers van de openbare inrichting aangemerkt:

    • a.

      de gezinsleden van de exploitant alsmede diens bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      in de inrichting op dat moment werkzaam personeel;

    • c.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht (nachtregister);

    • d.

      de personen waarvan aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:15 Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert of trekt de vergunning in als:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

    • b.

      de aanvrager geen verklaring omtrent gedrag met betrekking tot de leidinggevende(n) overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven;

    • c.

      voor de exploitatie van de openbare inrichting ook andere publiekrechtelijke toestemmingen zijn vereist die op grond van of krachtens de desbetreffende wettelijke bepalingen niet kunnen worden verleend; of

    • d.

      de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigerings- of intrekkingsgrond onder a houdt de burgemeester rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en de wijk waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen;

    • b.

      de aard van de openbare inrichting;

    • c.

      de spanning waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse reeds bloot staat;

    • d.

      de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant of de leidinggevende; en

    • e.

      het levensgedrag van de exploitant of leidinggevende.

  • 4.

    Voor de uitoefening van zijn bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid kan de burgemeester nadere regels vaststellen (zie bijlage 4 Nadere regels terrassen). Ten aanzien van het exploiteren of laten exploiteren van een terras dat deel uitmaakt van een openbare inrichting kan de burgemeester in ieder geval nadere regels vaststellen voor:

    • a.

      het waarborgen van de verkeersveiligheid;

    • b.

      de inrichting van terrassen, inclusief het voeren van reclame op terrassen;

    • c.

      het voorkomen van overlast voor eigenaren en gebruikers van aangrenzende percelen.

  • 5.

    Het is verboden om te handelen in strijd met de door de burgemeester vastgestelde nadere regels als bedoeld in het vierde lid.

  • 6.

    Als uit de aanvraag en de daarbij behorende stukken blijkt dat het voorgenomen terras niet voldoet aan de door de burgemeester vastgestelde nadere regels, kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd.

  • 7.

    Geen vergunning als bedoeld in het eerste lid is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in een:

    • a.

      winkel voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een ondergeschikte activiteit vormen van de winkelactiviteit.

    • b.

      zorginstelling;

    • c.

      museum; of

    • d.

      een bedrijfskantine of – restaurant.

  • 8.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:16 Sluitingstijd

  • 1.

    Het is de exploitant en de leidinggevende van een openbare inrichting, die een horecabedrijf is in de zin van artikel 1 van de Drank- en Horecawet, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02:00 uur en 07:00 uur.

  • 2.

    Het is de exploitant en de leidinggevende van een openbare inrichting, die een horecabedrijf is in de zin van artikel 2:14, eerste lid, sub a van deze verordening, waar voedsel voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02:30 uur en 07:00 uur.

  • 3.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt:

    • a.

      met carnaval in de nachten van zaterdag op zondag, van zondag op maandag en van maandag op dinsdag van 03:00 uur tot 07:00 uur;

    • b.

      tijdens de kermisdagen, uitsluitend voor de kern waar de kermis plaatsvindt, in de nachten van zaterdag op zondag en van zondag op maandag van 03:00 uur tot 07:00 uur; en

    • c.

      op Koningsnacht en van 5 op 6 mei van 03:00 tot 07:00 uur.

  • 4.

    Het in het tweede lid genoemde verbod geldt:

    • a.

      met carnaval in de nachten van zaterdag op zondag, van zondag op maandag en van maandag op dinsdag van 03:30 uur tot 07:00 uur;

    • b.

      tijdens de kermisdagen, uitsluitend voor de kern waar de kermis plaatsvindt, in de nachten van zaterdag op zondag en van zondag op maandag van 03:30 uur tot 07:00 uur; en

    • c.

      op Koningsnacht en van 5 op 6 mei van 03:30 uur tot 07:00 uur.

  • 5.

    Het in het eerste lid opgenomen verbod geldt niet op 1 januari.

  • 6.

    De exploitant of de leidinggevende van een openbare inrichting, die een horecabedrijf is in de zin van artikel 1 van de Drank- en Horecawet, kan maximaal 5 keer per jaar een schriftelijke melding doen bij de burgemeester van het verlengen van de sluitingstijd naar 03:00 uur.

  • 7.

    Het is verboden de sluitingstijd te verlengen als de schriftelijke melding als bedoeld in het zesde lid niet minimaal 5 werkdagen voor de datum waarop de verlenging van de sluitingstijd betrekking heeft, wordt gedaan en de buurtbewoners niet minimaal 5 werkdagen van tevoren door de exploitant of de leidinggevende hierover zijn geïnformeerd.

  • 8.

    Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers daar te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 9.

    Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel (2.20, zevende lid, onder a), gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 10.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

Artikel 2:17 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid dan wel in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare gelegenheden tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:16 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:18 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn; of

  • c.

    op het terras voedsel of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.

Artikel 2:19 Handel binnen openbare inrichtingen

De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:20 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, dan treedt het college bij de toepassing van artikel 2:15 tot en met 2:19 op als bevoegd bestuursorgaan.

