Beleidsregels Wmo Gemeente Zwartewaterland 2016

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

Burgemeester en wethouders van de gemeente Zwartewaterland;

Overwegende, dat het in het belang van de Wet maatschappelijke ondersteuning noodzakelijk wordt geacht om nadere regels te stellen ten aanzien van de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Zwartewaterland 2015 (hierna: Verordening Wmo 2015).

gelet op het bepaalde in Hoofdstuk 2 Wet maatschappelijke ondersteuning;

B E S L U I T :

Vast te stellen de navolgende Beleidsregels Wmo 2016

INHOUDSOPGAVE:

Hoofdstuk 1 Algemeen………………………………………………………………………………………………………3

Hoofdstuk 2 Melding, aanvraag en onderzoek…………………………………………………………………. 6

Hoofdstuk 3 Vorm van ondersteuning……………………………………………………………………………….8

Hoofdstuk 4 Ondersteuning bij zelfstandig wonen…………………………………………………………… 13

Hoofdstuk 5 Ondersteuning bij het normale, zelfstandige gebruik van de woning…………… 15

Hoofdstuk 6 Ondersteuning bij vervoer…………………………………………………………………………….20

Hoofdstuk 7 Ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie……………………………………… 22

Hoofdstuk 8 Eigen bijdrage………………………………………………………………………………………………..24

Hoofdstuk 9 Intrekking en terugvordering…………………………………………………………………………25

Hoofdstuk 10 Overige beleidsregels………………………………………………………………………………….25

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen…………………………………………………………………………………………….26

Bijlage 1 Checklist grote woningaanpassing……………………………….. …………………………………….27

Bijlage 2 Overdracht Jeugdzorg 18- naar 18+.…………………………………………………….…………….31

Artikel 1Afkortingen

Wmo Wet maatschappelijke ondersteuning

AWBZ Algemene wet bijzondere ziektekosten

BIG Beroepen individuele gezondheidszorg

CAK Centraal Administratie Kantoor

CIZ Centrum Indicatiestelling Zorg

GGZ Geestelijke gezondheidszorg

HH Huishoudelijke Hulp (huishoudelijke ondersteuning)

Pgb Persoonsgebonden budget

SVB Sociale Verzekeringsbank

VAR Verklaring Arbeidsrelatie

VOG Verklaring over het gedrag

VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

ZIN Zorg in Natura

ZVW Zorgverzekeringswet

ZZP Zorgzwaartepakket

ZZP-‘er Zelfstandige zonder personeel

Artikel 2 Begrippen

  • 1.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)

  • 2.

    Langdurige noodzaak (artikel 9 lid 5 Verordening Wmo 2015): het college beoordeelt individueel of ondersteuning langdurig noodzakelijk is. Een maatwerkvoorziening is in ieder geval langdurig noodzakelijk wanneer de ondersteuning langer dan zes maanden nodig is

  • 3.

    Algemeen gebruikelijke voorziening (artikel 1 onder a Verordening Wmo 2015): in het kader van het begrip algemeen gebruikelijke voorziening houdt ‘algemeen verkrijgbaar’ in dat het artikel ook in de reguliere handel verkrijgbaar is, of dat de dienstverlening ook op de vrije markt is in te kopen. Het college onderzoekt altijd of de algemeen gebruikelijke voorziening voor de individuele cliënt algemeen gebruikelijk is.

  • 4.

    Zaak: een maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing of een persoonsgebonden budget (pgb) bedoeld om een hulpmiddel of woningaanpassing mee te kopen, niet zijnde dienstverlening zoals genoemd onder 5.

  • 5.

    Dienstverlening: een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij een gestructureerd huishouden, thuisondersteuning, dagondersteuning of kortdurend verblijf.

  • 6.

    Algemene dagelijkse levensbehoeften (adl): in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning en sociaal contact, douchebezoek en lichamelijke hygiëne voor inwoners met een zintuiglijke of verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek (wordt in het verlengde gegeven van de overige benodigde ondersteuning).

  • 7.

    Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid (artikel 9, lid 4 Verordening Wmo 2015): een cliënt betoont te kort schietend besef van verantwoordelijkheid wanneer het college vaststelt dat een maatwerkvoorziening voor ondersteuning noodzakelijk is, terwijl de cliënt in staat is of zou zijn geweest op eigen kracht zijn zelfredzaamheid of participatie te handhaven, maar hier niet naar handelt of heeft gehandeld en hem dit valt te verwijten.

  • 8.

    Vermijdbare noodzaak (artikel 9, lid 1 Verordening Wmo 2015): het college beoordeelt individueel of de noodzaak van een maatwerkvoorziening voor ondersteuning vermijdbaar was, en of van de cliënt redelijkerwijs verwacht mocht worden dat hij maatregelen kon treffen die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt.

  • 9.

    Melding en onderzoek (artikel 4 en 5 Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Zwartewaterland 2015): na een melding in de zin van artikel 2.3.2 lid 1 Wmo start het college een onderzoek zoals genoemd in artikel 2.3.2 lid 2 tot en met 8 Wmo en artikel 4 en 5 Verordening Maatschappelijke Ondersteuning.

  • 10.

    Eerstegraads familieleden: familieleden in de eerste graad zijn: (ex) echtgenoot of echtgenote, de persoon met wie men samenwoont of een samenlevingscontract of geregistreerd partnerschap heeft, ouders, pleegouders, schoonouders, kinderen, pleegkinderen, stiefkinderen, schoonzonen en schoondochters.

  • 11.

    Tweedegraads familieleden: familieleden in de tweede graad zijn: broers, zussen, zwagers, schoonzussen, grootouders, kleinkinderen.

  • 12.

    Huisgenoot : een persoon die –ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze- een huishouden vormt met de persoon die een hulpvraag heeft / beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwoning, wordt beoordeeld aan de hand van de concrete en feitelijke situatie. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding.

  • 13.

    Eenmalige uitkering: eenmalige uitkering zoals gehanteerd in de AWBZ: Indien besloten wordt dat een pgb-houder geen recht meer heeft op een persoonsgebonden budget krijgt de zorgverlener in dat geval een eenmalige uitkering ter hoogte van één gemiddeld maandloon over de laatste drie volle kalendermaanden, voor zover er nog voldoende budget is.

  • 14.

    Formele hulp: een hulpverlener is een formele hulp als deze als zorg verlenende organisatie staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, in het Kwaliteitsregister Jeugd, in het BIG-register of als zelfstandige zonder personeel over een VAR verklaring beschikt en geen familielid is.

  • 15.

    Gebruikelijke hulp: van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht om bijvoorbeeld licht huishoudelijke ondersteuning over te nemen. Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoten.

  • 16.

    Informele hulp: hulp uit het eigen sociaal netwerk wordt ook wel informele hulp genoemd. Informele hulp kan geboden worden door een mantelzorger of vrijwilliger, bijvoorbeeld een familielid, vriend(in), buur of een bekende.

  • 17.

    Mantelzorg: mantelzorgers zorgen langdurig en onbetaald voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Mantelzorgers zijn geen beroepsmatige zorgverleners, maar geven zorg omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie ze zorgen. Mantelzorg overstijgt gewoonlijk de gebruikelijke zorg en wordt ook wel boven gebruikelijke zorg genoemd.

  • 18.

    Trekkingsrecht: per 1 januari 2015 maakt de gemeente het pgb-bedrag niet meer rechtstreeks over aan de pgb-houder maar aan de Sociale Verzekeringsbank. Dit is een wettelijke verplichting. Hiermee wordt beoogd om fraude met pgb’s tegen te gaan en daarmee de houdbaarheid van het Pgb te vergroten.

  • 19.

    Vrijwilliger: vrijwilligers kiezen er bewust voor om te zorgen. Als zij met het vrijwilligerswerk starten, is er (nog) geen emotionele band. Daarnaast zorgen zij voor iemand in een afgebakende tijd (bijvoorbeeld een dagdeel per week) en kunnen zij de zorg op eigen initiatief beëindigen.

Artikel 3 Algemene voorziening

Een algemene voorziening is in principe een vrij toegankelijke, -zonder dat eerst een diepgaand onderzoek wordt verricht naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers- dienst, activiteit of zaak, gericht op zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang.

Een algemene voorzieningen is derhalve een breed begrip. Het betreffen dus voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kunnen maken. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn zoals een wasserette/stomerij of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt, maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten. Alvorens een individuele voorziening toe te kennen dient altijd te worden gekeken of een voorliggende voorziening in de vorm van een algemene voorziening kan worden toegepast.

Artikel 4 Wettelijk voorliggende voorzieningen

Voorliggend op de Wmo is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), ziektekostenverzekering, jeugdwet of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo geen voorziening/dienst worden verstrekt.

Artikel 5 Individuele voorziening

Het college verstrekt een maatwerkvoorziening gericht op de ondersteuning van een individuele cliënt.

Artikel 6 Goedkoopst compenserend

Het college verstrekt de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening.

Artikel 7 Externe advisering

Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien het college dat gewenst vindt.

Artikel 8 Overname van hulpmiddel bij verhuizing

  • 1.

