Beleidsregels jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2016

Zaaknummer: 2015-000999

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer,

gelet op de Jeugdwet, de Verordening jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2015, de Nadere regels jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2015 en hoofdstuk 4 titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

overwegende dat het noodzakelijk is om beleidsregels vast te stellen inzake het uitwerken van de uitoefening van de bevoegdheid van het college inzake de jeugdhulp,

besluit vast te stellen:

de Beleidsregels jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2016

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

1.1 Definities en begrippen

Alle definities die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet en de Verordening jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2015 (hierna: de verordening) en de Nadere regels jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2015 (hierna: de nadere regels).

1.2 Algemene inleiding

De Verordening jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2015 geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak), naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening). Dit vindt plaats op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo).

Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk).

Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jeugdige en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De Jeugdwet schrijft voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen:

 

  • met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget (pgb) wordt vastgesteld;

  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;

  • over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en

  • ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

 

In het Beleidsplan Wmo en Jeugdhulp “Zorg in Zoetermeer voor elkaar” is het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgesteld met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

De verordening is vastgesteld door de raad. In de verordening wordt de mogelijkheid voor het college gecreëerd om via de nadere regels zaken uit te werken. Hierbij valt te denken aan: een nadere nuancering van de overige voorzieningen, de individuele voorzieningen, het pgb, het vervoer en het betrekken van ingezeten bij het beleid.

Het beleidsplan, de verordening, de nadere regels en de beleidsregels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

 

In deze beleidsregels worden een aantal begrippen nader geduid en toegelicht.

HOOFDSTUK 2 VERVOER

2.1 Algemeen

Op grond van artikel 2.3, tweede lid, van de Jeugdwet omvatten voorzieningen op het gebied van jeugdhulp ook het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden, voor zover naar het oordeel van het college noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid. Het college stelt hiertoe de Nadere regels vervoer jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2016 op.

Bij het bepalen of een vervoersvoorziening naar een individuele voorziening jeugdhulp noodzakelijk is in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, hanteert het college het volgende afwegingskader:

 

  • de regeling is alleen van toepassing indien het gaat om een vervoersvraag voor een jeugdige die een beschikking heeft voor een individuele voorziening jeugdhulp.

  • indien dit het geval is, wordt vervolgens nagegaan of en in hoeverre de ouders het vervoer van de jeugdige naar de voorziening voor jeugdhulp zelf kunnen regelen (eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid).

  • als ouders het vervoer naar de jeugdhulpvoorziening zelf niet of niet volledig kunnen regelen, wordt nagegaan of er iemand uit het sociale netwerk is die wat kan betekenen in het vervoer van de jeugdige naar de voorziening voor jeugdhulp.

  • indien de inzet van het sociaal netwerk niet of onvoldoende mogelijk is, dan wordt nagegaan welke vervoersvoorziening het meest passend is.

 

De vraag om een vervoersvoorziening voor een individuele voorziening zal in de regel tegelijk met een aanvraag voor de desbetreffende voorziening aan de orde zijn en wordt dan meegenomen bij de besluitvorming. Het kan echter ook zo zijn dat een vervoersvraag zich na verloop van tijd voordoet (een jeugdige heeft al jeugdhulp, maar er ontstaat een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid). In de nadere regels is daarom de mogelijkheid opgenomen om ook dan nog een vervoersvoorziening toe te kennen. Dan kan alsnog vervoer worden aangevraagd (zie artikel 3, lid 3 van de Nadere regels vervoer jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2016).

HOOFDSTUK 3 (BOVEN) GEBRUIKELIJKE ZORG EN MANTELZORG

3.1 Algemeen

Het college onderzoekt welke zorg voor de jeugdige, rekening houdend met hetgeen in artikel 6, lid 1, sub c van de verordening staat, uitgaat boven de gebruikelijke zorg die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder beperkingen, redelijkerwijs nodig heeft. Naast de leeftijd van de jeugdige, worden de aard van de zorghandelingen, de frequentie en tijdsinvestering meegewogen.

3.2 Gebruikelijke zorg

Onder gebruikelijke zorg wordt verstaan: de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden.

Als leidraad voor het bepalen of sprake is van zorg die als ‘bovengebruikelijk’ kan worden bestempeld, wordt het Protocol Gebruikelijke Zorg van het CIZ (versie april 2005) gebruikt.

Het vaststellen dat er sprake is van bovengebruikelijke zorg geeft op zichzelf geen recht op een vorm van jeugdhulp. Bij de afweging of een individuele voorziening jeugdhulp aan de orde is, worden ook de andere aspecten, zoals genoemd in artikel 6, lid 1, van de verordening meegewogen.

3.3 Mantelzorg

Onder mantelzorg wordt verstaan: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep (conform definitie artikel 1.1.1 Wmo).

Mantelzorg is vrijwillige, onbetaalde zorg. Het gaat daarbij om zorg die bovenop de gebruikelijke zorg wordt gegeven. Een mantelzorger wordt niet vanuit een persoonsgebonden budget betaald. Als de mantelzorger aangeeft de zorg niet (meer) te willen leveren, kan er een aanspraak bestaan op een voorziening jeugdhulp. Bij de aanvraag voor een individuele voorziening jeugdhulp wordt daarom getoetst of er sprake is van overbelasting van een eventuele mantelzorger. Het college kan hierbij gebruik maken van de Opvoedingsbelasting Vragenlijst (OBVL), zoals te downloaden via http://www.praktikon.nl/diensten-en-specialismen/vragenlijsten/opvoedingsbelasting-vragenlijst-(obvl)/

HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET (PGB)

4.1 Algemeen

De Jeugdwet bevat in hoofdstuk 8 een aantal kaders met betrekking tot het pgb.

