Wijzigen van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015. (2016, nr. 418/1671)

 

Nummer 418/1671

Agendapunt 24

Datum besluit B&W 15 november 2016

Onderwerp

Wijzigen van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015.

De gemeenteraad van Amsterdam

Gezien de voordracht van burgemeester en wethouders van 15 november 2016 van 15 november 2016 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1671);

Gelet op:

 artikel 121, Gemeentewet;

 artikel 2.1.3, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015,

Besluit:

I.Vast te stellen de volgende

Verordening tot wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015, vastgesteld bij raadsbesluit van 26 november 2014 (Gemeenteblad afd. 3A, nr. 294/1098)

artikel 1

Artikel 1.1, lid c wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

c.bijdrage: bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet.

artikel 2

Artikel 2.1, derde lid wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

3.De medewerker die de melding ontvangt registreert en bevestigt de ontvangst van de melding en informeert de cliënt over de gang van zaken na de melding, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure. De medewerker wijst de melder erop dat hij een persoonlijk plan kan inbrengen in het onderzoek.

artikel 3

Artikel 2.2, de aanhef wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

De behandelend medewerker bespreekt met de cliënt na de melding zo spoedig mogelijk, met inachtneming van diens persoonlijk plan indien aanwezig, de volgende onderwerpen in samenhang met elkaar:

artikel 4

Artikel 2.3, tweede lid wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

2.Bij opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt over dit verslag wordt een nieuw verslag opgesteld.

artikel 5

Artikel 2.5, lid b wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

b.de voorgenomen uitvoering en uitvoerder daarvan,

artikel 6

Artikel 3.1, tweede lid wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

2.Het college bevordert en treft de algemene voorzieningen die naar zijn oordeel bijdragen aan de zelf- en samenredzaamheid en de participatie van ingezetenen en aan de ondersteuning van mantelzorg en vrijwilligerswerk daarvoor, waaronder in elk geval de in dit hoofdstuk vermelde voorzieningen.

artikel 7

Aan artikel 3.2 wordt een nieuw lid toegevoegd:

e.collectieve ondersteuning vanuit maatschappelijke dienstverlening.

artikel 8

Artikel 3.3, lid d wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

d.langdurige ondersteuning.

artikel 9

Artikel 3.7 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

Nacht- en crisisopvang en passantenpension

  • 1.

    Het college draagt binnen het kader van de opvang voor dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief zorg voor de mogelijkheid van kortdurend onderdak, in elk geval met een slaapplaats, al dan niet inclusief voeding, douche en eventueel andere diensten of faciliteiten gedurende de nacht.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor kortdurend voltijdverblijf naar aanleiding van een crisissituatie, op voor specifiek dat doel bestemde plekken, voor opvang gedurende maximaal drie aaneengesloten dagen.

artikel 10

Artikel 3.8 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

Waardering mantelzorgers

Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers.

artikel 11

Artikel 4.2 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

Aanvullende criteria persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college kent in aanvulling op artikel 4.1 een persoonsgebonden budget toe als naar het oordeel van het college is vastgesteld dat:

    • a.

      cliënt, al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk dan wel een door cliënt aangewezen gemachtigde of een door de rechter aangewezen wettelijk vertegenwoordiger, in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel in staat is te achten om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      is gemotiveerd dat een cliënt een persoonsgebonden budget wenst;

    • c.

      is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woonruimteaanpassingen en andere maatregelen die met het persoonsgebonden budget betaald moeten worden veilig, doeltreffend en cliëntgericht zijn.

  • 2.

    Het college kent geen persoonsgebonden budget toe als

    • a.

      in de drie jaren, voorafgaand aan de datum van het onderzoek, toepassing is gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d, en e van de wet;

    • b.

      er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;

    • c.

      het een voorziening voor opvang of aanvullend openbaar vervoer betreft;

    • d.

      voor zover het persoonsgebonden budget is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij voldaan is aan door het college te stellen nadere voorwaarden;

    • e.

      voor zover dit is bedoeld voor de betaling van tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • f.

      voor zover dit is bedoeld voor ondersteunings- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget bedraagt maximaal de kosten van de maatwerkvoorziening in natura.

  • 4.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget voor ondersteuning in de vorm van dienstverlening uit het sociale netwerk, bedraagt maximaal een door het college vast te stellen bedrag.

  • 5.

    Een cliënt aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woonruimteaanpassingen en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk:

    • a.

      als de dienst zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is, beschikt de persoon over de desbetreffende kwalificatie;

    • b.

      deze persoon heeft niet aangegeven dat de ondersteuning aan de cliënt hem te zwaar valt, en

    • c.

      de persoon uit het sociaal netwerk van wie de dienst wordt betrokken zal niet het budget beheren, behalve met toestemming van het college vanwege bijzondere omstandigheden.

artikel 12

Artikel 4.5, tweede en derde lid worden gewijzigd en komen als volgt te luiden:

  • 2.

    In aanvulling op artikel 4.1 kan

    • a.

      een slachtoffer van huiselijk geweld in aanmerking komen voor opvang inclusief bijbehorende begeleiding als deze

  • 1.

    slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten, en

  • 2.

    18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen, en

  • 3.

    geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

    • b.

      een slachtoffer van huiselijk geweld, waartoe ook alle leden van het gezin met hun onderlinge gezinsrelaties en patronen behoren, in aanmerking komen voor ambulante hulpverlening als

  • 1.

    het slachtoffer of de beschermende ouder of verzorger 18 jaar of ouder is, en

  • 2.

    het slachtoffer en de leden van het gezin niet in staat zijn om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, en

  • 3.

    opvang niet of niet meer nodig is.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor beschermd wonen als

    • a.

      hij een psychiatrische aandoening of een verstandelijke beperking heeft, en

    • b.

      er voor hem sprake is van noodzaak tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit de psychiatrische aandoening of de verstandelijke beperking, en

    • c.

      hij niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen op kunnen heffen.

artikel 13

Artikel 4.11, tweede lid wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

  • 2.

    Een financiële tegemoetkoming als omschreven in het eerste lid kan in ieder geval worden verstrekt voor de hiernavolgende meerkosten in verband met:

    • a.

      gebruik eigen of in bruikleen verstrekte gesloten buitenwagen, auto of autobus

    • b.

      verhuizen

    • c.

      een voorziening, dan wel een aanpassing aan een voorziening, voor sportbeoefening

artikel 14

Het huidige artikel 5.2.1 wordt vernummerd tot 5.1.1 en komt als volgt te luiden:

Bijdrageplicht

  • 1.

    De cliënt is een bijdrage verplicht voor de volgende algemene voorzieningen

    • a.

      beschermd vervoer;

    • b.

      nachtopvang;

    • c.

      passantenpension.

  • 2.

    De cliënt is een bijdrage verschuldigd voor alle maatwerkvoorzieningen met uitzondering van ambulante ondersteuning als bedoeld in artikel 4.3 en dagbesteding als bedoeld in artikel 4.4.

artikel 15

Het huidige artikel 5.1.1 wordt vernummerd tot 5.1.2 en komt als volgt te luiden:

Compensatie gebruikskosten

  • 1.

