Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2016 gemeente Oisterwijk

 

De raad van de gemeente Oisterwijk:

  • gelet op artikel 108 en 147 van de Gemeentewet;

  • gelet op de artikelen 8, 8a en 8b Participatiewet;

  • gelet op artikel 35 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • gelet op artikel 35 wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • gelet op het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

  • gelet op de wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 2 februari 2016

Besluit vast te stellen :

de Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2016 gemeente Oisterwijk

 

 

INHOUDSOPGAVE

§ 1. Algemeen…………………………………………………………………… 4

§ 2. Re-integratie en tegenprestatie………………………………………….. 6

§ 2.1 Algemene bepalingen…………………………………………… 6

§ 2.2 Voorzieningen.…………………………………………………… 7

§ 2.3 Voorzieningen voor mensen met verminderde loonwaarde

of beperkingen richting werk…………………………………. 8

§ 2.4 Studietoeslag…………………………………………………..... 9

§ 2.5 Tegenprestatie…………………………………………………… 9

§ 3. Afstemming en bestuurlijke boete………………………………………. 11

§ 3.1 Algemene bepalingen………………………………………….. 11

§ 3.2 Gedragingen en bijbehorende maatregelen………………….. 13

§ 3.2.1 Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen

met betrekking tot de arbeidsinschakeling………………... 13

§ 3.2.2 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen

met betrekking tot de arbeidsinschakeling………………... 14

§ 3.2.3 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging………… 14

§ 3.3 Bestuurlijke boete……………………………………………….. 16

§ 3.3.1 Schending inlichtingenplicht…………………………………. 16

§ 3.3.2 Bescherming beslagvrije voet bij verrekening wegens recidive 16

§ 4. Bestrijden misbruik en oneigenlijk gebruik (handhaving)……………… 17

§ 5. Slotbepalingen……………………………………………………………… 18

§ 1 A lgemeen

Artikel 1 Definities

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      P-wet: Participatiewet;

    • b.

      Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • c.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • d.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • e.

      De wet: de P-wet, IOAW, IOAZ en Bbz tezamen;

    • f.

      Algemene bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de P-wet;

    • g.

      Bijstandsnorm: 1° toepasselijke norm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de P-wet, of 2° grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW/IOAZ voor zover sprake is van een uitkering op grond van de IOAW/IOAZ;

    • h.

      Grondslag: de uitkeringsnorm zoals bedoeld in artikel 5 van de IOAW/IOAZ;

    • i.

      Bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de P-wet;

    • j.

      Belanghebbende: de alleenstaande, alleenstaande ouder of het gezin dat recht heeft op een uitkering dan wel een voorziening in het kader van de wet;

    • k.

      Uitkering: in de context van deze verordening wordt onder uitkering verstaan de bijstandsuitkering of de grondslag IOAW/IOAZ;

    • l.

      Uitkeringsgerechtigde: een persoon die een uitkering ontvangt ingevolge de P-wet, IOAW/IOAZ;

    • m.

      Re-integratieverplichting: de verplichting om gebruik te maken van een voorziening gericht op inschakeling in of het verkleinen van de afstand tot arbeid waaronder begrepen begeleiding naar maatschappelijke participatie en het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en/of de geschiktheid voor scholing/opleiding;

    • n.

      Inlichtingenplicht: de verplichtingom op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk is dat deze van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand;

    • o.

      Medewerkingsverplichting: de verplichting ommee te werken aan de noodzakelijk geachte voorziening, aan een onderzoek naar het recht op uitkering, eventueel via een huisbezoek als ook naar de voortgang van het re-integratietraject;

    • p.

      Benadelingsbedrag: het bedrag dat ten onrechte of teveel is of wordt verleend als uitkering;

    • q.

      Recidive: hiervan is sprake wanneer een belanghebbende zich binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging zoals die genoemd wordt in deze verordening dan wel de wet. Alleen bij de boete is de recidiveperiode vastgesteld op 5 jaar.

    • r.

      Verlaging/m aatregel: het verlagen van de bijstand of grondslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de P-wet resp. 20, tweede lid, van de IOAW/IOAZ;

    • s.

      Waarschuwing: het besluit waarin afgezien wordt van het opleggen van een maatregel of boete, maar waarin wel wordt bevestigd dat er sprake is van het verwijtbaar niet nakomen van verplichtingen;

    • t.

      Voorziening: een door het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op inschakeling in de arbeid of zelfstandige maatschappelijke participatie waaronder begrepen een onderzoek naar de belastbaarheid en de noodzaak tot inzet van loonkostensubsidie;

    • u.

