Gemeenteblad van Weesp
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Weesp | Gemeenteblad 2016, 53617 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Weesp | Gemeenteblad 2016, 53617 | Beleidsregels |
Beleidsregel Wet Taaleis Participatiewet
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
Kennis van de Nederlandse taal
Artikel 2 Aantonen kennis Nederlandse taal
In de volgende situaties kan belanghebbende aantonen te voldoen aan de eis tot beheersing van de Nederlandse taal:
Belanghebbende overlegt een ander document waaruit blijkt dat de belanghebbende de vaardigheden op minimaal het referentieniveau 1F (A2) beheerst. Hierbij kan worden gedacht aan:
Een (kopie van het) diploma van Nederlandstalig (voortgezet) onderwijs. Voorbeelden hiervan zijn in ieder geval een diploma van basisonderwijs in de Nederlandse taal, voortgezet speciaal onderwijs, praktijkonderwijs (pro), volwassenenonderwijs, VMBO, Havo, VWO, MBO, HBO of WO. Een uittreksel uit het diplomaregister van de DUO geldt ook als bewijsstuk.
Een certificaat van een erkende/gecertificeerde opleiding/onderwijsinstelling, of taalinstituut, waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal op 1F (A2) niveau beheerst. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap erkende opleiding/onderwijsinstelling of een onderwijsinstelling die in het bezit is van een ISO-9001:2008 certificaat of vergelijkbaar certificaat. Dit kan ook particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn.
Belanghebbende tekent een eigen verklaring zoals tijdens een gesprek verstrekt door de gemeente, waarin belanghebbende verklaart dat hij of zij voldoet aan de Wet taaleis Participatiewet (artikel 18b van de Participatiewet 2016). Deze eigen verklaring kan alleen aangeboden worden door de klantmanager/consulent van de gemeente als niet getwijfeld wordt dat de belanghebbende de Nederlandse taal beheerst op niveau 1F (A2). De gemeente behoudt zich het recht voor de belanghebbende (in een later stadium) alsnog om een bewijsstuk te vragen, dan wel aan te melden voor een taaltoets.
De taaltoets wordt uitgevoerd door een instituut dat voldoet aan de voorwaarden, zoals gesteld in het Besluit taaltoets Participatiewet. De taaltoets moet binnen 8 weken vanaf aanvraag uitkering worden afgenomen.
Kennisgeving, bereidverklaring en aanbod taaltraject
Artikel 5. Kennisgeving en bereidverklaring
Is de uitkomst van de toets dat belanghebbende niet (volledig) aan de taaleis voldoet, dan wordt als volgt gehandeld:
Zo spoedig mogelijk nadat de uitkomst van de taaltoets is ontvangen wordt belanghebbende indien hij niet (volledig) voldoet aan de taaltoets voor een gesprek uitgenodigd. In de uitnodiging wordt aangegeven dat belanghebbende tijdens het gesprek kan aangeven of hij bereid is tot het leren van de Nederlandse taal (Bereidverklaring). Tijdens het gesprek zal, als de belanghebbende aangeeft de Nederlandse taal niet te willen leren, beoordeeld worden of dit verwijtbaar is.
Binnen 8 weken nadat de uitkomst van de taaltoets bekend is, moet een kennisgeving worden verstuurd. Dit vindt plaats nadat het eventuele gesprek heeft plaatsgevonden. In deze kennisgeving staat de uitkomst van de taaltoets, het resultaat van het gesprek en het al dan niet (aankondigen) van verlaging van de uitkering vermeld. Indien belanghebbende een bereidverklaring heeft afgegeven wordt in de kennisgeving vermeld dat de verlaging niet geldt, zolang belanghebbende voldoet aan de voortgang van het leren van de Nederlandse taal die van hem verwacht mag worden (voldoende inspanning).
Inspanningen van belanghebbende worden individueel beoordeeld. Van voldoende inspanning is in ieder geval sprake als belanghebbende aantoonbaar part-time werk, gesubsidieerd werk of een werkervaringsplaats heeft, dan wel vrijwilligerswerk, een tegenprestatie doet of deelneemt aan een re-integratietraject, waarvan het college oordeelt dat beheersing van de Nederlandse taal nodig is.
Verlaging van de uitkering bij verwijtbaar onvoldoende inspanning/voortgang
De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’.
Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Voldoende is, dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F (A2) te verwerven:
Met de Wet taaleis Participatiewet krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.
De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.
Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.
Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal
Wanneer betrokkene in de leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dat betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit Suwi-net. Voor bestaande klanten kan pas vanaf 1-7-2016 gebruik worden gemaakt van Suwi-net, omdat tot dat moment de basis om Suwinet te mogen gebruiken ontbreekt. Voor nieuwe klanten kan dit vanaf 1-1-2016.