    De aanbieder van een algemene of maatwerkvoorziening kan aan de cliënt een compensatie vragen voor de kosten die de aanbieder maakt voor diensten die aanvullend op de voorziening worden aangeboden en waarvan de cliënt gebruik maakt. Het gaat hierbij in elk geval om kosten:

    • a.

      voor het gebruik van consumpties en maaltijden bij dag- en nachtopvang en het passantenpension, en

    • b.

      voor het doen van een was.

  • 2.

    De compensatie, bedoeld in het vorige lid, geldt niet als bijdrage als bedoeld in de Wmo en is maximaal de hoogte van de kosten als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    De aanbieder maakt de verschuldigdheid en hoogte van de kosten als hiervoor bedoeld zichtbaar voor de cliënten die de voorziening van hem betrekken.

artikel 16

Artikel 5.2.1 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

Bijdrageplicht algemene voorzieningen

  • 1.

    De ritbijdrage voor het beschermd vervoer is gelijk aan het tarief voor het openbaar vervoer voor volwassenen (voltarief) dat door het dagelijks bestuur van de Stadsregio Amsterdam wordt vastgesteld.

  • 2.

    De bijdrage in de kosten voor nachtopvang bedraagt:

a € 5,- per nacht voor personen die nog niet gestart zijn met een instroomtraject;

b € 7,50 per nacht voor personen die zijn gestart met een instroomtraject;

c € 0,- voor personen zonder inkomen.

3 In afwijking van het vorige lid bedraagt de bijdrage in de kosten voor nachtopvang voor jongeren van 18 tot en met 22 jaar:

a € 3,50 per nacht;

b € 0,- voor jongeren zonder inkomen.

4.De bijdrage in de kosten voor verblijf in het passantenpension bedraagt per persoon per nacht:

a € 15,00 voor een eenpersoonskamer;

b € 11,25 voor een tweepersoonskamer;

c € 8,50 voor een vierpersoonskamer.

artikel 17

Artikel 5.3.1 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

Bijdrageplicht Maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    De bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening is inkomensafhankelijk, met uitzondering van de ritbijdrage voor collectief vervoer.

  • 2.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is ten hoogste gelijk aan de maximale bijdrage die mogelijk is op grond van het uitvoeringsbesluit, waarbij geldt dat zij nooit hoger is dan de kostprijs van de voorziening.

  • 3.

    De bijdrage in de kosten voor een persoon met beperkingen van 18 jaar en ouder is per vier weken:

    • a.

      € 0,00 voor gehuwden en duurzaam samenwonenden indien een van beide de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en zij een gezamenlijk bijdrageplichtig inkomen hebben van maximaal € 35.000,00;

    • b.

      € 13,00 voor gehuwden en duurzaam samenwonenden indien beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en zij een gezamenlijk bijdrageplichtig inkomen hebben van maximaal € 23.525,00;

    • c.

      € 13,00 voor een ongehuwde die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en een bijdrageplichtig inkomen heeft van maximaal

      € 22.632,00;

    • d.

      € 13,00 voor een ongehuwde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en een bijdrageplichtig inkomen heeft van maximaal € 17.033,00.

  • 4.

    Indien het inkomen van de persoon met beperkingen meer bedraagt dan de inkomens genoemd in het derde lid onder a tot en met d dan worden de daar genoemde bedragen verhoogd met een dertiende deel van 10% van het verschil tussen zijn inkomen en het inkomen genoemd in het derde lid onder a tot en met d.

  • 5.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt berekend op basis van:

    • a.

      als de dienst per uur wordt geleverd, de gecontracteerde uurprijs en de geleverde uren;

    • b.

      voor woon- en vervoersvoorzieningen, de laagste kostprijs die de gemeente betaalt voor de voorziening;

    • c.

      voor overige gevallen per periode en op basis van de vergoeding die de gemeente voor de dienstverlening over die periode verschuldigd is;

    • d.

      voor een persoonsgebonden budget voor bijdrageplichtige diensten en woon- en vervoersvoorzieningen: op basis van het door de cliënt bestede bedrag.

  • 6.

    Het college brengt de bijdrage voor de volgende periode in rekening:

    • a.

      voor dienstverlening: zolang de toekenning voor de dienstverlening niet is ingetrokken en er in een periode ondersteuning is geboden;

    • b.

      voor een voorziening in natura, anders dan onder a: zolang de cliënt gebruik maakt van of in het bezit is van de voorziening, en waar van toepassing tot maximaal de kostprijs van een eenmalig verstrekte voorziening;

    • c.

      bij een periodieke verstrekking van een persoonsgebonden budget: over iedere periode waarover een persoonsgebonden budget is verstrekt;

    • d.

      voor kortdurend verblijf: het aantal etmalen dat de cliënt gebruik heeft gemaakt van de voorziening.

  • 7.

    Als een persoon over een periode voor meerdere voorzieningen een bijdrage is verschuldigd, dan komt de betaalde bijdrage allereerst ten goede aan de voorziening die eenmalig is verstrekt en waarvoor het college geen huur verschuldigd is.

  • 8.

    Wanneer meerdere personen gebruik maken van één voorziening, wordt de bijdrage berekend over de kosten gedeeld door het aantal bijdrageplichtige gebruikers.

  • 9.

    Het college kan nadere regels stellen inzake de aard, inhoud en hoogte van de bijdrage.

artikel 18

Artikel 5.3.2, tweede lid wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

2.De bijdrage is gelijk aan de kostprijs voor het verblijf in een opvang of beschermd wonen, met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 3.10 van het uitvoeringsbesluit.

artikel 19

Artikel 7.4, tweede lid wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

2.Het college neemt in de afspraken met aanbieders van een maatwerkvoorziening op dat de aanbieders een regeling voor medezeggenschap moeten hebben, waarvan de uitgangspunten aansluiten bij de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen. De medezeggenschap ziet in ieder geval op voorgenomen besluiten die voor de cliënten van belang zijn.

artikel 20

Artikel 9.4, tweede en derde lid worden geschrapt.

II. kennis te nemen van de gewijzigde Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015, die als volgt komt te luiden.

Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015

Algemene toelichting

Aanleiding

De Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam is gebaseerd op de “Wet van 9 juli 2014, houdende regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015)”. Deze wet is gepubliceerd in het Staatsblad onder nummer 2014, 280. Onder de Wmo 2015 hangen het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (Stb. 2014, 420) en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 (Stc. 2014, 36807). Ook deze regelgeving heeft invloed op de Amsterdamse Verordening, onder andere op het gebied van de eigen bijdrage en administratieve voorwaarden.

De wetgever stimuleert burgers eigen verantwoordelijkheid te dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven, en verwacht van burgers dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) wil de rechten en plichten van de burger meer met elkaar in evenwicht te brengen. Burgers die zelf dan wel samen met personen in hun naaste omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, kunnen een beroep doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning.