Afdeling 8 Bijzondere bepalingen horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:21 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    alcoholhoudende drank;

  • 2.

    horecabedrijf;

  • 3.

    horecalokaliteit;

  • 4.

    inrichting;

  • 5.

    paracommerciële rechtspersoon;

  • 6.

    sterke drank;

  • 7.

    slijtersbedrijf; en

  • 8.

    zwak-alcoholhoudende drank,

dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:22 Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Een paracommerciële rechtspersoon die zich voornamelijk richt op het organiseren van activiteiten waarbij het faciliteren van sociale interactie een voorname rol speelt, kan alcoholhoudende drank verstrekken. Dit mag echter alleen vanaf één uur voor de aanvang en tot uiterlijk twee uur na afloop van een activiteit die wordt gehouden in verband met de statutaire doelen van deze paracommerciële rechtspersoon. Maar niet later dan 02.00 uur.

  • 2.

    Overige paracommerciële rechtspersonen kunnen alcoholhoudende drank verstrekken vanaf één uur voor aanvang en tot uiterlijk twee uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van deze paracommerciële rechtspersoon met inachtneming van de volgende schenktijden:

    • -

      maandag tot en met vrijdag vanaf 16.00 uur tot 00.00 uur;

    • -

      zaterdag en zondag vanaf 10.00 uur tot 00.00 uur.

Artikel 2:23 Bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen

Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die zijn gericht op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

Artikel 2:24 Stellen van voorschriften en beperken vergunning

De burgemeester kan in het belang van de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, zedelijkheid, volksgezondheid en ter bevordering van de naleving van artikel 20 van de Drank- en Horecawet voorschriften aan de vergunning verbinden en de vergunning beperken tot zwak alcoholhoudende drank.

Afdeling 9 Toezicht op gelegenheden voor nachtverblijf

Artikel 2:25 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke ruimte waarin, in de uitoefening van beroep, bedrijf of vereniging aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of kamperen wordt gegeven.

Artikel 2:26 Melding exploitatie

Het is verboden een inrichting op te richten, over te nemen, te verplaatsen dan wel de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting te staken, zonder dit schriftelijk te melden aan de burgemeester, binnen drie dagen direct daarna.

Artikel 2:27 Nachtregister

Het is verboden een inrichting als bedoeld in deze Afdeling te exploiteren, zonder een nachtregister bij te houden als bedoeld in artikel 438 Wetboek van Strafrecht. Dit verbod geldt eveneens voor de exploitant of beheerder van, dan wel anderszins rechthebbende op een recreatiepark dat gelegenheid geeft tot nachtverblijf.

Artikel 2:28 Verschaffing gegevens nachtregister

Het is verboden in een inrichting de nacht door te brengen zonder naar waarheid en volledig het nachtregister in te vullen als bedoeld in artikel 2:30. Daarbij wordt in ieder geval melding gemaakt van naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, dag van aankomst en dag van vertrek.

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:29 Speelgelegenheden

  • 1.

    In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke ruimte waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is, de mogelijkheid wordt geboden een spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te laten exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning als:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Speelautomaten

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • c.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • d.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal 2 kansspelautomaten toegestaan.

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten verboden.

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:31 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen van wie aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:32 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare onroerende zaak te beschadigen waaronder te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

Artikel 2:33 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing als de inbrekerswerktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:34 Vervoer geprepareerde voorwerpen

  • 1.

    Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels een voorwerp te vervoeren of bij zich te hebben dat kennelijk is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:35 Rijden over bermen e.d.

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Omgevingsverordening Limburg.

Artikel 2:36 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekwerk, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder oplevert.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:37 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben; en/of

    • b.

      alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:38 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning dan wel van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:39 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:40 Plaatsen van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek als:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang wordt versperd; of

  • c.

    de verkeersveiligheid in gedrang komt.

Artikel 2:41 Bespieden van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon of een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon of een persoon die zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindt, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een persoon die zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindt, te bespieden.

Artikel 2:42 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op een voor publiek toegankelijke plaats zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op door het college aangewezen plaatsen;

    • c.

      buiten de bebouwde kom zonder onmiddellijk toezicht;

    • d.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk op die manier ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide of begraafplaats.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen of als ontheffing is verleend van dit verbod.

  • 3.

    De verboden genoemd in het eerste lid, aanhef onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die:

    • a.

      zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

    • b.

      deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:43 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van de hond onmiddellijk worden verwijderd;

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die:

    • a.

      zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

    • b.

      deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

  • 3.

    De opruimplicht geldt niet in gebieden:

    • a.

      binnen en buiten de bebouwde kom op de door het college aangewezen uitlaatplaatsen en losloopgebieden die zo zijn aangeduid;

    • b.

      in de overige openbare ruimte buiten de bebouwde kom.

  • 4.

    Het college kan buiten de bebouwde kom gebieden en locaties aanwijzen waar wel een opruimplicht geldt.

Artikel 2:44 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Als het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk vindt, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod dan wel een aanlijn- en/of muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zo rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zo is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Een hond als bedoeld in het eerste lid moet zijn of worden voorzien van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:45 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid, is het verboden op door het college aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, de door het college aangewezen dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben in strijd met de door het college gestelde nadere regels; en/of

    • c.

      te voeren.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van het in het eerste lid opgenomen verbod.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:46 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende en eenhoevige dieren of varkens (vee) en pluimvee, die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat maatregelen worden getroffen zodat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:47 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden binnen een afstand van 30 meter van:

    • a.

      woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven; en/of

    • b.

      de weg.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing als op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een legale afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingsverordening Limburg.