    Het college kan een hulpmiddel zoals bedoeld in de hoofdstukken 3, 4 en 5 en dat door de cliënt reeds wordt gebruikt, overnemen indien:

    • a.

      de cliënt uit een instelling voor langdurige zorg verhuist naar een zelfstandige woonruimte

    • b.

      de cliënt vanuit een andere gemeente verhuist naar een zelfstandige woonruimte in de gemeente.

  • 2.

    Het college maakt hierover afspraken met de instelling of de gemeente van waaruit verhuisd wordt.

Hoofdstuk 2 Melding, aanvraag en onderzoek

Artikel 9 Melding

  • 1.

    Het college neemt een melding mondeling, schriftelijk of elektronisch in ontvangst en beoordeelt of de melding een hulpvraag in het kader van artikel 1 onder e Verordening Wmo 2015 betreft. Het onderzoek naar de aard van de melding kan plaatsvinden in de Toegang of de backoffice.

  • 2.

    Het college verstaat onder de Toegang de eerste ontvangst door het college van een melding door een inwoner.

  • 3.

    Het college verstaat onder backoffice de gespecialiseerde uitvoering van de diverse wetten binnen het sociaal domein, waaronder de Wmo 2015.

  • 4.

    Het college bevestigt de melding van de hulpvraag schriftelijk of elektronisch binnen 2 werkdagen.

  • 5.

    Het college bepaalt binnen 5 werkdagen na ontvangst van de hulpvraag of afgezien kan worden van een vooronderzoek als bedoeld in artikel 4 Verordening Wmo 2015 en/of een onderzoek als bedoeld in artikel 5 Verordening Wmo 2015.

  • 6.

    Het college start binnen 5 werkdagen een vooronderzoek indien lid 5 niet van toepassing is. Het college bevestigt de afspraak voor een gesprek schriftelijk, telefonisch of elektronisch en vermeldt in de bevestiging:

    • a.

      de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning;

    • b.

      de mogelijkheid van aanwezigheid van een vertegenwoordiger, mantelzorger of andere betrokkene.

Artikel 10 Onderzoek en aanvraag

  • 1.

    Het college voert na melding en vooronderzoek een onderzoek uit zoals bepaald in artikel 2.3.2 van de wet en artikel 5 Verordening Wmo 2015.

  • 2.

    Het college maakt binnen zes weken na de melding een verslag van het onderzoek dat is uitgevoerd. Het verslag bevat in ieder geval de in artikel 5 Verordening Wmo 2015 opgenomen onderdelen.

  • 3.

    Indien het onderzoek langer dan zes weken duurt, stelt het college het afronden van het onderzoek en het nemen van een besluit uit met zoveel langer als nodig is om het onderzoek af te ronden. Het college stelt de cliënt zo snel mogelijk op de hoogte van het uitstel en vermeldt de verwachte datum waarop het onderzoek wel kan worden afgerond. Indien het college het onderzoek niet kan afronden omdat de cliënt gegevens niet tijdig overlegt of kan overleggen of niet (voldoende) meewerkt aan het onderzoek, legt het college een aanvultermijn op. Het uitstel betreft de toepassing van artikel 4:5, 4:14 en 4:15 Algemene wet bestuursrecht.

  • 4.

    Het college stuurt het verslag zo snel mogelijk na afronding van het onderzoek aan de cliënt of zijn vertegenwoordiger met het verzoek om eventuele aanvullingen en verbeteringen te vermelden, akkoord te gaan met de conclusie(s) van het onderzoek of aan te geven niet akkoord te gaan met de conclusie(s). Indien de cliënt niet akkoord gaat met de conclusies kan hij hierbij ook een motivering vermelden. Op het verslag kan de cliënt aangeven of het verslag als een aanvraag voor een maatwerkvoorziening dient te worden aangemerkt. De cliënt krijgt een termijn van 10 werkdagen om het verslag retour te sturen. Het college kan afwijken van de termijn als de cliënt hier gemotiveerd om verzoekt.

  • 5.

    Het college vraagt een cliënt of zijn vertegenwoordiger die het verslag van het onderzoek niet terugstuurt eenmaal schriftelijk om het verslag alsnog binnen 10 werkdagen ondertekend retour te sturen.

  • 6.

    Een cliënt of zijn vertegenwoordiger die het verslag ook na rappel niet terugstuurt, wordt geacht akkoord te gaan met de conclusies uit het onderzoek. Het college kan deze conclusies gebruiken bij een volgende melding indien deze relevant zijn daarvoor. Het college kan van deze conclusies afwijken indien de cliënt gemotiveerd en zo nodig aantoonbaar aan kan geven dat de conclusies niet correct of relevant zijn.

  • 7.

    De cliënt kan een aanvraag indienen na afronding van het onderzoek, tenzij het college het onderzoek niet binnen zes weken heeft afgerond en geen bericht van uitstel heeft gegeven aan de cliënt of zijn vertegenwoordiger. Ook wanneer het college wel bericht van uitstel heeft gegeven maar het onderzoek niet binnen de gestelde termijn heeft afgrond, kan de cliënt of zijn vertegenwoordiger een aanvraag indienen. De cliënt kan schriftelijk, elektronisch of per telefoon kenbaar maken dat hij een aanvraag in wil dienen.

  • 8.

    Het college neemt binnen 10 werkdagen na ontvangst van de aanvraag een besluit in de vorm van een beschikking.

Hoofdstuk 3 Vorm van de ondersteuning

Artikel 11 Keuzevrijheid maatwerkvoorziening diensten

Het college koopt diensten in bij een of meer derden en bepaalt welke dienst geleverd wordt aan de cliënt. De cliënt kan de leverancier van de maatwerkvoorziening voor dienstverlening kiezen uit door de gemeente gecontracteerde aanbieders, voor zover deze leverancier naar het oordeel van het college in staat is de door het college in het plan van aanpak bepaalde dienst te leveren.

Artikel 12 Maatwerkvoorziening voor zaken

  • 1.

    Het college koopt hulpmiddelen, niet-bouwkundige en niet-woontechnische voorzieningen en rolstoelen in bij een of meer derden en bepaalt welk hulpmiddel geleverd wordt aan de cliënt.

  • 2.

    Het college levert een maatwerkvoorziening voor woningaanpassing door middel van de goedkoopste aanbieder.

Artikel 13 Algemene regels rond het persoonsgebonden budget voor ondersteuning bij zelfstandig wonen, vervoer en bij zelfredzaamheid en participatie

1.Het college verstrekt op verzoek van de cliënt een Pgb voor ondersteuning in de vorm van dienstverlening of in de vorm van een zaak, nadat het college heeft beoordeeld of de cliënt in het kader van het verstrekken van een Pgb redelijkerwijs in staat is zijn belangen te behartigen en de verantwoordelijk voor het inkopen van diensten of zaken en het afsluiten van contracten kan dragen.

Het college betrekt in het onderzoek (niet limitatief):

  • a.

    een curatele, beschermingsbewind of mentorschap dat over de cliënt is uitgesproken;

  • b.

    de besteding van een eerder aan cliënt verstrekt pgb;

  • c.

    de financiële en eventuele schuldenpositie van de cliënt;

  • d.

    de inhoud van het gesprek met de cliënt over het pgb;

  • e.

    de aanwezigheid van een vertegenwoordiger of een persoon uit het sociale netwerk die de cliënt kan bijstaan.

  • 2.

    Verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

  • a.

    op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget, dan wel als gevolg van zijn financiële situatie niet kan beschikken over (een deel van) het persoonsgebonden budget;

  • b.

    er sprake is van een progressief ziektebeeld;

  • c.

    er sprake is van een aantoonbare schuldenlast waarbij het vermoeden bestaat dat het persoonsgebonden budget zal worden aangewend voor de afwenteling van de schuldenlast. Er wordt dan geen persoonsgeboden budget toegekend, maar er zal een voorziening in natura worden verstrekt.

  • d.

    voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • e.

    er sprake is van een algemene of overige (Jeugd; die in de wijk of in de gemeente Zwartewaterlandaanwezig is, en die volledig toereikend is om passende ondersteuning te bieden aan de individuele aanvrager) voorzieningen.

(met betrekking tot wettelijk uitgesloten Jeugd):

  • f.

    de kosten van bemiddeling;

  • g.

    er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en indien de jeugdige opgenomen is met een machtiging gesloten jeugdhulp;

  • h.

    niet gekozen wordt voor een Pgb als dit niet doelmatiger is dan zorg in natura en wanneer gemeentelijke inkoopvoordelen wegvallen als veel cliënten kiezen voor een pgb: een belangrijk voorbeeld is het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer.

  • 3.

    De gemeente mag het Pgb weigeren wanneer:

  • a.

    blijkt dat de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de cliënt niet voldoet aan de aan het Pgb verbonden voorwaarden;

  • c.

    de cliënt het Pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Meerkosten zelf bijbetalen

Het Pgb kan worden geweigerd voor zover de kosten van het betrekken van de ondersteuning via een Pgb hoger zijn dan de individuele voorziening (Jeugd) en/of maatwerkvoorziening (Wmo) in natura. Indien de wensen van de cliënt echter hoger zijn dan de kosten van een individuele voorziening /maatwerkvoorziening in natura kan de cliënt in dit geval zelf de aanvullende kosten bijleggen.