De wet bevat de regeling op basis waarvan de gemeente Amsterdam verantwoordelijk is voor de maatschappelijke ondersteuning van haar inwoners. De regering geeft met de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 uitwerking aan het deel van de maatregelen die in het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ zijn opgenomen dat betrekking heeft op de decentralisatie van de verantwoordelijkheid voor langdurige ondersteuning naar gemeenten. De wet bouwt voort op de ervaringen die zijn opgedaan met de Wmo sinds 2007 en breidt de verantwoordelijkheid van gemeenten voor maatschappelijke ondersteuning daarnaast verder uit door decentralisatie van verantwoordelijkheden die tot 1 januari 2015 in de AWBZ waren opgenomen.

Amsterdam is verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelf- en samenredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen: die ondersteuning moet erop gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Voor mensen met psychische of psychosociale problemen of voor mensen die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, moet Amsterdam voorzien in de behoefte aan beschermd wonen en opvang.

Overgangsrecht

AWBZ

De AWBZ-aanspraken begeleiding, kortdurend verblijf, vervoer, persoonlijke verzorging, beschermd wonen en doventolkzorg (de zorg door een doventolk bij een gesprek in de leefsituatie) zijn met ingang van 1 januari 2015 komen te vervallen. In de wet is vastgelegd dat, gerekend vanaf 1 januari 2015, voor beschermd wonen wel een overgangstermijn geldt waarin de betrokken cliënten hun recht behouden gedurende maximaal vijf jaar of zoveel minder als de looptijd van het indicatiebesluit omvat.

Opdracht Wmo 2015 aan Gemeentes

De Wmo 2015 draagt het gemeentebestuur op zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van haar burgers, en voor de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen. Daartoe moet de gemeenteraad een beleidsplan opstellen (artikel 2.1.2 Wmo 2015) en een Verordening met “de regels die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit beleidsplan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen” (artikel 2.1.3 Wmo 2015).

Verordening

De verordening bevat een uitwerking van alle bepalingen die volgens de wet verplicht zijn (zie de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de wet). Daarbij is ook gebruik gemaakt van de bepalingen in de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde modelverordening.

Daarnaast zijn ook aanvullende bepalingen opgenomen waar deze een meer compleet beeld geven van de rechten en plichten van Amsterdamse burgers, mede gelet op de specifieke Amsterdamse praktijk. In de verordening is het grote belang van de toegangsprocedure bevestigd door deze fase in een apart hoofdstuk op te nemen. Juist in de “melding en onderzoek”-fase zal immers de rol van de mantelzorger, de vrijwilliger, het sociaal netwerk en de eigen regie op de zelfredzaamheid en participatie onderzocht en waar nodig versterkt moeten worden; deze fase zal de transformatie naar een andere verhouding tussen overheid en burger moeten ondersteunen. Daarnaast is ervoor gekozen om in hoofdstuk 3 een beeld te schetsen van de algemene voorzieningen, die zonder beschikking toegankelijk zijn en naast de dragende samenleving een ruggengraat zullen vormen van het Amsterdams Zorgstelsel.

Amsterdams Zorgstelsel

Uitgangspunten van het Amsterdams Zorgstelsel zijn vastgelegd in het Koersbesluit voor 2015 en de daarna vastgestelde Uitvoeringsbesluiten. Het Amsterdams Zorgstelsel, is opgebouwd op basis van drie lijnen:

• De basisvoorzieningen die voor zoveel mogelijk Amsterdammers toegankelijk zijn. Deze voorzieningen zijn maximaal ingebed in de wijk, laten de eigen regie van Amsterdammers op hun leven intact en dragen ertoe bij dit waar nodig te ondersteunen of te versterken, en sluiten aan op het sociale netwerk en de dragende samenleving. In de realisatie en uitvoering van de basisvoorzieningen is een belangrijke rol voor de bestuurscommissies weggelegd.

• Het wijkgerichte aanbod (algemene en maatwerkvoorzieningen) dat rechtstreeks toegankelijk is voor alle Amsterdammers of op basis van een toegangsbeoordeling. Wijkzorg vormt een netwerkorganisatie van samenwerkende zorgaanbieders en aanbieders van maatschappelijke dienstverlening. De dienstverlening staat open voor alle Amsterdammers, iedereen kan zich melden bij wijkzorg voor ambulante ondersteuning, dagbesteding en kortdurend verblijf. De wijkzorgprofessionals bepalen of ondersteuning noodzakelijk is. Hier zal ook het gesprek plaatsvinden met de burger die zich meldt met een vraag om de ondersteuningsbehoefte en de eigen mogelijkheden te onderzoeken, en te bekijken hoe de gemeente daar een rol in speelt of kan spelen. Als er langdurige professionele ondersteuning nodig is wordt er een ondersteuningsplan opgesteld.

• Het specialistische aanbod van woonvoorzieningen, rolstoelen, vervoersvoorzieningen en hulp bij het huishouden. Als de noodzaak van de verstrekking van maatwerkvoorzieningen is vastgesteld ten behoeve van het behoud of de versterking van de zelf- en samenredzaamheid of participatie, zorgt de gemeente dat de voorzieningen aanwezig zijn door middel van doelmatige inkoop van voorzieningen en ondersteuning.

Artikelgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In de Wmo en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit is een groot aantal definities opgenomen, reden waarom het aantal in deze verordening beperkt is. Niet iedere bepaling behoeft toelichting.

a.algemeen gebruikelijke voorziening

Dit betreft voorzieningen die in principe voor iedereen beschikbaar zijn, of iemand nu wel of geen beperking heeft. Hoewel het kan voorkomen dat ze specifiek voor een beperking worden aangeschaft, worden ze vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed. Voorbeelden van een algemeen gebruikelijke voorziening zijn een fiets, een rollator, een verhoogd toilet, thermostatische kranen en zonwering.

c.bijdrage

Voorheen werd dit de eigen bijdrage genoemd; de Wmo 2015 noemt het de bijdrage in de kosten. De bijdrage wordt nader uitgewerkt in hoofdstuk 5 van deze verordening.

e.gebruikelijke hulp

Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht hulp te bieden of bepaalde taken over te nemen. Huishoudelijk werk, administratie, financiën, maar ook begeleiding bij bijvoorbeeld (ziekenhuis)bezoek vallen onder gebruikelijke hulp. Bij de bepaling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd en eventuele beperking(en) van de huisgeno(o)t(en). Onder een huisgenoot wordt verstaan een persoon die een huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.

Artikel 1.2 Doelgroep van de verordening

De verordening kent twee doelgroepen. Ten eerste Amsterdammers met behoefte aan ondersteuning vanwege een of meer beperkingen en/of chronische psychische of psychosociale problemen. De gebondenheid aan een gemeente is essentieel voor de begrenzing van de reikwijdte van de Wmo. Uitgangspunt daarbij is de inschrijving in de gemeentelijke basisregistratie personen (BRP). Voor wie niet staat ingeschreven en een aanspraak op ondersteuning op grond van deze verordening wil maken is het mogelijk om de gebondenheid aan Amsterdam op een andere manier vast te stellen.

