Gemeente Raalte Wijziging Algemene plaatselijke verordening

De raad van de gemeente Raalte,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 november 2016, nummer 6147-2016;

gelet op de artikelen 149 en 151a, eerste lid, van de Gemeentewet;

 

besluit vast te stellen de volgende

Verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Raalte

 

 

 

Artikel I  

De Algemene plaatselijke verordening gemeente Raalte wordt gewijzigd als volgt:

 

A

Artikel 1.3 komt te vervallen.

 

B

Artikel 1.8 komt te luiden:

 

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

 

C

Artikel 2.3, eerste lid, komt te luiden:

1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft hiervan schriftelijk kennis aan de burgemeester voorafgaand aan de openbare aankondiging en ten minste 96 uur voordat de betoging wordt gehouden.

 

D

Artikel 2.10 komt te luiden:

Artikel 2.10 Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een openbare plaats anders te gebruiken dan in overeenstemming met de publieke functie ervan. De in de eerste volzin bedoelde vergunning wordt verleend door het bevoegd gezag als omgevingsvergunning, voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet:

    • a.

      voor evenementen als bedoeld in artikel 2.24;

    • b.

      voor standplaatsen als bedoeld in artikel 5.18 en

    • c.

      in overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 3.

    Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid eveneens niet geldt.

  • 4.

    Het is verboden op, over of boven een openbare plaats voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de openbare plaats, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of het doelmatig en veilig gebruik daarvan of een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats.

  • 5.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.

  • 6.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan een vergunning worden geweigerd:

    • a.

      als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig gebruik daarvan, of een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;

    • b.

      als het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

7. a. De weigeringsgrond van het zesde lid onder a geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • b.

    De weigeringsgrond van het zesde lid onder b geldt niet voor bouwwerken.

  • c.

    De weigeringsgrond van het zesde lid onder c geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

    • 8.

      Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    • 9.

      Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het maken van reclame ten behoeve van evenementen.

 

E

Artikel 2.12 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het vierde en zesde lid wordt “vergunning” vervangen door: omgevingsvergunning

  • 2.

    Het zevende lid komt te vervallen, onder vernummering van het achtste en negende lid tot het zevende en achtste lid.

  • 3.

    Het zevende lid komt te luiden:

  • 7.

    Het college kan nadere regels opstellen met betrekking tot uitwegen op de weg.

 

F

Artikel 2.14 komt te luiden:

Artikel 2.14 Winkelwagentjes

  • 1.

    Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze

    • a.

      te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en

    • b.

      terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf, tenzij de winkelwagentjes gestald zijn op een daarvoor bedoelde of daarvoor ingerichte locatie in de directe omgeving van het bedrijf.

  • 2.

    Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten, tenzij deze plaats is ingericht voor het stallen van winkelwagentjes.

  • 3.

    Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

 

G

Artikel 2.22, vierde lid, komt te luiden:

4.Op de ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

H

Artikel 2.25 komt te luiden:

Artikel 2.25 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    De burgemeester kan categorieën van evenementen aanwijzen waarvoor het verbod van het eerste lid niet geldt. De burgemeester kan tevens categorieën van evenementen aanwijzen waarvoor het verbod van het eerste lid niet geldt, maar waarvan het voornemen gemeld moet worden. De burgemeester kan algemene regels stellen ten aanzien van evenementen bedoeld in de eerste en tweede volzin.

  • 3.

    De organisator van een op grond van het tweede lid als meldingplichtig aangewezen evenement stelt de burgemeester uiterlijk vijftien werkdagen voorafgaand aan het evenement ervan in kennis door middel van een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier.

  • 4.

    Indien de burgemeester van oordeel is dat een evenement, waarvan het voornemen gemeld is als bedoeld in het tweede lid, niet kan plaatsvinden zoals gemeld, kan hij binnen tien werkdagen na ontvangst van het meldingsformulier onder opgaaf van redenen het evenement verbieden.

  • 5.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 6.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 7.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het maken van reclame ten behoeve van evenementen.

 

I

Artikel 2.39, tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

b.speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen;

 

J

Artikel 2.44 komt te luiden:

Artikel 2.44 Vervoer en bezit inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor strafbare feiten

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen of vermommingsmiddelen te vervoeren of bij zich te hebben of te dragen.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.

  • 3.

    Het verbod als bedoeld in lid 1 is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen en middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken, of het achterlaten van sporen, en/of herkenning bij het plegen van voornoemde strafbare feiten te voorkomen.

  • 4.

    Het verbod als bedoeld in lid 2 is niet van toepassing als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de bedoelde voorwerpen niet bestemd zijn voor de bedoelde handelingen.

 

K

Artikel 2.44a komt te vervallen.

 

L

Artikel 2.48, eerste lid, komt te luiden:

1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

 

M

Artikel 2.59, eerste lid, komt te luiden:

1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebied opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

N

Artikel 2.68, onderdeel d, komt te luiden:

d. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed is verkregen.

 

O

Artikel 2.77, eerste lid, komt te luiden:

1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

 

P

Hoofdstuk 3 komt te luiden:

Hoofdstuk 3. Regulering prostitutie, seksbranche EN AANVERWANTE onderwerpen

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 3.1 Afbakening

De artikelen 1.2, 1.3 en 1.5 tot en met 1.8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3.2 Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • -

    advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

  • -

    beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

  • -

    bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

  • -

    escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

  • -

    exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • -

    klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

  • -

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • -

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • -

    prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

  • -

    raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats;

  • -

    seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

  • -

    seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

  • -

    werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht.

Afdeling 2. Vergunning seksbedrijf

Artikel 3.3 Vergunning

  • 1.

    Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde gezag.

  • 2.

    Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  • 3.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 4.

    Een vergunning kan mede voor één seksinrichting worden verleend.

  • 5.

    De vergunning wordt voor bepaalde of onbepaalde tijd verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld. De vergunning is niet overdraagbaar.

  • 6.

    De vergunning kan worden verlengd.

Artikel 3.4

Gereserveerd

Artikel 3.5

Gereserveerd

Artikel 3.6 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • c.

      of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

    • f.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • g.

      een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de exploitant;

    • h.

      indien van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

    • i.

      een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

    • j.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

    • k.

      indien van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding;

    • l.

      indien van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding.

  • 3.

    Als er een beheerder is aangesteld, is het tweede lid, onder a, b, c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

  • 4.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

Artikel 3.7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning wordt geweigerd als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

    • b.

      de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

    • c.

      de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

    • h.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

    • i.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1°.

        bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Raalte;

      • 2°.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3°.

        artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

      • 4°.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 5°.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of

      • 6°.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

    • j.

      de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd of een beheersverordening.

  • 2.

    Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijkgesteld:

    • a.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

    • b.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt.

  • 3.

    De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4.

    Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5.

    Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

    • a.

      voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

    • b.

      als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3.6 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

    • c.

      als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

    • d.

      als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

    • e.

      als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3.15, eerste en tweede lid;

    • f.

      als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3.17 gestelde verplichtingen zal naleven;

    • g.

      als het escortbedrijf wordt gevestigd in een woonruimte waarvoor geen vergunning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 is verleend.

Artikel 3.8 Eisen met betrekking tot vergunning

  • 1.

    De vergunning vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam van de exploitant;

    • b.

      indien van toepassing, die van de beheerder;

    • c.

      voor welke activiteit de vergunning is verleend;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • f.

      indien van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

    • g.

      de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

    • h.

      indien van toepassing, de geldigheidsduur van de vergunning;

    • i.

      het nummer van de vergunning.

  • 2.

    De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

Artikel 3.9 Intrekkingsgronden

  • 1.

    De vergunning wordt ingetrokken als:

    • a.

      de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • b.

      de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

    • c.

      is gehandeld in strijd met de artikelen 3.10, 3.13, aanhef en onder a, 3.14, 3.15 en 3.17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

    • d.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

    • e.

      zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, onder a tot en met i;

    • f.

      de vergunninghouder dat verzoekt;

    • g.

      de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan of een beheersverordening.

  • 2.

    De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

    • a.

      is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • b.

      in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

    • c.

      een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

    • d.

      is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

    • e.

      is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

    • f.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

    • g.

      de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

    • h.

      er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

    • i.

      gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

Artikel 3.10 Melding gewijzigde omstandigheden

De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3.8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

Artikel 3.11 Verlenging vergunning

  • 1.

    Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3.3, 3.6, 3.7, 3.8 en 3.15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover het bevoegde bestuursorgaan al beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.