  • 5.

    De volgende zorgvormen / taken of betalingen zijn uitgesloten of niet toegestaan:

    • a.

      Administratie de doorlopende administratiekosten die de pgb-houder bij derden heeft belegd komen niet voor betaling uit een Pgb in aanmerking. De pgb-administratie doet een pgb-houder zelf of een vertegenwoordiger doet dit zonder hiervoor geld uit het Pgb te ontvangen

  •  

    b. Coördinatie Een cliënt komt in principe alleen in aanmerking voor een Pgb als hij zelf (of een vertegenwoordiger) op verantwoorde wijze regie kan voeren. Coördinatie is om deze reden niet aan de orde, deze rol vervult de pgb-houder zelf of is belegd bij een vertegenwoordiger.

  • c.

    Het is niet toegestaan om na het einde van een Pgb , buiten de schuld om van de budgethouder, maximaal een volledig maandsalaris uit te keren aan de zorgverlener. De beëindiging van een dienstverband om een bepaalde reden wordt gezien als een zakelijk risico. Daar komt bij dat in schrijnende gevallen de hardheidsclausule toegepast worden kan.

  • d.

    Het is niet toegestaan om van het Pgb budget reiskosten te vergoeden van de zorgverlener. Reiskostenvergoeding behoort tot de secundaire arbeidsvoorwaarden en is principieel niet toerekenbaar aan de te verlenen zorg.

  • c.

    Het is een houder van een Pgb budget wel toegestaan om vanuit hun budget een feestdagenuitkering te betalen. De uitkering is eenmalig maximaal € 272,-

Uitzonderingen op de uitsluitingen onder a of b zijn:

  • a.

    wanneer geen passende natura voorziening beschikbaar is, en;

  • b.

    niet door de gemeente gecontracteerd kan worden, en;

  • c.

    de cliënt niet in staat is op verantwoorde wijze uitvoering te geven aan het pgb;

  • d.

    Crisishulp / crisisopvang / spoedeisende zorg Wanneer in geval van crisis direct hulp moet worden verleend is er geen tijd om een persoonlijk ondersteuningsplan of gezinsplan op te stellen, de hoogte van het Pgb te bepalen en een (arbeids-) overeenkomst te sluiten met een hulpverlener / organisatie. Bovendien moet deze hulp voldoen aan kwaliteitseisen. Voor crisishulp is het om deze redenen niet mogelijk een Pgb te ontvangen.

e.Voortgezette diagnostiek Aan de hand van diagnostiek wordt een persoonlijk ondersteuningsplan of gezinsplan opgesteld en bepaald welke voorzieningen moeten worden ingezet. Diagnostiek moet voldoen aan specifieke kwaliteitseisen. Het ligt daarom niet voor de hand om deze zorgvorm via een Pgb te verstrekken.

f.Pleegzorg De opvang van een kind door een pleegouder, is uitgesloten van het pgb. Voor deze zorg kan namelijk een pleegzorgvergoeding worden ontvangen. Dit is een onkostenvergoeding die niet als inkomen wordt gezien en verschilt daarmee van het pgb. Via de organisatie die pleegzorg organiseert is kwaliteit en begeleiding van het pleeggezin geborgd. Voor de zorg die een kind extra nodig heeft kan een (pleegzorg)ouder wel een Pgb ontvangen.

  • 6.

    Met het Pgb dient de cliënt een kwalitatieve en effectieve zaak of dienst in te kopen. Het college beoordeelt de kwaliteit en effectiviteit aan de hand van de maatwerkvoorziening die zou zijn verstrekt en het plan van eisen of het plan van aanpak. Het persoonsgebonden budget wordt zo vastgesteld dat de aanvrager daarmee een voorziening kan kopen die gelijkwaardig is aan een voorziening in natura. Tenzij in dit Besluit anders is aangegeven, bedraagt het persoonsgebonden budget maximaal het bedrag dat het college aan de gecontracteerde leverancier betaalt voor de goedkoopst compenserende voorziening, inclusief onderhoud, keuring en reparatie en eventuele wettelijk verplichte verzekering.

  • 7.

    Het college bepaalt de hoogte van het Pgb voor een zaak of dienst op basis van het plan van eisen of het plan van aanpak en aan de hand van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening. De kostprijs wordt bepaald door:

    • a.

      een aanbesteding;

    • b.

      een consultatie in de markt;

    • c.

      overleg met de aanbieder of leverancier;

    • d.

      een of meer offertes die door de cliënt zijn opgevraagd.

Het college kan de hoogte van het Pgb voor een zaak baseren op beschikbare tweedehandse voorzieningen, waarbij rekening gehouden wordt met de kortere levensduur van een tweedehands voorziening.

De cliënt kan een dienst of zaak inkopen die meer kost dan de goedkoopst compenserende voorziening en zelf het verschil tussen het Pgb en de prijs van de door de cliënt gewenste voorziening betalen.

  • 8.

    Wanneer een goedkopere voorziening wordt aangeschaft, wordt het persoonsgebonden budget beperkt tot aankoopprijs van de gekochte voorziening;

  • 9.

    De uitbetaling van het Pgb gebeurt op grond van het trekkingsrecht (artikel 2.6.2 van de wet) door de Sociale Verzekeringsbank, tenzij het een eenmalig uitbetaling betreft. Het college voldoet eenmalige uitbetalingen na ontvangst van de desbetreffende nota en zo veel mogelijk rechtstreeks aan de leverancier.

  • 10.

    Het college controleert de besteding van een Pgb voor een zaak door de cliënt te verplichten na levering van de zaak de desbetreffende nota aan het college te overleggen. Het college kan zo nodig ter controle een huisbezoek afleggen. Een voorziening die de aanvrager met een persoonsgebonden budget heeft aangeschaft, moet worden ingeleverd bij- of terugbetaald aan de gemeente, als er tussentijds geen recht meer op bestaat.

  • 11.

    Het college voert de controle op de besteding van het Pgb voor een dienst uit. Het college controleert hierbij in ieder geval of de dienst is geleverd door de persoon of de organisatie bij wie de dienst is ingekocht.

  • 12.

    De cliënt dient de voor het onderzoek als bedoeld in dit artikel onder lid 8 relevante bewijsstukken in ieder geval twee kalenderjaren te bewaren zodat het college de controle op de besteding kan uitvoeren. In de beschikking wordt opgenomen welke bewijsstukken dit betreft.

  • 13.

    Voorzieningen die zijn aangeschaft met een persoonsgebonden budget zoals o.a. rolstoelen en scootmobielen worden geacht in bruikleen te zijn verstrekt aan aanvrager.

  • 14.

    Indien er een noodzaak is een persoonsgebonden budget te beëindigen, dient verhoudingsgewijs terugbetaald te worden. Persoonsgebonden budget voor bijvoorbeeld onderhoud van een voorziening of voor huishoudelijke hulp wat nog niet gegeven is kan teruggevorderd worden. Indien sprake is van een gekochte voorziening wordt in overleg met de aanvrager of nabestaanden gekeken of het middel aan de verstrekkende leverancier terug verkocht kan worden. Daarbij wordt globaal uitgegaan van de volgende tabel:

    • -

      0 tot 1 jaar oud - 80% van het aankoopbedrag

    • -

      1 tot 2 jaar oud - 60% van het aankoopbedrag

    • -

      2 tot 3 jaar oud - 50% van het aankoopbedrag

    • -

      3 tot 4 jaar oud - 40% van het aankoopbedrag

    • -

      4 tot 5 jaar oud - 30% van het aankoopbedrag

    • -

      Ouder dan 5 jaar - 10% van het aankoopbedrag

Indien een leverancier een middel niet terug wil kopen wordt een richtprijs afgesproken uitgaande van bovenstaande tabel die voor terugvordering in aanmerking komt. Indien cliënt een duurdere voorziening aangeschaft heeft dan het persoonsgebonden budget met eigen geld, dan wordt alleen het persoonsgebonden budget bedrag verrekend volgens bovenstaande tabel.

Artikel 14Gemeentelijk beleid in de uitvoering van het trekkingsrecht

In de wet is bepaald, dat met ingang van 2015 het zogenaamde ‘trekkingsrecht’ geldt. Dit houdt in dat de gemeente het Pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum Pgb van de SVB.

  • a.

    Budgethouders betalen de zorgverleners niet meer zelf, ze moeten de SVB opdracht geven voor betalingen aan hun zorgverleners. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener. De niet bestede Pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.

  • b.

    Om Pgb via trekkingsrecht te kunnen uitvoeren, moet de budgethouder een zorgovereenkomst hebben met de zorgverlener. Bij elke betaalopdracht controleert de SVB of de betaling klopt met deze zorgovereenkomst. Als de SVB geen zorgovereenkomst heeft, kan de zorgverlener niet uitbetaald worden.

  • c.

    De gemeente kiest ervoor om de zorgovereenkomsten individueel te beoordelen en te accorderen vanaf 1 januari 2015. Dit doet recht aan het uitgangspunt om kwalitatief maatwerk te leveren. De geaccordeerde zorgovereenkomsten worden doorgegeven via Mijn Pgb en vergezeld van de maximumtarief per zorgovereenkomst.