  • 5.

    Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:48 Bedelarij

Het is verboden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:49 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de Algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:50 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te maken van alle gebruikte en ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend, door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin onmiddellijk op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover mogelijk - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:51 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

    • 3.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent; en

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Afdeling 13 Vuurwerk

Artikel 2:52 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: vuurwerk als bedoeld in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).

Artikel 2:53 Ter beschikking stellen consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen of voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

  • 2.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:54 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast veroorzaakt of kan veroorzaken.

  • 3.

    De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2:55 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:56 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:36, 2:37, 2:38, 2:39, 2:54, 2:55, 5:49 of 5:50 van de Algemene plaatselijke verordening Maasgouw 2016 groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:57 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:58 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van de volgende plaatsen die voor het publiek toegankelijk zijn: openbare plantsoenen, speelplekken, openbare weg en parkeerplaatsen.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    Bevoegd bestuursorgaan: In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

  • i.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6:2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Nadere regels

Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, kan het college en in het voorkomende geval de burgemeester, nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:3 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning wordt gebruik gemaakt van het door het bevoegde bestuursorgaan vastgestelde formulier.

  • 3.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning worden in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:4 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • -

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • -

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • -

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • -

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de Kansspelen;

      • -

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • -

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:5 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 04.00 en 14.00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens deze Afdeling gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:6 Tijdelijke afwijking sluitingstijden en (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de openbare orde en de weigeringsgronden voor de vergunning, of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens deze Afdeling geldende sluitingstijden vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op de wijze als bedoeld in artikel 3:42, tweede lid Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:7 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de exploitant of de beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:8 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten te bewegen gebruik te maken van de diensten van een prostituee, uit te nodigen dan wel te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het verbod bedoeld in het eerste lid, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de openbare orde en de belangen als neergelegd in de weigeringsgronden van de vergunning, kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen of gebieden en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op de openbare orde en de belangen als neergelegd in de weigeringsgronden van de vergunning, personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen of gebieden en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De burgemeester beperkt het verbod bedoeld in het vierde lid indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

Artikel 3:9 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:10 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      als het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslistermijn en weigeringsgronden

Artikel 3:11 Beslistermijn

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken. Deze beslistermijn begint de dag na de ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:12 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:4 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit of

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht dan wel met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    Voor seksinrichtingen en escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee; of

    • h.

      bij strijdigheid met het regionale prostitutiebeleid.

  • 3.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, kan voorts worden geweigerd als bij vestiging of exploitatie het door de burgemeester vastgestelde lokale of regionale maximum van het aantal toegelaten seksinrichtingen wordt overschreden.

  • 4.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, kan voorts worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 5.

    Voordat toepassing wordt gegeven aan het vierde lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie en wijziging beheer

Artikel 3:13 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:3 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen één week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, meldt de exploitant dit schriftelijk aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:14 Wijziging beheer

  • 1.

    Als de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, meldt de exploitant dit binnen één week schriftelijk aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, als het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    drijver van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting exploiteert;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de desbetreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de desbetreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:4 van deze verordening gelden niet voor de volgende collectieve festiviteiten gedurende de volgende dagen of dagdelen:

    • a.

      carnaval vanaf carnavalszaterdag 16:00 uur tot carnavals dinsdag 24:00 uur;

    • b.

      Koningsnacht en Koningsdag vanaf 26 april 20.00 uur tot 27 april 02.00 uur en van 09.00 uur tot 24.00 uur;

    • c.

      oudejaarsavond vanaf 31 december 20.00 uur tot 1 januari 02.00 uur;

    • d.

      kermis Beegden vanaf kermiszaterdag 16.00 uur tot kermisdinsdag 02.00 uur voor de kern Beegden;

    • e.

      kermis Heel vanaf kermiszaterdag 16.00 uur tot kermisdinsdag 02.00 uur voor de kernen Heel en Panheel;

    • f.

      kermis Wessem vanaf kermiszaterdag 16.00 uur tot kermisdinsdag 02.00 uur voor de kern Wessem;

    • g.

      kermis Thorn vanaf kermiszaterdag 16.00 uur tot kermisdinsdag 02.00 uur voor de kern Thorn;

    • h.

      kermis Stevensweert vanaf kermiszaterdag 16.00 uur tot kermisdinsdag 02.00 uur voor de kern Stevensweert;

    • i.

      kermis Ohé en Laak vanaf kermiszaterdag 16.00 uur tot kermisdinsdag 02.00 uur voor de kern Ohé en Laak;

    • j.

      kermis Maasbracht vanaf kermiszaterdag 14.00 uur tot kermisdinsdag 02.00 uur voor de kern Maasbracht/Brachterbeek;

    • k.

      kermis Linne vanaf kermiszaterdag 16.00 uur tot kermisdinsdag 02.00 uur en voor het alternatief evenement winterkermis Linne van zaterdag 20.00 uur tot zondag 02.00 uur voor de kern Linne;

  • 2.

