Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Utrecht 2017 

(raadsbesluit van 22 december 2016)

 

De raad van de gemeente Utrecht;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders 

gelet op artikel 8, eerste lid, van de Participatiewet; artikel 149 vande Gemeentewet;

overwegende dat de Participatiewet gemeenten verplicht om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld inartikel 36 vande wet; besluit vast te stellen de  Verordening individuele inkomenstoeslaggemeente Utrecht 2017 gemeente Utrecht

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Participatiewet

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht;

  • c.

    inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de wet, al dan niet aangevuld met algemene bijstand;

  • d.

    gezin: de gehuwden tezamen en de alleenstaande met zijn of haar ten laste komende kind of kinderen;

  • e.

    individuele inkomenstoeslag: toeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de wet;

  • f.

    peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

  • g.

    referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum;

Artikel 2. Indienenverzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 3. Langduriglaaginkomen

  • 1.

    Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet als hij aangewezen is op een inkomen dat gedurende referteperiode niet meer bedraagt dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, bedoeld in artikel 21 van de wet, aangevuld, indien van toepassing, met de tegemoetkoming op grond van de Wet op de kindregelingen. Artikel 22a van de wet blijft hierbij buiten toepassing.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels met betrekking tot de toepassing van het eerste lid ten aanzien van bepaalde categorieën personen.

Artikel 4. Hoogteindividueleinkomenstoeslag

  • 1.

    Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

    • a.

      alleenstaande: € 200,00

    • b.

      alleenstaande ouder met uitsluitend kinderen jonger dan 12 jaar: € 0,00

    • c.

      alleenstaande ouder met ten minste 1 kind ouder dan 11 jaar: € 600,00

    • d.

      gehuwden/samenwonenden zonder kinderen of met uitsluitend kinderen jonger dan 12 jaar: € 560,00

    • e.

      gehuwden/samenwonenden met tenminste 1 kind ouder dan 11 jaar: € 800,00

  • 2.

    De Individuele Inkomenstoeslag komt alle personen van het huishouden gezamenlijk toe. Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op Individuele Inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3.

    De bedragen genoemd in het eerste lid onder a. en b. wijken bij een peildatum in het jaar 2017 als volgt af:

    • a.

      Alleenstaande: € 250,00

    • b.

      Alleenstaande ouder met uitsluitend kinderen jonger dan 12 jaar: € 300,00.

  • 4.

    Het bedrag genoemd in het eerste lid onder b. wijkt bij een peildatum in het jaar 2018 als volgt af:

    Alleenstaande ouder met uitsluitend kinderen jonger dan 12 jaar: € 150,00.

  • 5.

    Voor toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 6.

    De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

Artikel 5. Hardheidsclausule

Het college kan, in afwijking van de verordening, besluiten tot toekenning van de Individuele Inkomenstoeslag als afwijzing daarvan naar het oordeel van het college kennelijk onredelijk is.

Artikel 6. Intrekkenoudeverordening

De Verordening individuele inkomenstoeslag Utrecht 2015 wordt ingetrokken per 1 januari 2017.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

Artikel 8. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Utrecht 2017

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 22 december 2016

Degriffier,

mr. M. van Hall

De burgemeester,

mr. J.H.C. van Zanen

Toelichting op de artikelen  

Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslagsinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het college kanin beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag.

 

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Deze verordening stelt regels over

het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 vande Participatiewet. Deze regels hebben betrekking op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en

‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, zonder toepassing teven aan artikel 22a van de wet (kostendelersnorm). Eventueel inwonende derden spelen bij de beoordeling van hetinkomen geen rol. De wet laat aande raad de bevoegdheid te bepalen wat een laag inkomen is.

Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' houdt het college rekening met de omstandigheden van de persoon. Inartikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

de krachten en bekwaamheden van de persoon, en;

de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Het college legt in beleidsregels vast op welke wijze toepassing gegeven wordt aan deze bepaling.

 

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die meer dan eens in de verordening voorkomen, en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.

Gekozen is, om in aansluiting op de Langdurigheidstoeslag,de referteperiode vast te stellen op drie jaar, ofwel 36 maanden voorafgaand aan de aanvraagdatum. Hiermee is meteen invulling gegeven aan het begrip ‘langdurig’. Dus over de duur van de referteperiode wordt bepaald of iemand langdurig een laag inkomen heeft.

 

Artikel 3 Langdurige laag inkomen

De doelgroep is in feite iedereen die aan de criteria voldoet die in deze verordening nader zijningevuld waarbij het college de bevoegdheid heeft om bepaalde categorieën personen uit te sluiten van recht op

 

Individuele Inkomenstoeslag.

Voor de beoordeling of sprake isvan een laag inkomen wordt het inkomen gerelateerd aan de normensystematiek van de Participatiewet, met één belangrijke uitzondering: artikel 22a van de wet wordt voor de toepassing van deze verordening buiten beschouwing gelaten.

 

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deelvan de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor

individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen

 

Artikel 4 Hoogte Individuele Inkomenstoeslag

Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt uitsluitend onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder met uitsluitend kinderen jonger dan 12 jaar, een alleenstaande ouder met minstens 1 kind van 12 jaar of ouder, gehuwden zonder kinderen of met kinderen jonger

dan 12 en gehuwden met tenminste 1 kind van 12 jaar of ouder.

Voor de groepen alleenstaanden en alleenstaande ouders met uitsluitend kinderen jonger dan 12 jaar geldt een afbouwregeling.

 

Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier

omeen partner die op eenvan de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat isgeregeld in het tweede lid.

 

Indexering

In het zesde lid is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voorindexatie van de bedragen. Het is van belang de

nieuwe bedragen (na indexatie) duidelijk te communiceren.

Naar boven