  • 2.

    Als ten minste twaalf weken voorafgaand aan de vervaltermijn van de vergunning verlenging van de vergunning is aangevraagd, blijft de vergunning van kracht totdat op de aanvraag om verlenging is besloten.

Afdeling 3. Uitoefenen seksbedrijf

Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven

Artikel 3.12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

  • 1.

    Het is de exploitant en de beheerderverboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 2 uur en 7 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 2.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

  • 3.

    Het is een prostituee verboden zich te bevinden in een seksrichting tussen 2:30 uur en 6:30 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 4.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

Artikel 3.13 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

  • a.

    geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder i, en van de bedrijfsnaam;

  • b.

    vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a, en

  • c.

    als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en Prostituees

Artikel 3.14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees

Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

  • a.

    nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

  • b.

    in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 3.15 Bedrijfsplan

  • 1.

    Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

    • a.

      op het gebied van hygiëne;

    • b.

      ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

    • c.

      ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

    • d.

      ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 2.

    De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

    • a.

      de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

    • b.

      inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

    • c.

      in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

    • d.

      in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

    • e.

      de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

    • f.

      de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

    • g.

      de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

    • h.

      de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

    • i.

      de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

    • j.

      aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    • k.

      de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

    • l.

      de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

    • m.

      de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

    • n.

      de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

    • o.

      de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

  • 3.

    Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • 4.

    De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

  • 5.

    De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • 6.

    In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

Artikel 3.16

Gereserveerd

Artikel 3.17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

  • 1.

    De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

  • 2.

    De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

    • b.

      er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

      • 1°.

        de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

      • 2°.

        de verhuuradministratie;

      • 3°.

        met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3.15, tweede lid, onder k;

      • 4°.

        de werkroosters van de beheerders.

    • c.

      de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

    • d.

      medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

    • e.

      onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

    • f.

      onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

    • g.

      gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie

Artikel 3.18 Raamprostitutie

  • 1.

    Het is een prostituee verboden:

    • a.

      zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en

    • b.

      passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op een prostituee die werkzaam is in een onder een raamprostitutiebedrijf vallende seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

Artikel 3.19 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen wegen gedurende de door het college vastgestelde tijden.

Artikel 3.20 Handhaving straatprostitutie

  • 1.

    Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, kan door een politieambtenaar of toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 2.

    Een politieambtenaar of toezichthouder kan een persoon die zich op een krachtens artikel 3.19, tweede lid, aangewezen weg bevindt, in het belang van de openbare orde, de woon- en leefomgeving, het voorkomen of beperken van overlast, de veiligheid, de zedelijkheid of de gezondheid van prostituees of klanten bevelen zich onmiddellijk in een door hem aangegeven richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de in het tweede lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven een bevel geven zich gedurende ten hoogste 3 maanden niet op te houden op krachtens artikel 3.19, tweede lid, aangewezen wegen.

  • 4.

    De burgemeester beperkt het in het derde lid bedoelde bevel, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

AFDELING 4. Overige bepalingen

Artikel 3.21 Verbodsbepalingen klanten

  • 1.

    Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

  • 3.

    Het in het tweede lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

Artikel 3.22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

 

Q

Artikel 4.1, onderdeel a, komt te luiden:

a. Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

 

R

Artikel 4.5A komt te vervallen.

 

S

Artikel 4.12 komt te luiden:

Artikel 4.12 Meldingen Boswet

Wanneer het bevoegd gezag voor de Boswet aan de gemeente meldt dat er een kapmelding op grond van de Boswet is ingediend, dragen burgemeester en wethouders er zorg voor dat van de ontvangst van deze melding kennis wordt gegeven in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze.

 

T

Artikel 4.12b komt te luiden:

Artikel 4.12b Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2.

    Als niet ter plaatse kan worden herplant, kan tot de aan een vergunning tot vellen te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat een geldelijke bijdrage gestort moet worden in het gemeentelijk herplantfonds.

  • 3.

    In het voorschrift als bedoeld in het eerste lid wordt telkens bepaald binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze, niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 4.

    De verplichtingen en voorschriften van dit artikel kunnen gelden voor bomen kleiner dan de in artikel 4.10 genoemde minimummaat.

  • 5.

    Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren

    • a.

      dat pas tot vellen van houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan als andere vergunningen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is;

    • b.

      tot het opstellen en overleggen van een bomen effect analyse in geval van bouw of aanleg van werken nabij te behouden bomen.

 

U

  • 1.

    In artikel 4.12c wordt “hen” telkens vervangen door: hem

  • 2.

    In artikel 4.12c, vierde lid, onder b, wordt “college” vervangen door: bevoegd gezag

 

V

Artikel 4.12e komt te vervallen.

 

W

Artikel 4.15 komt te luiden:

Artikel 4.15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht, de reclame ontsierend is voor de omgeving of afbreuk doet aan de kwaliteit van de openbare ruimte of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

X

  • 1.

    Artikel 4.18, eerste lid, komt te luiden:

    • 1.

      Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd, of waarvoor bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken.

  • 2.

    Artikel 4.18, vijfde lid, komt te luiden:

    • 5.

      Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Y

Aan artikel 5.2 wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:

5. Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Z

  • 1.

    Artikel 5.13, derde lid, komt te luiden:

    • 3.

      Het verbod geldt niet voor:

      • a.

        een inzameling die in besloten kring wordt gehouden;

      • b.

        een inzameling door of vanwege een organisatie die is erkend door het Centraal Bureau Fondsenwerving, voor zover de inzameling plaatsvindt in de week die daarvoor is gereserveerd op het collecterooster van het CBF.

  • 2.

    Artikel 5.13, vierde lid, komt te luiden:

    • 4.

      Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Aa

Artikel 5.18 komt te luiden:

Artikel 5.18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      als de standplaats op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet aan de eisen van redelijke welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in (een deel van) de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plekke in gevaar komt.

  • 3.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Ab

Artikel 5.20 komt te luiden:

Artikel 5.20 Afbakeningsbepalingen

Het verbod van artikel 5.18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

De weigeringsgrond van artikel 5.18, tweede lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

 

Ac

Artikel 5.23 komt te luiden:

Artikel 5.23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    De burgemeester kan de vergunning weigeren wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Ad

Artikel 5.24, vierde lid, komt te luiden:

4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene verordening ondergrondse infrastructuur.

 

Ae

In artikel 5.25, derde lid, wordt “Wet beheer rijkswaterstaatswerken” vervangen door: Waterwet

 

Af

  • 1.

    In artikel 5.26, eerste lid, wordt het woord “vergaderen” vervangen door: veranderen

  • 2.

    In artikel 5.26, derde lid, wordt “Wet beheer rijkswaterstaatswerken” vervangen door: Waterwet

 

Ag

In artikel 5.28, tweede lid, wordt “Wet beheer rijkswaterstaatswerken” vervangen door: Waterwet

 

Ah

Artikel 5.33, vierde lid, komt te luiden:

4. Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen.

 

Ai

In artikel 6.2 wordt na “artikel 141” ingevoegd: , aanhef en onder b,

 

Artikel II

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

 

Aldus besloten in de vergadering van 22 december 2016.

de griffier

Jan Boyuke Zijlstra

de voorzitter

Martijn Dadema

TOELICHTING BIJ RAADSVOORSTEL WIJZIGING APV GEMEENTE RAALTE

Artikelsgewijze toelichting, met uitzondering van hoofdstuk 3

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

Lid 1. Als een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

Lid 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.3 Indieningaanvraag

Vervallen

Toelichting

Dit artikel voorzag in het buiten behandeling kunnen laten van een aanvraag om een vergunning of ontheffing, als die aanvraag minder dan drie weken werd ingediend voor het tijdstip waarop de vergunning of ontheffing nodig was. Het buiten behandeling laten van aanvragen is sluitend geregeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 1.3 van de APV vormde daarop een niet-toegestane aanvulling.

In de jaarlijkse actualisering van haar model-APV in 2016 stelt de VNG dan ook voor om artikel 1.3 te schrappen. Bij te late indiening van een aanvraag zou de gevraagde vergunning of ontheffing geweigerd kunnen worden. Met het oog op dit laatste dient artikel 1.8, ‘weigeringsgronden’, te worden gewijzigd. Deze wijziging wordt hieronder toegelicht.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

a.de openbare orde;

b.de openbare veiligheid;

c.de volksgezondheid;

d.de bescherming van het milieu.

