Vaststellen van de Algemene inspraakverordening (2016, 63/168)

 

Nummer 63/168

Publicatiedatum 11 maart 2016

Agendapunt 6

Datum besluit B&W 2 februari 2016

Onderwerp

Vaststellen van de Algemene inspraakverordening

De gemeenteraad van Amsterdam

Gezien de voordracht van burgemeester en wethouders van 2 februari 2016 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 168);

Gelet op artikel 150 van de Gemeentewet;

Mede gezien het aangenomen amendement van het raadslid de heer Peters

(Gemeenteblad afd. 1, nr. 232),

Besluit:

I.vast te stellen de:

Algemene inspraakverordening

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    beleidsvoornemen: het voornemen van een bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid, het besluit tot het vaststellen of wijzigen van algemeen verbindend voorschriften en het vaststellen van een besluit van algemene strekking;

  • b.

    inspraak: gelegenheid tot het naar voren brengen van zienswijzen naar aanleiding van een beleidsvoornemen van een bestuursorgaan;

  • c.

    insprekers: ingezetenen van de gemeente Amsterdam en anderen die belanghebbende zijn.

Artikel 2: Werkingssfeer verordening

  • 1.

    Inspraak wordt verleend door het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester.

  • 2.

    Het bestuursorgaan verleent inspraak met betrekking tot een beleidsvoornemen. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing, met uitzondering van artikel 3.16, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht voor wat betreft spoedeisende gevallen bedoeld in artikel 5, lid 3.

  • 3.

    Er wordt geen inspraak verleend, als het beleidsvoornemen:

    • a.

      bij of krachtens wettelijk voorschrift van inspraak is uitgesloten of al bij of krachtens wettelijk voorschrift in een openbare voorbereidingsprocedure is voorzien;

    • b.

      is gebaseerd op hogere wet- en regelgeving die het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid biedt;

    • c.

      betrekking heeft op de begroting, de rekening, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en belastingen als bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet.

  • 4.

    Het bestuursorgaan kan besluiten van inspraak af te zien als:

    • a.

      de insprekers al op een andere manier in een vroeg stadium bij de voorbereiding van het beleidsvoornemen zijn betrokken en voldoende aannemelijk is dat het bestuursorgaan daardoor alle relevante belangen bij zijn afweging heeft kunnen betrekken;

    • b.

      het beleidsvoornemen rechtstreeks voortvloeit uit een beleidsvoornemen waarover al inspraak heeft plaatsgevonden;

    • c.

      het beleidsvoornemen van ondergeschikte betekenis is dan wel uitsluitend of hoofdzakelijk om juridisch-technische dan wel redactionele redenen plaatsvindt;

    • d.

      het beleidsvoornemen uitsluitend of hoofdzakelijk betrekking heeft op interne of organisatorische aangelegenheden van de gemeente;

    • e.

      het belang van de inspraak niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan voor kwetsbare groepen in de samenleving;

    • f.

      het beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat de uitkomst van de inspraak niet kan worden afgewacht.

Artikel 3: Inspraak voor een deel van gemeente

  • 1.

    In gevallen waarbij een beleidsvoornemen slechts gevolgen heeft of van belang is voor een deel van de gemeente, kunnen alleen de ingezetenen van dat deel inspreken.

  • 2.

    Als naar het oordeel van het betrokken bestuursorgaan het eerste lid van toepassing is, geeft het bestuursorgaan in de kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de begrenzingen van het betrokken deel aan.

Artikel 4: Vorm van inspraak

Insprekers kunnen hun zienswijzen in elk geval schriftelijk en via elektronische weg naar voren brengen. Het bestuursorgaan kan daarnaast besluiten een bijeenkomst te organiseren waarbij er mondeling kan worden gereageerd.

Artikel 5 Bekendmaking inspraak en termijn

  • 1.

    In aanvulling op artikel 3:12, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht geeft het bestuursorgaan in de kennisgeving aan wanneer inspraak mogelijk is en, als er een bijeenkomst wordt georganiseerd, waar en wanneer deze plaatsvindt. De kennisgeving wordt in elk geval op de website geplaatst en wordt op een analoge wijze gepubliceerd.

  • 2.

    De termijn voor het naar voren brengen van schriftelijke zienswijzen bedraagt minimaal zes weken. Als ook een bijeenkomst wordt georganiseerd, wordt deze niet eerder dan twee weken na de kennisgeving en niet later dan twee weken vóór het einde van de inspraaktermijn gehouden.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen kan het bestuursorgaan de termijn van inspraak verkorten tot minimaal vier weken. Als een bijeenkomst wordt georganiseerd, wordt deze in dat geval niet eerder dan één week na de kennisgeving en één week vóór het einde van de inspraaktermijn gehouden.