Ten tweede kunnen mantelzorgers voor vormen van ondersteuning in aanmerking komen, indien degene voor wie zij mantelzorger zijn ingezetene is van Amsterdam.

Voor opvang, al dan niet in verband met huiselijk geweld, kan iedere ingezetene van Nederland zich melden. Het kan voor het succes van een traject wenselijk zijn dat iemand elders in Nederland opvang krijgt, bijvoorbeeld omdat hij daar personen heeft die hem ondersteuning kunnen bieden of omwille van de veiligheid. In dat geval kan het college in overleg treden met het college van die andere gemeente om hem daar opvang te bieden.

De uitvoering van de taken op grond van de Wmo en van de aanpalende Jeugdwet en Participatiewet wordt op elkaar afgestemd. Daarbij gaat de aandacht onder meer uit naar de continuïteit van de ondersteuning bij de overgang naar volwassenheid, naar een op elkaar afgestemd pakket van voorzieningen en naar samenwerking tussen zorg en welzijn, formele en informele ondersteuners en intramurale en extramurale voorzieningen.

Hoofdstuk 2 Toegang

Artikel 2.1 Melding en onderzoek

In dit artikel is de toegangsprocedure voor mensen met behoefte aan ondersteuning opgenomen. De Wmo 2015 introduceert het begrip melding, waarmee de bespreking van een ondersteuningsbehoefte start. De melding kan, door of namens de cliënt, op verschillende manieren worden gedaan, onder andere via de Wmo Helpdesk, het Sociaal Loket of de wijkzorg.

De medewerker die de melding in behandeling heeft, bespreekt samen met de melder waaruit de behoefte aan ondersteuning bestaat; dit wordt ook wel het vraagverhelderingsgesprek genoemd. Hieronder wordt nadrukkelijk ook de behoefte van de mantelzorger(s) onder begrepen, indien aanwezig. De melding kan leiden tot een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet. Ook als de melding leidt tot een aanvraag voor een maatwerkvoorziening, zal dit nader onderzoek plaatsvinden. Een melder kan zich laten bijstaan door een familielid of anderen uit zijn netwerk. Tevens kan de melder kosteloos gebruik maken van een cliëntondersteuner.

De medewerker die de melding in behandeling heeft, geeft uitleg over dit onderzoek en over de benodigde informatie, en verzamelt deze informatie voor zover mogelijk. Daarbij is de medewerking van de melder onontbeerlijk. Als iemand al voldoende bekend is en er zijn geen nieuwe omstandigheden die op de melding van invloed zijn, kan in overleg met de melder worden afgezien van het onderzoek.

De aanvrager wordt in de onderzoeksfase reeds voorbereid op de eventuele keuze tussen een ondersteuning in natura en een persoonsgebonden budget, ingeval er een maatwerkvoorziening wordt aangevraagd.

De termijn voor het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte bedraagt uiterlijk zes weken.

Indien de melder en de medewerker het niet eens worden over de inhoud van het ondersteuningsplan, dan kan er door de melder om een zogenoemde second opinion worden verzocht. De melding wordt dan herbeoordeeld met een andere medewerker. Doel is het voorkomen van onnodige juridisering van zorginhoudelijke discussies.

Artikel 2.2 Inhoud onderzoek

Dit betreft het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet. Bij aanvang van het onderzoek kan iemand ook zelf al een (deel van een) persoonlijk plan hebben gemaakt bijvoorbeeld over welke ondersteuning hij wenst en op welke manier. Ook hierbij kan de mantelzorg betrokken worden.

In artikel 2.3.2 van de wet en in dit verordeningsartikel staat opgesomd wat in het kader van het onderzoek beoordeeld wordt. Indien de aard van de aanvraag daartoe aanleiding geeft, kan het onderzoek worden beperkt tot de aspecten die voor de aanvraag van belang zijn.

Artikel 2.3 Verslag onderzoek

In het kader van de beantwoording van de ondersteuningsvraag is het van belang dat de cliënt en de medewerker die het onderzoek uitvoert zoveel mogelijk van dezelfde informatie kunnen uitgaan. Het verslag waarmee het onderzoek wordt afgesloten wordt aan de cliënt verstrekt, tenzij er een ondersteuningsplan wordt opgesteld. In dat geval maakt het resultaat van het onderzoek deel uit van het ondersteuningsplan en hoeft er niet een apart verslag te worden opgesteld.

Het verslag als zodanig is geen beschikking waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Mocht de uitkomst van het onderzoek, ook na een eventuele second opinion, niet tot overeenstemming leiden omdat de cliënt niet de voorziening ontvangt die hij denkt nodig te hebben, dan kan daar een aanvraag voor worden ingediend waarna aan de hand van een voor bezwaar vatbare beschikking het besluit van de gemeente juridisch getoetst kan worden.

Artikel 2.4 Aanvraag maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening wordt in beginsel schriftelijk aangevraagd. Het college kan ook de mogelijkheid van een mondelinge of digitale aanvraag instellen.

Als dat voor het onderzoek nodig is, kan een externe adviseur worden gevraagd op bepaalde aspecten van het onderzoek te adviseren. Het gaat dan bijvoorbeeld om de beoordeling van iemands medische situatie in relatie tot de beperkingen waarvoor ondersteuning wordt gevraagd.

Op grond van artikel 2.3.2 van de wet wordt het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte binnen zes weken uitgevoerd. Een maatwerkvoorziening wordt aangevraagd na afronding van het onderzoek, of na verloop van de zes weken.

Artikel 2.5 Aanvraag persoonsgebonden budget

Voor maatwerkvoorzieningen bestaat in beginsel de mogelijkheid om te kiezen tussen de voorziening in natura en als persoonsgebonden budget. Indien iemand kiest voor verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget, moet hij hiervoor een motivering kunnen geven, zoals gesteld in het tweede lid onder b van artikel 2.3.6 van de wet. Ook moet vooraf inzicht gegeven worden in hoe de besteding van het persoonsgebonden budget voorziet in de vastgestelde ondersteuningsbehoefte. Mede door aan deze eisen te voldoen maakt de cliënt zich verantwoordelijk voor een passende besteding van het budget.

Artikel 2.6 Inhoud beschikking

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

Hoofdstuk 3 Algemene voorzieningen

Artikel 3.1 Algemeen

Een algemene voorziening is in de wet gedefinieerd als een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelf- en samenredzaamheid en participatie of op opvang. De voorwaarden aan het gebruik van de algemene voorziening zullen voornamelijk betrekking hebben op de doelgroep van de voorziening en op het nakomen van de gebruiksvoorwaarden van de voorziening.

Artikel 3.2 Basisvoorzieningen

Basisvoorzieningen zijn algemene voorzieningen die primair gericht zijn op het versterken van de eigen kracht van mensen en hun omgeving en op het ondersteunen van initiatieven ter behoud en versterking van de eigen kracht. De basisvoorzieningen zijn beschikbaar in alle wijken, en bestuurscommissies zullen in de uitvoering een belangrijke rol spelen.