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

1. De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

a.de openbare orde;

b.de openbare veiligheid;

c.de volksgezondheid;

d.de bescherming van het milieu.

2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Toelichting

Als gevolg van het vervallen van artikel 1.3 dient geregeld te worden hoe omgegaan kan worden met een te laat ingediende aanvraag om een vergunning of ontheffing. Het is niet mogelijk om het te laat indienen van een aanvraag op te voeren als grond om die aanvraag buiten behandeling te laten. Daardoor blijft als enige andere optie over om het te laat indienen van de aanvraag op te voeren als grond om de gevraagde vergunning of ontheffing te weigeren. Daarvoor is dan vereist dat door die late indiening een goede behandeling van de aanvraag niet mogelijk is, bijvoorbeeld doordat er onvoldoende tijd is om onderzoeken uit te voeren of overleg te voeren met bijvoorbeeld de politie.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 2.3 Kennisgeving betoging op openbare plaatsen

Lid 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft hiervan schriftelijk kennis aan de burgemeester voorafgaand aan de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden.

Lid 2. Ongewijzigd

Lid 3. Ongewijzigd

Lid 4. Ongewijzigd

Lid 5. Ongewijzigd

Artikel 2.3 Kennisgeving betoging op openbare plaatsen

Lid 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft hiervan schriftelijk kennis aan de burgemeester voorafgaand aan de openbare aankondiging en ten minste 96 uur voordat de betoging wordt gehouden.

Lid 2. Ongewijzigd

Lid 3. Ongewijzigd

Lid 4. Ongewijzigd

Lid 5. Ongewijzigd

Toelichting

Het eerste lid van artikel 2.3 is in overeenstemming gebracht met de model APV van de VNG. Daarnaast is de in dit lid genoemde termijn, waarbinnen aan de burgemeester een kennisgeving moet worden gedaan van een voorgenomen betoging, verruimd van 48 uur naar 96 uur. Dit geeft de burgemeester meer tijd de voorgenomen betoging te beoordelen en daar zo nodig een besluit over te nemen.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 2.10 Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan

Lid 1: Het is verboden zonder vergunning een openbare plaats anders te gebruiken dan de publieke functie ervan.

Lid 2: Het verbod in het eerste lid geldt niet:

a.voor evenementen als bedoeld in artikel 2.24;

b.standplaatsen als bedoeld in artikel 5.18 en

c.overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

Lid 3 en 4: Ongewijzigd

Lid 5: Het bevoegde bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.

Lid 6 en 7: Ongewijzigd

Lid 8: Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.10 Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan

Lid 1: Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een openbare plaats anders te gebruiken dan in overeenstemming met de publieke functie ervan. De in de eerste volzin bedoelde vergunning wordt verleend door het bevoegd gezag als omgevingsvergunning, voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Lid 2: Het verbod in het eerste lid geldt niet:

a.voor evenementen als bedoeld in artikel 2.24;

b.voor standplaatsen als bedoeld in artikel 5.18 en

c.in overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

Lid 3 en 4: Ongewijzigd

Lid 5: Het college kan in het belang van de openbare orde of woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.

Lid 6 en 7: Ongewijzigd

Lid 8: Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Lid 9: Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het maken van reclame ten behoeve van evenementen.

Toelichting

Lid 1

In het bestaande eerste lid was niet omschreven welk bestuursorgaan de vergunning kan verlenen. Dit is alsnog in het eerste lid opgenomen, waarbij er onderscheid is gemaakt tussen de situatie waarin het gebruik van de openbare plaats is aan te merken als een Wabo-activiteit en de situatie waarin dat niet het geval is. In het eerste geval wordt de vergunning verleend door het bevoegd gezag op grond van de Wabo; in het tweede geval door het college of de burgemeester, afhankelijk van wiens bevoegdheid het betreft.

Lid 2

In lid 2 zijn enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd, zonder inhoudelijke gevolgen.

Lid 5

In het bestaande vijfde lid werd de bevoegdheid om nadere regels te stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen, opgedragen aan het bevoegde bestuursorgaan. De nadere regels die op dit moment in de gemeente Raalte gelden zijn vastgesteld door het college. De bevoegdheid heeft immers geen betrekking op de onmiddellijke handhaving van openbare orde en veiligheid. Daarom is in het nieuwe vijfde lid expliciet gemaakt dat het college bevoegd is de nadere regels vast te stellen.

Lid 8

In het bestaande achtste lid werd verwezen naar een ontheffing in lid 3. Bedoeld werd echter de vergunning uit lid 1. Lid 3 bevat geen bevoegdheid waarop paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing kan zijn.

Lid 9

In dit nieuwe negende lid wordt het college de bevoegdheid gegeven om nadere regels te stellen ten aanzien van het maken van reclame ten behoeve van evenementen. Deze bevoegdheid is reeds opgenomen in artikel 2.25 (evenementen), maar dient voor een goede regeling in de APV ook te worden opgenomen in art. 2.10. Dit laatste artikel ziet immers op het gebruik van de openbare ruimte, bijvoorbeeld voor het plaatsen van reclameborden. Deze toevoeging strekt ertoe een weeffout in de APV weg te werken.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 2.12 Maken en veranderen van een uitweg

Lid 1 tot en met 3: Ongewijzigd

Lid 4: Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

a.Ongewijzigd

b.Ongewijzigd

Lid 5: Ongewijzigd

Lid 6: Het bevoegde gezag weigert een vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg:

a t/m f Ongewijzigd

Lid 7: Het verbod in het vierde lid geldt niet voor het maken, hebben, veranderen of verwijderen van uitwegen buiten de bebouwde kom mits:

a.Het maken veranderen of verwijderen ten minste vier weken voor datum van aanvang ervan is gemeld bij het bevoegde gezag;

b.Een of meer van de weigeringgronden als genoemd in het zesde lid niet aan de orde is / zijn;

c.De uitweg de eerste en enige ontsluiting van het direct achterliggende perceel betreft;

d.De uitweg voldoet aan de uitvoerings- en onderhoudseisen zoals deze door het college bij nadere regels zijn bepaald.

Lid 8: Onverminderd het bepaalde in het zevende lid kan het college nadere regels opstellen met betrekking tot uitwegen op de weg.

Lid 9: Ongewijzigd

Artikel 2.12 Maken en veranderen van een uitweg

Lid 1 tot en met 3: Ongewijzigd

Lid 4: Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

a.Ongewijzigd

b.Ongewijzigd

Lid 5: Ongewijzigd

Lid 6: Het bevoegde gezag weigert een omgevingsvergunning voor het maken of veranderen van een uitweg:

a t/m f Ongewijzigd

Lid 7: Vervallen

Lid 8: Het college kan nadere regels opstellen met betrekking tot uitwegen op de weg.

Lid 9: Ongewijzigd

Leden 8 en 9 worden vernummerd tot 7 en 8.

Toelichting

Artikel 2.12 bevat een vergunningplicht voor het maken en veranderen van uitwegen. Het zevende lid bevatte een uitzondering op de vergunningplicht voor het maken van uitwegen buiten de bebouwde kom. Er moest wel voldaan worden aan een aantal voorwaarden. Hiermee werd beoogd regeldruk en administratieve lasten aan zowel de kant van de realisator van de uitweg als aan de kant van de gemeente te reduceren.

De eerste voorwaarde waaraan moest worden voldaan is het doen van een melding. Hiervoor moest hetzelfde formulier worden ingevuld dat zou moeten worden gebruikt voor het doen van een aanvraag, waarbij ook dezelfde bijlagen gevoegd moesten worden. Van een vermindering van regeldruk aan de kant van de realisator van de uitweg was daardoor nauwelijks sprake.

Elke melding op grond van het zevende lid werd getoetst aan de overige voorwaarden, waaronder het moeten voldoen aan nadere eisen. Van een vermindering van administratieve lasten aan de kant van de gemeente was dus evenmin sprake. Een zelfde hoeveelheid werk zou moeten worden verricht indien voor de meldingplichtige uitwegen buiten de bebouwde kom een vergunningplicht zou gelden.

In de praktijk bleek dat uitwegen buiten de bebouwde kom altijd maatwerk zijn en moeten worden voorzien van voorwaarden. Hierdoor was er alsnog sprake van een beschikking.

In feite was daarmee sprake van een vergunningplicht, zelfs al is in artikel 2.12 bepaald dat de realisator van een uitweg met een melding kan volstaan. Het zou voor alle betrokkenen (gemeente, realisatoren, derde-belanghebbenden) duidelijker zijn als voor alle uitwegen een vergunning wordt vereist.