      Doelgroep re-integratie: personen aan wie op grond van artikel 7, eerste lid, onder a, van de P-wet of op grond van artikel 34 van de IOAW/IOAZ door de gemeente ondersteuning bij re-integratie kan worden geboden;

    • v.

      Participatie: het naar vermogen meedoen in de samenleving door o.a. het verrichten van betaald regulier of gesubsidieerd werk, het volgen van scholing, het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten of een tegenprestatie;

    • w.

      Loonkostensubsidie: de subsidie op de loonsom die het college kan verstrekken aan een werkgever om een werknemer met een verminderde loonwaarde vanwege een beperking al dan niet tijdelijk in dienst te nemen;

    • x.

      Verminderde loonwaarde: hiervan is sprake wanneer een persoon vanwege een beperking niet in staat is het wettelijk minimum uurloon te verdienen;

    • y.

      Plan van aanpak: een plan van aanpak zoals bedoeld in artikel 44a van de P-wet;

    • z.

      Tegenprestatie: onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten die worden verricht, eventueel naast of in aanvulling op beloonde arbeid, en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De werkzaamheden hoeven niet te leiden tot het versterken van het arbeidsperspectief en dienen als tegenprestatie voor de ontvangen uitkering;

    • aa.

      Wachttijd (27-):wettelijk bepaalde periode van vier weken waarin de belanghebbende jonger dan 27 jaar verplicht is zelf op zoek te gaan naar werk en om de mogelijkheden van regulier onderwijs te onderzoeken. Pas hierna wordt de aanvraag ingediend en het recht op inkomensondersteuning en ondersteuning naar participatie onderzocht;

    • ab.

      Duurzame arbeidsinschakeling: algemeen geaccepteerde arbeid die over een periode van ten minste zes maanden wordt verricht en waar geen voorziening aan verbonden is in de vorm van loonkostensubsidie;

    • ac.

      Bestuurlijke boete: een boete die door een daartoe bevoegde overheidsdienst zonder tussenkomst van het Openbaar Ministerie of een rechter kan worden opgelegd. Deze boete heeft een straffend karakter;

    • ad.

      Beslagvrije voet: beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, deel van het inkomen waarop geen beslag mag worden gelegd;

    • ae.

      Recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de P-wet;

    • af.

      Bezit : waarde van de bezittingen waarover belanghebbende of diens gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, met uitzondering van het in de bewoonde woning met bijbehorend erf gebonden vermogen, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de P-wet;

    • ag.

      Verrekenen : de verrekening als bedoeld in artikel 60, vierde lid, van de P-wet;

    • ah.

      Mantelzorg: langdurige zorg, gedurende 10 uur of meer per week, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

    • ai.

      Flankerende voorziening: de inzet van deze voorziening is een randvoorwaarde voor de belanghebbende voor deelname aan re-integratievoorzieningen en nakoming van arbeidsverplichtingen (waaronder schuldhulpverlening en kinderopvang);

    • aj.

      No-risk polis: een verzekering die de financiële gevolgen van ziekte van de in dienst genomen uitkeringsgerechtigde voor een werkgever afdekt;

    • ak.

      Participatiepartner: re-integratiebedrijf, werkgever of maatschappelijke partner, waarmee de gemeente samenwerkt in het kader van de P-wet.

§ 2 Re-integratie en t egenprestatie

§ 2.1 A lgemene bepalingen

Artikel 2 Opdracht en taak van het college

  • 1.

    Het college biedt ondersteuning krachtens deze verordening ten behoeve van de persoon die behoort tot de doelgroep re-integratie en die dit naar het oordeel van het college nodig heeft bij de arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 3.

    Het college houdt bij het aanbieden van een voorziening of ondersteuning rekening met de mogelijkheden en omstandigheden van de belanghebbende. Deze omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon zoals beschreven in de beleidsregels, eventuele structurele beperkingen, de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk.

  • 4.

    Het college bevordert de beschikbaarheid en de inzet van flankerende voorzieningen die belemmeringen voor re-integratie en arbeidsinschakeling kunnen opheffen.

  • 5.

    Het college kan bij het bepalen van het aanbieden van voorzieningen prioriteren naar gelang de financiële mogelijkheden en rekening houden met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 6.

    Het college kan budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen of doelgroepen en draagt daarbij zorg voor een evenwichtige verdeling.

Artikel 3 Aanspraak

  • 1.