De definitie voor wat als een gelijkwaardig diploma geldt is opgenomen in artikel 2.3 van het Besluit inburgering.
Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:
Ook rapporten en diploma’s kunnen zijn opgenomen in Suwi-net. Voor bestaande klanten kan pas vanaf 1-7-2016 gebruik worden gemaakt van Suwi-net, omdat tot dat moment de basis om Suwinet te mogen gebruiken ontbreekt. Voor nieuwe klanten kan dit vanaf 1-1-2016.
Op een later moment kan blijken dat de verklaring gedaan door belanghebbende toch niet juist is. Op dat moment kan de gemeente besluiten alsnog een taaltoets te laten uitvoeren.
Dit artikel geeft aan, aan welke voorwaarden de instelling moet voldoen die de taaltoets uitvoert.
Artikel 4. Niet verwijtbaar en daarom geen taaltoets
Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk.
Uit zijn aard kortdurende bijstand kan zich bijvoorbeeld voordoen bij op handen zijnde emigratie of bij een ongeneeslijke terminale ziekte. Indien men Inburgeringsplichtig is, moet men eveneens een taaltraining volgen die opleidt tot minimaal niveau 1F.
Artikel 5. Kennisgeving, bereidverklaring en aanbod taaltraject
Met dit artikel wordt beoogd een aantal stappen in één keer uit te voeren: het versturen van de kennisgeving met aankondiging van een verlaging én het meteen toepassen van het afzien van een verlaging zolang aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan. Van belang is het dan wel dat er op zeer korte termijn nadat de uitkomst van een toets bekend is, een gesprek plaatsvindt met de belanghebbende indien niet volledig voldaan wordt aan de taaleis. De beschikking, waarin opgenomen een eventuele aankondiging van een verlaging moet immers binnen 8 weken nadat de uitslag van de toets bekend is worden verstuurd.
De gemeente zal voor de belanghebbende het tijdspad kunnen bepalen waarbinnen de Nederlandse taal geleerd moet worden. Dit tijdspad wordt afgestemd op de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende en zal dus per situatie verschillend zijn.
De eventuele verlaging van de uitkering gaat op datum van kennisgeving van het redelijk vermoeden in. Dit geldt niet voor de situatie dat pas later niet voldaan wordt aan de inspanningsverplichting (zie artikel 7).
Artikel 7. Het volgen van de voortgang van het taaltraject
Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet taaleis wordt afgeleid dat minimaal eens in de zes maanden een controle van de voortgang plaatsvindt. Er zijn meerdere opties om de voortgang te volgen evenals meerdere beoordelingsinstrumenten. Alleen in de situatie dat er een mogelijke verlaging aan de orde is moet er een taaltoets conform eisen van het Besluit taaltoets Participatiewet worden ingezet.
De belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor regelmatige terugkoppeling van de voortgang. Belanghebbende kan dit aantonen door overlegging van presentielijsten van aanbieders, overzicht van de vorderingen zoals bijgehouden in het monitoringssysteem van de aanbieder en/of beoordeling van de trainer. Over monitoring zijn afspraken gemaakt met de aanbieders van de taaltrainingen vanuit de Wet Educatie. Voor wat betreft gesprekken over de voortgang wordt zoveel mogelijk aangesloten bij reguliere afspraken van consulenten met belanghebbende. Als beoordeeld wordt dat de inspanning onvoldoende is, moet eerst een taaltoets worden afgenomen, alvorens een eventuele verlaging kan worden toegepast.
Onvoldoende inspanning kan blijken uit regelmatige absentie van belanghebbende op de taaltraining, onvoldoende resultaten op basis van de tussentijdse toetsen, stopzetten van de part-time werkzaamheden.
Naast de verplichting om te voldoen aan de taaleis gelden de arbeids- en re-integratieverplichtingen ingevolge de artikelen 9 en 18 lid 4 Participatiewet. In de praktijk kan er samenloop bestaan tussen de verplichting om de Nederlandse taal te leren en de arbeids- en re-integratieverplichtingen.
Artikel 9. Dringende reden om af te zien van toepassing van een verlaging
Voor de uitleg van deze ‘dringende reden’ kan aangesloten worden bij de uitleg van eenzelfde bepaling in artikel 18 lid 10 Participatiewet. Hierbij wordt ook gekeken naar de situatie in het gezin.
Artikel 10. Relatie met Wet inburgering
Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneer een belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet Taaleis. De belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. De Wet inburgering voorziet ook in sancties als niet aan de inburgeringsplicht wordt voldaan.
Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject.Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringstraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van de Wet Taaleis.
Artikel 11. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2016-53617.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.