Daarom wordt voorgesteld om het zevende lid, met daarin de uitzondering op de vergunningplicht, te schrappen.

In het huidige achtste lid wordt verwezen naar het zevende lid. Als gevolg van het vervallen van het zevende lid kan deze verwijzing ook vervallen. Verder worden, als gevolg van het vervallen van het zevende lid, het achtste en het negende lid vernummerd.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 2.14 Winkelwagentjes

Lid 1: Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze:

a.Ongewijzigd;

b.terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.

Lid 2: Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.

Lid 3: Ongewijzigd.

Artikel 2.14 Winkelwagentjes

Lid 1: Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze:

a.Ongewijzigd;

b.terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf, tenzij de winkelwagentjes gestald zijn op een daarvoor bedoelde of daarvoor ingerichte locatie in de directe omgeving van het bedrijf.

Lid 2: Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten, tenzij deze plaats is ingericht voor het stallen van winkelwagentjes.

Lid 3: Ongewijzigd.

Toelichting

Uit lid 1 en 2 van het huidige artikel volgde dat het ook verboden was om winkelwagentjes achter te laten in een voor winkelwagentjes bedoelde en ingerichte stalling bij het bedrijf of op de bijbehorende parkeerplaats. Achterliggende gedachte is het voorkomen van overlast door rondzwervende winkelwagentjes. Een dergelijke stalling is echter juist bedoeld om winkelwagentjes ordelijk en op één plaats te bewaren. Daarom is voor een dergelijke stallingslocatie een uitzondering opgenomen.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 2.22 Objecten onder hoogspanningslijn

Lid 1: Ongewijzigd

Lid 2: Ongewijzigd

Lid 3: Ongewijzigd

Lid 4: Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.22 Objecten onder hoogspanningslijn

Lid 1: Ongewijzigd

Lid 2: Ongewijzigd

Lid 3: Ongewijzigd

Lid 4: Op de ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting

Het huidige vierde lid spreekt van een vergunning, terwijl in dit artikel de bevoegdheid is opgenomen voor het verlenen van een ontheffing. Dit is in het nieuwe lid 4 verbeterd. Daarbij is een verwijzing opgenomen naar het lid waarin deze bevoegdheid is opgenomen. Inhoudelijk vindt er geen wijziging plaats.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 2.25 Evenement

Lid 1: Het is verboden zonder een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

Lid 2: Het verbod van het eerste lid geldt niet voor bepaalde, door de burgemeester aangewezen, categorieën van evenementen.

Lid 3: Ongewijzgd

Lid 4: Indien de burgemeester van oordeel is dat het meldingplichtige evenement, bedoeld in het tweede lid, niet kan plaatsvinden zoals gemeld, geeft hij daarvan binnen tien werkdagen na ontvangst van het meldingsformulier aan de organisator met opgaaf van redenen bericht.

Lid 5: Ongewijzigd

Lid 6: Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Lid 7: Ongewijzigd

Artikel 2.25 Evenement

Lid 1: Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

Lid 2: De burgemeester kan categorieën van evenementen aanwijzen waarvoor het verbod van het eerste lid niet geldt. De burgemeester kan tevens categorieën van evenementen aanwijzen waarvoor het verbod van het eerste lid niet geldt, maar waarvan het voornemen gemeld moet worden. De burgemeester kan algemene regels stellen ten aanzien van evenementen bedoeld in de eerste en tweede volzin.

Lid 3: Ongewijzigd

Lid 4: Indien de burgemeester van oordeel is dat een evenement, waarvan het voornemen gemeld is als bedoeld in het tweede lid, niet kan plaatsvinden zoals gemeld, kan hij binnen tien werkdagen na ontvangst van het meldingsformulier onder opgaaf van redenen het evenement verbieden.

Lid 5: Ongewijzigd

Lid 6: Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Lid 7: Ongewijzigd

Toelichting

Het tweede lid van artikel 2.25 bevat op dit moment een bevoegdheid voor de burgemeester om categorieën van evenementen aan te wijzen waarvoor de vergunningplicht uit het eerste lid niet geldt. Het derde lid bevat de verplichting voor de organisator van een vergunningvrij evenement om een melding te doen. Het vierde lid bevat de bevoegdheid voor de burgemeester om een gemeld evenement te verbieden. Is het niet nodig een evenement te verbieden, dan hoeft er op zich geen verdere berichtgeving aan de melder/organisator van het evenement plaats te vinden. Hiermee wordt een verlaging van regeldruk beoogd aan zowel de kant van organisatoren van evenementen als aan de kant van de gemeente.

In de praktijk blijkt echter het volgende. Voor evenementen die niet verboden worden, wordt vaak een schriftelijke acceptatie van de melding verzonden. Aan die acceptatie worden ook voorschriften verbonden (overigens biedt artikel 2.25 geen grondslag voor het geven van voorschriften voor meldingplichtige evenementen). Verder worden elke week verzonden acceptaties gepubliceerd in het Weekblad voor Salland.

Uit jurisprudentie volgt dat een dergelijke acceptatie, dat wil zeggen het niet toepassen van de verbodsbevoegdheid al dan niet in combinatie met voorschriften, moet worden aangemerkt als besluit. Een melding wordt daarmee in feite afgedaan als een vergunning. Van een vermindering van administratieve lasten aan de kant van de gemeente is dus niet tot nauwelijks sprake. Een zelfde hoeveelheid werk zou moeten worden verricht indien voor de meldingplichtige evenementen een vergunningplicht zou gelden.

Om meldingplichtige evenementen daadwerkelijk uit de sfeer van vergunningplichtigheid te halen, wordt thans het volgende voorgesteld.

De bevoegdheid uit het tweede lid, om vergunningvrije/meldingplichtige evenementen aan te wijzen, wordt verruimd met de bevoegdheid om evenementen aan te wijzen waar noch een vergunning, noch een melding voor nodig is. Het zal dan gaan om kleinschalige evenementen waar in de regel geen bezwaar tegen bestaat, zoals straatbarbecues. Waar geen melding gedaan hoeft te worden, hoeft ook geen reactie te volgen.

Daarbij wordt het op grond van het tweede lid mogelijk om algemene regels te stellen waaraan alle vergunningvrije evenementen moeten voldoen (zowel de evenementen waarvoor een melding moet worden gedaan, als de evenementen waarvoor geen melding hoeft te worden gedaan). Hiermee kan toch richting worden gegeven aan vergunningvrije evenementen, zonder dat er in individuele gevallen besluiten hoeven worden genomen om voorschriften op te leggen. Tegen het niet voldoen aan de algemene regels kan handhavend opgetreden worden.

De bevoegdheid om gemelde evenementen te verbieden, kan in verband met de handhaving van de openbare orde en veiligheid niet gemist worden. Er moet een mogelijkheid blijven bestaan om evenementen, die weliswaar op zichzelf beschouwd niet bezwaarlijk zijn, toch te verbieden indien deze in samenhang met andere evenementen of omstandigheden, alsnog als onwenselijk moeten worden gezien. Zonder een dergelijk instrument kan alleen op het moment zelf nog ingegrepen worden door middel van een noodbevel, hetgeen een aanzienlijk zwaarder middel is. De formulering van het vierde lid is overigens iets gewijzigd, waardoor het karakter van de bevoegdheid duidelijker wordt (‘verbieden’ in plaats van ‘niet plaats kunnen vinden’).

Een eventuele acceptatie van een gemeld evenement, waarin wordt vermeld dat het evenement niet verboden zal worden, zal daardoor nog steeds het karakter van een besluit hebben, waar bezwaar tegen kan worden ingesteld. Het belang van het hebben van een instrument om gemelde evenementen te verbieden, weegt gezien het bovenstaande echter zwaarder dan het scheppen van duidelijkheid over de vraag of een reactie op een gemeld evenement als besluit moet worden gezien. De praktijk zal zich ertoe moeten beperken de ontvangst van een melding te bevestigen zonder daarbij iets te zeggen over het al dan niet verbieden.

In samenhang met deze wijzigingen in de APV zal het Aanwijzingsbesluit meldingplichtige evenementen worden verruimd met vergunning- en meldingvrije categorieën evenementen en algemene regels ten aanzien van vergunningvrije evenementen.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 2.39 Speelgelegenheden

Lid 1. Ongewijzigd

Lid 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

a.ongewijzigd;

b.speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

c.ongewijzigd.