    Voorzieningen kunnen worden verstrekt aan een belanghebbende dan wel aan de werkgever van de belanghebbende.

  • 2.

    Het college stemt de ondersteuning en voorzieningen af op het vergroten van de zelfredzaamheid van de belanghebbende via de kortste weg naar duurzame arbeidsinschakeling dan wel een zo hoog mogelijke arbeidsproductiviteit.

  • 3.

    Het college legt het individuele aanbod van een voorziening aan een persoon vast in een plan van aanpak.

  • 4.

    Er bestaat geen aanspraak op ondersteuning voor zover er een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die voldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie.

  • 5.

    Een persoon die behoort tot de doelgroep re-integratie maar geen bijstandsuitkering ontvangt, heeft geen aanspraak op ondersteuning krachtens deze verordening indien:

    • a.

      het gezinsinkomen hoger is dan 110% van het wettelijk minimumloon en/of het vermogen hoger is dan het maximaal vrij te laten vermogen conform de P-wet;

    • b.

      deze persoon betaalde arbeid verricht gedurende meer dan 12 uur per week, tenzij de voorziening nodig is om dit werk te behouden dan wel uit te breiden;

    • c.

      niet redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze persoon bereid dan wel in staat is om tenminste 12 uur per week algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten.

  • 6.

    De restricties zoals opgenomen in lid 5 kunnen buiten beschouwing worden gelaten, indien het een jonggehandicapte met arbeidsvermogen betreft, die na 31 december 2014 is uitgestroomd uit het praktijkonderwijs, het voortgezet speciaal onderwijs of een ROC-entree opleiding. Dit geldt enkel voor de voorzieningen die daartoe in de beleidsregels zijn aangewezen en tot uiterlijk een jaar na de datum van uitstroom.

  • 7.

    Het college kan besluiten enige tijd geen voorziening aan te bieden als een eerdere voorziening voortijdig is beëindigd vanwege een reden, zoals opgenomen in artikel 5, sub a en e, van deze verordening.

§ 2.2 V oorzieningen

Artikel 4 Voorzieningen

  • 1.

    Het college kan een persoon behorende tot de doelgroep re-integratie:

    • a.

      (laten) bemiddelen naar algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      begeleiden bij het zoeken naar en verkrijgen van arbeid;

    • c.

      ondersteunen bij het zoveel mogelijk wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling, waaronder begeleiding op en aanpassingen van de werkplek en scholing;

    • d.

      verwijzen naar en ondersteunen bij deelname aan maatschappelijke participatie;

    • e.

      anderszins een voorziening verstrekken in verband met bepaalde specifieke re-integratie activiteiten, nader te bepalen in de beleidsregels zoals vermeld in lid 3 van dit artikel.

  • 2.

    Het college kan aan een werkgever (financiële) ondersteuning bieden ten behoeve van een belanghebbende die behoort tot de doelgroep re-integratie, anders dan de loonkostensubsidie, zoals opgenomen in § 2.3 van deze verordening.

  • 3.

    Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening beleidsregels vast, waarin de voorzieningen en de bijbehorende voorwaarden zijn opgenomen, voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

Artikel 5 Beëindigen van een voorziening

Het college kan een voorziening beëindigen als:

  • a.

    de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de P-wet of de artikelen 13 en 37 van de IOAZ/IOAW niet (langer) nakomt;

  • b.

    de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep re-integratie;

  • c.

    de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorziening, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 2, van de P-wet;

  • d.

    naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling of niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening;

  • e.

    de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;

  • f.

    de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening en de beleidsregels worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

  • g.

    door het college wordt vastgesteld dat voortzetting van de voorziening niet wenselijk is, omdat de participatiepartner niet of in onvoldoende mate aan de op hem rustende verplichtingen krachtens het Burgerlijk Wetboek en/of de geldende voorwaarden voldoet.

Artikel 6 Participatie(plaats) voor personen ouder dan 27 jaar

  • 1.

    Het college kan ter uitvoering van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de P-wet een uitkeringsgerechtigde voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten zoals bedoeld in artikel 10a van de P-wet.

  • 2.

    Een uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht zoals bedoeld in artikel 10a van de P-wet, ontvangt conform lid 6 van dat artikel ieder half jaar een premie mits naar vermogen is meegewerkt aan het vergroten van de kans op arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Het college kan op basis van artikel 10a van de P-wet of artikel 38a van de IOAW/IOAZ aan uitkeringsgerechtigden van 27 jaar of ouder die niet beschikken over een startkwalificatie scholing aanbieden met als doel de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen.