    Het college kan als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet was te voorzien, een festiviteit onmiddellijk als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 3.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening- uiterlijk een half uur voor sluitingstijd te worden beëindigd, met uitzondering van inrichtingen waar op de aangewezen dagen een ruimere sluitingstijd geldt. In die gevallen dient het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de genoemde geluidsnormen om 02:00 uur te worden beëindigd.

  • 4.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behalve voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 5.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 70 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 6.

    De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 7.

    De geluidsnorm als bedoeld in het eerste lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:4 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting dit ten minste één week voor de aanvang van de festiviteit schriftelijk heeft gemeld bij het college.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten mits de houder van de inrichting dit ten minste één week voor de aanvang van de festiviteit schriftelijk heeft gemeld bij het college.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een melding als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    De melding wordt geacht te zijn gedaan als het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, op tijd is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De melding wordt tevens geacht te zijn gedaan als het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, onmiddellijk toestaat.

  • 6.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid moet het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:4 van deze verordening- uiterlijk een half uur voor sluitingstijd worden beëindigd. Deze verplichting is niet van toepassing op inrichtingen waarvoor tijdens de incidentele festiviteit een ruimere sluitingstijd geldt. In die gevallen moet het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de genoemde geluidsnormen, om 02:00 uur worden beëindigd.

  • 7.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behalve voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 8.

    De geluidsnormen in deze bepaling gelden voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 9.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 70 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 10.

    De geluidswaarde als bedoeld in het negende lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 11.

    Het college kan nadere regels en voorschriften vaststellen voor van een incidentele festiviteit.

Artikel 4:4 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit, vanwege het oefenen en het geven van uitvoeringen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of laten uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, als het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimte;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    • e.

      Tabel

       

           

      7.00-10.00 uur

           

      10.00-23.00 uur

      23.00-7.00 uur

      LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

      50 dB(A)

      n.v.t.

      40 dB(A)

      LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      35 dB(A)

      n.v.t

      25 dB(A)

      LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

      70 dB(A)

      n.v.t.

      60 dB(A)

      LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      55 dB(A)

      n.v.t.

      45 dB(A)

  • 2.

    Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4:2 of artikel 4:3.

Artikel 4:5 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer of van het Besluit op een wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben, handelingen te verrichten of na te laten zodat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Omgevingsverordening Limburg.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:6 (Geluid)hinder door dieren

Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Natuurlijke behoefte doen

Het is voor personen verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn of haar natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:8 Toestand van sloten, andere wateren, niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten, andere wateren, niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:9 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, enz.

  • 1.

    In het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel het voorkomen van schade aan de openbare gezondheid, kan het college plaatsen aanwijzen die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg zijn gelegen, waar het verboden is de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen dan wel aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:12 of onderdelen daarvan, als het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur dan wel anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp dan wel ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    (vervallen).

  • 3.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of een provinciale verordening.

Artikel 4:10 Reclameverbod en nadere regels

  • 1.

    Het is verboden reclame te maken.

  • 2.

    De gemeenteraad stelt in nadere regels vast in welke gevallen het verbod in het eerste lid van dit artikel niet van toepassing is.

Artikel 4:11 Handhaving reclame

  • 1.

    Bij overtreding van het in artikel 4:10 genoemde verbod of de gestelde nadere regels, kan het college een last onder bestuursdwang opleggen in de vorm van het (laten) verwijderen van de reclame, onverminderd de andere bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen die het college ten dienste staan.

  • 2.

    Als het college voornemens is de reclame te verwijderen zoals bedoeld in het eerste lid, zal het college daaraan uitvoering geven door de reclame weg te nemen na de overtreder daarvan schriftelijk in kennis te hebben gesteld door middel van in ieder geval een vermelding van het voornemen op de reclame zelf.

  • 3.

    De verwijdering zoals bedoeld in het tweede lid geschiedt tenminste drie werkdagen nadat de overtreder schriftelijk daarvan in kennis is gesteld. Tijdens deze termijn heeft de overtreder de gelegenheid zelf een einde te maken aan de overtreding.

  • 4.

    De verwijderde reclame wordt gedurende één week opgeslagen in een gemeentedepot. Tijdens deze periode heeft de overtreder de gelegenheid de reclame-uiting op te halen hetgeen mogelijk is na betaling van een door de gemeenteraad bij nadere regels bepaald bedrag.

  • 5.

    Als de reclame niet is opgehaald en de kosten van de bestuursdwang niet zijn vergoed, wordt de reclame na de termijn zoals bedoeld in het derde lid, vernietigd waarbij de kosten hiervan kunnen worden verhaald op de overtreder.

Afdeling 4 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:12 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig, waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:13 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat zo in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt ook voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende van een terrein.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen, korter dan één week, in de besloten achtertuin voor eigen gebruik door de rechthebbende.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap; of

    • b.

      een stadsgezicht.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:14 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het verbod van artikel 4:13, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:13, vijfde lid.