Lid 3. Ongewijzigd

Lid 4. Ongewijzigd

Artikel 2.39 Speelgelegenheden

Lid 1. Ongewijzigd

Lid 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

a.ongewijzigd;

b.speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen;

c.ongewijzigd.

Lid 3. Ongewijzigd

Lid 4. Ongewijzigd

Toelichting

In het tweede lid van artikel 2.39 werd een uitzondering gemaakt op de vergunningplicht voor het exploiteren van speelgelegenheden, als voor de betreffende speelgelegenheid de minister van Justitie of de Kamer van koophandel bevoegd waren om een vergunning te verlenen.

In 2012 is de Wet op de kansspelen gewijzigd waardoor niet meer de minister van Justitie of de Kamer van koophandel bevoegd zijn om vergunningen te verlenen, maar de raad van bestuur van de kansspelautoriteit. Deze wijziging is doorgevoerd in artikel 2.39 van de APV.

Huidige artikelen

Nieuw artikel

Artikel 2.44 Vervoer inbrekerswerktuigen

1.Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuig te vervoeren of bij zich te hebben.

2.Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2.44a Bezit hulpmiddelen voor winkeldiefstal

1.Het is verboden op een openbare plaats voorwerpen te vervoeren of bij zich te hebben die kennelijk zijn bedoeld om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

2.Het verbod is niet van toepassing als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de bedoelde voorwerpen niet bestemd zijn voor de bedoelde handelingen.

Artikel 2.44 Vervoer en bezit inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor strafbare feiten

1.Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen of vermommingsmiddelen te vervoeren of bij zich te hebben of te dragen.

2.Het is verboden op een openbare plaats te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.

3.Het verbod als bedoeld in lid 1 is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen en middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken, of het achterlaten van sporen, en/of herkenning bij het plegen van voornoemde strafbare feiten te voorkomen.

4.Het verbod als bedoeld in lid 2 is niet van toepassing als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de bedoelde voorwerpen niet bestemd zijn voor de bedoelde handelingen.

Toelichting

In de driehoek IJsselland Zuid (het overleg tussen de politie, het Openbaar Ministerie en de burgemeesters van Deventer, Olst-Wijhe en Raalte) afgesproken om (te zullen voorstellen) een nieuw artikel 2.44 op te nemen in de APV, ter vervanging van de bestaande artikelen 2.44 en 2.44a.

Het nieuwe artikel is in hoofdzaak een samenvoeging van artikelen 2.44 en 2.44a, waarin het vervoer en bezit van enerzijds inbrekerswerktuigen en anderzijds hulpmiddelen voor winkeldiefstal is verboden. In het nieuwe artikel wordt daar nog aan toegevoegd dat het verboden is om vermommingsmiddelen te vervoeren of te dragen, tenzij die niet bedoeld zijn om herkenning bij het plegen van strafbare feiten te voorkomen. Dankzij deze uitzondering kan bijvoorbeeld Sinterklaas ongestraft over straat.

Op alle verboden in het artikel is een uitzondering opgenomen voor voorwerpen die kennelijk niet bedoeld zijn om behulpzaam te zijn bij het plegen van strafbare feiten.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 2.48 Verboden drankgebruik

1.Het is verboden op een openbare plaats, die deel uit maakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

2.Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

a.een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

b.de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.48 Verboden drankgebruik

1.Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

2.Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

a.een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

b.de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Toelichting

Het verbod om als minderjarige (jonger dan achttien jaar) op een openbare plaats alcohol aanwezig te hebben of voor consumptie gereed te hebben is opgenomen in artikel 45, eerste lid, van de Drank- en Horecawet (DHW).

Het eerste lid van artikel 2.48 van de APV verbiedt iedereen om op door het college aangewezen openbare plaatsen alcohol te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes etc. bij zich te hebben. Wat betreft personen onder de achttien jaar oud is dit een doublure ten opzichte van art. 45, lid 1, DHW.

Daarom wordt voorgesteld artikel 2.48 zodanig aan te passen dat het alleen nog betrekking heeft op personen van achttien jaar en ouder. Dit is ook in lijn met de model APV van de VNG.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 2.59 Gevaarlijke honden

Lid 1: Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebied opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

Lid 2: Ongewijzigd

Lid 3: Ongewijzigd

Lid 4: Ongewijzigd

Artikel 2.59 Gevaarlijke honden

Lid 1: Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebied opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

Lid 2: Ongewijzigd

Lid 3: Ongewijzigd

Lid 4: Ongewijzigd

Toelichting

In zijn ledenbrief van 2015 adviseert de VNG om de bevoegdheid om een aanlijn- en/of muilkorfgebod op te leggen, in de APV aan de burgemeester toe te kennen. Een dergelijk gebod heeft een sterk openbare orde-karakter en wordt vaak opgelegd na incidenten, waarbij er vaak ook spoed geboden is. Om die reden wordt nu de burgemeester als bevoegd bestuursorgaan aangewezen.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 2.68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a.de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

1.dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

2.van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

3.als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

4.dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor rechthebbende verloren is gegaan;

b.de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

c.aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar is;

d.een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed is verkregen.

Artikel 2.68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a.de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

1.dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

2.van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

3.als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

4.dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor rechthebbende verloren is gegaan;

b.de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

c.aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar is;

d.een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed is verkregen.

Toelichting

In de APV is een aantal artikelen opgenomen ter bestrijding van heling.

In artikel 2.67, eerste lid, is de verplichting opgenomen voor handelaren in gebruikte goederen om hun verhandelde waar in een door de burgemeester aangewezen register bij te houden. Bij besluit van 19 april 2016 heeft de burgemeester hiervoor het Digitale Opkoopregister aangewezen.

In artikel 2.68 is onder andere de verplichting opgenomen voor handelaren om door opkoop verkregen goederen gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin de goederen verkregen zijn. Naar aanleiding van een vermelding in het opkoopregister kan door de burgemeester of de politie worden gecontroleerd of het verkregen goed mogelijk afkomstig is van een misdrijf.

Bij zijn besluit van 19 april heeft de burgemeester overwogen dat het wenselijk is de in artikel 2.68 genoemde termijn voor het bewaren van opgekochte goederen te verruimen naar vijf dagen. De termijn van drie dagen heeft tot gevolg dat op vrijdag gekochte waren op maandag verkocht kunnen worden. De politie heeft hierdoor praktisch geen mogelijkheid om na te gaan of het opgekochte goed afkomstig is van een misdrijf.

In navolging van dit besluit is de termijn in artikel 2.68, aanhef en onder d, verruimd naar vijf dagen.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 2.77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Lid 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Lid 2. ongewijzigd.

Artikel 2.77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Lid 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Lid 2. ongewijzigd.

Toelichting

Op 1 juli 2016 is artikel 151c van de Gemeentewet gewijzigd. Door deze wijziging kan cameratoezicht op openbare plaatsen niet langer alleen met vaste camera’s plaatsvinden, maar ook met mobiele camera’s, als een verordening daar de mogelijkheid toe biedt. Door het woord ‘vaste’ te schrappen uit het eerste lid van artikel 2.77, krijgt de burgemeester de mogelijkheid om zowel vaste als mobiele camera’s te gebruiken voor cameratoezicht op openbare plaatsen.

Hoofdstuk 3: Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

Hoofdstuk 3 (prostitutie en seksinrichtingen) wordt in zijn geheel aangepast conform de model APV van de VNG. De wijzigingen zijn te omvangrijk om per artikel in tabelvorm toe te lichten. Verwezen wordt naar de herziene toelichting bij hoofdstuk 3, onder deze artikelsgewijze toelichting.

Op deze plaats wordt volstaan met een transponeringstabel, waarin is weergegeven in hoeverre de bestaande bepalingen van hoofdstuk 3 terugkomen in het nieuwe hoofdstuk 3, met een korte toelichting.

Huidig artikel

Onderwerp

Nieuw artikel

3.1

Begripsbepalingen

3.2

3.2

Bevoegd bestuursorgaan

3.2

3.3

Nadere regels

-

3.4

Seksinrichtingen

3.3

3.5

Gedragseisen exploitant en beheerder

3.7

3.6

Sluitingsuur

3.12

3.7

Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting

-

3.8

Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

3.17

3.9

Straatprostitutie

3.19

3.10

Sekswinkels

3.22

3.11

Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

3.22

3.12

Beslissingstermijn

3.3

3.13

Weigeringsgronden

3.7

3.14

Beëindiging exploitatie

3.10, behalve het van rechtswege vervallen van vergunningen

3.15

Wijziging beheer

3.10

Een aantal bevoegdheden uit het huidige hoofdstuk 3 keert niet terug.