  • 4.

    De premie bedraagt per jaar 25% van het bedrag genoemd in artikel 31, tweede lid, onder j, van de P-wet.

  • 5.

    Het college stelt beleidsregels op ten aanzien van de participatieplaats, voor wat betreft de premie zoals bedoeld in lid 2, de scholing zoals bedoeld in lid 3 en de voorwaarden en verplichtingen die daaraan verbonden zijn.

§ 2.3 V oorzieningen voor mensen met verminderde loonwaarde of beperkingen richting werk

Artikel 7 Participatievoorziening beschut werk

  • 1.

    Het college kan, bij wijze van voorselectie, ambtshalve beoordelen of een belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de P-wet, uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Het college selecteert voor deze beoordeling uitsluitend personen met beperkingen richting werk.

  • 2.

    Indien uit de voorselectie, zoals bedoeld in lid 1, een belanghebbende naar voren komt die vermoedelijk uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, dan kan het college een advies ter beoordeling van het arbeidsvermogen inwinnen bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.

  • 3.

    Indien het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen vaststelt dat het een belanghebbende betreft die alleen met een hoge mate van ondersteuning en aanpassing van het werk in staat is om arbeid te verrichten, dan kan het college, indien er een of meerdere voorzieningen zoals bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de P-wet, beschikbaar zijn, een advies beschut werk aanvragen.

  • 4.

    Het college kan ten behoeve van de persoon, van wie het college heeft geoordeeld dat hij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden kan werken, alle overige voorzieningen inzetten, zoals opgenomen in de P-wet en deze verordening.

  • 5.

    Het college bepaalt het aantal in te zetten plekken beschut werk ten behoeve van de onder lid 1 genoemde doelgroep.

  • 6.

    Het college kan personen, zoals bedoeld in lid 1, een alternatieve passende voorziening aanbieden, wanneer er geen voorziening, zoals bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de P-wet, voorhanden is.

Artikel 8 No-risk polis (tijdelijk vervallen – zie toelichting)

Artikel 9 Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie en loonwaarde

  • 1.

    Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

  • 2.

    Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:

    • a.

      een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de P-wet; en

    • b.

      die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen; en

    • c.

      die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.

  • 3.

    De loonwaarde wordt bepaald aan de hand van de regionaal overeengekomen gevalideerde methodiek Dariuz.

§ 2.4 S tudietoeslag

Artikel 10 Indienen verzoek

Een verzoek voor studietoeslag als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de P-wet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 11 M ogelijkheid tot verdienen wettelijk minimumloon

Het college controleert of de aanvrager voldoet aan de vereisten van artikel 36b van de P-wet en stelt vast of de belanghebbende niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie. Bij twijfel vraagt het college een externe organisatie om advies.

Artikel 12 Eenmaal per periode individuele studietoeslag verlenen

Een persoon kan slechts eenmaal per 6 maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.

Artikel 13 Hoogte individuele studietoeslag

Een individuele studietoeslag bedraagt € 225,00 netto per maand.

Artikel 14 Betaling individuele studietoeslag

Een individuele studietoeslag wordt per maand uitbetaald.

§ 2.5 Tegenprestatie

Artikel 15 Doelgroep en doel tegenprestatie

  • 1.

    Tot de doelgroep van de tegenprestatie behoren alle belanghebbenden van 18 jaar of ouder, die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt en die een uitkering ontvangen op grond van de wet.

  • 2.

    Het doel van het verrichten van een tegenprestatie is om belanghebbenden maatschappelijk nuttige werkzaamheden te laten verrichten.

Artikel 16 Inhoud van een tegenprestatie

  • 1.

    Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

  • a.

    naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt; en

  • b.

    niet zijn bedoeld als re-integratie instrument; en

  • c.

    niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

  • 2.

    Het college stelt ter nadere uitvoering van de tegenprestatie beleidsregels vast waarin wordt vastgelegd welke aanvullende werkzaamheden het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

Artikel 17 Het opdragen van een tegenprestatie

  • 1.

    Het college kan een belanghebbende een tegenprestatie opdragen.

  • 2.

    Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:

  • a.

    de belanghebbende moet de tegenprestatie naar vermogen kunnen verrichten;

  • b.

    de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende worden in aanmerking genomen;

  • c.

    de wensen van de belanghebbende ten aanzien van de inhoud van de tegenprestatie, waaronder begrepen een eventueel voorstel voor wat betreft de inhoud van de tegenprestatie van de belanghebbende zelf.