Afdeling 5 Bescherming van flora en fauna

Artikel 4:15 Bescherming paddenstoelen

  • 1.

    Het college is bevoegd plaatsen aan te wijzen waar het, ter bescherming van het natuur-, landschap- of dorpsschoon, verboden is paddenstoelen te plukken of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het is verboden op een door het college krachtens het eerste lid aangewezen plaats paddenstoelen te plukken of bij zich te hebben.

  • 3.

    Het verbod geldt niet:

    • a.

      ten aanzien van door of met toestemming van de rechthebbende ter plaatse verkregen dan wel elders afkomstige paddenstoelen;

    • b.

      als de in dit artikel bedoelde handelingen worden verricht in het kader van normale onderhoudswerkzaamheden.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens ( RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan het gebruiken van een voertuig voor het:

    • a.

      geven van lessen;

    • b.

      vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren. Na deze periode mag, gedurende een periode van één week, niet binnen een straal van 500 meter van voornoemde plek worden geparkeerd.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen, aanhangwagens, e.a.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente; of

    • c.

      gedurende een periode langer dan 5 aaneengesloten dagen te parkeren op een plaats, zichtbaar vanaf de openbare weg. Na deze periode mag, gedurende een periode van één week, niet binnen een straal van 500 meter van voornoemde plek worden geparkeerd.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Vanwege de schadelijke afbreuk aan het uiterlijk van de gemeente is het verboden een voertuig dat, inclusief van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, te parkeren op alle wegen of weggedeelten, gelegen binnen de bebouwde kom, van de kernen Maasbracht, Brachterbeek, Linne, Stevensweert, Ohé en Laak, Heel Beegden Thorn, Panheel en Wessem en de historische kern van Wessem.

  • 2.

    Met het oog van de verdeling van de beschikbare parkeerruimte is het verboden een voertuig, dat inclusief de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter, te parkeren waar dit buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte op alle wegen of weggedeelten, gelegen binnen de bebouwde kom, van de kernen Maasbracht, Brachterbeek, Linne, Stevensweert, Ohé en Laak, Heel, Beegden, Thorn, Panheel en Wessem en de historische kern van Wessem.

  • 3.

    Van de onder lid 1 en 2 aangewezen wegen of weggedeelten zijn de volgende wegen en weggedeelten uitgezonderd:

    • a.

      in de kern Maasbracht:

      • -

        Haverkamp, gedeelte van Battenweg richting Hazenspoor;

      • -

        St. Joosterweg, Industrieterrein;

      • -

        S. Houbenweg;

      • -

        Brouwersstraat, gedeelte bij S. Houbenweg (niet de doorgaande weg).

    • b.

      in de kern Linne:

      • -

        Maasbrachterweg, parkeerplaats bij de artsenpraktijk;

      • -

        .Leppingtonweg/Oudeweg;

      • -

        .Akkerweg gedeeltelijk.

    • c.

      in de kern Stevensweert:

      • -

        Parkeerplaats Sportlaan.

    • d.

      in de kern Ohé en Laak:

      • -

        Contelmostraat, gedeeltelijk.

    • e.

      in de kern Thorn:

      • -

        (Bus)parkeerplaats Meers;

      • -

        Parkeerplaats Waterstraat.

    • f.

      in de Kern Wessem:

      • -

        Waage Naak, gedeelte van Verbindingsweg tot Kloosterlaan/Maasboulevard;

      • -

        Maasdijk incl. parkeerplaats;

      • -

        Schippersveld;

      • -

        Parkeerplaats Achter de Biënberg.

        De uitgezonderde wegen en weggedeelten zijn aangegeven op de bij dit artikel behorende situatietekeningen (zie bijlage 5).

 

 

 

 

 

 

 

  • 4.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag,dagelijks van 07.00 tot 19.00 uur.

  • 5.

    Het college kan van de verboden in het eerste en tweede lid ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, inclusief de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op die manier dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:9 Parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stank verspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of

    gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet als in het onderwerp wordt voorzien door of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 5:10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door of dit te doen of te laten staan in een park of plantsoen dan wel een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • c.

      voertuigen, waarmee een standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:11 Overlast van fiets of bromfiets

Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of het voorkomen van schade aan de openbare gezondheid, fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:12 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:13 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:20;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:16.

Artikel 5:14 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten als daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden te venten op:

    • -

      zondagen;

    • -

      maandag t/m zaterdag tussen 17.00 en 09.00 uur.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van de verboden in het eerste en tweede lid.

  • 5.

    Het college kan nadere regels opstellen ten aanzien van de ontheffing.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:15 Vrijheid van meningsuiting

  • 1.

    Het verbod bedoeld in artikel 5:14, eerste lid is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet verboden op door het college aangewezen:

    • a.

      openbare plaatsen, of

    • b.

      dagen en uren.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:16 Begripsbepaling

1.In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare

en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel

diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan een vaste plaats op een:

    • a.

      jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      evenement als bedoeld in artikel 2:12.

Artikel 5:17 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      als de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de standplaatsvergunning en

weigeringsgronden.

5.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:18 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van

het college een standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:19 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:17, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Omgevingsplan Limburg.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:17, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:20 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:12.