  • d.

    Terugvordering en incidentele betalingen voor eenmalige verstrekkingen zijn een verantwoordelijkheid van de gemeente. De uitvoering in daarmee een gemeentelijk bedrijfsinterne aangelegenheid. De praktijk wijst uit dat in onze situatie het aantal en soort gevallen beheersbaar en uitvoerbaar zijn.

Artikel 15 Periodiek onderzoek

Het college kan op grond van artikel 2.3.9 van de wet periodiek een heronderzoek uitvoeren.

Zo nodig voert het college opnieuw een onderzoek uit zoals bepaald in artikel 2.3.2 van de wet en in artikel 5 van de Verordening Wmo 2015.

Hoofdstuk 4 Ondersteuning bij zelfstandig wonen

Artikel 16Maatwerkvoorzieningvoor ondersteuning bij zelfstandig wonen

  • 1.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij zelfstandig wonen aan cliënten die ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie nodig hebben doordat zij beperkingen ondervinden bij het zelfstandig wonen.

  • 2.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij zelfstandig wonen wanneer in de beperkingen niet kan worden voorzien op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met voorliggende voorzieningen, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met een algemene voorziening, met mantelzorg of met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk.

  • 3.

    De maatwerkvoorziening of het Pgb voor ondersteuning bij zelfstandig wonen kan bestaan uit:

    • a.

      ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden;

    • b.

      ondersteuning bij het normale gebruik van de woning

Artikel 17 Begrippen in verband met ondersteuning bij zelfstandig wonen

  • 1.

    Niet-zelfstandige woonruimte: als niet-zelfstandige woonruimte gelden in ieder geval:

    • a.

      hotel/pension;

    • b.

      trekkerswoonwagen;

    • c.

      klooster;

    • d.

      tweede woning;

    • e.

      niet permanent bewoonde vakantie- of recreatiewoning;

    • f.

      gehuurde kamer.

  • 2.

    Noodzakelijke woonruimtes: als noodzakelijke woonruimtes gelden in ieder geval:

    • a.

      Woonkamer;

    • b.

      aanwezige en gebruikte slaapkamer(s);

    • c.

      keuken;

    • d.

      sanitaire ruimten;

    • e.

      daadwerkelijk gebruikte berging.

  • 3.

    Gebruikelijke hulp (artikel 1.1.1 Wmo): het college past het begrip gebruikelijke hulp toe overeenkomstig bijlage 1: Nadere uitwerking begrip gebruikelijke hulp.

Artikel 18 Beperkingen

  • 1.

    Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij zelfstandig wonen aan bewoners van niet-zelfstandige woonruimte.

  • 2.

    Het college verstrekt slechts ondersteuning bij zelfstandig wonen voor de noodzakelijke woonruimtes.

Artikel 19 Ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden

  • 1.

    Het college verstaat onder ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden, ook wel HH2 genoemd, naast schoonmaakhulp zoals bedoeld in artikel 14, eerste lid:

    • a.

      ondersteuning bij het aanbrengen van structuur in het huishouden (instructie, advies en voorlichting) en de dagelijks organisatie van het huishouden;

    • b.

      eenvoudige ondersteuning bij het leren om zelfstandig te wonen;

    • c.

      eenvoudige ondersteuning bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen (eenvoudige psychosociale hulp en observatie) die de dagelijkse structuur doorbreken;

    • d.

      eenvoudige ondersteuning bij het omgaan met geld;

    • e.

      eenvoudige ondersteuning bij contacten met officiële instanties;

    • f.

      opvang en of verzorging van kinderen/volwassenen huisgenoten.

  • 2.

    Het college verstrekt schoonmaakhulp slechts in combinatie met één of meer van de in lid 1 onder a tot en met f genoemde vormen van ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden.

  • 3.

    Een onderzoek naar aanleiding van een hulpvraag naar ondersteuning bij het schoonhouden van de woning, omvat naast de onderdelen genoemd in artikel 2.3.2 Wmo en artikel 4 en 5 Verordening Wmo 2015, een onderzoek naar de omvang van de noodzakelijke ondersteuning. Het college baseert zich daarbij op normtijden zoals deze zijn op genomen onder bijlage 2: Normtijden schoonmaakhulp.

  • 4.

    Indien uit het onderzoek blijkt dat er geen andere mogelijkheden zijn voor de noodzakelijke ondersteuning, verstrekt het college een maatwerkvoorziening.

Artikel 20 Respijtzorg mantelzorger

Het college kan aan de ontvanger van mantelzorg respijtzorg verstrekken ten behoeve van de mantelzorger, wanneer de mantelzorger maatschappelijke ondersteuning in de zin van de Wmo verleent aan de ontvanger. De respijtzorg duurt maximaal zes weken per jaar.

Hoofdstuk 5 Ondersteuning bij het normale, zelfstandige gebruik van de woning

Artikel 21 Ondersteuning bij het normale gebruik van de woning

  • 1.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening aan cliënten die ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie nodig hebben doordat zij beperkingen ondervinden bij het normale gebruik van hun woning, voor zover het zelfstandige woonruimte betreft, en voor zover in de beperkingen bij het normale gebruik van de woning niet kan worden voorzien met eigen middelen, met gebruikelijke hulp, met voorliggende voorzieningen, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met een algemene voorziening, met mantelzorg of met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk.

  • 2.

    Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening ten behoeve van gemeenschappelijke ruimtes, met uitzondering van:

    • a.

      automatische deuropeners;

    • b.

      hellingbanen;

    • c.

      het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren;

    • d.

      het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

    • e.

      het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte.

  • 3.

    Het college verstaat onder een algemeen gebruikelijke woonvoorziening eveneens een algemeen gebruikelijke verhuizing. Een algemeen gebruikelijke woonvoorziening is een simpel hulpmiddel of een simpele aanpassing, niet aangepast aan de individuele gebruiker (afgezien van in hoogte verstelbare poten en dergelijke) en ook in de reguliere handel verkrijgbaar.

Voorbeelden zijn (niet limitatief):

  • a.

    Aangepaste box (geen vergoeding)

  • b.

    Aankleedtafel voor kinderen tot 3 jaar

  • c.

    Airco: losse airco-units

  • d.

    Antislipvoorzieningen (waaronder antisliptegels)

  • e.

    Autoaanpassingen zoals automatische transmissie en stuurknuppel

  • f.

    Bromfiets / brommobiel (45km auto’s)

  • g.

    Centrale verwarming

  • h.

    Douchekop op glijstang

  • i.

    Fiets / ligfiets / fietsen met hulpmotor / tandem / tandem met hulpmotor

  • j.

    Handgrepen

  • k.

    Een-hendelkraan

  • l.

    Hobbyruimte (ook voor het aanpassen of bereiken is geen vergoeding mogelijk)

  • m.

    Kookplaat en afzuigkap

  • n.

    Los staande douchekruk

  • o.

    Mobiele telefoon

  • p.

    Personenauto

  • q.

    Sokkels voor het plaatsen van een wasmachine c.q. koelkast.

  • r.

    Stalling voor een fiets of driewielfiets

  • s.

    Steunbeugels bij bijvoorbeeld het toilet of in de badkamer

  • t.

    Thermostaat mengkraan

  • u.

    Tweede toilet boven (bij huizen jonger dan 1985)

  • v.

    Verhoogde wc-pot

  • w.

    Vervangen van lavet door douche

  • x.

    Verwijderen van een bad

  • y.

    Wasdroger

  • z.

    Waterbed

    • 4.

      Een voorziening is niet algemeen gebruikelijk indien:

  • a.

    er sprake is van plotseling optredende medisch aantoonbare problemen waardoor de aangevraagde voorziening een acute, onverwachte vervanging van een algemeen gebruikelijke en nog niet afgeschreven voorziening betreft én

  • b.

    cliënt een inkomen onder 110% van het bijstandsinkomen heeft.

Bij cliënten met een inkomen op bijstandsniveau (100%) of lager zal onderzoek plaatsvinden naar de redelijkheid en billijkheid van het niet vervangen van algemeen gebruikelijke maar medisch noodzakelijke voorzieningen. Dit onderzoek zal de richtlijnen voor de bijzondere bijstand volgen. Deze richtlijnen gaan ervan uit dat op bijstandsniveau gespaard kan worden voor duurzame goederen.

  • 5.

    In het kader van begeleiding zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen niet bij wet gecreëerde voorzieningen buiten de Wmo om, die indien voorhanden in redelijkheid een oplossing bieden voor de zorgbehoefte van de verzekerde.

  • 6.

    Het college vindt een verhuizing in ieder geval algemeen gebruikelijk wanneer:

    • a.

      de cliënt verhuist van een niet-zelfstandige woonruimte naar een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      de verhuizing voorzienbaar was. Dit is het geval wanneer de cliënt al geruime tijd op zoek was naar een andere woning, hetzij door ingeschreven te staan voor of te reageren op een huurwoning, hetzij door te zoeken naar een koopwoning.

  • 7.