Artikel 18 Duur en omvang van een tegenprestatie

  • 1.

    De uitvoering van de tegenprestatie wordt opgedragen voor een maximale duur van twaalf maanden.

  • 2.

    De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal acht uur per week.

  • 3.

    De tegenprestatie kan binnen een periode van 12 maanden slechts eenmaal worden opgedragen.

Artikel 19 Afzien van het opleggen van een tegenprestatie

  • 1.

    Het college draagt geen tegenprestatie op indien een belanghebbende mantelzorg verricht.

  • 2.

    Het college draagt geen tegenprestatie op indien de belanghebbende naar het oordeel van het college reeds voldoende maatschappelijk nuttige activiteiten verricht.

  • 3.

    Het college kan afzien van het opleggen van de tegenprestatie aan bepaalde groepen uitkeringsgerechtigden en legt dat, indien van toepassing, vast in beleidsregels.

§ 3 Afstemming en bestuurlijke boete

§ 3.1 Algemene bepalingen

Artikel 20 Het opleggen van een verlaging van de uitkering

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan zoals bedoeld in de P-wet dan wel de verplichtingen genoemd in deze verordening en/of de wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, van de P-wet en artikel 13 van de IOAW/IOAZ, niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich zeer ernstig misdragen zoals omschreven in artikel 34 van deze verordening, wordt overeenkomstig deze verordening een verlaging van de uitkering opgelegd.

  • 2.

    Een verlaging van de uitkering wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij of zijn gezin verkeert.

Artikel 21 Besluit

  • 1.

    In het besluit tot het opleggen van de verlaging of waarschuwing van de uitkering wordt in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging/waarschuwing, de eventuele duur en hoogte van de verlaging als ook de afweging van de individuele belangen zoals bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen dan wel het geven van een waarschuwing op grond van deze verordening. Daarom tellen ook deze besluiten mee voor recidive.

Artikel 22 Afzien van het opleggen van een verlaging

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een verlaging indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan 2 jaar voor constatering daarvan door het college heeft plaatsgevonden en het geen gedraging betreft zoals bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de P-wet (geüniformeerde arbeidsverplichtingen).

  • 2.

    Het college kan afzien van het opleggen van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Indien het college afziet van het opleggen van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt aan de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 23 Ingangsdatum, tijdvak en recidive

  • 1.

    Tenzij in deze verordening anders is bepaald, gaat de verlaging in op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de verlaging van de uitkering aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd als er sprake is van een besluit op aanvraag, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald. In deze situatie werkt het verlagen van de uitkering terug tot de ingangsdatum van de uitkering dan wel de datum waarop het verzuim betrekking heeft.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor levensonderhoud hebben ontvangen in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz, de verlaging met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

  • 4.

    Bij samenloop van verschillende gedragingen die het niet nakomen van verplichtingen inhouden, wordt de hoogte en duur van de verlaging vastgesteld op de gedraging met de hoogste verlaging.

  • 5.

    De uitkering wordt verlaagd voor de duur van één maand, tenzij sprake is van:

  • a.

    recidive, dan wordt de duur van de verlaging verdubbeld tenzij in deze verordening anders is bepaald;

  • b.

    verwijtbaar gedrag waarvoor in deze verordening een afwijkende duur is vastgesteld.

  • 6.

    Indien door beëindiging van de uitkering de verlaging niet of niet volledig kan worden toegepast, kan bij een eventuele nieuwe aanvraag binnen de termijn van 1 jaar de verlaging of het deel dat nog niet is uitgevoerd alsnog worden geëffectueerd.

Artikel 24 De berekeningsgrondslag van de verlaging

  • 1.

    De verlaging wordt toegepast op de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2.

    Deze verlaging bestaat uit een percentage van de toepasselijke bijstandsnorm, dan wel uit een percentage van het benadelingsbedrag, zoals opgenomen in deze verordening.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 (onderhoudsplicht ouders) van de P-wet;

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie tot het recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft;

    • c.

      het bijzondere bijstand betreft voor woonkosten en premie voor arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die een uitkering voor levensonderhoud (hebben) ontvangen krachtens het Bbz of de IOAZ.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in de vorige leden kan bijzondere bijstand worden afgestemd op de wijze zoals beschreven in artikel 32, vijfde lid, van deze verordening wanneer sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in de vorige leden kan afstemming plaatsvinden door de bijstand bij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in de kosten van het bestaan te verstrekken als geldlening op basis van artikel 48, tweede lid, onder b, van de P-wet.