Dit betreft ten eerste de bevoegdheid om nadere regels te stellen over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk (thans artikel 3.3). Van deze bevoegdheid is tot op heden geen gebruik gemaakt. Gelet op wat er in het nieuwe hoofdstuk 3 wordt geregeld, valt ook niet goed in te zien welke nadere regels er nog gesteld zouden kunnen worden.

Ook de expliciete bevoegdheid om een tijdelijke afwijking van de sluitingstijden voor te schrijven, keert niet terug. Dit is een verbijzondering van de algemene bevoegdheid om, ook ten aanzien van al geldende vergunningen, voorschriften omtrent sluitingstijden te stellen en hoeft derhalve niet apart opgenomen te worden.

Ten slotte heeft ten opzichte van het huidige hoofdstuk 3 beëindiging van de exploitatie niet meer tot gevolg dat de vergunning van rechtswege vervalt. Het beëindigen van de exploitatie moet op grond van het nieuwe artikel 3.10 gemeld worden, waarna de vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als daar gedurende ten minste zes maanden geen gebruik van is gemaakt (artikel 3.9, tweede lid).

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 4.1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

b.tot en met g.: Ongewijzigd

Artikel 4.1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

b.tot en met g.: Ongewijzigd

Toelichting

In 2013 is de citeertitel van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer gewijzigd. De begripsbepaling in artikel 4.1, eerste lid, onder a, is daarom ook aangepast.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 4.5A Traditioneel schieten

Het college is bevoegd nadere regels te stellen betrekking tot het traditioneel schieten als bedoeld in artikel 2:18, eerste lid, onder g van het Besluit.

Artikel 4.5A Traditioneelschieten

Vervallen

Toelichting

Dit artikel bood een grondslag om nadere regels te stellen over geluid als gevolg van traditioneel schieten. Onder traditioneel schieten wordt verstaan het door schutterijen of schuttersgilden met buksen of geweren in de buitenlucht vanaf een vaste standplaats schieten op stilstaande doelen.

Gemeente Raalte kent drie schietverenigingen, maar deze kunnen niet worden aangemerkt als schutterijen of schuttersgilden in de traditionele betekenis. De schietverenigingen beschikken ook alle over binnenschietbanen, waar dit artikel geen betrekking op heeft.

Traditioneel schieten komt in de gemeente Raalte dus niet voor en is ook niet te verwachten. Van de bevoegdheid om nadere regels over het geluid van traditioneel schieten te stellen, is tot op heden ook geen gebruik gemaakt. Daarom wordt voorgesteld dit artikel te laten vervallen.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 4.12 Aanvraag vergunning

1. De vergunning moet schriftelijk onder bijvoeging van een situatieschets en gemotiveerd worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

2. Van een aanvraag om kapvergunning wordt onverwijld kennis gedaan in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. Daarbij wordt tevens vermeld de datum waarop de aanvraag is ontvangen.

3. Wanneer het bevoegd gezag de gemeente meldt dat er een kapmelding Boswet is ingediend, zorgt de gemeente er voor, dat de publicatie hiervan ook op de gemeentelijke pagina wordt geplaatst.

Artikel 4.12 Meldingen Boswet

Wanneer het bevoegd gezag voor de Boswet aan de gemeente meldt dat er een kapmelding op grond van de Boswet is ingediend, dragen burgemeester en wethouders er zorg voor dat van de ontvangst van deze melding kennis wordt gegeven in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze.

Toelichting

Dit artikel bevatte enkele bepalingen omtrent de aanvraag om een kapvergunning, namelijk indieningsvereisten (lid 1) en de verplichting om in een huis-aan-huisblad kennis te geven van de ontvangst van de aanvraag (lid 2). Beide onderwerpen zijn inmiddels in landelijke wet- en regelgeving geregeld, namelijk in artikelen 1.3 en 7.5 van de Regeling omgevingsrecht (indieningsvereisten) en in artikel 3.8 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (kennisgeving van ontvangen aanvraag). Het is daarom niet nodig en ook niet toegestaan om bepalingen die hetzelfde regelen in de APV te hebben. De betreffende onderdelen kunnen worden geschrapt.

Het derde lid bevat een verplichting om de ontvangst van een afschrift van een melding op grond van de Boswet te publiceren op de gemeentelijke pagina. Dit is geen wettelijke verplichting – het is zelfs in het geheel niet geregeld dat burgemeester en wethouders een melding dienen te ontvangen – maar is opgenomen bij amendement. Het onderdeel wordt daarom gehandhaafd. Wel wordt omwille van flexibiliteit en duidelijkheid de term ‘gemeentelijke pagina’ vervangen; in lijn met landelijke regelgeving omtrent kennisgevingen wordt voorgesteld te regelen dat de kennisgeving moet worden gedaan in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 4.12b Bijzondere vergunningsvoorschriften

1.Aan de vergunning wordt het standaard voorschrift verbonden dat niet tot vellen mag worden overgegaan tot de dag nadat de bezwaartermijn is afgelopen. Als gedurende de bezwaartermijn een bezwaar is ingediend, wordt de vergunning pas van kracht één week nadat op dat bezwaar is beslist.

2.Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

3.Als niet ter plaatse kan worden herplant, kan tot de aan een vergunning tot vellen te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat een geldelijke bijdrage gestort moet worden in het gemeentelijk herplantfonds.

4.In het voorschrift als bedoeld in het tweede lid wordt telkens bepaald binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze, niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

5.De verplichtingen en voorschriften van dit artikel kunnen gelden voor bomen kleiner dan de in artikel 4.10 genoemde minimum maat.

6.Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren

a.dat pas tot vellen van houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan als andere vergunningen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is;

b.tot het opstellen en overleggen van een bomen effect analyse in geval van bouw of aanleg van werken nabij te behouden bomen.

7.Degene aan wie een voorschrift of een verplichting als bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4.12b Bijzondere vergunningsvoorschriften

1.Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

2.Als niet ter plaatse kan worden herplant, kan tot de aan een vergunning tot vellen te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat een geldelijke bijdrage gestort moet worden in het gemeentelijk herplantfonds.

3.In het voorschrift als bedoeld in het eerste lid wordt telkens bepaald binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze, niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

4.De verplichtingen en voorschriften van dit artikel kunnen gelden voor bomen kleiner dan de in artikel 4.10 genoemde minimummaat.

5.Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren

a.dat pas tot vellen van houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan als andere vergunningen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is;

b.tot het opstellen en overleggen van een bomen effect analyse in geval van bouw of aanleg van werken nabij te behouden bomen.

Toelichting

Het eerste lid van dit artikel bood de mogelijkheid bij de kapvergunning te bepalen dat deze pas in werking treedt na het verstrijken van de bezwaartermijn. Een uitputtende regeling van de inwerkingtreding van onder andere kapvergunningen is inmiddels opgenomen in landelijke regelgeving, namelijk artikel 6.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het is daarom niet nodig en ook niet toegestaan om hierover iets te regelen in de APV. Het eerste lid kan daarom worden geschrapt.

In het zevende lid werd bepaald degene aan wie voorschriften of verplichtingen zijn opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, aan die voorschriften en verplichtingen diende te voldoen. In artikel 2.25, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is bepaald dat een omgevingsvergunning geldt voor eenieder die het project uitvoert waarop zij betrekking heeft. Daarbij is bepaald dat de vergunninghouder ervoor zorgdraagt dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften worden nageleefd. Gezien deze bepaling heeft het huidige zevende lid geen toegevoegde waarde meer. Het zevende lid kan daarom worden geschrapt.

De overblijvende leden worden vernummerd tot het eerste tot en met het vijfde lid. Eventuele niet meer kloppende verwijzingen als gevolg van de vernummering worden verbeterd.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 4.12c Herplant-/instandhoudingsplicht

1.Als houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, of op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond of aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

2.De verplichtingen en voorschriften van dit artikel kunnen gelden voor bomen kleiner dan de in artikel 4.10 van deze verordening genoemde minimummaat.

3.Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij ook worden bepaald binnen welke termijn na herplant en op welke wijze, niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

4.Als houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig worden bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt of aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

a.overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

b.een bomen effect analyse op te stellen en aan te bieden aan het college.

5.Degene aan wie een voorschrift of een verplichting als bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4.12c Herplant-/instandhoudingsplicht

1.Als houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, of op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond of aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn.

