Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Renkum 2015

De raad van de gemeente Renkum;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 oktober 2014;

gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet;

gezien het advies van de commissie Inwoners d.d. 10 november 2014;

besluit vast te stellen de Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Renkum 2015.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

1.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • ·

    uitkering: een uitkering op grond van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

    ·

    vrijwilligerswerk: werk dat in enig verband onverplicht en onbetaald wordt verricht, voor anderen of de samenleving;

    ·

    t egenprestatie: het verrichten van naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing van de arbeidsmarkt;

    ·

    m antelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

2.

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en bijstand, de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 De tegenprestatie naar vermogen

Artikel 2. Inhoud van een tegenprestatie

1.

Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

  • a)

    naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

    b)

    niet zijn bedoeld als re-integratie instrument;

    c)

    worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht; en

    d)

    niet leiden tot verdringing.

2.

Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast waarin wordt vastgelegd welke aanvullende werkzaamheden het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

Artikel 3. Het opdragen van een tegenprestatie

1.

Het college kan personen die een uitkering ontvangen opdragen een tegenprestatie te verrichten.

2.

Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:

  • a)

    de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door een belanghebbende;

    b)

    de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende moeten in aanmerking worden genomen;

    c)

    de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een belanghebbende moeten in overweging worden genomen.

Artikel 4. Duur en omvang van een tegenprestatie

1.

De tegenprestatie kan maximaal voor de duur van 26 weken worden opgedragen.

2.

De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 20 uren per week.

Artikel 5. Vrijstelling

1.

Het college draagt geen tegenprestatie op indien:

  • a.

    de belanghebbende ten tijde van de aanvraag voor een uitkering voor ten minste één dagdeel per week vrijwilligerswerk verricht, dat te beschouwen is als een maatschappelijk nuttige activiteit;

    b.

    de belanghebbende deelneemt aan activiteiten in het kader van een re- integratie- traject;

    c.

    de belanghebbende zorgtaken verricht als mantelzorger voor ten minste acht uur per week;

    d.

    de belanghebbende een parttime baan heeft voor ten minste 20 uur per week;

2.

Het college kan op verzoek van belanghebbende het in lid 1 sub c genoemde aantal uren lager vast stellen.

Hoofdstuk 3 Beleid

Artikel 6. Verslag over beleid

1.

Het college zendt jaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid.

2.

Het verslag, zoals bedoeld in het eerste lid, bevat het advies van de cliëntenraad, als bedoeld in artikel 47 van de Participatiewet.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 8. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Renkum 2015.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 26 november 2014

De raad voornoemd.

De griffier, De voorzitter,

Toelichting

Algemene toelichting Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Renkum 2015

Het college is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te

verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. Een

belanghebbende van achttien jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is vanaf de

dag van melding gehouden naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. Dit is vastgelegd in artikel

9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar

vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te

verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de

arbeidsmarkt.

Individuele omstandigheden

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde

onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een

persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde

criteria in acht nemen.

Bij het beoordelen van de individuele omstandigheden worden de leeftijd, opleiding, werkervaring en

andere relevante persoonlijke omstandigheden meegewogen.

Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving

geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn

welke tegenprestatie van hem verwacht wordt (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr.

12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Het meewegen van de individuele omstandigheden en de duidelijke omschrijving van opgedragen

werkzaamheden hebben tot gevolgd, dat er geen standaardovereenkomsten en beschikkingen

gehanteerd mogen worden of de tegenprestatie passend is.

Geen tegenprestatie

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele

gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel

9, tweede lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een

belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet

werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De plicht tot

tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een

ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de

Participatiewet). Daarnaast kan vrijwilligerswerk van een bepaalde omvang als tegenprestatie

beschouwd worden. Belanghebbende wordt dan vrijgesteld van verdere activiteiten in het kader

van de tegenprestatie.