Mensen worden geholpen om zoveel mogelijk eigen oplossingen te vinden, eventueel met ondersteuning van familie, buren, vrienden, vrijwilligers en mantelzorgers. Ook kan men er terecht voor informatie en advies over toegang tot andere Wmo-voorzieningen.

Daarnaast kan men er terecht voor vrijwilligerswerk, activering en deelname aan allerhande activiteiten voor en door bewoners.

Artikel 3.3 Ambulante ondersteuning

Wordt geleverd door een netwerk van zorgaanbieders en aanbieders van maatschappelijke dienstverlening die per wijk een team vormen. Het staat open voor alle Amsterdammers, iedereen kan zich melden. Samen met de melder wordt hier bepaald of ondersteuning noodzakelijk is. De ondersteuning kan kort- of langerdurend zijn, de vorm hebben van vinger aan de pols contact of structureel worden ingezet.

De ondersteuning kan bijvoorbeeld bestaan uit het oefenen van vaardigheden, uit woonbegeleiding en uit ondersteuning bij praktische zaken. Als Amsterdammers tijdens de ambulante ondersteuning niet lijfgebonden persoonlijke verzorging nodig hebben, kan dit onderdeel uitmaken van de ondersteuning.

Artikel 3.4 Dagbesteding met laag intensieve ondersteuning

Deze dagbesteding is voor iedere Amsterdammer van 18 jaar of ouder die beperkt is in zelfredzaamheid door lichamelijke en/of cognitieve achteruitgang of fysieke beperking, verstandelijke of psychiatrische beperking. Dagbesteding met laag intensieve ondersteuning biedt een inwoner een structurele, activerende daginvulling, door deel te nemen aan recreatieve of maatschappelijke activiteiten. Bij de activiteiten wordt begeleiding geboden in een groep. Het activiteitenprogramma als geheel biedt structuur, sociale contacten en zingeving en resulteert in het voorkomen van achteruitgang en het bevorderen van behoud van praktische vaardigheden, sociaal en maatschappelijke participatie, het voorkomen van overbelasting van mantelzorgers en het signaleren van ondersteuningsvragen of veiligheidsrisico’s. Als Amsterdammers tijdens de dagbesteding persoonlijke verzorging nodig hebben, zoals hulp bij toiletgebruik, maakt dit onderdeel uit van de dagbesteding.

Er is een intensieve samenwerking met basisvoorzieningen in de buurt, onder meer omdat ook vrijwilligers uit de buurt en mantelzorgers ondersteunen bij een deel van de zorg en begeleiding, of omdat aangesloten wordt op activiteiten voor en door bewoners. Deze vorm van dagbesteding biedt in een aantal gevallen ook een inloopfunctie.

Voor het vervoer naar de dagbesteding is de cliënt zelf verantwoordelijk. Indien als gevolg van het ontbreken van eigen mogelijkheden, een netwerk of informele oplossingen het niet mogelijk is de dichtstbijzijnd passende dagbestedingslocatie te bereiken, dan zal vanuit de uitvoerende organisatie van de dagbesteding vervoer georganiseerd worden. Dit is ook van toepassing op de vormen van dagbesteding als beschreven in artikel 4.4.

Artikel 3.5 Beschermd vervoer

Beschermd vervoer is een vorm van openbaar vervoer waarbij mensen van adres naar adres vervoerd worden. Iedere Amsterdammer van 75 jaar of ouder kan gebruik maken van het beschermd vervoer. Het beschermd vervoer is gericht op de lokale mobiliteit. Het college hanteert een afstand van maximaal 25 kilometer hemelsbreed vanaf het woonadres. Mobiliteit over grotere afstanden valt in principe onder verantwoordelijkheid van het Rijk: voor vervoer over afstanden die verder zijn dan 5 zones in het openbaar vervoer, organiseert het Rijk Valys.

Artikel 3.6 Woningaanpassing

Een woningaanpassing is een kleine aanpassing aan de woning waarvoor geen bouwtechnische ingrepen nodig zijn, zoals het verwijderen van een eenvoudige drempel of het aanbrengen van een douchezitje. Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn uitgesloten. Indien de kleine woningaanpassing deel uit maakt van een grootschaliger aanpassing aan de woning, valt deze kleine aanpassing onder artikel 4.7.

Artikel 3.7 Nacht- en crisisopvang en passantenpension

In de Wmo was de maatschappelijke opvang als zogenoemde collectieve voorziening gepositioneerd. In de Wmo 2015 gelden de opvang en beschermd wonen als maatwerkvoorziening, met uitzondering van nacht- en crisisopvang en het passantenpension. Nachtopvang is het bieden van verblijf gedurende de nacht binnen het kader van de opvang en het voldoen aan een aantal algemene criteria is voldoende voor toegang; er is geen sprake van een maatwerktraject bij de nachtopvang. Ook crisisopvang is naar zijn aard geen voorziening die je aanvraagt, waarna er een beoordeling en beschikking plaatsvindt; het gaat hierbij om kortdurend voltijd verblijf naar aanleiding van een crisissituatie, op voor specifiek dat doel bestemde plekken, voor maatschappelijke opvang gedurende drie dagen. Er wordt snel ingegrepen, en nadat de eerste crisis is bezworen wordt nader gekeken voor meer structurele hulp, waaronder de mogelijkheid van een maatwerkvoorziening opvang. Een passantenpension, tenslotte, is ook geen maatwerkvoorziening. Een passantenpension is een plek waar tijdelijk verblijf wordt geboden aan mensen die op eigen kracht of met behulp van kortdurende ondersteuning vanuit maatschappelijk werk hun problemen kunnen oplossen.

Artikel 3.8 Waardering mantelzorgers

Het college moet zorgdragen voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van haar cliënten. De wijze waarop is vrij. Het college werkt in een nadere regeling uit hoe de jaarlijkse waardering en erkenning van mantelzorgers wordt vormgegeven. Een voorbeeld hiervan is een Dag van de mantelzorger.

Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen

De Wmo 2015 geeft de opdracht om in de verordening op te nemen op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. In dit hoofdstuk is daar vorm aan gegeven. Artikel 4.1 geldt in alle gevallen, en per specifieke voorziening worden daar passende criteria aan toegevoegd waar dat nodig is.

Artikel 4.1 Criteria maatwerkvoorziening algemeen

In dit artikel is verwoord dat, alvorens wordt overgegaan tot de verstrekking van een maatwerkvoorziening, eerst wordt gekeken naar andere mogelijkheden om de cliënt te helpen met zijn beperkingen. Dat kan bijvoorbeeld een verwijzing zijn naar een voorliggende voorziening, zoals de Wet langdurige zorg of Zorgverzekeringswet, het helpen bij het inzetten van het eigen netwerk, kortdurende ondersteuning door het wijkteam, en een verwijzing naar een algemene voorziening. De maatwerkvoorziening vormt het sluitstuk.