  • 4.

    De voor een beleidsvoornemen relevante stukken en gegevens worden gedurende de inspraakperiode op de website gezet en ter inzage gelegd. Als er gedurende de inspraakperiode stukken of gegevens verschijnen die ook van belang zijn, worden deze aan de ter inzage gelegde stukken toegevoegd.

Artikel 6: Eindverslag inspraak

  • 1.

    Na afloop van de inspraaktermijn stelt het bestuursorgaan een eindverslag vast. Dit bevat in elk geval:

    • a.

      een overzicht van de gevolgde procedure;

    • b.

      een weergave van de zienswijzen die schriftelijk en eventueel mondeling naar voren zijn gebracht;

    • c.

      een reactie op de zienswijzen waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen is overgegaan.

  • 2.

    Als het beleidsvoornemen ter besluitvorming of ter kennisname aan de gemeenteraad, het algemeen bestuur, een raadscommissie of een voorbereidende commissie wordt gezonden, wordt het eindverslag meegestuurd. Verder wordt het verslag bekend gemaakt en op de website geplaatst.

Artikel 7: Overgangsrecht

Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening is besloten inspraak te verlenen, gelden voor die inspraakprocedure de bepalingen van de Inspraakverordening 2003.

  • II.

    in te trekken de:

  • a.

    Inspraakverordening 2003, vastgesteld door de raad bij besluit van 19 juni 2003 (Gemeenteblad 2003, afd. 3A, nr. 138);

  • b.

    Inspraakverordening stadsdeel Centrum, vastgesteld door de deelraad bij besluit van 26 april 2011;

  • c.

    Inspraakverordening Amsterdam-Noord 2007, vastgesteld door de deelraad bij besluit van 18 april 2007;

  • d.

    Inspraakverordening stadsdeel Oost, vastgesteld door de deelraad bij besluit van 3 mei 2010;

  • e.

    Inspraak-participatieverordening Nieuw-West 2012, vastgesteld door de deelraad bij besluit van 25 april 2012;

  • f.

    Inspraakverordening stadsdeel West, vastgesteld door de deelraad bij besluit van 23 april 2013;

  • g.

    Inspraakverordening stadsdeel Zuid, vastgesteld door de deelraad bij besluit van 19 december 2012;

  • h.

    Inspraakverordening stadsdeel Zuidoost, vastgesteld door de deelraad bij besluit van 27 mei 2013.

  • III.

    kennis te nemen van de toelichting op de verordening:

Toelichting

Algemeen

Op grond van artikel 150 van de Gemeentewet is de gemeenteraad gehouden een inspraakverordening vast te stellen. De wetgever acht het dus van groot belang dat burgers en ondernemers bij het opstellen van gemeentelijk beleid en gemeentelijke regelgeving worden betrokken. Als burgers en ondernemers de gelegenheid krijgen om over nieuw beleid en nieuwe regelgeving mee te denken en mee te praten, dan kan dit de kwaliteit en effectiviteit vergroten. Burgers en ondernemers kunnen een nieuw licht op een zaak werpen en kunnen zorgen voor een betere praktische uitvoerbaarheid. Bovendien weten burgers en ondernemers vaak wat er precies in een bepaalde context speelt en kunnen ze creatief meedenken over oplossingen. Verder zorgt het betrekken van burgers en ondernemers ook voor het vergroten van het maatschappelijk draagvlak en de legitimiteit.

Vanwege de belangrijke bijdrage die burgers en ondernemers kunnen leveren, is in de eerste plaats het streven dat zij in een zo vroeg mogelijk stadium bij het opstellen van beleid en regelgeving worden betrokken. Daarnaast krijgen zij de gelegenheid om ten aanzien van concrete beleidsvoornemens in te spreken. In het kader van het nieuwe bestuurlijk stelsel is in dat verband besloten één uniforme inspraakverordening voor de hele stad vast te stellen. Deze geldt dan zowel voor de centrale stad als de bestuurscommissies. Binnen de hele stad geldt dan dat inspraak regel is en het afzien van inspraak uitzondering. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het aantal voorschriften terug te dringen en de verordening te moderniseren. Zo is bepaald dat als beleidsvoornemens worden vrijgegeven voor inspraak en als er een eindverslag van de inspraak is opgesteld, deze op de website worden geplaatst. Daarnaast kan van inspraak worden afgezien als burgers en ondernemers al op een andere manier bij de voorbereiding van het beleidsvoornemen zijn betrokken. Dit om ruimte te bieden aan andere vormen van burgerparticipatie.