Naast deze vrijstellingen heeft de gemeenteraad ervoor gekozen de volgende groepen vrij te

stellen tot het leveren van een tegenprestatie:

6 Zij die een re-integratietraject volgen;

6 Zij die voor tenminste 8 uur per week mantelzorg verrichten;

6 Zij die parttime werken voor ten minste 20 uur per week;

6 Zij die voor tenminste één dagdeel (4 uur) per week vrijwilligerswerk verrichten;

In artikel 5 van de verordening worden de vrijstellingen verder uitgewerkt in urenomvang en

tijdsduur. Daarnaast heeft de raad besloten dat alleen vrijwilligerswerk dat als maatschappelijk

nuttig kan worden beschouwd voor vrijstelling in aanmerking komt.

Afstemmen

Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen

van de tegenprestatie dat de bijstand kan worden afgestemd overeenkomstig de gemeentelijke

afstemmingsverordening.

Bevoegdheid opdragen tegenprestatie

De bevoegdheid van het college om een belanghebbende te verplichten naar vermogen een

tegenprestatie te verrichten geldt al sinds 1 januari 2012. De regering meent dat de tegenprestatie voor

uitkeringsgerechtigden een gelegenheid is om te blijven participeren in de samenleving en om een

sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te behouden. Dit zijn volgens de regering ook noodzakelijke

voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).

Tegenprestatie is geen re-integratie instrument

De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te doen in de

samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het opdragen van een

tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen, maar

moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49-

50). De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet

bedoeld als re-integratieinstrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid

of van re-integratieinspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt werk boven

uitkering. Dat betekent dat eerst bekeken wordt of iemand via een re- integratietraject naar werk geleid

kan worden. Is dit (vooralsnog) niet het geval, dan wordt bezien of er een tegenprestatie opgelegd kan

worden.

Verordeningsplicht

De Wet maatregelen WWB legt de gemeenteraad de verplichting op om bij verordening regels vast te

stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan mensen met een bijstandsuitkering in de leeftijd

van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8a,

eerste lid, onderdeel b Participatiewet. Het is aan de gemeente om de duur, omvang en inhoud van de

tegenprestatie te regelen (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6).

Ontwikkelen beleid door college

Het college heeft de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een

tegenprestatie en het uitvoeren ervan overeenkomstig de verordening tegenprestatie. Dit volgt uit

artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet.

Artikelsgewijze toelichting Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Renkum

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht of de

Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van

toepassing op deze verordening.

Vrijwilligerswerk

Werk dat onverplicht is waarvoor geen loon ontvangen wordt en in georganiseerd verband voor

anderen of de samenleving uitgevoerd wordt. Hiermee onderscheid vrijwilligerswerk zich van werk in

loondienst. Bij werk in loondienst verplicht de werknemer zich om op basis van een

arbeidsovereenkomst bepaalde taken uit te voeren op een door de werkgever aangewezen plaats. De

werkgever verplicht zich om voor deze werkzaamheden een bepaald loon uit te betalen. De bepalingen

over arbeid in dienstbetrekking uit het burgerlijk wetboek vormen het juridisch kader voor de werk in

loondienst. Om iemand met vrijwilligerswerk te ontheffen van de plicht tot tegenprestatie, moet wel

bezien worden of dit werk als maatschappelijk nuttig kan worden beschouwd.

Mantelzorg

In artikel 1 van deze verordening is de definitie opgenomen van mantelzorg. Deze begripsbepaling is

gebaseerd op het begrip zoals dat wordt gehanteerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning (zie

artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet maatschappelijke ondersteuning). Onder mantelzorg wordt

verstaan: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een

hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks

voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Het

begrip 'mantelzorg' is van belang omdat artikel 6 van deze verordening bepaalt dat het college geen

tegenprestatie opdraagt indien een belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten van

mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is.

Uit kamerstukken met betrekking tot het begrip 'mantelzorg' zoals neergelegd in de Wet

maatschappelijke ondersteuning volgt dat de vier belangrijkste kenmerken van mantelzorg zijn:

6 er is een bestaande sociale relatie tussen de zorgvrager en de zorgverlener;

6 mantelzorg wordt niet verricht in een georganiseerd verband;

6 het verrichten van mantelzorg is veelal geen bewuste keuze;

6 het verlenen van mantelzorg is nooit afdwingbaar.