    Het college verstrekt de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening voor wonen en baseert zich daarbij op het voorzieningenniveau sociale woningbouw. De goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening voor wonen is een verhuizing naar een geschikte of geschikt te maken woning.

  • 8.

    Het college past lid 4, tweede volzin niet toe wanneer de totale kostprijs van de maatwerkvoorziening(en) ter ondersteuning van het normale gebruik van de woning, voor zover bekend ten tijde van het onderzoek, lager zijn dan € 10.000, of wanneer geen geschikte of geschikt te maken woning binnen een redelijke termijn beschikbaar is. Het college onderzoekt voor de individuele cliënt wat een redelijke termijn is en betrekt daarbij de eventuele uitstelbaarheid van de verhuizing.

  • 9.

    Een maatwerkvoorziening als ondersteuning bij het zelfstandig wonen kan bestaan uit:

    • a.

      bouwkundige of woontechnische maatwerkvoorziening: woningaanpassing of woonunit;

    • b.

      niet-bouwkundige of niet-woontechnische maatwerkvoorziening: losse of vaste hulpmiddelen;

    • c.

      een vergoeding van stoffering- en/of verhuiskosten; het college kan deze vergoeding ook toekennen aan een inwoner die een aangepaste woning bewoont en het college deze woning beschikbaar wil laten komen voor een persoon met beperkingen;

    • d.

      een uitraasruimte: verblijfsruimte voor een persoon die door een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont en voor wie het noodzakelijk om zich af te kunnen zonderen en tot rust te komen in een kleine, veilige en prikkelarme ruimte;

    • e.

      huurderving: het college kan een verhuurder vragen een aangepaste woning beschikbaar te houden voor een persoon met een beperking en de huur derving vergoeden aan de verhuurder met ingang van de datum van opzegging van de vorige huurder.

  • 10.

    Voorwaarden woningsanering

Om in aanmerking te komen voor woningsanering moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • a.

    de noodzaak tot woningsanering, vanwege klachten (COPD en/of Astma) in verband met een allergie voor huisstof of huisstofmijt, is vastgesteld;

  • b.

    bij de aanschaf van de huidige vloer- en raambedekking was geen sprake van een

(verwachte) noodzaak tot woningsanering;

  • c.

    de woning is niet eerder gesaneerd op grond van de Wmo of andere wet- en regelgeving;

  • d.

    de woningsanering is aangevraagd binnen één jaar nadat voor de eerste maal een allergie voor huisstof of huisstofmijt is vastgesteld;

  • e.

    er is sprake van een acute noodsituatie van de woningsanering, met een daarbij

behorende afschrijvingstermijn;

  • f.

    Bij de aanschaf van nieuwe materialen is het van belang dat deze adequaat zijn (en niet duurder dan strikt noodzakelijk) met name in relatie tot het ziektebeeld van belanghebbende;

  • g.

    In principe wordt bij verhuizing geen vergoeding voor woningsanering gegeven omdat bij verhuizing de woning opnieuw wordt ingericht (algemeen gebruikelijk). Bij de inrichting kan rekening gehouden worden met de medisch noodzakelijke inrichting;

  • h.

    Vervanging van de bedekking geldt voor de woonkamer en de kamer van de betrokkene;

  • i.

    Alleen indien daartoe in de medische rapportage (van CARA verpleegkundige) een

expliciete noodzaak voor wordt aangegeven kunnen ook andere ruimte voor aanpassing in aanmerking komen.

11.De hoogte van de vergoeding:

Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding van vloer- en raambedekking wordt de NIBUD norm aangehouden. Als prijzen hierin niet voorkomen dan wordt een marktconforme prijs gehanteerd.

12.Maatwerk verhuiskosten

Als iemand zich meldt met het verzoek voor maatwerk in de woning moet de vraag zijn: wat is het probleem, hoe kan het probleem opgelost worden en wat kan de burger zelf doen om dat voor elkaar te krijgen? Als de beste oplossing is verhuizen, maar de klant kan de verhuizing niet bekostigen, dan kan er voor de verhuiskosten maatwerk worden geleverd. Er moet inzicht zijn in de verhuiskosten. Geen woning/huishouden is immers precies hetzelfde. Bij het bepalen van de verhuiskosten spelen de volgende zaken een rol:

  • a.

    Het aantal spullen dat verhuist moet worden;

  • b.

    De afstand naar de nieuwe woning;

  • c.

    Montage en/of demontage werkzaamheden;

  • d.

    Noodzakelijkheid van een verhuislift.

    • 13.

      Zowel voor het verstrekken van dit maatwerk in natura, als het bepalen van de Pgb worden verschillende offertes opgevraagd.

Artikel 22 In aanmerking te nemen kosten voor een woningaanpassing

Het college neemt de volgende kosten in aanmerking bij de vaststelling van de maatwerkvoorziening of het Pgb voor een woningaanpassing:

  • 1.

    de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 3.

    het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

  • 4.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 5.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 6.

    renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 7.

    de prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, volgens bijgaande tabel;

  • 8.

    de door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 9.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 10.

    de kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

Artikel 23 Offerte voor een woningaanpassing

  • 1.

    Het college bepaalt de kostprijs van een maatwerkvoorziening voor woningaanpassing op basis van door het college gevraagde offerte(s) volgens onderstaande werkwijze:

    • a.

      één offerte indien de verwachte kostprijs lager is dan € 2.500;

    • b.

      twee offertes indien de verwachte kostprijs tussen € 2.500 en € 10.000 is;

    • c.

      drie offertes indien de verwachte kostprijs € 10.000 of hoger is.

  • 2.

    Het college bepaalt de hoogte van het Pgb voor een woningaanpassing op dezelfde wijze als in lid 1, maar de offertes worden opgevraagd door de cliënt.

  • 3.

    Indien de woningaanpassing een bedrag van €20.000,= te boven gaat, wordt deze voorgelegd aan het college.

Artikel 24 Bezoekbaar maken van een woning

  • 1.

    Het college kan een maatwerkvoorziening verstrekken voor het bezoekbaar maken van een, in de gemeente gelegen, woning, voor:

    • a.

      een persoon die zijn hoofdverblijf in een inrichting heeft, en

    • b.

      regelmatig een bezoek brengt aan de bezoekbaar te maken woning (gewoonlijk als familiebezoek), en

    • c.

      deze woning niet op een normale manier kan betreden of bereiken, en/of

    • d.

      geen gebruik kan maken van het toilet.

  • 2.

    Het college verstrekt voor het bezoekbaar maken van de woning de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening waarmee de woning en de woonkamer bereikbaar en betreedbaar kunnen worden gemaakt, en gebruik gemaakt kan worden van het toilet of een toiletgelegenheid.

Artikel 25 Anti-speculatiebeding en afschrijvingsregeling

  • 1.

    Het college kan de geldswaarde van een bouwkundige maatwerkvoorziening (woningaanpassing) in eigendom heeft verstrekt, of een Pgb om een voorziening met dit doel in te kopen, terugvorderen indien de cliënt de woning waarin de voorziening verkoopt, voor zover door de bouwkundige aanpassing sprake is van een meerwaarde. Het college gaat daarbij uit van de waarde van de woning voor en na de aanpassing. Voor het bepalen van de waarde voor de aanpassing kan het college zich baseren op de laatst bekende WOZ-waarde van de woning. Voor het bepalen van de waarde na verkoop kan het college zich baseren op de verkoopprijs van de woning, of indien het college dit nodig acht op een taxatierapport door een door het college in overleg met de cliënt gekozen taxateur. De kosten van de taxatie zijn voor rekening van het college.

  • 2.

    Het college hanteert in verband met het eerste lid de volgende afschrijvingstabel, geldend vanaf het moment dat de aanpassing gereed is en bij verkoop in:

    • a.

      jaar 1 en 2 100% van de meerwaarde;

    • b.

      jaar 3 en 4 80% van de meerwaarde;

    • c.

      jaar 5 en 6 60% van de meerwaarde;

    • d.

      jaar 7 en 8 40% van de meerwaarde;

    • e.

      jaar 9 en 10 20% van de meerwaarde.

Hoofdstuk 6 Ondersteuning bij vervoer

Artikel 26 Begrippen in verband met ondersteuning bij vervoer

  • 1.

    Beperkte mobiliteit: een cliënt die niet meer dan 800 meter aaneengesloten in rustig tempo, en eventueel met behulp van een loophulpmiddel, kan lopen of fietsen, is beperkt mobiel.

  • 2.

    Zeer beperkte mobiliteit: een cliënt die niet meer dan 100 meter aaneengesloten in rustig tempo, en eventueel met behulp van een loophulpmiddel, kan lopen is zeer beperkt mobiel.

  • 3.

    Algemeen gebruikelijke voorziening voor vervoer: een vorm van vervoer die naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruiks- en bestedingspatroon behoort, en niet speciaal is gericht op personen met beperkingen. Voorbeelden zijn:

    • a.

      een (elektrische) fiets of tandem;

    • b.

      een brommer of scooter;

    • c.

      openbaar vervoer;

    • d.

      systeem van voor iedereen toegankelijk collectief of lokaal vervoer.