Als het college vaststelt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, zal het college kiezen voor de goedkoopst adequate voorziening. Voorop staat dat de voorziening adequaat (doelmatig) is om bij te dragen aan de ondersteuningsbehoefte. Als er echter meerdere varianten mogelijk zijn, kiest het college voor de goedkoopste variant. Als er al eerder een maatwerkvoorziening (of individuele voorziening, zoals dat heette onder de oude Wet maatschappelijke voorziening) is verstrekt en deze voorziening biedt nog voldoende ondersteuning en is nog niet technisch afgeschreven, dan komt de cliënt niet opnieuw in aanmerking voor een maatwerkvoorziening. De noodzaak is dan niet aanwezig.

Wanneer een voorziening wordt aangevraagd nadat deze gerealiseerd is, wordt deze geweigerd als de gemeente geen mogelijkheid meer heeft de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening te beoordelen, noch invloed heeft op de te verstrekken soort voorziening. Onderzocht kan worden of een tijdig ingediende aanvraag tot toekenning van de ingediende aanvraag had geleid. Als dat het geval is, is er geen reden tot afwijzing. Het artikel is bedoeld om te voorkomen dat een aanvrager in een vroegtijdig stadium uitgaven doet, waarvan de bestemming uiteindelijk niet overeenstemt met wat het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt.

Maatwerkvoorzieningen kunnen in bruikleen of in eigendom worden verstrekt. Als een maatwerkvoorziening in bruikleen wordt verstrekt, kan het college met de cliënt een bruikleenovereenkomst afsluiten. Uiteraard bestaat voor een maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening deze keuzemogelijkheid niet.

Artikel 4.2 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget is een volwaardig en nevengeschikt alternatief voor zorg in natura. Als een persoonsgebonden budget is toegekend, kan het na facturering van de uitgevoerde zorg aan de betrokken ondersteuner/zorgverlener worden uitbetaald door de Sociale Verzekeringsbank, die daarvan ook de administratie voor de gemeente uitvoert.

De gemeente weigert een cliënt een persoonsgebonden budget als de gemeente in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een beslissing om een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget te verstrekken heeft herzien of ingetrokken omdat de cliënt toen onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt (artikel 2.3.10, onderdeel a), niet voldeed aan de gestelde voorwaarden (artikel 2.3.10, onderdeel d) of de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikte (artikel 2.3.10, onderdeel e).

Met de in dit artikel opgenomen uitsluitingen volgt Amsterdam de beperkingen voor het persoonsgebonden budget in de Wmo 2015. Daaraan is toegevoegd de bepaling in het tweede lid onder c; dit ziet op de situatie van het collectief vervoer en de opvang. De financiering van het aanvullend openbaar vervoer, zo is in rechtspraak ook geaccepteerd, zou zodanig duur worden als voor deze voorziening ook een persoonsgebonden budget mogelijk was, dat het openstellen van die mogelijkheid een onaanvaardbaar financieel risico voor de gemeente oplevert. Dit geldt ook voor de opvang. Om het financieel risico te beperken en het stelsel van ondersteuning in stand te kunnen houden, heeft Amsterdam ervoor gekozen deze twee voorzieningen bij verordening uit te sluiten.

In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat een gemeente kan bepalen dat het persoonsgebonden budget niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het persoonsgebonden budget. Amsterdam kan dan ook verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven in de verordening bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk en door hulpverleners die werken volgens de toepasselijke kwaliteitsstandaarden.

Artikel 4.3 Aanvullende criteria voor gespecialiseerde ambulante ondersteuning

Het belangrijke verschil met de algemene voorziening ambulante ondersteuning is de noodzaak van gespecialiseerde vaardigheden en kennis bij de te leveren ondersteuning. Er is indicatiestelling nodig alvorens toegang tot deze vorm van ondersteuning mogelijk is. Als Amsterdammers tijdens de ambulante ondersteuning niet lijfgebonden persoonlijke verzorging nodig hebben, kan dit onderdeel uitmaken van de ondersteuning.

Artikel 4.4 Aanvullende criteria voor gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve begeleiding en arbeidsmatige dagbesteding

Gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve begeleiding kenmerkt zich door de op de cliënt aangepaste aard en inhoud van het activiteitenprogramma. De begeleidingsintensiteit is hoog, er is intensief tot voortdurend ondersteuning, toezicht en/of zorg nodig waarvoor een hoge mate van specialistische kennis vereist is. Als Amsterdammers tijdens de dagbesteding persoonlijke verzorging nodig hebben, zoals hulp bij toiletgebruik, maakt dit onderdeel uit van de dagbesteding.

Er is bij de cliënt sprake van een chronisch beeld met complexe problematiek als gevolg van fysieke, zintuiglijke, verstandelijke beperkingen, een psychische- of psychogeriatrische aandoening of verslavingsproblematiek. Behalve bij het aanbrengen van structuur, heeft de cliënt ook gespecialiseerde zorg en/of toezicht nodig bij zelfzorg en/of communicatie. Tevens is het ontlasten van de mantelzorger en het voorkomen van diens overbelasting een beoogd resultaat.

Arbeidsmatige dagbesteding is het leveren van een geringe arbeidsprestatie onder begeleiding; er wordt een werkplek geboden waarin de capaciteiten van de cliënt optimaal benut en ontwikkeld worden. De activiteiten zijn gericht op productie of dienstverlening. De begeleiding is enerzijds gericht op ondersteuning en coaching (motivatie, werknemersvaardigheden) en anderzijds op het creëren van veiligheid en structuur. Als Amsterdammers tijdens de dagbesteding persoonlijke verzorging nodig hebben, zoals hulp bij toiletgebruik, maakt dit onderdeel uit van de dagbesteding.

Arbeidsmatige dagbesteding kan bijdragen aan de mogelijkheden om uit te stromen naar beschut, begeleid of ondersteund werk, betaald werk, vrijwilligerswerk of deelname aan (basis)voorzieningen in de buurt. Ontlasten van de mantelzorger is ook hier een beoogd resultaat.

De cliënt is 18 jaar of ouder en heeft nog niet de pensioengerechtigde leeftijd bereikt (ingeval arbeidsmatige dagbesteding) en kan als gevolg van complexe problematiek vanwege fysieke, zintuiglijke, verstandelijke beperkingen, een psychische- of psychogeriatrische aandoening of verslavingsproblematiek, niet (meer) of nog niet werken, gebruik maken van regulier onderwijs of gebruik maken van de basisvoorzieningen op gebied van participatie en activering in de wijk omdat gespecialiseerde begeleiding en/of toezicht gedurende de activiteiten noodzakelijk is. Hij is in staat zijn om arbeidsmatige handelingen te verrichten, maar deze is niet of in zeer geringe mate loonvormend.