Deze kenmerken zijn ontleend aan diverse kamerstukken zoals TK 2004-2005, 30 169, nr. 1 (Notitie "De

mantelzorger in beeld") en TK 2005-2006, 30 131, nr. C.

Artikel 2. Inhoud van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde

onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een

persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde

criteria in acht nemen.

Artikel 3 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de inhoud van de tegenprestatie. Het

college dient maatwerk toe te passen bij het opdragen van een tegenprestatie. Rekening moet worden

gehouden met de individuele omstandigheden van belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding,

werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden immers

opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende ook in staat is de

werkzaamheden te verrichten (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649,

ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving

geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn

welke tegenprestatie van hem wordt verwacht (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr.

12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden

In artikel 3, eerste lid, van deze verordening is bepaald dat de tegenprestatie onbeloonde

maatschappelijk nuttige werkzaamheden betreffen die additioneel van aard zijn. De maatschappelijk

nuttige werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie dienen zich te onderscheiden van

werkzaamheden die door de reguliere arbeidsmarkt verricht worden. Het onderscheid tussen betaalde en

onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer economische factoren en van keuzes die

mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en/of de overheid worden gemaakt (TK 2013-2014, 33

801, nr. 3, p. 30).

Werkzaamheden die kunnen worden ingezet

Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn,

inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden voldoen aan de in artikel 3, eerste lid, van

deze verordening genomen de voorwaarden. Dit betekent dat de als tegenprestatie in te zetten

werkzaamheid:

a) naar zijn aard niet is gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

b) niet is bedoeld als re-integratieinstrument;

c) wordt verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin deze worden

verricht; en

d) niet leidt tot verdringing.

Deze voorwaarden zijn gebaseerd op de belangrijkste kenmerken van de tegenprestatie die volgen uit de

parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).

In de beleidsregels kan het college vastleggen welke werkzaamheden in ieder geval als tegenprestatie

kunnen worden ingezet (artikel 3, tweede lid, van deze verordening). Deze werkzaamheden voldoen aan

de in artikel 3, eerste lid, van deze verordening gestelde voorwaarden.

Samenwerking met maatschappelijke organisaties: De gemeente kan voor het werven van

maatschappelijk nuttige werkzaamheden samenwerken met maatschappelijke organisaties zoals:

welzijnsinstellingen, vrijwilligerswerkorganisaties, buurthuizen en/of sportvoorzieningen. Om ervoor te

zorgen dat voldoende maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, is het van belang dat

contacten worden onderhouden met maatschappelijke organisaties. Een vrijwilligersvacaturebank bij een

vrijwilligerscentrale kan een belangrijk hulpmiddel zijn om het aanbod van maatschappelijk nuttige

werkzaamheden te bepalen. De gemeente kan ervoor kiezen uitsluitend werkzaamheden binnen de

gemeentegrenzen als tegenprestatie in te zetten of werkzaamheden zowel binnen als buiten de

gemeentegrenzen in te zetten. Zie hierover de toelichting bij artikel 7 van deze verordening.

De gemeente kan voor het werven van

maatschappelijk nuttige werkzaamheden samenwerken met maatschappelijke organisaties zoals:

welzijnsinstellingen, vrijwilligerswerkorganisaties, buurthuizen en/of sportvoorzieningen. Om ervoor te

zorgen dat voldoende maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, is het van belang dat

contacten worden onderhouden met maatschappelijke organisaties. Een vrijwilligersvacaturebank bij een

vrijwilligerscentrale kan een belangrijk hulpmiddel zijn om het aanbod van maatschappelijk nuttige

werkzaamheden te bepalen. De gemeente kan ervoor kiezen uitsluitend werkzaamheden binnen de

gemeentegrenzen als tegenprestatie in te zetten of werkzaamheden zowel binnen als buiten de

gemeentegrenzen in te zetten. Zie hierover de toelichting bij artikel 7 van deze verordening.

Tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing

De tegenprestatie mag niet worden ingezet in het kader van de re-integratie. De tegenprestatie mag

bovendien niet direct gericht zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt en is dan ook niet bedoeld als reintegratieinstrument.