    • e.

      bij een inkomen van 150% van het sociaal minimum of hoger: een auto

  • 4.

    Een substantiële vervoersbehoefte bestaat uit meer dan incidenteel vervoer in het kader van het leven van alledag, zoals bijvoorbeeld boodschappen doen, familie- of vriendenbezoek, kerkbezoek, recreatieve verplaatsingen, vervoer naar artsen of paramedische behandelaars.

Artikel 27 Ondersteuning bij vervoer rondom de woonplaats

  • 1.

    Het college verstaat onder ondersteuning bij vervoer: ondersteuning voor cliënten met een (zeer) beperkte mobiliteit die hen in staat stelt zich te verplaatsen tot 20 kilometer rondom het woonadres (ongeveer overeenkomend met 5 OV-zones) om daarmee te voorzien in beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.

  • 4.

    Het college hanteert de begrippen beperkt en zeer beperkt mobiel als richtlijn, maar beoordeelt individueel of en welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt.

Artikel 28Maatwerkvoorzieningvoor ondersteuning bij vervoer rondom de woonplaats

  • 1.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij vervoer aan een cliënt met een (zeer) beperkte mobiliteit wanneer uit het onderzoek blijkt dat de cliënt een substantiële vervoersbehoefte heeft en hierin niet kan voorzien op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met voorliggende voorzieningen, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met een algemene voorziening, met mantelzorg of met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk.

  • 2.

    Het college verstrekt de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij vervoer. Bij een cliënt met een beperkte mobiliteit is de goedkoopst compenserende voorziening voor ondersteuning bij vervoer het systeem van collectief deur-tot-deur vervoer (hierna ‘de taxipas’ genoemd) dat is gericht op het vervoer van personen met een beperking, voor zover aanwezig in de gemeente. Het college verstrekt pas een andere maatwerkvoorziening dan de taxipas of een Pgb wanneer de cliënt geen gebruik kan maken van de taxipas.

  • 3.

    Bij een cliënt met een zeer beperkte mobiliteit kan het college naast de taxipas of andere voorziening een aanvullende maatwerkvoorziening voor vervoer op de korte afstand verstrekken.

  • 4.

    Extra kosten

Bij de verstrekking van een scootmobiel kunnen ook kosten voor een eventuele stalling

en/of oplaadpunt worden vergoed. De vergoeding zal echter nooit hoger zijn dan

noodzakelijk voor een goedkoopst adequate voorziening en moeten in verhouding staan tot de verstrekking.

Artikel 29 Vervoersbehoefte van minderjarigen

Het college past artikel 21 lid 3 niet toe bij minderjarigen met een beperkte mobiliteit, maar beoordeelt de vervoersbehoefte en de te verstrekken maatwerkvoorziening individueel. .

Artikel 30 Rolstoel

  • 1.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij beperkingen door niet of zeer beperkt kunnen lopen, in de vorm van een rolstoel inclusief noodzakelijke accessoires.

  • 2.

    Het college onderzoekt of de cliënt zich door beperkingen bij het lopen dagelijks grotendeels en langdurig zittend moet verplaatsen. Wanneer dit het geval is, kan het college afzien van een onderzoek naar de mogelijkheden van de cliënt om in deze beperkingen te voorzien door eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk, met een algemene of algemeen gebruikelijke voorziening.

  • 3.

    Het college verstrekt geen rolstoel voor incidenteel gebruik. Hiervoor is een algemene voorziening beschikbaar in de vorm van een leen- of huurrolstoel.

  • 4.

    Voorbeelden van rolstoelen zijn:

    • a.

      elektrische rolstoel;

    • b.

      duw-hoepelstoel;

    • c.

      duw-wandelwagen;

    • d.

      elektromotor voor onder de duw-wandelwagen;

    • e.

      handbike of tracker.

Hoofdstuk 7Begeleiding, opvang en beschermd wonen

Artikel 31Begeleiding/Ondersteuning omvat een aantal producten:

  • a.

    Persoonlijke verzorging

  • b.

    Individuele begeleiding basis

  • c.

    Individuele begeleiding plus

  • d.

    Individuele begeleiding speciaal

  • e.

    Begeleiding groep licht

  • f.

    Begeleiding groep midden

  • g.

    Begeleiding groep zwaar

  • h.

    Vervoer dagbesteding

  • i.

    Vervoer dagbesteding rolstoel

  • j.

    Respijtzorg

Artikel 32 Omvang Begeleiding Individueel

De omvang van de indicatie voor individuele begeleiding (het aantal uren) is gebaseerd op de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten.

Artikel 33Omvang Begeleiding Groep

Begeleiding groep wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren. Het aantal dagdelen Begeleiding Groep dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:

  • a.

    de noodzaak;

  • b.

    de mogelijkheden van de cliënt;

  • c.

    het doel dat begeleiding groep voor deze specifieke cliënt heeft;

  • d.

    de mogelijkheden van de specifieke dagbestedingsgroep.

Artikel 34Vervoer bij Begeleiding Groep

Bij een indicatie voor Begeleiding Groep zal ook worden onderzocht of de cliënt in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer dit niet mogelijk is kan vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd.

Artikel 35 Kortdurend verblijf

  • 1.

    Als er sprake is van de combinatie van voortdurende zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen, kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd. Een uitzondering hierop geldt wanneer het gaat om ouders die bovengebruikelijke zorg verlenen aan hun kinderen.

  • 2.

    De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week, afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt.

  • 3.

    In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is moet hiervoor apart een indicatie op grond van de AWBZ/Wlz worden geïndiceerd.

  • 4.

    Bij een indicatie voor kortdurend verblijf zal ook worden onderzocht of de cliënt in staat is om de instelling voor kortdurend verblijf te bereiken. Wanneer dit niet mogelijk is, kan vervoer worden geïndiceerd.

Artikel 36Tarieven- en productentabel

 

CAK

Cliënten met Wmo-indicatie*

code verwijs-index iWmo 2016

Product-code i-Wmo 2.0

2016

Tarief

Per (eenheid)

Individuele begeleiding basis

403

02120

02A00

€ 44,55

Uur

 

 

 

 

 

 

Persoonlijke verzorging

403

02120

03A00

€ 44,55

Uur

 

 

 

 

 

 

Individuele begeleiding plus

405

02121

02A16

€ 77,58

Uur

 

 

 

 

 

 

Begeleiding groep licht

411

07120

07A00

€ 28,83

Dagdeel

 

 

 

 

 

 

Begeleiding groep midden

415

07121

07A12

€ 36,31

Dagdeel

 

 

 

 

 

 

Begeleiding groep zwaar

419

07122

07A16

€ 51,79

Dagdeel

 

 

 

 

 

 

Vervoer dagbesteding

nvt

08107

08A03

€ 6,16

Dag

 

 

 

 

 

 

Vervoer dagbesteding rolstoel

nvt

08108

08A04

€ 16,32

Dag

 

 

 

 

 

 

Respijtzorg

nvt

04120

04A00

€ 162,41

Etmaal

Artikel 37 Resultaatgebieden

  • 1.

    De producten Begeleiding zijn gericht op:

    • a.

      het begeleiden van Inwoner bij zijn verslechterende zelfredzaamheid en/of participatie; of

    • b.

      het stabiliseren van de zelfredzaamheid en/of participatie van Inwoner; of

    • c.

      het verbeteren van de zelfredzaamheid en/of participatie van Inwoner.

  • 2.

    De door Aanbieder te verrichten activiteiten vallen binnen de volgende resultaatsgebieden:

    • a.

      ondersteunen bij en opbouwen van sociaal netwerk cliënt;

    • b.

      ondersteunen van de thuisadministratie;

    • c.

      ondersteuning bij arbeidsparticipatie/dagbesteding;

    • d.

      ondersteuning bij zelfzorg;

    • e.

      persoonlijk functioneren;

    • f.

      mantelzorgondersteuning.

Artikel 38Opvang en beschermd wonen

Beschermd wonen is een taak voor centrumgemeente Zwolle. Zwolle is door de gemeente Zwartewaterland gemandateerd en krijgt ook het budget voor deze taak. Er gelden regionale indicatiecriteria voor beschermd wonen en regionale afspraken over toewijzing en uitstroom.

Hoofdstuk 8 Eigen bijdrage

Artikel 39 Eigen bijdrage

  • 1.

    Het college legt een eigen bijdrage op voor alle maatwerkvoorzieningen en pgb’s die verstrekt worden op grond van de Wmo 2015, met uitzondering van rolstoelen en voorzieningen voor minderjarigen voor zover het geen woningaanpassing betreft, tot de maximale bedragen zoals deze zijn opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo, en tot de kostprijs van de maatwerkvoorziening of de hoogte van het pgb, en zolang het college instandhoudingskosten betaalt voor de maatwerkvoorziening of indien deze onderdeel zijn van het pgb.

  • 2.

    Het college voert het opleggen van een eigen bijdrage voor de taxipas niet uit tot een nader te bepalen tijdstip.

  • 3.

    Het college legt de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt op aan de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 4.

    Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) bepaalt de hoogte van de eigen bijdrage en int deze.

  • 5.