Artikel 4.5 Opvang en beschermd wonen

De opvang is bedoeld voor hen die niet beschikken over een eigen woonruimte en die voor een slaapplek gedurende de nacht ofwel waren aangewezen op buiten slapen ofwel overnachten in de openlucht en in overdekte openbare ruimten (portieken, fietsenstallingen, stations, winkelcentra of een auto) en binnen slapen in passantenverblijven van de maatschappelijke opvang, inclusief eendaagse noodopvang, of binnen slapen bij vrienden, kennissen of familie, zonder vooruitzicht op een slaapplek voor de daarop volgende nacht. Ook de personen die als bewoner staan ingeschreven bij instellingen voor maatschappelijke opvang (internaten en sociale pensions, woonvoorzieningen op basis van particulier initiatief dat zich richt op semipermanente bewoning door daklozen en particuliere commerciële pensions waar voornamelijk daklozen wonen) behoren tot de doelgroep.

Voor slachtoffers van huiselijk geweld gelden afwijkende criteria. Het uitgangspunt is dat, als opvang noodzakelijk is omdat de thuissituatie niet veilig is en de betrokkene niet zelf in alternatieve huisvesting kan voorzien, aanvragers worden opgevangen in de gemeente waar zij wonen. Opvang in de eigen gemeente is kansrijker omdat dan het bestaande sociale netwerk kan blijven worden aangesproken. Er kunnen echter zwaarwegende omstandigheden zijn voor opvang buiten de eigen gemeente. Het kan dan gaan om redenen van veiligheid, of om situaties waar acuut opvang geboden is maar de gemeente van herkomst op dat moment geen plek beschikbaar heeft. Als sprake is van huiselijk geweld tegen een persoon of tegen leden van het gezin van de persoon en er is geen opvang noodzakelijk, is ambulante hulpverlening mogelijk.

Artikel 4.6 Aanvullende criteria voor kortdurend verblijf

Kortdurend verblijf is gedurende maximaal 3 etmalen per week mogelijk bij die cliënten waarbij de mantelzorger gedurende langere tijd meer dan gebruikelijke hulp biedt. Als de cliënt een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, dan is kortdurend verblijf via de Wet langdurige zorg voorliggend. Daarnaast moet duidelijk zijn dat ontlasting van de mantelzorger noodzakelijk is. Daarbij is het verhaal van de mantelzorger leidend.

Artikel 4.7 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen

Woonvoorzieningen worden verstrekt om beperkingen bij het normale gebruik van de woning te compenseren. Het normale gebruik van de woonruimte omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om eten bereiden, slapen en lichaamsreiniging, en essentiële huishoudelijke werkzaamheden, zoals kleding wassen, en het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een geheel van zijn verzorger(s) afhankelijk kind.

Het primaat verhuizen houdt in dat verhuizen naar een geschikte woonruimte voorrang heeft boven woonruimteaanpassingen, wanneer de kosten van de aanpassingen naar verwachting hoger zijn dan het in nadere regels vast te leggen bedrag. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met het netwerk in de buurt.

Artikel 4.8 Aanvullende criteria voor hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden is het geheel of gedeeltelijk overnemen van activiteiten gericht op een schoon en leefbaar huis, in verband met beperkingen die leiden of die dreigen te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de persoon met beperkingen dan wel van de leefeenheid waartoe hij behoort. Hulp bij het huishouden wordt toegekend voor het hoofdverblijf in Amsterdam.

Als de persoon met beperkingen huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen, dan worden zij verondersteld dit door een herverdeling van taken te doen. De persoon met beperkingen krijgt in deze situatie geen indicatie voor hulp bij het huishouden, ook al is er sprake van beperkingen. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat huisgenoten in gezamenlijkheid verantwoordelijk zijn voor het huishoudelijke werk. Dat betekent dat indien degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere huisgenoten verondersteld worden dit over te nemen. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.

Artikel 4.9 Aanvullende criteria voor vervoersvoorziening

Deze voorziening is primair gericht op het sociaal vervoer, ook wel vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving genoemd. Het primaat ligt bij het collectief vervoer, in Amsterdam Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV) genoemd. Dit is een uitsluitend voor pashouders toegankelijk vervoerssysteem waarbinnen mensen op afroep zittend worden vervoerd. In het AOV worden aan personen met beperkingen die niet met het openbaar vervoer kunnen reizen alternatieven geboden om zich te kunnen verplaatsen.

Bij individuele vervoersvoorzieningen moet worden gedacht aan bijvoorbeeld scootmobielen, die al dan niet in combinatie met het AOV voor compensatie van de ervaren beperking van de zelfredzaamheid of participatie moet zorgen.

Artikel 4.10 Aanvullende criteria voor rolstoelvoorziening

Primair doel van de rolstoel is zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met andere voorzieningen als looprek, rollator, wandelstok en krukken langdurig niet of onvoldoende mogelijk is. De rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn en worden gebruikt voor verplaatsingen binnen en buiten de woning.

Artikel 4.11 Financiële tegemoetkoming meerkosten

De Wmo 2015 kent de mogelijkheid van een financiële tegemoetkoming in de meerkosten en dat wordt met dit artikel geregeld. De financiële tegemoetkoming voor meerkosten van een verhuizing is een Amsterdamse regeling, en is ook bestemd voor de inrichtingskosten. Het college kan naast de genoemde tegemoetkomingen meer tegemoetkomingen in nadere regels opnemen, en zal daarin tevens aangeven op welke wijze de afstemming met de bijzondere bijstand plaatsvindt.

Hoofdstuk 5 Bijdragen

De wet schrijft voor dat, voor zover Amsterdam een bijdrage in de kosten wil vragen, dit gereguleerd wordt via de verordening. Bij de omslag naar eigen kracht hoort ook het vergroten van het kostenbewustzijn van de burger en meer financiële verantwoordelijkheid voor diegenen die dat kunnen betalen.

Daarom wordt er voor enkele algemene voorzieningen een bijdrage gevraagd. Benoemd wordt welke voorzieningen dit zijn. Voor beschermd vervoer geldt dat het OV-tarief in Amsterdam wordt vastgesteld door de Stadsregio en te vinden is op www.stadsregioamsterdam.nl .

De hoogte van de bijdrage nachtopvang volwassene is vastgesteld op € 5,00; voor mensen die zijn gestart met een instroomtraject is de eigen bijdrage € 7,50. Voor jongeren geldt een eigen bijdrage van € 3,50. Als mensen geen inkomen hebben is geen bijdrage verschuldigd, zij worden in de nachtopvang wel gestimuleerd om hun inkomen te gaan regelen.

Hierbij zijn de volgende overwegingen:

  • -

    het is een redelijk bedrag voor het gebodene;

  • -

    het is betaalbaar voor mensen met een uitkering;

  • -

    het is een bedrag dat niet belemmerend werkt voor doorstroom.

Het is niet de bedoeling dat nachtopvang een eindstation is. Het is een tijdelijke oplossing, gericht op doorstroom van cliënten naar opvang die gericht is op vergroten van de zelfredzaamheid. De hoogte van de bijdrage in de nachtopvang is ook een instrument in de doorstroom. Als mensen niets of een (te) laag bedrag betalen dan zal er geen prikkel zijn door te stromen naar de 24-uursopvang, of individueel begeleid wonen, waar immers ook een eigen bijdrage geldt.