Artikel 25 Waarschuwing

  • 1.

    Het college kan bij gedragingen uit de tweede categorie zoals bedoeld in artikel 27, sub b, en artikel 29, sub b, van deze verordening, in plaats van een verlaging een waarschuwing opleggen, indien het college hiertoe in de individuele omstandigheden aanleiding ziet.

  • 2.

    Een waarschuwing wordt niet afgelegd wanneer sprake is van recidive zoals bedoeld in artikel 23, lid 5, onderdeel a, van deze verordening.

Artikel 26 Horen van belanghebbende(n)

Voordat de uitkering wordt verlaagd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Hiervan kan afgezien worden als:

  • a.

    de belanghebbende zijn zienswijze al eerder kenbaar heeft gemaakt en er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden; of

  • b.

    binnen de gestelde termijn niet is voldaan aan de inlichtingenplicht; of

  • c.

    het horen niet nodig is voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

§ 3.2 Gedragingen en bijbehorende maatregelen

§ 3.2.1 Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 27 Gedragingen P-wet

Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9 en 9a van de P-wet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    eerste categorie:

  • 1.

    het door een persoon niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak;

  • 2.

    het onvoldoende aantoonbaar trachten arbeid of passende scholing te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden gedurende de wachttijd van 4 weken na melding voor jongeren tot 27 jaar;

  • 3.

    het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de P-wet;

  • 4.

    het niet naar vermogen meewerken aan de arbeids- en re-integratieverplichtingen, die gemeente Oisterwijk verbindt aan de aanvraag levensonderhoud.

  • a.

    tweede categorie:

  • 1.

    het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de P-wet;

  • 2.

    het door een alleenstaande ouder niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen verbonden aan de in artikel 9a, eerste lid, van de P-wet bedoelde ontheffing, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht;

  • 3.

    het zich niet (tijdig) laten registeren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet (tijdig) laten verlengen van de registratie;

  • 4.

    andere gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren, niet zijnde gedragingen genoemd in artikel 18, vierde lid, van de P-wet;

  • 5.

    het niet of in onvoldoende mate meewerken aan de taaltoets zoals bedoeld in artikel 18b, tweede lid, van de P-wet, waarvoor belanghebbende een schriftelijke uitnodiging heeft ontvangen.

Artikel 28 Niet nakomen overige verplichtingen P-wet

Indien een belanghebbende nadere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de P-wet die strekken tot arbeidsinschakeling niet nakomt, wordt een verlaging van de uitkering van 50% gedurende 1 maand toegepast.

Artikel 29 Gedragingen IOAW en IOAZ

Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW/IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    eerste categorie:

  • 1.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • 2.

    het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • 3.

    het weigeren van een passend re-integratie aanbod;

  • 4.

    het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, IOAW/IOAZ;

  • 5.

    het niet naar vermogen meewerken aan de arbeids- en re-integratieverplichtingen, die gemeente Oisterwijk verbindt aan de aanvraag levensonderhoud.

  • a.

    tweede categorie:

  • 1.

    het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • 2.

    het niet naar vermogen meewerken aan een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, IOAW/IOAZ, waaronder begrepen het niet naar vermogen deelnemen aan taalwervingslessen voor mensen die onvoldoende de Nederlandse taal beheersen;

  • 3.

    het door een alleenstaande ouder niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen verbonden aan de in artikel 38, eerste lid, IOAW/IOAZ bedoelde ontheffing, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht;

  • 4.

    het zich niet (tijdig) laten registeren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet (tijdig) laten verlengen van de registratie;

  • 5.

    andere gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren.

Artikel 30 Hoogte en duur van de verlaging

  • 1.

    De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 27 en 29 van deze verordening, wordt vastgesteld op:

  • a.

    100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie.

  • 1.

    Het college kan op basis van individuele omstandigheden besluiten om in afwijking van lid 1, onderdeel a, van dit artikel de maatregel te effectueren door gedurende 2 maanden de uitkering met 50% te verlagen.

§ 3.2.2 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 31 Duur verlaging bij schending ge üniformeerde arbeidsverplichtingen

  • 1.

    Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de P-wet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

  • 2.

    Het college kan op basis van individuele omstandigheden besluiten om in afwijking van lid 1 van dit artikel de maatregel te effectueren door gedurende 2 maanden de uitkering met 50% te verlagen.