    Indien door of namens belanghebbende wordt aangegeven dat dit periodebedrag op basis van het inkomen, voor de woningaanpassing van € 2.500,00 of hoger, niet voldaan kan worden, kan een verlenging van deze periode worden aangeboden. De periode kan tot maximaal 10 jaar worden verlengd. Deze verlenging wordt als maatwerk aangeboden in overleg met de Wmo-consulent. Belanghebbende is echter gehouden om zijn zienswijze met fysieke bewijsstukken te onderbouwen.

Hoofdstuk 9 Intrekking en terugvordering

Artikel 40 Herziening of intrekking

Het college kan het besluit tot verstrekking van de maatwerkvoorziening of het Pgb intrekken of herzien wanneer degene die de maatwerkvoorziening of het Pgb ontvangt:

  • a.

    overlijdt;

  • b.

    geen ondersteuning in het kader van de Wmo 2015 in de vorm van een maatwerkvoorziening meer nodig heeft;

  • c.

    verhuist naar een andere gemeente;

  • d.

    de maatwerkvoorziening of het Pgb niet meer toereikend is;

  • e.

    het Pgb niet binnen zes maanden na uitbetaling heeft besteed aan het inkopen van de zaak of dienst waarvoor het Pgb is verstrekt;

  • f.

    onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • g.

    niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het Pgb verbonden voorwaarden;

  • h.

    de maatwerkvoorziening of het Pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

Artikel 41 Terugvordering

  • 1.

    Indien het ingetrokken of herziene besluit betrekking heeft op een in bruikleen verstrekte voorziening, kan de voorziening worden teruggevorderd.

  • 2.

    Indien het besluit tot intrekken of herzien is genomen op grond van artikel 34 onder e tot en met h, dan kan het college de geldswaarde van de verstrekte voorziening of het Pgb vorderen. De hoogte van de vordering is afhankelijk van de waarde van de verstrekking ten tijde van de genoemde gedragingen. Bijvoorbeeld: op het moment dat een bepaalde wijziging niet is doorgegeven waardoor de voorziening langer is verstrekt dan noodzakelijk, geldt de geldswaarde op het moment dat de voorziening niet meer nodig was.

Hoofdstuk 10 Overige beleidsregels

Artikel 42 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Met de komst van de nieuwe Wmo is de gemeente verplicht om de mantelzorgers binnen de gemeente jaarlijks te waarderen. Hieronder wordt ook verstaan mantelzorgers die niet in de gemeente Zwartewaterland wonen maar wel mantelzorg verlenen aan een inwoner van Zwartewaterland.

Voor 2015 en verder maakt de gemeente Zwartewaterland gebruik van de nog uit te komen handreiking van het Rijk, de VNG en Mezzo op dit onderwerp. In het 2e kwartaal van 2015 worden de beleidsregels jaarlijkse waardering mantelzorgers ter vaststelling aangeboden aan het college.

Artikel 43 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

De gemeente draagt aanbieders met wie een contract is afgesloten voor Wmo-dienstverlening op een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling vast te stellen. Iedere aanbieder dient hiervoor een protocol in acht te nemen en een aandachtfunctionaris binnen de organisatie aan te wijzen.

Overige calamiteiten en vormen van geweld die bij het verlenen van maatschappelijke ondersteuning plaatsvindt, dient bij een bij een toezichthoudend ambtenaar gemeld te worden. De gemeente Zwartewaterland heeft een toezichthoudend ambtenaar aangewezen.

Hoofdstuk 11. Slotbepalingen

Artikel 44 Inwerkingtreding

De “Wmo beleidsregels gemeente Zwartewaterland 2016” treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking. Deze beleidsregels zijn een nadere invulling van de verordening en treden in werking na besluitvorming door het college.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwartewaterland, op 15 maart 2016.

de secretaris de burgemeester

Bijlage 1 Checklist voor uitvoering grote woningaanpassing

Aanmelding

Als n.a.v. de aanmelding blijkt dat er een vraag komt te liggen voor een (grote) woningaanpassing dan zal er normaal gesproken altijd een huisbezoek afgelegd dienen te worden. Voor de duidelijkheid: onderstaande informatie gaat niet over de kleine woningaanpassingen (tot € 2.500,--)

Het gesprek

Het gesprek wordt gevoerd bij de belanghebbende thuis om zo de gehele situatie in beeld te krijgen, tenzij de belanghebbende uitdrukkelijk aangeeft het gesprek elders te willen voeren.

Bij het eerste gesprek is het belangrijk dat een aantal zaken bij langs gelopen worden. De volgende onderwerpen komen aan bod.

  • -

    Medische noodzaak onderzoeken

  • -

    Eigen verantwoordelijkheid

  • -

    Afweging verhuizen of aanpassen (primaat)

  • -

    Woonlastenconsequentie

  • -

    Eigenaar/huurder

  • -

    De wil om te verhuizen, zo nee waarom niet.

  • -

    Sociale omstandigheden (mantelzorg, werk)

  • -

    Goedkoopst compenserende oplossing

  • -

    Oplossingsrichtingen

Van het gesprek wordt een verslag gemaakt.

Aanvraag

Als het gesprek leidt tot een aanvraag voor een woonvoorziening met als resultaat wonen in een geschikt huis , vormt het gesprek(verslag) de basis voor de aanvraag.

Medisch noodzaak.

Allereerst dient vastgesteld te worden of er een medische noodzaak aanwezig is voor het aanpassen van de woning of om het primaat van verhuizen op te leggen.

Dit zal moeten blijken uit een medisch advies.

Een belangrijk aspect is de termijn waarbinnen de verhuizing kan worden gerealiseerd en of die termijn medisch aanvaardbaar is.

In dit stadium kan al wel aan aanvragers gevraagd worden mee te denken naar een oplossing van het probleem. De eigen verantwoordelijkheid speelt hier een rol. Betrokkenen kunnen een makelaar/woningbouwvereniging benaderen voor advies/informatie. Als men nog niet ingeschreven staat zou men dit alvast kunnen doen. Hier zijn geen consequenties aan verbonden.

Verhuizen of aanpassen

Voor zover belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt eerst deze mogelijkheid beoordeeld.

Onder primaat van verhuizen wordt dus verstaan dat het verlenen van een voorziening voor verhuizing en inrichting, vaak verhuiskostenvergoeding, voorrang heeft op andere woonvoorzieningen. De achterliggende gedachte bij het primaat van verhuizen is dat er zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en de woningvoorraad wordt omgegaan.

Indien de aanpassingskosten naar verwachting het bedrag van € 10.000,= (exclusief voorzieningen in bruikleen) overschrijden, dan dient bekeken te worden of er voor betrokkene een geschikte, reeds aangepaste woning beschikbaar is of komt.

Het primaat van verhuizen kan niet altijd opgelegd kan worden. Te denken valt aan de medische termijn, sociale omstandigheden, werksituatie, mantelzorg en de wil om te verhuizen. Indien de belanghebbende gemotiveerd aangeeft dat het niet mogelijk is om te verhuizen, zal hier in de besluitvorming uitdrukkelijk aandacht aan besteed moeten worden.

Geschikte woning

Het blijft natuurlijk de verantwoordelijkheid van de aanvrager dat deze intensief zoekt naar een geschikte woning. Hiervoor kan de woningbouwvereniging en makelaar benaderd worden. Het kan echter ook zo zijn dat de gemeente een passende woning signaleert. Mocht dit het geval zijn dat dient deze concrete passende woning aangewezen te worden aan aanvrager. Belangrijk hierbij is dat de gemeenteraad uitgesproken heeft dat passende woningen in heel Zwartewaterland hierbij aangemerkt kunnen worden. Alleen in specifieke sociale omstandigheden kan hiervan afgeweken worden.

Sociale omstandigheden

Er zal een integrale afweging gemaakt moeten worden voor het komen van een oplossingsrichting. Hierin dient ook rekening gehouden te worden met sociale omstandigheden. Denk hierbij aan mantelzorg, werk, vervoer en overige voorzieningen.

Nog geen woning

Er kan zich ook een situatie voordoen dat belanghebbende nog geen woning heeft. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning moet uiteraard rekening gehouden worden met de eigen situatie. Dat betekent dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening moet worden gehouden. Geef duidelijk aan in de voorlichting dat we samen kunnen beoordelen of een woning geschikt is.

2 sporen beleid

Zodra uit het medisch advies blijkt dat er een medische noodzaak aanwezig is voor verhuizing cq aanpassing van de woning zal beoordeeld moeten worden welke weg bewandeld zal worden. Hierin is de medische termijn leidend.

Optie 1: er is een medische termijn van 6 maanden of langer.

Wanneer er een medische termijn gegeven wordt door de medisch adviseur dan is het de bedoeling dat in deze termijn gezocht wordt naar een geschikte woning. Het primaat van verhuizen wordt dan opgelegd.

De klant zal een beschikking krijgen waarin hij de opdracht kijkt intensief te zoeken naar geschikte woonruimte. Ook wij kunnen een geschikte woning aanbieden (zie hierboven).

Optie 2: er is geen of een zeer korte medische termijn.