Het betreffen werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op

reguliere arbeid en die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Reguliere werkzaamheden kunnen daarom niet als tegenprestatie worden ingezet. De tegenprestatie

mag het accepteren van passende arbeid of van re-integratie-inspanningen niet belemmeren. Het

uitgangspunt werk boven uitkering staat voorop. Dit volgt uit artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de

Participatiewet en de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).

Lid 3:

Het belang van de belanghebbende en de samenleving.

De tegenprestatie moet motiverend worden ingezet, waarbij tegemoet wordt gekomen aan het

individuele en het collectieve belang.

Bij het opdragen van de tegenprestatie wordt rekening gehouden met de eigen inbreng van de

belanghebbenden. De belanghebbende wordt gemotiveerd eigen ideeën aan te dragen. Het individuele

belang van de belanghebbende wordt gediend met de bijdragen die de tegenprestatie levert aan het

verminderen van de kwetsbare positie waarin hij/ zij zich bevindt. Daarnaast moet de tegenprestatie een

bijdrage leveren aan het sociale leefklimaat en de leefbaarheid in de stad. Met het opdragen van de

tegenprestatie wordt dus zowel een individueel als collectief belang gediend.

Artikel 3. Het opdragen van een tegenprestatie

Het college heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Het college bepaalt uiteindelijk of,

en zo ja welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen een besluit tot het opdragen van een

tegenprestatie kan bezwaar en beroep worden aangetekend (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49).

Geen tegenprestatie

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele

gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9,

tweede lid, van de Participatiewet).

De verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende

die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar

arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet) De verplichting tot tegenprestatie is niet

van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel

9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).

Weigering tegenprestatie Het college dient bij weigering van belanghebbende om de tegenprestatie te

verrichten, op basis van het individuele geval de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel te

bepalen (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).

Het college dient bij weigering van belanghebbende om de tegenprestatie te

verrichten, op basis van het individuele geval de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel te

bepalen (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).

Factoren opdragen tegenprestatie

In artikel 3 van deze verordening is neergelegd met welke factoren het college rekening moet houden bij

het opdragen van een tegenprestatie. Deze factoren worden hierna toegelicht.

a. tegenprestatie 'naar vermogen' De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden,

moeten naar vermogen door een belanghebbende verricht kunnen worden. De term 'naar

vermogen' heeft betrekking op de mogelijkheden waarover een belanghebbende beschikt om

deze werkzaamheden te verrichten. Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige

werkzaamheden kunnen worden opgedragen aan elke uitkeringsgerechtigde (TK 2013-2014, 33

801, nr. 3, p. 30).

De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden,

moeten naar vermogen door een belanghebbende verricht kunnen worden. De term 'naar

vermogen' heeft betrekking op de mogelijkheden waarover een belanghebbende beschikt om

deze werkzaamheden te verrichten. Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige

werkzaamheden kunnen worden opgedragen aan elke uitkeringsgerechtigde (TK 2013-2014, 33

801, nr. 3, p. 30).

b. persoonlijke situatie en individuele omstandigheden belanghebbende Bij het opdragen van de

tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke situatie en individuele

omstandigheden van een belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding en werkervaring

(Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Hierbij wordt rekening gehouden met het fysieke en psychische vermogen van een

belanghebbende. Bij het opdragen van de tegenprestatie dient het college maatwerk te leveren.

Voorts wordt bij opdragen van een tegenprestatie rekening gehouden met praktische

omstandigheden zoals reistijd, beschikbaarheid van kinderopvang en/of belanghebbende al

maatschappelijke activiteiten verricht.

Bij het opdragen van de

tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke situatie en individuele

omstandigheden van een belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding en werkervaring

(Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Hierbij wordt rekening gehouden met het fysieke en psychische vermogen van een

belanghebbende. Bij het opdragen van de tegenprestatie dient het college maatwerk te leveren.

