Beleidsregels financiële bijdrageregelingen maatschappelijke participatie gemeente Hellendoorn 2016

Nijverdal, 26 januari 2016 Nr. 16INT00408

Burgemeester en wethouders van Hellendoorn;

Overwegende dat het wenselijk is een aantal aspecten met betrekking tot de uitvoering van de financiële bijdrageregelingen maatschappelijke participatie in beleidsregels te regelen;

Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op de Verordening financiële bijdrageregelingen maatschappelijke participatie gemeente Hellendoorn 2015;

B e s l u i t e n:

Vast te stellen de Beleidsregels financiële bijdrageregelingen maatschappelijke participatie gemeente Hellendoorn 2016

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen, die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Participatiewet;

    • b.

      de verordening: Verordening financiële bijdrageregelingen maatschappelijke participatie gemeente Hellendoorn 2015;

    • c.

      schoolgaand kind: ten laste van de aanvrager komend kind voor wie de verplichting tot geregeld schoolbezoek, als bedoeld in artikel 4 van de Leerplichtwet 1969, geldt;

    • d.

      peuterspeelzaalgaand kind: ten laste van de aanvrager komend kind vanaf de leeftijd van 2 jaar die op de peildatum een peuterspeelzaal bezoekt;

    • e.

      peildatum: 1 januari van het jaar waarin een aanvraag voor een financiële bijdrageregeling wordt ingediend;

    • f.

      peilmaanden: januari en september van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend;

    • g.

      datum van aanvraag: de datum waarop een aanvraag is ingediend;

    • h.

      inkomen: inkomen zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid onder a Participatiewet inclusief algemene periodieke bijstand voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet.

Artikel 2 Inkomensgrenzen

  • 1.

    De inkomensgrenzen als bedoeld in artikel 3 van de verordening worden als volgt vastgesteld:

Gezinssituatie:

Van 1 januari 2015 tot 1 juli 2015

Van 1 juli 2015 tot 1 januari 2016

Alleenstaande

 

 

tot 21 jaar

247,83

248,30

21 tot AOW leeftijd

1.004,07

1.005,95

AOW leeftijd of ouder

1.126,12

1.128,37

Wonend in een AWBZ instelling

627,37

629,49

Alleenstaande ouder

 

 

tot 21 jaar

534,71

535,71

21 tot AOW leeftijd

1.290,95

1.293,35

AOW leeftijd of ouder

1.384,12

1.388,56

Gehuwden/samenwonend

 

 

beiden tot 21 jaar, zonder kind

495,66

496,60

beiden tot 21 jaar, met kind(eren)

782,54

784,02

één van de partners onder de 21 jaar, zonder kind

965,03

966,83

één van de partners onder de 21 jaar, met kind(eren)

1.251,90

1.254,25

beiden 21 tot AOW leeftijd

1.434,39

1.437,06

één of beide partners AOW leeftijd

1.537,91

1.542,84

Wonend in een AWBZ instelling

910,73

913,75

N.B. Alle bedragen in deze tabel zijn in euro's per maand exclusief v.t.

 

  • 2.

    Van aanvragen die in 2016 worden gedaan, wordt het inkomen getoetst aan de hand van het inkomen over de peilmaanden januari 2015 en september 2015.

  • 3.

    De middelen als bedoeld in artikel 31, zevende lid van de wet worden buiten beschouwing gelaten als de belanghebbende 27 jaar of ouder is op 31 december 2016.

  • 4.

    Voor zelfstandigen is het tweede lid niet van toepassing. Het jaarinkomen van een zelfstandige is bepalend voor het recht op financiële bijdrage. Het inkomen wordt aangetoond door het jaarverslag, verlies- en winstrekening, de balans en de bijbehorende toelichting.

Artikel 3 Vermogensgrenzen

  • 1.

    De vermogensgrenzen als bedoeld in artikel 3 van de verordening bedragen:

    • a.

      voor een alleenstaande € 10.920,00;

    • b.

      voor een alleenstaande ouder € 16.840,00;

    • c.

      voor gehuwden/samenwonenden € 21.840,00.

  • 2.

    Bij het vaststellen van het vermogen zijn de volgende bepalingen van toepassing:

    • a.

      het vermogen op de peildatum is bepalend;

    • b.

      het vermogen wordt op dezelfde manier vastgesteld als gebruikelijk is bij de uitvoering van de wet;

    • c.

      het vermogen in de woning blijft buiten beschouwing;

    • d.

      het vermogen in motorvoertuigen blijft buiten beschouwing tot een bedrag van € 3.000,00.

Artikel 4 Verhoging bijdragen

De in de verordening genoemde bijdragen worden als volgt gewijzigd:

  • a.

    artikel 4 lid 1: € 140,00 (was € 138,00)

  • b.

    artikel 6 lid 1: € 132,00 (was € 130,00)

  • c.

    artikel 6 lid 2: € 165,00 (was € 163,00)

  • d.

    artikel 6 lid 3: € 275,00 (was € 272,00)

  • e.

    artikel 6 lid 4: € 110,00 (was € 109,00)

Artikel 5 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels financiële bijdrageregelingen maatschappelijke participatie gemeente Hellendoorn 2016.

Artikel 6 Intrekking beleidsregels

De Beleidsregels financiële bijdrageregelingen maatschappelijke participatie gemeente Hellendoorn 2015 worden ingetrokken per 1 januari 2016.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag, volgende op die van haar bekendmaking en werken terug tot 1 januari 2016.