Artikel 5:21 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden een snuffelmarkt te organiseren als:

    • a.

      de burgemeester het organiseren van de snuffelmarkt heeft verboden in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de leefomgeving, de volksgezondheid of het milieu;

    • b.

      degene die voornemens is een snuffelmarkt te organiseren dit niet tevoren schriftelijk heeft gemeld bij de burgemeester.

  • 2.

    De organisator doet de melding als bedoeld in het eerste lid, onder b uiterlijk vier weken voorafgaand aan de snuffelmarkt met vermelding van:

    • a.

      naam en adres van de organisator;

    • b.

      adres van het gebouw waar de snuffelmarkt wordt gehouden;

    • c.

      de dagen en tijdstippen waarop de snuffelmarkt wordt gehouden;

    • d.

      de frequentie van het houden van de snuffelmarkt;

    • e.

      het soort van goederen en diensten dat wordt aangeboden en verhandeld;

    • f.

      het aantal standplaatsen;

    • g.

      het te verwachten aantal bezoekers.

  • 3.

    De snuffelmarkt kan worden gehouden als de burgemeester niet binnen tien werkdagen na ontvangst van de melding heeft beslist dat het organiseren van de snuffelmarkt wordt verboden in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de leefomgeving, de volksgezondheid of het milieu. De burgemeester geeft daarvan binnen tien werkdagen na ontvangst van de melding aan de organisator met opgaaf van redenen bericht.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend of nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet

Afdeling 6 Openbaar water, vaarwegen en landschapsschoon Maasplassen

Artikel 5:22 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      schip: elk vaartuig of watervliegtuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer te water;

    • b.

      klein schip: een schip waarvan de lengte minder dan 20 meter bedraagt, waartoe als lengte wordt aangemerkt de afstand van de voorkant van het voorste tot de achterkant van het achterste vaste deel van de romp, zonder boegspriet, de papegaaistok en het trim vlak, dit met uitzondering van:

      • -

        een schip dat is gebouwd of ingericht om andere dan kleine schepen te assisteren, te duwen of om langs de zijkant vastgemaakt mee te voeren;

      • -

        een schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren;

      • -

        een veerpont, een visserschip en een duwbak;

    • c.

      snelle motorboot: een klein schip dat, bij gebruikmaking van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, sneller kan varen dan 20 kilometer per uur;

    • d.

      waterscooter: een snelle motorboot, gebouwd of ingericht om door één of meer personen skiënd door of over het water te worden voortbewogen;

    • e.

      visboot: een vaartuig, kennelijk ingericht om enkel door spierkracht te worden voortbewogen en bestemd voor de uitoefening van de sportvisserij;

    • f.

      bedrijfsvaartuig: een vaartuig waarin of waarmee een bedrijf of beroep wordt of kan worden uitgeoefend;

    • g.

      haven: een tot duurzame exploitatie bestemde accommodatie te land en/of te water, waar bedrijfsmatig gelegenheid wordt geboden tot het ter plaatse al of niet onder toezicht gedurende langere tijd achterlaten van een vaartuig, ongeacht of met die exploitatie al of niet winst wordt beoogd;

    • h.

      surfoever: een veelal door borden of andere merktekens aangeduide plaats op de oever waar door surfers pleegt te worden aangeland;

    • i.

      zweminrichting: een voor het publiek toegankelijke plaats die is ingericht om te worden gebruikt voor het zwemmen, tezamen met de daarbij behorende terreinen, bouwwerken en uitrustingen;

    • j.

      zwemgelegenheid in oppervlaktewater: locatie in oppervlaktewater, niet zijnde een zweminrichting, waar door een aanmerkelijk aantal personen in elkaars nabijheid pleegt te worden gezwommen;

    • k.

      passantenplaats; een ligplaats uitsluitend bestemd voor pleziervaartuigen, die maximaal drie achtereenvolgende dagen mag worden ingenomen. Onder dag wordt verstaan de periode tussen 00.00 uur en 24.00 uur.

  • 2.

    Onder oevers zijn mede begrepen de oeverbeschermingen en de daarvan deel uitmakende beplantingen.

Artikel 5:23 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen te plaatsen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard, aan te brengen of te hebben, als deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4.

    De verboden in het eerste en derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:24 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement en de Waterwet.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op rondvaartboten.

Artikel 5:25 Aanmeren rondvaartboten

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college met een rondvaartboot af te meren aan de daartoe aangewezen rondvaartsteigers.

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      veiligheid op het openbare water; of

    • c.

      het voorkomen van overlast.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Het college kan aan de schipper op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne of het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De schipper op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement of de Waterwet.

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5:24 en 5:26 bepaalde.

Artikel 5:28 Verbod innemen ligplaats buiten de havens

  • 1.

    Onverminderd het in artikel 5:24 bepaalde is het verboden met een vaartuig buiten de havens, langer dan 3 achtereenvolgende dagen op dezelfde ligplaats in te nemen of, als het vaartuig is verhaald, binnen 3 dagen weer dezelfde ligplaats in te nemen. Voor de toepassing van dit verbod wordt onder dag verstaan de tijd tussen 00.00 uur en 24.00 uur.

  • 2.