Voor basisvoorzieningen op wijkniveau kan een compensatie worden gevraagd voor gebruikskosten. De aanbieders van deze voorzieningen zijn vrij om te bepalen óf er een compensatie wordt gevraagd, met inachtneming van de genoemde voorwaarden.

Voorts wordt een bijdrage in de kosten gevraagd voor maatwerkvoorzieningen. Dat is nodig om de groeiende vraag naar zorg op te vangen en de zorg ook in de toekomst betaalbaar te houden en om de door het Rijk opgelegde bezuinigingen op te kunnen vangen. Een bijdrage in de kosten kan de vraag remmen doordat burgers zelf een voorziening aanschaffen in plaats van deze bij de gemeente aan te vragen, kiezen voor een goedkopere oplossing of afzien van een voorziening voor incidenteel gebruik. Een uitzondering op de bijdrageplicht voor maatwerkvoorzieningen wordt gemaakt voor ambulante ondersteuning en dagbesteding.

Sinds 2015 is Amsterdam één van de gemeenten die ten gunste van de cliënt afwijkt van de landelijke parameters voor de eigen bijdragen voor Wmo maatwerkvoorzieningen zoals vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit Wmo. Dit is nu in artikel 5.3.1 van de verordening vastgelegd.

Voor de inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten geldt de wettelijke verplichting dat het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de hoogte van de bijdrage berekent en het bedrag int. Daarnaast gelden de landelijk in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 vastgestelde kaders waarbinnen de gemeenteraad de nadere invulling aan de te heffen bijdragen kan geven.

Als gevolg van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, 18 mei 2016,heeft de rechter bepaald dat de hoogte van de bijdragen voor algemene voorzieningen in de verordening dient te worden vastgelegd en dat delegatie aan het college niet is toegestaan. Dit artikel bevat de hoogte van de bijdragen van de algemene voorzieningen waarvoor een bijdrage geldt.

Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving

In het belang van de gemeente én in het belang van de cliënten zal de gemeente Amsterdam in de uitvoering de nodige aandacht moeten besteden aan het voorkomen van onterechte verstrekkingen door middel van goed onderzoek, en het waar mogelijk terugnemen of –vorderen als blijkt dat onverhoopt toch onterecht een voorziening is toegekend. Dit is ook een wettelijke verplichting.

Daarnaast komt het voor dat cliënten zich ernstig misdragen tegen medewerkers van zorgaanbieders of oneigenlijk gebruik maken van verstrekte voorzieningen zoals vervoersvoorzieningen. Voor die gevallen is voorzien in de mogelijkheid van het nemen van al dan niet tijdelijke maatregelen. Uiteraard dient daarbij de ondersteuningsbehoefte betrokken worden.

Hoofdstuk 7 Kwaliteit en klachten

Artikel 7.3 Meldingsregeling calamiteit en geweld

De aanbieder heeft op grond van de wet een meldingsplicht bij de gemeentelijke toezichthouder. Daarnaast zullen de meldingen over incidenten, calamiteiten en geweld ook in het kader van het contractmanagement onderwerp van gesprek zijn.

Artikel 7.4 Klachtregeling en medezeggenschap

Aanbieders van voorzieningen moeten beschikken over een interne klachtenregeling. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanbieder om de cliënt te informeren over het bestaan van de klachten- en dispuutregeling. In de contracten met de aanbieder worden de eisen vastgelegd die van belang zijn om de klachtenregeling goed te kunnen laten functioneren.

Aanbieders van maatwerkvoorzieningen in de vorm van dienstverlening, opvang of beschermd wonen die rechtspersoon zijn moeten beschikken over een regeling ten behoeve van de behartiging van de belangen van de cliënten van de aanbieder. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanbieder om de cliënt te informeren over het bestaan van de medezeggenschapsregeling. In de contracten met de aanbieder worden de eisen vastgelegd die van belang zijn om de medezeggenschap goed te kunnen laten functioneren. Deze medezeggenschap dient zoveel mogelijk aan te sluiten bij de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen.

Het college kan besluiten dat een cliëntenraad bij een aanbieder niet hoeft te worden ingesteld. Dit zou het college bijvoorbeeld kunnen beslissen als er sprake is van een zeer kleine organisatie of een natuurlijke persoon en een samenwerking met een andere aanbieder op dit punt niet mogelijk is.

Hoofdstuk 8 Beleidsparticipatie

Artikel 8.1 Beleidsparticipatie

Dit artikel regelt dat het college de burgers van Amsterdam betrekt bij de totstandkoming van het Wmo-beleid. Dat past bij de aard van de wet en bij hoe het college en burgers samen invulling geven aan de doelen van de wet. Dit artikel biedt burgers de waarborgen voor een tijdige inspraak op de voornemens van de gemeente inzake het Wmo-beleid en verplicht het college om burgers in staat te stellen de inspraak effectief te kunnen vormgeven. Ook op grond van de Inspraakverordening 2003 geldt overigens de in dit artikel opgenomen verplichting, en die geldt als aanvulling op wat in deze verordening niet geregeld wordt.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening. Afwijken kan enkel ten gunste, niet ten nadele van de aanvrager. Benadrukt wordt dat slechts in bijzondere gevallen gebruik gemaakt kan worden van de hardheidsclausule. Het college geeft bij toepassing van deze clausule duidelijk aan waarom van de verordening moet worden afgeweken.

Artikel 9.2 Indexering

Deze bepaling maakt het mogelijk om de bedragen die gebaseerd zijn op deze verordening te indexeren. Of daarvoor bijvoorbeeld de consumentenprijsindex (cpi) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt genomen, of een andere index, kan per voorziening door het college worden bepaald.

Artikel 9.3 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 9.4 Overgangsbepaling

De overgangsbepaling heeft betrekking op de situatie waarin voor inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag voor ondersteuning is ingediend.

Artikel 9.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015 en wordt afgekort als Wmo-verordening 2015.

  • III.

    in te stemmen met het door het college aanbrengen van eventuele noodzakelijke redactionele wijzigingen in de tekst van artikel 5.3.1, derde en vierde lid, die het gevolg kunnen zijn van de bekendmaking van het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo. Het college heeft de wethouder Zorg op 22 november 2016 reeds gemachtigd om namens hem deze wijzigingen aan te brengen. Mocht de tekst van het Uitvoeringsbesluit Wmo zodanig aangepast zijn dat dit onverhoopt de hiervoor bedoelde wijziging in de weg zou staan, dan worden aangepaste besluiten aan de gemeenteraad voorgelegd.

  • IV.

    te bepalen dat het besluit zoals genoemd onder I. in werking treedt op

1 januari 2017, met uitzondering van artikel 5.1.1. De inwerkingtreding daarvan is 2 januari 2017.

Aldus besloten door de gemeenteraad voornoemd

in zijn vergadering op 21 december 2016.

De voorzitter

mr. E.E. van der Laan

De raadsgriffier

mr. M. Pe

Naar boven