 

Burgemeester en Wethouders van Hellendoorn,

de secretaris, de burgemeester,

 

Toelichting Beleidsregels financiële bijdrageregelingen maatschappelijke participatie gemeente Hellendoorn 2016

Algemene toelichting

Op grond van artikel 149 van de Gemeentewet heeft de gemeenteraad de Verordening financiële bijdrageregelingen maatschappelijke participatie gemeente Hellendoorn 2015 vastgesteld waarin een aantal regelingen als inkomensondersteuning voor de inwoners van de gemeente wordt geregeld met het doel dat alle inwoners kunnen participeren in de samenleving.

De in de verordening in het leven geroepen regelingen zijn bestemd voor alle inwoners van de gemeente Hellendoorn met een laag inkomen (met uitzondering van studenten). Het staat vast dat deze groep extra kosten heeft, die hun financiële draagkracht te boven gaat, waardoor het voor hen lastiger is om deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten.

Het doel van beide in deze verordening in het leven geroepen regelingen is het kunnen deelnemen van inwoners aan maatschappelijke activiteiten. Er is bij het stimuleren van participatie dus zeker sprake van een stimulans om geld uit te geven. Er wordt in dat kader steekproefsgewijs gevraagd naar verificatiegegevens (betaalbewijzen) om vast te kunnen stellen of het geld aan het bestemde doel is uitgegeven.

De verordening bepaalt dat het college de inkomens- en vermogensgrenzen vaststelt.

In deze beleidsregels is aansluiting gezocht bij het eerder ingezette minimabeleid. Dit brengt met zich mee dat de inkomens- en vermogensgrenzen meestijgen met de normen uit de Participatiewet.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijving

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen.

Artikel 2 Inkomensgrenzen

Het college stelt, op grond van artikel 3 van de verordening, de inkomensgrenzen vast. Hierbij is het uitgangspunt dat deze inkomensgrens gelijk is aan 110 procent van de bijstandsnorm.

Met ingang van 1 januari 2015 is de kostendelersregeling in de wet in werking getreden. Voor de uitvoering van deze beleidsregels is het echter niet opportuun die regeling toe te passen. Immers voor deelname aan maatschappelijke activiteiten maakt het niet uit of (woon)kosten kunnen worden gedeeld.

Verder is de uitkeringssystematiek voor alleenstaande ouders in de Participatiewet gewijzigd. Voor de berekening van de inkomensgrens voor deze groep is de uitkeringssystematiek van voor 2015 toegepast.

De beoordeling of de aanvrager gedurende het gehele jaar 2015 een inkomen heeft, dat lager is dan de inkomensgrens, wordt beoordeeld aan de hand van twee peilmaanden: januari 2015 en september 2015. Is het inkomen in één van die maanden hoger dan de inkomensgrens, dan behoort de belanghebbende niet tot de doelgroep.

Uitgangspunt is het netto inkomen exclusief vakantietoeslag.

Inkomen en vrijlatingen waarop op grond van de wet aanspraak bestaat, bijvoorbeeld de voorlopige teruggave inkomstenbelasting, worden overeenkomstig in ogenschouw genomen.

Voor zelfstandigen wordt niet gekeken naar het inkomen in de peilmaanden, maar is het jaarinkomen bepalend. Aan de hand van jaarstukken wordt bepaald wat het bruto inkomen is. Vervolgens wordt een netto berekening gemaakt zoals gebruikelijk is bij de uitvoering van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004. Dit inkomen wordt vergeleken met de opstelsom van de maandbedragen.

Voor jongeren tot 27 jaar worden op grond van artikel 31, zevende lid van de wet een aantal inkomsten niet buiten beschouwing gelaten. Het gaat om:

• de jonggehandicaptenkorting;

• de een- of twee-malige premie arbeidsinschakeling;

• de kostenvergoeding vrijwilligerswerk;

• de algemene vrijlating inkomsten uit arbeid;

• de vrijlating inkomsten uit arbeid voor alleenstaande ouders.

In beginsel is de datum van aanvraag bepalend. Is de aanvrager op de datum van aanvraag 27 jaar of ouder dan wordt het bovengenoemde inkomen buiten beschouwing gelaten. Echter: het hele jaar kan een aanvraag worden ingediend. Dit betekent dat een aanvrager kan wachten tot hij 27 jaar wordt en dan een aanvraag indienen. Het meest praktische is dan de beleidsregel dat het bovengenoemde inkomen buiten beschouwing wordt gelaten met ingang van het jaar dat de aanvrager 27 jaar wordt.

Inwoners ouder dan 18 jaar en die uit ‘s Rijks kas onderwijs volgen dan wel kunnen volgen, kunnen op grond van artikel 13, tweede lid sub c Participatiewet geen bijstand ontvangen. Deze groep is daarom nadrukkelijk buiten de doelgroep gehouden.

Artikel 3 Vermogensgrenzen

Het college stelt de vermogensgrenzen vast. Aansluiting is gezocht bij de vermogensbepalingen van de Participatiewet en met name artikel 34. Het aldus gevonden bedrag wordt verhoogd met € 5.000,00 voor een alleenstaande en een alleenstaande ouder en € 10.000,00 voor echtparen/samenwonenden.

Hierop zijn enkele aanvullingen vastgelegd:

  • a.

    het vermogen op 1 januari 2016 is bepalend;

  • b.

    het vermogen wordt op dezelfde manier vastgesteld als gebruikelijk is bij de uitvoering van de Participatiewet;

  • c.

    het vermogen in de woning blijft buiten beschouwing;

  • d.

    het vermogen in motorvoertuigen blijft buiten beschouwing tot een bedrag van € 3.000,00.

Artikel 4 Verhoging bijdragen

De hoogte van de bijdragen is aangepast aan de consumentenprijsindex.

Artikel 5 Citeertitel

Een nadere toelichting is niet nodig.

Artikel 6 Intrekking beleidsregels

Een nadere toelichting is niet nodig.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Een nadere toelichting is niet nodig.

Naar boven