    Als het vaartuig wordt verhaald naar een plaats gelegen binnen een afstand van 500 meter hemelsbreed gemeten van een eerder ingenomen verboden ligplaats, wordt het vaartuig geacht op dezelfde plaats te zijn blijven liggen.

  • 3.

    Het in het eerste lid vermelde verbod geldt niet voor bedrijfsvaartuigen die direct of indirect betrokken zijn bij ontgronding of bij de inrichting van de wateren.

  • 4.

    Het college kan gedeelten van wateren aanwijzen, waar de in het eerste lid vervatte verboden niet gelden ten aanzien van visboten.

  • 5.

    Het college kan aan de schipper op een vaartuig voorschriften stellen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid en het bepaalde in het zesde lid gelden niet als in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, of in artikel 5:23 tot en met 5:27 van deze verordening.

Artikel 5:29 Verbod innemen ligplaats/verbod tot ankeren

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      met een vaartuig aan de oevers of op de wateren een ligplaats in te nemen;

    • b.

      met vaartuigen een ligplaats in te nemen in de voor de oever gelegen rietkraag;

    • c.

      in de rietkraag of oever te ankeren;

    • d.

      vaartuigen te water te laten, uit het water te halen, op gronden neer te leggen of te laten leggen anders dan op de daarvoor door het college aangewezen plaatsen die ter plaatse nader zijn aangeduid.

  • 2.

    Het is verboden vaartuigen te bouwen, te verbouwen, of te slopen, met uitzondering van binnen de daartoe op grond van andere wettelijke voorschriften bestemde en op die manier in gebruik zijnde inrichtingen.

Artikel 5:30 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de Waterwet.

Artikel 5:31 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel of voor onmiddellijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:32 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zo te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar ondervindt of kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement of de Waterwet.

Artikel 5:33 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 5:34 Commerciële activiteiten

Het is verboden zonder vergunning van het college zich met een vaartuig binnen de wateren te begeven met het doel commerciële activiteiten te verrichten zoals het drijven van handel of het beroepsmatig gelegenheid geven tot nachtverblijf.

Artikel 5:35 Verbod (ver)bouwen vaartuigen

Het is verboden binnen openbaar water, waarop het Binnenvaartpolitiereglement van toepassing is en voor de aan dit water grenzende oevers binnen een afstand van 150 meter uit de oeverlijn, vaartuigen te bouwen, te verbouwen of te slopen, met uitzondering van binnen de daartoe op grond van andere wettelijke voorschriften bestemde en zo in gebruik zijnde inrichtingen.

Artikel 5:36 Watersportvoorzieningen

  • 1.

    Het is verboden havens, aanlegsteigers, surfstranden, hellingen, beschoeiingen of andere watersportvoorzieningen te hebben zonder ontheffing van het college.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet voor die voorzieningen die ingevolge een geldend bestemmingsplan als zodanig zijn aangewezen of waarvoor wettelijk benodigde toestemming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend.

Artikel 5:37 Waterscooters

Het is verboden op oevers, wateren en plassen een waterscooter, die zich in een kennelijk voor onmiddellijk gebruik geschikte en beoogde staat bevindt, bij zich te hebben anders dan op daartoe door of namens de Minister van Verkeer en Waterstaat - ingevolge het Binnenvaartpolitiereglement - of door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 5:38 Overige verboden

Het is verboden:

  • a.

    binnen twintig meter van een in gebruik zijnde zweminrichting, zwemgelegenheid of surfoever te ankeren;

  • b.

    vaartuigen te water te laten, uit het water te halen, op gronden neer te leggen of te laten leggen anders dan op de daarvoor door het college aangewezen plaatsen die ter plaatse zijn aangeduid.

Artikel 5:39 Bestemming passantenhavens

  • 1.

    De binnen de gemeente als zodanig aangeduide passantenhavens zijn uitsluitend bestemd voor pleziervaartuigen met een maximale lengte van 15 meter en een maximale diepgang van 1.80 meter. Het is verboden met andere vaartuigen een ligplaats in te nemen in de passantenhavens.

  • 2.

    Het is verboden een ligplaats in te nemen op de volgens aanduiding voor anderen gereserveerde gedeelten van de steigers in de passantenhavens.

  • 3.

    Het college kan van het onder het eerste en tweede lid bepaalde vrijstelling verlenen.

Artikel 5:40 Tijden van verblijf

  • 1.

    Het is verboden langer dan 3 achtereenvolgende dagen (3 x 24 uur) een ligplaats in dezelfde passantenhaven in te nemen en nadat deze periode is verstreken, binnen 12 uren opnieuw ligplaats in dezelfde passantenhaven in te nemen.

  • 2.

    Het is verboden tussen zonsondergang en zonsopgang een ligplaats in te nemen, vaartuigen te verplaatsen of de passantenhaven te verlaten.

  • 3.

    Het college kan van het onder het eerste en tweede lid bepaalde vrijstelling verlenen.

Artikel 5:41 Afmeren

De schipper op een vaartuig moet ervoor te zorgen, dat het vaartuig op deugdelijke wijze is afgemeerd, op een manier dat het vrij van andere vaartuigen, steigers of palen blijft.