Voorts wordt bij opdragen van een tegenprestatie rekening gehouden met praktische

omstandigheden zoals reistijd, beschikbaarheid van kinderopvang en/of belanghebbende al

maatschappelijke activiteiten verricht.

c. persoonlijke wensen en kwaliteiten belanghebbende Bij het opdragen van de verplichting tot

tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke wensen en kwaliteiten van

belanghebbende. De regering vindt het immers belangrijk dat een belanghebbende invloed heeft

op de keuze van de activiteiten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 47). Belanghebbende kan zelf

ideeën aandragen voor de als tegenprestatie te verrichten werkzaamheden. Het college kan in

beleidsregels bepalen wanneer een belanghebbende zijn keuze voor het verrichten van

maatschappelijk nuttige activiteit kenbaar maakt aan het college. Het college beoordeelt de door

belanghebbende zelf aangedragen ideeën en kan besluiten om het voorstel van belanghebbende

over te nemen en die werkzaamheden in te zetten als tegenprestatie. Uiteraard moet die

werkzaamheid voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 3 van deze verordening en moet

die werkzaamheid beschikbaar zijn. Het college is niet gehouden te voldoen aan de wensen van

een belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling meenemen. Draagt belanghebbende

geen ideeën aan, dan legt het college belanghebbende een lijst met keuzemogelijkheden voor

van maatschappelijk nuttige werkzaamheden die voorhanden zijn.

Bij het opdragen van de verplichting tot

tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke wensen en kwaliteiten van

belanghebbende. De regering vindt het immers belangrijk dat een belanghebbende invloed heeft

op de keuze van de activiteiten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 47). Belanghebbende kan zelf

ideeën aandragen voor de als tegenprestatie te verrichten werkzaamheden. Het college kan in

beleidsregels bepalen wanneer een belanghebbende zijn keuze voor het verrichten van

maatschappelijk nuttige activiteit kenbaar maakt aan het college. Het college beoordeelt de door

belanghebbende zelf aangedragen ideeën en kan besluiten om het voorstel van belanghebbende

over te nemen en die werkzaamheden in te zetten als tegenprestatie. Uiteraard moet die

werkzaamheid voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 3 van deze verordening en moet

die werkzaamheid beschikbaar zijn. Het college is niet gehouden te voldoen aan de wensen van

een belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling meenemen. Draagt belanghebbende

geen ideeën aan, dan legt het college belanghebbende een lijst met keuzemogelijkheden voor

van maatschappelijk nuttige werkzaamheden die voorhanden zijn.

Als belanghebbende geen voorkeur kenbaar maakt of er geen keuzemogelijkheid is, legt het

college een werkzaamheid op. Het is immers aan het college, en niet aan een belanghebbende,

een tegenprestatie op te dragen aan belanghebbende.

ls belanghebbende geen voorkeur kenbaar maakt of er geen keuzemogelijkheid is, legt het

college een werkzaamheid op. Het is immers aan het college, en niet aan een belanghebbende,

een tegenprestatie op te dragen aan belanghebbende.

d. Factor: maatschappelijke activiteiten en vrijwilligerswerk door belanghebbende Het college houdt

er bij het opdragen van de plicht tot tegenprestatie rekening met het eventuele gegeven dat een

belanghebbende al maatschappelijk actief is (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Indien een

belanghebbende al een maatschappelijke activiteit verricht, kan het college in bepaalde gevallen

besluiten deze maatschappelijke activiteit aan te merken als tegenprestatie of deze persoon te

ontheffen van de verplichting tot tegenprestatie. Ook kan de omstandigheid dat een

belanghebbende maatschappelijke activiteit verricht, ertoe leiden dat hiermee rekening wordt

gehouden bij het vaststellen van de tegenprestatie, met name de duur en de omvang van de

tegenprestatie. Een voorbeeld van maatschappelijke activiteiten zijn: de zorg voor een ouder of

een gehandicapt kind. Het college beoordeelt de maatschappelijke activiteiten en houdt daarbij

rekening met de duur en omvang.