Voor de procedurele voorschriften in de verordening is van belang dat afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de uniforme openbare voorbereidingsprocedure in beginsel ook betrekking heeft op inspraak. De Algemene wet bestuursrecht laat echter uitdrukkelijk toe dat in een verordening van de bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht wordt afgeweken. Van die ruimte is ook gebruik gemaakt. Zo geldt op grond van de Algemene wet bestuursrecht een inspraaktermijn van zes weken. Deze termijn is in deze verordening overgenomen maar in spoedeisende gevallen is op grond van de verordening ook een kortere termijn mogelijk en kan eventueel ook een langere termijn worden vastgesteld. Daarnaast biedt de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet ruimte om te bepalen dat ten aanzien van bepaalde beleidsvoornemens geen gelegenheid wordt geboden tot inspraak. Van die ruimte is ook gebruik gemaakt.

Op grond van de bevoegdheidsverdeling tussen het college van burgemeester en wethouders en de bestuurscommissies, zijn de bestuurscommissies binnen de

stedelijke kaders bevoegd om op grond van deze verordening inspraak te verlenen over een beleidsvoornemen voor zover dat voornemen haar bevoegdheid betreft.

Artikelsgewijs

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

a.beleidsvoornemen: in de verordening staat het begrip beleidsvoornemen centraal. Dit begrip is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid of algemeen verbindende voorschriften en het vaststellen van een besluit van algemene strekking. Het gaat dus niet om de vaststelling van besluiten van concrete aard of maatregelen die zich tot één of meer aanwijsbare personen richten, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd. Een voorbeeld van een besluit of maatregel van concrete aard, die zich tot een of meer bepaalde personen richten, is een vergunning. Bij dit soort besluiten en maatregelen zijn al andere manieren waarop belanghebbenden worden betrokken, zoals de mogelijkheid van het naar voren brengen van een zienswijze. Het moet dus gaan om een voornemen dat ziet op een meer algemeen belang. Bijvoorbeeld het opstellen van een nieuwe taxiverordening of een plan hoe omgegaan wordt met handhaving bij horecaklachten.

Artikel 2: Werkingssfeer verordening

In het eerste lid is verwoord dat er alleen inspraak wordt verleend door het college en de burgemeester. De gemeenteraad is niet als bestuursorgaan genoemd. Hiervoor is gekozen omdat het college het bevoegde orgaan is dan wel is belast met de voorbereiding van een door de gemeenteraad te nemen besluit. Het ligt dus voor de hand dat het college inspraak verleent vóór het een voorstel aan de raad doet. Dit neemt niet weg dat burgers en ondernemers ook bij de raad hun standpunt naar voren kunnen brengen. Dat kan middels een brief van een burger of ondernemer aan de raad en burgers en ondernemers kunnen ook bij de vergaderingen van de raadscommissies inspreken op grond van de Verordening op de raadscommissies. Tot slot kan de gemeenteraad altijd besluiten om over een beleidsvoornemen een bijeenkomst te organiseren waar burgers en ondernemers hun mening kunnen geven.

In het tweede lid is het uitgangspunt opgenomen dat voorafgaand aan de besluitvorming over een beleidsvoornemen inspraak wordt verleend. In het derde lid is bepaald wanneer dat niet aan de orde is. Zo wordt geen inspraak verleend als dit bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten, er bij of krachtens wettelijk voorschrift al in een openbare voorbereidingsprocedure is voorzien of er uitvoering moet worden gegeven aan regelgeving van het Rijk of de provincie en de gemeente hierbij weinig beleidsruimte heeft. In het vierde lid staat dat het bestuursorgaan daarnaast ook kan besluiten van inspraak af te zien. Dit bijvoorbeeld als burgers al op een andere manier in een vroeg stadium bij de voorbereiding van een beleidsvoornemen zijn betrokken en er dus een andere (meer actieve) vorm van burgerparticipatie heeft plaatsgevonden. Maar ook als het gaat om wijzigingen van beleid op ondergeschikte punten of om juridische redenen of als het belang van de inspraak niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan voor kwetsbare groepen in de samenleving.

Artikel 3: Inspraak voor een deel van gemeente

Inspraak is bedoeld om de burgers en ondernemers de gelegenheid te geven het besluitvormingsproces ten aanzien van beslissingen die hen kunnen raken, te kunnen beïnvloeden. Inspraak ziet dus specifiek op burgers en ondernemers die door een bepaald beleidsvoornemen worden getroffen. De verordening biedt dan ook de ruimte om bij beleidsvoornemens die betrekking hebben op een specifiek deel van de stad, de inspraak tot dat deel van de stad te beperken. Dit betekent overigens niet dat de kring van inspraakgerechtigden sterk kan worden beperkt. Steeds zal moeten worden nagegaan waar een bepaald beleidsvoornemen van invloed is. Soms zal dat de hele stad zijn, soms een deel van de stad of slechts een bepaalde wijk of buurt.