2.De verplichtingen en voorschriften van dit artikel kunnen gelden voor bomen kleiner dan de in artikel 4.10 genoemde minimummaat.

3.Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij ook worden bepaald binnen welke termijn na herplant en op welke wijze, niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

4.Als een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt of aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

a.overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

b.een bomen effect analyse op te stellen en aan te bieden aan het bevoegd gezag.

5.Degene aan wie een voorschrift of een verplichting als bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Toelichting

In dit artikel zijn enige redactionele aanpassingen aangebracht en is in het vijfde lid bepaald dat een bomen effect analyse niet aan burgemeester en wethouders, maar aan het bevoegd gezag moet worden overgelegd. Dit is in lijn met rest van het artikel, dat het bevoegd gezag (ingevolge de Wabo) aanwijst als bevoegd bestuursorgaan.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 4.12e Vergunning van rechtswege

De vergunning wordt geacht te zijn verleend, wanneer niet binnen de in artikel 1.2 genoemde termijn een beslissing is genomen op de aanvraag voor een vergunning.

Artikel 4.12e

Vervallen

Toelichting

Dit artikel regelde dat een kapvergunning van rechtswege zou zijn verleend, als niet op tijd op de aanvraag was beslist. Dit is inmiddels geregeld in artikel 3.9, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het is daarom niet nodig en ook niet toegestaan om een zelfde bepaling in de APV te hebben. Het artikel kan worden geschrapt.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 4.15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht, de reclame ontsierend is voor de omgeving of afbreuk doet aan de kwaliteit van de openbare ruimte of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

Artikel 4.15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

1.Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht, de reclame ontsierend is voor de omgeving of afbreuk doet aan de kwaliteit van de openbare ruimte of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

2.Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Toelichting

Ter voorkoming van ongeoorloofde aanvulling van hogere regelgeving is aan artikel 4.15 een tweede lid toegevoegd waarin de toepassing van het verbod in (het eerste lid van) het artikel wordt uitgesloten in situaties waarin wordt voorzien door hogere regelgeving, in dit geval het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit is conform de model APV van de VNG.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 4.18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Lid 1: Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

Lid 2: Ongewijzigd

Lid 3: Ongewijzigd

Lid 4: Ongewijzigd

Lid 5: Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4.18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Lid 1: Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd, of waarvoor bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken.

Lid 2: Ongewijzigd

Lid 3: Ongewijzigd

Lid 4: Ongewijzigd

Lid 5: Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting

Het verbod op recreatief nachtverblijf geldt niet voor kampeerterreinen die vanuit het ruimtelijke-ordeningsspoor als zodanig bestemd zijn. Genoemd worden het bestemmingsplan en de beheersverordening. Voor de volledigheid wordt in het nieuwe eerste lid ook de situatie vermeld waarin ten behoeve van een kampeerterrein bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken. De strekking van het verbod verandert hier niet door.

Het vijfde lid verwijst naar de ontheffingsbevoegdheid die is opgenomen in het derde lid. In het huidige vijfde lid ontbrak een expliciete verwijzing naar het derde lid. Deze is in het nieuwe vijfde lid opgenomen. Inhoudelijk vindt er geen wijziging plaats.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Lid 1 tot en met 4: Ongewijzigd

Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Lid 1 tot en met 4: Ongewijzigd

Lid 5: Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting

Naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Dienstenwet en de daarmee samenhangende wijziging van de Algemene wet bestuursrecht is in 2013 de APV gewijzigd. Daarbij is per bevoegdheid om een vergunning, ontheffing of andere beschikking op aanvraag te verlenen, bepaald of die beschikking van rechtswege is verleend als niet tijdig op de aanvraag wordt beslist. Anders gezegd, of paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen, ook wel lex silencio positivo genoemd).

De ontheffingsbevoegdheid in artikel 5.2, vierde lid, is daarbij over het hoofd gezien. Vandaar dat dit in een nieuw, vijfde lid alsnog wordt geregeld. Er is voor gekozen paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing te laten zijn. Reden hiervoor is dat het niet wenselijk is dat door een termijnoverschrijding automatisch een ontheffing wordt verleend voor het parkeren van mogelijk grote aantallen voertuigen op de weg. Hiermee wordt aangesloten bij de overige ontheffingsbevoegdheden met betrekking tot parkeerexcessen, waarop paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht evenmin van toepassing is.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen

Lid 1: ongewijzigd.

Lid 2: ongewijzigd.

Lid 3: Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring wordt gehouden.

Lid 4: Op de vergunning is Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen

Lid 1: ongewijzigd.

Lid 2: ongewijzigd.

Lid 3: Het verbod geldt niet voor:

a.een inzameling die in besloten kring wordt gehouden;

b.een inzameling door of vanwege een organisatie die is erkend door het Centraal Bureau Fondsenwerving, voor zover de inzameling plaatsvindt in de week die daarvoor is gereserveerd op het collecterooster van het CBF.

Lid 4: Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Toelichting

Artikel 5.13 voorziet in een vergunningplicht voor het houden van collectes. De grote landelijke goede doelen beschikken thans over een doorlopende collectevergunning op basis waarvan zij hun landelijke collecte-acties ook in Raalte kunnen uitvoeren.

Voorgesteld wordt om voor deze grote landelijke collectes een uitzondering op de vergunningplicht op te nemen, zodat zij ook hun doorlopende collectevergunningen niet meer nodig hebben. Als voorwaarden worden gesteld dat het moet gaan om een organisatie die is erkend door het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF), en dat de collecte plaatsvindt in de week die daarvoor is gereserveerd op het collecterooster van het CBF. Het derde lid is hiervoor gewijzigd.

In het vierde ontbrak het woord ‘bestuursrecht’ in de verwijzing naar paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit is hersteld.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 5.18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Lid 1: Ongewijzigd

Lid 2: Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

Lid 3: Ongewijzigd

Artikel 5.18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Lid 1: Ongewijzigd

Lid 2: vervallen

Lid 3: Ongewijzigd

Lid 3 wordt vernummerd tot lid 2.

Lid 3 (nieuw): Op de vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Toelichting

Strijd met een geldend bestemmingsplan is in het huidige tweede lid van artikel 5.18 opgenomen als dwingende weigeringsgrond voor een standplaatsvergunning. De in de gemeente Raalte geldende bestemmingsplannen voorzien echter niet expliciet in standplaatsen, ook niet op plaatsen waar daar op zich geen bezwaren tegen bestaan. Dit heeft tot gevolg dat strikt genomen elke aanvraag om een standplaatsvergunning geweigerd moet worden. Dit is niet wenselijk. Daarom vervalt het tweede lid en wordt het derde lid vernummerd tot het tweede lid.

Naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Dienstenwet en de daarmee samenhangende wijziging van de Algemene wet bestuursrecht is in 2013 de APV gewijzigd. Daarbij is per bevoegdheid om een vergunning, ontheffing of andere beschikking op aanvraag te verlenen, bepaald of die beschikking van rechtswege is verleend als niet tijdig op de aanvraag wordt beslist. Anders gezegd, of paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen, ook wel lex silencio positivo genoemd).

De ontheffingsbevoegdheid in artikel 5.18, eerste lid, is daarbij over het hoofd gezien. Vandaar dat dit in een nieuw derde lid alsnog wordt geregeld. Er is voor gekozen paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing te laten zijn. Reden hiervoor is dat het niet wenselijk is dat door een termijnoverschrijding automatisch een ontheffing wordt verleend voor het innemen van een standplaats met een wagen of kraam die mogelijk overlast veroorzaakt voor zijn omgeving.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 5.20 Afbakeningsbepalingen

Het verbod van artikel 5.18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

De weigeringsgrond van artikel 5.18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5.20 Afbakeningsbepalingen

Het verbod van artikel 5.18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

De weigeringsgrond van artikel 5.18, tweede lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Toelichting

Het huidige artikel verwijst in de tweede volzin naar één van de weigeringsgronden van artikel 5.18, derde lid. Als gevolg van het vernummeren van de leden van artikel 5.18 (zie hiervoor) moet in artikel 5.20 niet verwezen worden naar het derde lid, maar naar het tweede lid.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 5.23 Organiseren van een snuffelmarkt

1.Het is verboden een snuffelmarkt te organiseren:

a. vanwege strijd met het bestemmingsplan;

b. als de burgemeester het organiseren van de snuffelmarkt verboden heeft in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu;

c. de organisator van de snuffelmarkt hiervan geen melding heeft gedaan aan de burgemeester.