§ 3.2.3 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 32 T ekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond, niet zijnde de gedragingen zoals genoemd in lid 4 van dit artikel en artikel 33 van deze verordening, dan wordt een verlaging van de uitkering opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    De verlaging als bedoeld in lid 1 wordt op de volgende wijze vastgesteld:

  • a.

    10% van het benadelingsbedrag als dit gelijk of lager is dan € 4.000;

  • b.

    20% van het benadelingsbedrag als dit hoger is dan € 4.000.

  • 1.

    Indien geen benadelingsbedrag kan worden vastgesteld bedraagt de verlaging 20% van de uitkering gedurende één maand.

  • 2.

    Bij het versneld interen van vermogen of het hebben gedaan van een schenking waarmee rekening zou zijn gehouden bij het verlenen van de bijstand, kan voor de duur van het eerder dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn een verlaging worden opgelegd van 100%. Deze bepaling geldt alleen voor de P-wet.

  • 3.

    Wanneer een belanghebbende bij aanvragen voor bijzondere bijstand geen gebruik maakt van een voorliggende voorziening, die gezien haar aard passend en toereikend is voor de soort kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd, wordt de bijzondere bijstand verlaagd met het bedrag waarin de voorliggende voorziening zou hebben voorzien.

  • 4.

    Als toepassing van lid 4 leidt tot onbillijkheden wordt toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 48, tweede lid, onder b, van de P-wet en wordt de uitkering verstrekt in de vorm van een geldlening voor de duur van het eerder dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn.

Artikel 33 Verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening wegens recidiveboete

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 32 van deze verordening wordt een verlaging van de uitkering opgelegd van 100% gedurende één maand, indien belanghebbende geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete, gerekend vanaf de start van de verrekening.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 32 van deze verordening wordt, indien een belanghebbende voor de aanvang van de uitkering algemeen geaccepteerde arbeid verwijtbaar niet heeft behouden, waardoor hij in bijstandsbehoeftige omstandigheden is geraakt, een verlaging toegepast gedurende een maand.

  • 3.

    De verlaging, zoals bedoeld in lid 2, wordt vastgesteld op de hoogte van het netto inkomen inclusief vakantietoeslag, maar bedraagt maximaal 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 4.

    Het inkomen, zoals bedoeld in lid 3, wordt in beginsel berekend op basis van het laatst ontvangen loon gedurende een gehele maand. Indien het een wisselend inkomen betreft, dan wordt de hoogte vastgesteld op basis van het gemiddelde maandinkomen gedurende de drie maanden voorafgaand aan het moment waarop de bijstandsbehoeftige omstandigheden aanvingen.

Artikel 34 Zeer ernstig misdragen

  • 1.

    Als de belanghebbende zich ernstig misdraagt tegenover personen en instanties, die zijn belast met de uitvoering van de P-wet, als bedoeld in artikel 9, zesde lid van de P-wet, kan de uitkering worden verlaagd.

  • 2.

    Als de belanghebbende zich ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW, IOAZ of Bbz, kan de uitkering worden verlaagd.

  • 3.

    Het agressieprotocol treedt in werking in geval van een ernstige misdraging.

  • 4.

    Het college legt een maatregel op van 100% gedurende één maand.

  • 5.

    Bij recidive legt het college een maatregel op van 100% gedurende 3 maanden.

Artik el 35 Niet nakomen van overige verplichtingen

Indien een belanghebbende een of meerdere door het college opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de P-wet, niet zijnde de gedragingen als bedoeld in artikel28 of 32 van deze verordening, niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:

  • a.

    20% gedurende 1 maand bij het niet of onvoldoende nakomen van nadere verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;

  • b.

    40% gedurende 1 maand bij het niet of onvoldoende nakomen van nadere verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand;

  • c.

    100% gedurende 1 maand bij het niet of onvoldoende nakomen van nadere verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.

§ 3.3 Bestuurlijke boete

§ 3.3.1 Schending inlichtingenplicht

Artikel 36 Niet nakomen van de inlichtingenverplichting en bestuurlijke boete

vervallen – zie toelichting

Artikel 37 Matigen en afzien van opleggen bestuurlijke boete

vervallen – zie toelichting

§ 3.3.2 Bescherming beslagvrije voet bij verrekening wegens recidive (alleen P-wet)

Artikel 38 Verrekenen zonder beslagvrije voet bij voldoende bezit

  • 1.

    Indien het bezit van een belanghebbende ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent het college de recidiveboete de eerste drie maanden zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

  • 2.

    De verrekening, bedoeld in het eerste lid, geschiedt gedurende een tijdvak van drie maanden vanaf de eerste van de maand volgend op de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

Artikel 39 Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit

  • 1.