Ook heeft de nieuwe bepaling niet de bedoeling organisaties die de belangen behartigen die door een voorgenomen beslissing kunnen worden getroffen, uit te sluiten. Wel zal uit de statuten moeten blijken dat de behartiging van het specifieke belang waarop een beleidsvoornemen betrekking heeft, tot de taak van de instelling behoort. Vage omschrijvingen als het dienen van het algemeen belang of het bevorderen van de leefbaarheid zijn ontoereikend om als inspraakgerechtigde te worden aangemerkt. Als er onduidelijkheid bestaat over de vraag wie kunnen inspreken, zal het college of de bestuurscommissie de grenzen moeten aangeven. Vanzelfsprekend moeten deze grenzen bij twijfel ruim worden getrokken.

Artikel 4: Vorm van inspraak

Op grond van de verordening wordt in elk geval de gelegenheid geboden om schriftelijk zienswijzen naar voren te brengen. Dit kan vanzelfsprekend ook digitaal, waaronder in elk geval via e-mail. Daarnaast kan worden besloten om een bijeenkomst te organiseren waarbij ook mondeling standpunten in kunnen worden gebracht en er bovendien de mogelijkheid is om met (vertegenwoordigers van) het bestuursorgaan over het beleidsvoornemen van gedachten te wisselen. Als wordt besloten een bijeenkomst te organiseren, dan worden daarvoor ook de burgers en ondernemers uitgenodigd die schriftelijk hebben gereageerd. De bijeenkomst wordt buiten de Amsterdamse basisschoolvakanties gepland.

Artikel 5 Bekendmaking inspraak en termijn

In het eerste lid is een aantal onderwerpen genoemd die naast de in artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht vermelde punten in de kennisgeving moeten worden opgenomen. Verder wordt voorgeschreven dat de kennisgeving in elk geval op de website wordt geplaatst en op een analoge wijze wordt gepubliceerd, bijvoorbeeld door plaatsing van een advertentie in een dagblad of huis- aan huisblad of in een nieuwsbrief. In het tweede lid is er voorzien in een inspraaktermijn van minimaal zes weken. Er kan echter worden besloten meer tijd te nemen en in spoedeisende gevallen is ook een verkorting tot minimaal vier weken mogelijk (lid 3). Wat als een spoedeisend geval wordt aangemerkt wordt ter beoordeling aan het bestuursorgaan overgelaten. Het bestuursorgaan zal in het concrete geval de afweging maken of verkorten van de termijn naar vier weken noodzakelijk is.

Op grond van het vierde lid moeten bij het verlenen van inspraak alle relevante stukken op de website worden geplaatst. Daarnaast liggen deze ter inzage. Bijvoorbeeld, afhankelijk van het onderwerp, bij één of meer van de stadsloketten.

Het ligt voor de hand om de inspraaktermijn buiten de Amsterdamse schoolvakanties te laten vallen of, indien dit niet mogelijk is, om de termijn in ieder geval voor de helft buiten de Amsterdamse schoolvakanties te laten vallen.

Artikel 6: Eindverslag inspraak

Het bestuursorgaan dient na afloop van de inspraak een eindverslag op te stellen. Daarin moet worden aangegeven hoe de inspraak verlopen is, welke reacties er zijn ontvangen en wat er met die reacties is gedaan. Het eindverslag moet bekend worden gemaakt, op de website worden geplaatst en zal indien mogelijk aan degenen die een zienswijzen hebben ingediend worden toegezonden. Het eindverslag wordt mee gestuurd als het beleidsvoornemen ter besluitvorming of ter kennisname wordt voorgelegd.

Artikel 7: Overgangsrecht

In dit artikel is geregeld dat de verordening uit 2003 van toepassing is als vóór de inwerkingtreding van deze verordening is besloten inspraak te verlenen.

  • IV.

    kennis te nemen van de nota van beantwoording die is opgesteld naar aanleiding van de inspraakprocedure (zie bijlage 1).

  • V.

    te bepalen dat de Algemene inspraakverordening inwerking treedt op de derde dag na die van publicatie in het Gemeenteblad.

    Aldus besloten door de gemeenteraad voornoemd

    in zijn vergadering op 9 maart 2016.

De plv. voorzitter

E.Ünver

De raadsgriffier

mr. M. Pe

Naar boven