Artikel 5:42 Liggeld

  • 1.

    Voor het verblijf met een vaartuig in de passantenhaven tussen 18.00 en 07.00 uur is liggeld verschuldigd.

  • 2.

    De hoogte van het liggeld en de wijze van inning wordt door het college vastgesteld.

Artikel 5.43 Gebruiksregels

  • 1.

    Het is verboden in de passantenhaven te zwemmen, te spelevaren, te hengelen of te surfen.

  • 2.

    Van 22.00 uur tot de volgende ochtend 7.00 uur moet de nachtrustperiode in acht worden genomen. Ook daarbuiten is geluidhinder of anderszins hinderlijk gedrag verboden.

  • 3.

    Eigenaren van huisdieren moeten ervoor zorgen, dat hun dieren de steigers en de havens niet bevuilen.

Artikel 5:44 Milieuhygiëne en veiligheid

  • 1.

    Het is niet toegestaan roerende zaken op de kaden te plaatsen en deze kaden anders te gebruiken dan overeenkomstig de bestemming.

  • 2.

    Het verwijderen of achterlaten van afval, vuilnis en het lozen van de inhoud van vuilwatertanks, chemische toiletten etc. is op de locatie van de passantenhaven verboden. Gebruik moet worden gemaakt van elders door derden ter beschikking gestelde voorzieningen.

  • 3.

    Indien als gevolg van een ongeval, lekkage of anderszins benzine, andere ontvlambare of verontreinigde stoffen overboord gaan of anderszins in het water of op de oever terechtkomen, is de schipper op een vaartuig verplicht dit onmiddellijk aan de beheerder van de passantenhaven of bij diens afwezigheid aan de politie te melden.

  • 4.

    Het gebruik van een direct op het water lozend toilet is verboden.

  • 5.

    Het vaartuig dient te zijn uitgerust met een goed functionerende brandblusser.

Artikel 5:45 Verbod onderhoudswerkzaamheden

Het is verboden in de passantenhaven zonder ontheffing van het college belangrijke reparaties of groot onderhoud aan vaartuigen te verrichten of te laten verrichten.

Artikel 5:46 Ordebepaling

De schipper op een vaartuig is zolang het vaartuig in de passantenhaven verblijft, verplicht alle aanwijzingen op te volgen van de beheerder en toezichthoudende ambtenaren van de gemeente Maasgouw.

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:47 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:48 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:49 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerst lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid opgenomen verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die zijn gelegen binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden en terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Omgevingsverordening Limburg aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid opgenomen verbod.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 8 Verbod vuur stoken

Artikel 5:50 Verbod verbranden afvalstoffen buiten inrichtingen of anderszins vuur stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, als geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden;

    • d.

      Sint Maartensvuren, mits wordt voldaan aan de brandveiligheidsvoorschriften zoals opgenomen in de nadere regels A- evenementen (zie bijlage 3) en de voorschriften zoals opgenomen in de verleende ontheffing op grond van artikel 10.2 en 10.63 Wet Milieubeheer.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Omgevingsverordening Limburg.

 

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5:51 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele as verstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:52 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele as verstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen, behalve op de daartoe bestemde plaatsen.

  • 2.

    Het college kan voor een bepaalde periode verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid as verstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de as bus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod opgenomen in het eerste lid, met uitzondering van de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:53 Hinder of overlast

Incidentele as verstrooiing is verboden als daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van de gebods- en verbodsbepalingen genoemd in hoofdstuk 2 tot en met 5 en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • -

      de politieambtenaren werkzaam binnen het grondgebied van de gemeente Maasgouw;

    • -

      buitengewoon opsporingsambtenaren, faunabeheerders en wildbeheerseenheden, die werkzaam zijn binnen de politie Limburg Noord en/of deel uitmaken van het BOA netwerk van de politie Limburg Noord;

    • -

      opsporingsambtenaren en handhavers in dienst van het Servicecentrum MER, afdeling Omgevingsdienst, team Toezicht, ieder voor zover het betreft zaken die aan hun toezicht zijn toevertrouwd;

    • -

      Ingehuurde opsporingsambtenaren die in opdracht van de gemeente Maasgouw controles voeren;

    • -

      ambtenaren van de provincie Limburg belast met het toezicht op handhaving van de openbare ruimte en/of milieuwetgeving in opdracht van de gemeente Maasgouw;

    • -

      medewerkers van de Regionale Uitvoeringsdienst Noord die in opdracht van de gemeente Maasgouw controles uitvoeren;

    • -

      ambtenaren van de waterschappen die in opdracht van de gemeente Maasgouw controles uitvoeren;

    • -

      de Groene Brigade van de provincie Limburg voor zover het betreft zaken die aan hun toezicht zijn toevertrouwd.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door het college of de burgemeester aangewezen personen, daaronder begrepen de al dan niet in (onbezoldigde) dienst van de gemeente zijnde personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde, veiligheid, bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

De Algemene Plaatselijke Verordening Maasgouw 2013 wordt ingetrokken.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

De Algemene plaatselijke verordening Maasgouw 2016 treedt op 1 mei 2016 in werking.

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Maasgouw 2016.

Naar boven