Als een jeugdige of zijn ouders dit wensen, verstrekt het college hun een pgb die hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.

4.2 Beoordeling

Het college toetst of aan de volgende drie wettelijke voorwaarden is voldaan:

 

  • bekwaamheid van de aanvrager: kan de jeugdige of zijn ouders de taken die bij een pgb horen verantwoord uitvoeren?

  • motivatie: kan de jeugdige of zijn ouders beargumenteerd aangeven waarom zorg in natura niet passend is?

  • kwaliteit: is gewaarborgd dat de hulp die de jeugdige of zijn ouders met het pgb willen inkopen van goede kwaliteit is?

 

Op basis van het (familiegroeps-)plan en het gesprek bespreekt het college met de jeugdige of zijn ouders of aan de wettelijke voorwaarden voor een pgb is voldaan.

 

Ten eerste moet duidelijk zijn welke problemen de jeugdige of zijn ouders hebben en bij welke ondersteuning men gebaat is. Daarbij moet helder worden of de jeugdige of zijn ouders de verantwoordelijkheden die horen bij het inkopen van zorg met een pgb kunnen uitvoeren. Bij het toetsen van de bekwaamheid kan ter ondersteuning gebruik worden gemaakt van de pgb-test die beschikbaar is via www.pgb-test.nl 

 

Ten tweede moet men kunnen aangeven waarom zorg in natura niet passend is. De jeugdige of zijn ouders moeten blijk geven dat zij zich voldoende hebben georiënteerd op een voorziening in natura.

 

Tot slot, moet de hulp die men inkoopt met een pgb voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen die gelden voor alle professionele jeugdhulpaanbieders. De eisen die worden genoemd in hoofdstuk 4 van de Jeugdwet zijn van toepassing:

  • de norm van verantwoorde hulp, inclusief geregistreerde professionals.

  • gebruik van een hulpverleningsplan;

  • systematische kwaliteitsbewaking door de jeugdhulpaanbieder;

  • verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor alle medewerkers;

  • verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

  • meldplicht calamiteiten en geweld;

  • verplichting om vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn werk te doen.

 

Gemeenten hebben, naast de wettelijke kwaliteitseisen, de ruimte om in de voorwaarden bij hun contractuele overeenkomsten met jeugdhulpaanbieders aanvullende eisen te stellen aan de kwaliteit van de professionele jeugdhulp.

 

Het pgb kan worden geweigerd voor zover de kosten van het betrekken van de ondersteuning via een pgb hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening in natura (ZIN). Een jeugdige of zijn ouders kunnen in dat geval er voor kiezen om de aanvullende kosten zelf bij te leggen.

4.3 Pgb voor jeugdhulp geboden door het sociaal netwerk

Bij verordening is bepaald onder welke voorwaarden (wat betreft het tarief) de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, zorg kan betrekken van een persoon die behoort tot het eigen sociale netwerk:

 

  • a.

    dat deze persoon voor zijn diensten maximaal het op grond van de Wet langdurige zorg geldende pgb-uurtarief voor hulp van niet-professionele zorgverleners krijgt betaald, en;

  • b.

    dat de inzet van deze persoon leidt tot minimaal gelijkwaardige ondersteuning, en;

  • c.

    dat de jeugdige of zijn ouders het persoonsgebonden budget niet besteden aan een persoon die gebruikelijke hulp zou moeten bieden maar daartoe niet (meer) in staat is wegens overbelasting of dreigende overbelasting, en;

  • d.

    dat tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb mogen worden betaald.

 

Onder sociaal netwerk wordt verstaan: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt (conform definitie artikel 1.1.1 Wmo 2015).

Artikel 10, vierde lid onder b van de Verordening bepaalt dat uit het pgb geen personen uit het sociaal netwerk mogen worden betaald, tenzij dat leidt tot minimaal gelijkwaardige ondersteuning. Daarmee is bedoeld nadere invulling te geven aan de kwaliteit van de jeugdhulp die door een persoon uit het sociaal netwerk kan worden verleend. Het college is immers verantwoordelijk dat de geboden jeugdhulp van goede kwaliteit is.

Bij de beoordeling van de mogelijkheid tot bekostiging van jeugdhulp geleverd door een persoon vanuit het sociaal netwerk wordt door het college het volgende meegewogen:

  • Hoe motiveren de jeugdige of zijn ouders de keuze om met het pgb een persoon uit het sociaal netwerk in te schakelen?

  • Is de persoon uit het sociaal netwerk in staat om de gevraagde jeugdhulp te bieden?

  • Is de kwaliteit van de geboden jeugdhulp voldoende geborgd?

HOOFDSTUK 5 INWERKINGTREDING

 

Deze beleidsregels treden in werking op het tijdstip waarop de wijziging van de Verordening jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2015 in werking treedt.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 8 maart 2016

de secretaris,

drs. H.M.M. Koek

de burgemeester,

Ch.B. Aptroot

Naar boven