Het college houdt

er bij het opdragen van de plicht tot tegenprestatie rekening met het eventuele gegeven dat een

belanghebbende al maatschappelijk actief is (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Indien een

belanghebbende al een maatschappelijke activiteit verricht, kan het college in bepaalde gevallen

besluiten deze maatschappelijke activiteit aan te merken als tegenprestatie of deze persoon te

ontheffen van de verplichting tot tegenprestatie. Ook kan de omstandigheid dat een

belanghebbende maatschappelijke activiteit verricht, ertoe leiden dat hiermee rekening wordt

gehouden bij het vaststellen van de tegenprestatie, met name de duur en de omvang van de

tegenprestatie. Een voorbeeld van maatschappelijke activiteiten zijn: de zorg voor een ouder of

een gehandicapt kind. Het college beoordeelt de maatschappelijke activiteiten en houdt daarbij

rekening met de duur en omvang.

Artikel 4. Duur en omvang van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde

onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een

persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde

criteria in acht nemen. Artikel 5 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de duur en

omvang van de tegenprestatie.

Individuele omstandigheden

Het college beoordeelt op basis van de individuele omstandigheden van een belanghebbende de omvang

en de duur van de tegenprestatie. De omvang van de werkzaamheden en de duur in de tijd dienen in de

regel beperkt te zijn. Dat betekent dat het college steeds een afweging maakt op basis van de situatie in

welke mate een tegenprestatie verlangd kan worden (TK 2013-2014, 33 801, nr. 30).

Maximale duur tegenprestatie in dagen

Artikel 4, eerste lid, regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een maximale duur. De

tegenprestatie kan maximaal voor de duur van 26 weken worden opgedragen.

Maximale duur tegenprestatie in uren

aximale duur tegenprestatie in uren

Artikel 4, tweede lid, regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een maximaal aantal uren. De

tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 20 uren per week. Voor het maximaal aantal uren is

gekozen om de tegenprestatie van relatief geringe omvang te laten zijn.

Artikel 5. Vrijstellingen.

Artikel 5 van de verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien een

belanghebbende mantelzorg verricht en het college het verrichten hiervan

redelijkerwijze noodzakelijk vindt. De regering heeft deze mogelijkheid uitdrukkelijk benoemd in de nota

van wijziging met betrekking tot de Wet maatregelen WWB (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Of

sprake is van mantelzorg wordt getoetst aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals neergelegd in

artikel 1 van deze verordening. Verricht een belanghebbende mantelzorg in de zin van deze verordening

en is het verrichten van mantelzorg volgens het college redelijkerwijs noodzakelijk, dan draagt het

college een belanghebbende geen tegenprestatie op (artikel 6 van deze verordening). Daarnaast regelt

dit artikel de vrijstelling voor belanghebbenden die vrijwilligerswerk verrichten dat te beschouwen is als

een maatschappelijk nuttige activiteit. Uit de wet vloeien nog 2 vrijstellingen voort namelijk de zorg van

alleenstaande ouders voor (een) kinder(en) in de leeftijd van 0 tot 5 jaar (artikel 9a Participatiewet).

Deze ontheffing moet wel op verzoek van de belanghebbende door het college zijn gegeven. Ook

belanghebbenden die volledig duurzaam arbeidsongeschikt zijn verklaard, worden ontheven van de

plicht tot het leveren van een tegenprestatie.

Toegevoegd is de groep belanghebbenden die parttime werk voor tenminste 20 uren per week

verrichten. Daarmee wordt verondersteld dat zij voldoende bijdrage aan de samenleving hebben

gegeven.

Artikel 6. Verslag over beleid

Het college zendt jaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid

inzake het opdragen van een tegenprestatie.

Cliëntenraad betrekken bij beleid

Uit artikel 6, tweede lid, van deze verordening volgt nadrukkelijk dat de cliëntenraad moet worden

betrokken bij de verantwoording over het beleid. Hier kan een relatie worden gelegd met de verordening

cliëntenparticipatie, die de gemeenteraad moet vaststellen op grond van artikel 47 Participatiewet. Het

verslag over het beleid inzake het opdragen van een tegenprestatie moet het oordeel van de

cliëntenraad bevatten.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Vanaf die datum is in artikel 8a,

eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet de verordeningsopdracht voor de gemeenteraad

neergelegd om regels in de verordening vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie.

Artikel 8. Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel van deze verordening neergelegd.

Naar boven