In deze situatie zal het twee sporen beleid gehanteerd worden. Een programma van eisen zal nodig zijn voor de woningaanpassing. Zodra deze duidelijk is zal aan de klant gevraagd worden om offertes op te vragen. Ondertussen kan nog wel uitgekeken worden naar een (grotendeels) geschikte woning. Immers een woningaanpassing is ook niet gereed in 1 a 2 maanden.

Optie 3: geen medische termijn en/of het primaat van verhuizen kan niet opgelegd worden

In dergelijke situaties bestaat alleen de mogelijkheid om de woning geschikt te maken. Nadat programma van eisen bekend is, kunnen offertes opgevraagd worden.

Woonlastenconsequentie

Bij de afweging voor aanpassing of verhuizing moet rekening gehouden worden met de woonlastenconsequenties van de verschillende opties. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt tussen de woonlasten bij het aanpassen van en blijven wonen in de huidige woning en het verhuizen naar een andere woning. Daarbij geldt dat de financiële gevolgen van een verhuizing binnen aanvaardbare grenzen moeten vallen.

Eigenaar/huurder

Het verhuizen vanuit een koopwoning kan meer consequenties hebben dan verhuizen vanuit een huurwoning, met name in financiële zin. Zo zal vaak sprake zijn van een hypotheek op de woning. Onderzoek naar woonlasten en verkoopbaarheid van de eigen woning zal gedaan moeten worden. Hierin is ook belangrijk dat onderzocht wordt of de woning voor een reële prijs te koop gezet wordt. Bij huurwoningen dient rekening gehouden te worden met de mogelijkheid van huurtoeslag.

Men wil niet verhuizen

Het college kan aan de hand van het medisch advies tot de conclusie komen dat verhuizen de meest compenserende oplossing is en om deze redenen besluiten het aanpassen van de huidige woning niet te vergoeden. Als alle factoren in de overweging zijn meegenomen en het college beslist dat verhuizen de goedkoopste compenserende voorziening is, dan is dat de voorziening die wordt verleend. Door het primaat bij verhuizen te leggen heeft het college juridisch gezien een handvat om de belanghebbende geen voorziening voor het aanpassen van de huidige woning te verstrekken als deze niet wenst te verhuizen.

Indien een belanghebbende niet wil verhuizen, kan het college niet worden verweten dat ze niet aan de compensatieplicht heeft voldaan. Het college heeft immers een compenserende voorziening aangeboden, die echter niet door de belanghebbende geaccepteerd is.

Weigeren geschikte woning

Indien aanvragers een (geschikte of geschikt te maken) woning toegewezen krijgen van de woningbouwvereniging en deze weigeren, dan dient onderzocht te worden wat hier de reden van is. Mocht er geen gegronde reden bestaan voor weigering dan kan er volstaan worden met een verhuiskostenvergoeding.

Goedkoopst compenserende oplossing

Wanneer bovenstaande uitgezocht is kom je tot een oplossingsrichting. De kostenvergelijking tussen het aanpassen van de te verlaten woning en het verhuizen naar een nieuwe woning speelt een rol bij het bepalen van de goedkoopst compenserende oplossing.

Bij het maken van een kostenvergelijking moeten wel alle kosten worden betrokken.

Oplossingsrichting

  • a)

    Verhuiskostenvergoeding of;

  • b)

    Woningaanpassing

  • c)

    Losse woonunit

a) Verhuiskostenvergoeding:

In de beleidsregels Wmo, artikel 19.10, staat het maatwerk van de verhuiskostenvergoeding.

Het te verstrekken bedrag voor verhuiskostenvergoeding is afhankelijk van de omstandigheden genoemd in dit artikel.

b) Woningaanpassing:

Zie afwegingskader resultaat van de beleidsregels, procedurestappen vaststellen programma van eisen

  • 1)

    college beoordeelt offerte

  • 2)

    college geeft toestemming

  • 3)

    eigenaar voert uit

  • 4)

    college controleert

Kosten van woningaanpassingen:

Wat valt er wel en wat valt er niet onder. Denk aan aanneemsom, leges, technisch onderzoek etc.

Opvragen offertes bouwkundige aanpassingen.

  • a.

    < € 2.500,= 1 offerte

  • b.

    € 2.500,= tot € 10.000,= 2 offertes

  • c.

    Meer dan € 10.000,= 3 offertes

Eigen bijdrage en eigen aandeel

Denk erom dat de eigen bijdrage niet van toepassing is als het om kinderen gaat!

Terugbetaling bij verkoop (Anti-speculatiebeding artikel 23 beleidsregels Wmo)

Een woningeigenaar moet melden wanneer hij zijn woning verkoopt. Het gaat dan om de verkoop van een aangepaste woning binnen 10 jaar nadat deze is aangepast.

Afschrijvingstermijn (artikel 23.2 beleidsregels Wmo)

Vergeet bij woningaanpassingen de afschrijvingstermijnen van een douche en keuken (18 jaar) niet

Controle offertes

Na fiat (budgethouder, toetser) overgaan tot betaling. Afspraak is dat woningaanpassing boven de € 20.000,-- aan het college worden voorgelegd.

Inlenen bouwkundige

Voor de beoordeling van de offertes kan gebruik gemaakt worden van een bouwkundige.

Voorlopige toekenning en definitieve toekenning (gereedmelding)

Binnen 12 maanden na voltooiing van de werkzaamheden, verklaart diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

c) Losse woonunit:

Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt, besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de RO-vergunning.

BIJLAGE 2 Overdracht Jeugdzorg 18- naar 18+

Algemeen

De Verordening jeugdhulpgemeente Zwartewaterland 2015 bevat de volgende artikelen:

  • -

    Begripsbepalingen

  • -

    Vormen van jeugdhulp

  • -

    Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • -

    Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

  • -

    Vooronderzoek

  • -

    Gesprek

  • -

    Verslag

  • -

    Aanvraag

  • -

    Inhoud beschikking

  • -

    Regels voor Pgb

  • -

    Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • -

    Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en --Jeugdreclassering

  • -

    Vertrouwenspersoon

  • -

    Klachtregeling

  • -

    Inspraak en medezeggenschap

  • -

    Evaluatie

  • -

    Hardheidsclausule

  • -

    Nadere regels

  • -

    Inwerkingtreding en citeertitel

Bovenstaande artikelen behoeven geen nadere toelichting in deze beleidsregels.

Nadere regels

In de verordening is opgenomen dat, voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, het college nadere regels kan stellen. Deze nadere regels zijn beschreven in deze bijlage.

Valt begeleiding/zorg voor een cliënt ouder dan 18 jaar alleen onder de Wmo 2015 of kan het ook onder de Jeugdwet vallen? 

In principe kan een jongere die ouder is dan 18 jaar geen aanspraak maken op een voorziening voor jeugdhulp op grond van de Jeugdwet. In de meeste gevallen zal op dat moment namelijk een voorziening vanuit een andere wet (bijvoorbeeld Wmo, AWBZ of Zvw) kunnen worden ingezet.

In enkele gevallen kan het echter zijn dat specifieke jeugdhulp vanuit de Jeugdwet doorloopt tot 23 jaar, omdat er geen andere wet is die de hulp na het 18e jaar biedt. Daarvan is sprake bij jeugdhulp die voor 1 januari 2015 onder de wet op de Jeugdzorg viel. Denk hierbij aan het verblijf van een jeugdige in een pleeggezin. Ook het verblijf in een begeleid kamertrainingstraject is jeugdhulp die voor 1 januari 2015 op grond van de Wet op de Jeugdzorg werd geboden en dus na het bereiken van het 18e jaar zou kunnen doorlopen op grond van de Jeugdwet. Dan zal er echter wel ook sprake moeten zijn van één van de volgende 3 situaties:

  • 1.

    De jeugdige ontving voordat hij 18 jaar werd al jeugdhulp en voortzetting van deze hulp is noodzakelijk.

  • 2.

    Voor de jeugdige is voordat hij 18 jaar werd bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is.

  • 3.

    Na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd, wordt binnen een termijn van een half jaar vastgesteld dat hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is.

Als één van bovenstaande situaties zich voordoet, dan kan de jeugdige dus ook nadat hij 18 jaar is geworden aanspraak maken op jeugdhulp op grond van de Jeugdwet.

Overdracht Jeugd 18- naar 18+

  • 1.

    Als een cliënt met een maatwerkvoorziening, 18 jaar wordt, vindt er in principe overdracht plaats naar de WMO.

  • 1.

    Uitzonderingen op deze overdracht zijn cliënten van wie de hulp eindig is, dat wil zeggen dat de hulp niet langer dan ongeveer een half jaar doorloopt, of voor wie er inhoudelijke argumenten zijn om de hulp bij dezelfde zorgverlener te houden, ervan uitgaande dat deze zorgverlener gecontracteerd is voor jeugdhulp en niet voor de Wmo.

  • 2.

    Vanuit het Centrum Jeugd en Gezin vindt er op de leeftijd van 18 jaar altijd een warme overdracht plaats:

    • -

      Er wordt contact opgenomen met de Wmo-consulent en;

    • -

      er worden afspraken in TOP gemaakt en via de mail vastgelegd.

Naar boven