    Indien het bezit van een belanghebbende niet ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent het college de recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt vanaf de eerste van de maand volgend op de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

  • 2.

    Aansluitend op verrekening als bedoeld in het eerste lid, verrekent het college de recidiveboete in de daarop volgende twee maanden op een dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3.

    Tot het inkomen, bedoeld in het tweede lid, worden ook middelen gerekend als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r, van de P-wet.

Artikel 40 Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet

In afwijking van de artikelen 38 en 39 van deze verordening kan het college de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet verrekenen indien:

  • a.

    aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in de artikelen 38 en 39 zou leiden tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin; of

  • b.

    anderszins sprake is van dringende redenen.

Artikel 41 Eerder opgelegde bestuurlijke boete

De artikelen in deze paragraaf zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van

de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de P-wet, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening.

§ 4 Bestrijden misbruik en oneigenlijk gebruik (handhaving)

Artikel 42 Hoogwaardig handhaven

  • 1.

    Het voorkomen en bestrijden van uitkeringsfraude dan wel van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet is ingericht naar het landelijk model voor hoogwaardig handhaven.

  • 2.

    Het college stelt beleidsregels op met betrekking tot hoogwaardig handhaven waarbij tenminste wordt aangegeven hoe wordt geregeld:

    a.de voorlichting over de regelgeving alsmede de daaraan verbonden gevolgen bij misbruik en oneigenlijk gebruik;

  • a.

    de wijze van verificatie van gegevens en van informatie uitwisseling met derden;

  • b.

    de wijze waarop controles worden uitgevoerd;

  • c.

    de wijze waarop fraude wordt opgespoord en afgehandeld.

Artikel 43 Controle

  • 1.

    Het college doet onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering en kan daarbij gebruikmaken van controlemiddelen zoals een heronderzoeksplan, huisbezoeken, risicoprofielen, bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college onderzoekt daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor het recht op bijstand.

  • 2.

    Het college doet onderzoek naar de reden van de beëindiging van de uitkering en neemt op basis daarvan besluiten met betrekking tot de rechtmatigheid van de uitkering en de wederzijds tussen het college en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.

Artikel 44 Aangifte bij het Openbaar Ministerie

Indien een schending van de inlichtingenplicht leidt tot benadeling van de gemeenten, doet het college aangifte bij het Openbaar Ministerie, in overeenstemming met de door het Openbaar Ministerie op dit punt gehanteerde uitgangspunten in de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude.

Artikel 45 Terugvorderen opgespoorde fraudebedragen

Het college stelt beleidsregels op met betrekking tot herziening, terug- en invordering waarbij tenminste wordt geregeld:

 

  •  

  • a.op welke wijze gebruik wordt gemaakt van de wettelijke bevoegdheid tot herziening, terugvordering en invordering van een verstrekte voorziening;

  • b.

    op welke wijze er geheel of gedeeltelijk van terugvordering dan wel van invordering kan worden afgezien;

  • c.

    met welke frequente heronderzoeken plaats moeten vinden.

Artikel 46 Verhaal

Het college stelt beleidsregels op met betrekking tot verhaal op de onderhoudsplicht waarin tenminste wordt geregeld:

  • a.

    op welke wijze gebruik wordt gemaakt van de wettelijke bevoegdheid tot verhaal;

  • b.

    wanneer en op welke wijze er wordt afgezien van het nemen van een verhaalsbesluit en het invorderen van de te verhalen voorziening;

  • c.

    met welke frequentie heronderzoeken plaats moeten vinden.

§ 5 Slotbepalingen

Artikel 47 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan afgeweken worden van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 48 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verzamelverordening gemeente Oisterwijk 2016’.

Artikel 49 Inwerkingtreding

De verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

Artikel 5 0 Intrekking oude verordening

  • 1.

    De ‘Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2015-A’ wordt met de inwerkingtreding van de ‘Verzamelverordening gemeente Oisterwijk 2016’ ingetrokken.

  • 2.

    Een belanghebbende aan wie op grond van paragraaf 2 van de Verzamelverordening WWB, Ioaw, Ioaz en Bbz 2015-A een voorziening is verstrekt, behoudt deze voorziening en de daaraan verbonden rechten en verplichtingen voor de duur dat deze is verstrekt en zo lang aan de voorwaarden wordt voldaan.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Oisterwijk op

17 maart 2016.

de griffier, de voorzitter,

Nelleke van Wijk Hans Janssen

Naar boven