1.De organisator doet de melding als bedoeld in het eerste lid, onder c binnen 15 werkdagen voorafgaand aan de snuffelmarkt met vermelding van:

a. naam en adres van de organisator;

b. adres van het gebouw waar de snuffelmarkt gehouden wordt;

c. de dagen en tijdstippen waarop de snuffelmarkt wordt gehouden;

d. de frequentie van het houden van de snuffelmarkt;

e. het soort van goederen en diensten dat wordt aangeboden en verhandeld;

f. het aantal standplaatsen;

g. het te verwachten aantal bezoekers.

1.De snuffelmarkt kan worden gehouden indien de burgemeester niet binnen 7 werkdagen na ontvangst van de melding heeft beslist dat het organiseren van de snuffelmarkt wordt verboden in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu.

2.Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

3.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5.23 Organiseren van een snuffelmarkt

1.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

2.Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

3.De burgemeester kan de vergunning weigeren wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

4.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Toelichting

Artikel 5.23 voorzag in een meldingsplicht voor snuffelmarkten. Een gemelde snuffelmarkt kon verboden worden in het belang van onder andere de openbare orde. Een acceptatie van een melding had daarmee het karakter van een besluit, namelijk het besluit dat de gemelde snuffelmarkt niet verboden zou worden. Er was in feite sprake van een vergunningplicht, alleen heette het niet zo. Dit was een onduidelijke situatie voor zowel organisatoren van snuffelmarkten en derde-belanghebbenden als de gemeente zelf.

Om deze reden heeft de VNG in de model APV van 2015 de meldingsplicht voor snuffelmarkten vervangen door een vergunningplicht. Voorgesteld wordt deze vergunningplicht over te nemen, met deze wijziging dat strijd met het bestemmingsplan niet een dwingende, maar een facultatieve weigeringsgrond is.

Er had gekozen kunnen worden voor het systeem dat in deze wijzigingsverordening wordt voorgesteld ten aanzien van evenementen: een mogelijkheid om categorieën aan te wijzen die vergunningvrij zijn, en die al dan niet gemeld moeten worden zonder de mogelijkheid gemelde snuffelmarkten te verbieden. In gemeente Raalte worden op jaarbasis nog geen vijf snuffelmarkten georganiseerd, zodat een indeling als bij evenementen niet de moeite waard is.

De vergunningplicht brengt geen zwaardere lasten voor organisatoren met zich mee. Het indienen van een aanvraag is niet bezwarender dan het doen van een melding. Ook ambtelijk zal het werk niet toenemen; de correspondentie die op dit moment volgt op een gemelde snuffelmarkt is vergelijkbaar met de correspondentie die zal volgen op een vergunningaanvraag.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 5.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Lid 1: Ongewijzigd

Lid 2: Ongewijzigd

Lid 3: Ongewijzigd

Lid 4: Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Lid 1: Ongewijzigd

Lid 2: Ongewijzigd

Lid 3: Ongewijzigd

Lid 4: Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene verordening ondergrondse infrastructuur.

Toelichting

In 2010 is de Waterwet in werking getreden. Deze verving een aantal wetten ten aanzien van water. Ook de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, voor zover deze van toepassing was op ‘natte’ rijkswaterstaatswerken, is door de Waterwet vervangen. Als gevolg hiervan dient de verwijzing in artikel 5.25, vierde lid, naar de Wet beheer rijkswaterstaatswerken te worden gewijzigd in een verwijzing naar de Waterwet.

Op 27 november 2014 is de Telecommunicatieverordening ingetrokken en vervangen door de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur. Als gevolg hiervan dient de verwijzing in artikel 5.25, vierde lid, naar de Telecommunicatieverordening, te worden gewijzigd in een verwijzing naar de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 5.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Lid 1: Ongewijzigd

Lid 2: Ongewijzigd

Lid 3: Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Lid 1: Ongewijzigd

Lid 2: Ongewijzigd

Lid 3: Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

Toelichting

In 2010 is de Waterwet in werking getreden. Deze verving een aantal wetten ten aanzien van water. Ook de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, voor zover deze van toepassing was op ‘natte’ rijkswaterstaatswerken, is door de Waterwet vervangen. Als gevolg hiervan dient de verwijzing in artikel 5.25, derde lid, naar de Wet beheer rijkswaterstaatswerken te worden gewijzigd in een verwijzing naar de Waterwet.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 5.26 Aanwijzing ligplaats

Lid 1: Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.25 bepaalde kan het college aan rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, vergaderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

Lid 2: Ongewijzigd

Lid 3: Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening,

Artikel 5.26 Aanwijzing ligplaats

Lid 1: Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.25 bepaalde kan het college aan rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

Lid 2: Ongewijzigd

Lid 3: Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

Toelichting

Het eerste lid sprak als gevolg van een typefout over het ‘vergaderen’ van een ligplaats. Bedoeld werd uiteraard het ‘veranderen’ van een ligplaats. Deze verschrijving is hersteld.

In 2010 is de Waterwet in werking getreden. Deze verving een aantal wetten ten aanzien van water. Ook de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, voor zover deze van toepassing was op ‘natte’ rijkswaterstaatswerken, is door de Waterwet vervangen. Als gevolg hiervan dient de verwijzing in artikel 5.26, derde lid, naar de Wet beheer rijkswaterstaatswerken te worden gewijzigd in een verwijzing naar de Waterwet.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 5.28 Beschadiging van waterstaatswerken

Lid 1: Ongewijzigd

Lid 2: Het verbod geldt niet als in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaart politiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5.28 Beschadiging van waterstaatswerken

Lid 1: Ongewijzigd

Lid 2: Het verbod geldt niet als in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaart politiereglement, de Waterwet en de Provinciale vaarwegenverordening.

Toelichting

In 2010 is de Waterwet in werking getreden. Deze verving een aantal wetten ten aanzien van water. Ook de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, voor zover deze van toepassing was op ‘natte’ rijkswaterstaatswerken, is door de Waterwet vervangen. Als gevolg hiervan dient de verwijzing in artikel 5.28, tweede lid, naar de Wet beheer rijkswaterstaatswerken te worden gewijzigd in een verwijzing naar de Waterwet.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 5.33 Beperking verkeer in natuurgebieden

Lid 1: Ongewijzigd

Lid 2: Ongewijzigd

Lid 3: Ongewijzigd

Lid 4: Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

a.op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

Lid 5: Ongewijzigd

Lid 6: Ongewijzigd

Artikel 5.33 Beperking verkeer in natuurgebieden

Lid 1: Ongewijzigd

Lid 2: Ongewijzigd

Lid 3: Ongewijzigd

Lid 4: Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen.

Lid 5: Ongewijzigd

Lid 6: Ongewijzigd

Toelichting

Op provinciaal niveau gelden er al geruime tijd geen verordeningen meer met betrekking tot stiltegebieden. Een verwijzing naar een dergelijke verordening als uitzondering op het verbod op verkeer in natuurgebieden, is daarom niet meer nodig.

Huidig artikel

Nieuw artikel

Artikel 6.2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de opsporingsambtenaren genoemd in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering en de door het college, dan wel door de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6.2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de opsporingsambtenaren genoemd in artikel 141, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering en de door het college, dan wel door de burgemeester aan te wijzen personen.

Toelichting

Artikel 6.2 verwees voor het aanwijzen van opsporingsambtenaren als toezichthouders naar het gehele artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering. Dit omvat de ‘gewone’ politieambtenaren (onderdeel b), maar ook officieren van justitie (a), marechaussees (c) en opsporingsambtenaren van bijzondere opsporingsdiensten (d). Het is niet nodig om deze laatste drie categorieën ook als toezichthouder aan te wijzen aangezien in de praktijk alleen de ‘gewone’ politieambtenaren zich bezig houden met toezicht op de APV.

Toelichting hoofdstuk 3 (Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen)

Algemeen

De VNG heeft in 2015 hoofdstuk 3 van de model APV geheel aangepast. Daarmee wordt vooruitgelopen op wijzigingen die op termijn waarschijnlijk nodig zullen zijn als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche.

Voorgesteld wordt om hoofdstuk 3 te vervangen door het hoofdstuk 3 uit de herziene model APV. Daarbij geldt dat het huidige beleid ten aanzien van prostitutie en seksinrichtingen wordt voortgezet en eventuele nieuwe onderdelen in de geest van dat beleid worden ingevuld.

Ook de hierna volgende artikelsgewijze toelichting op het nieuwe hoofdstuk 3 is ontleend aan de toelichting op de model APV van de VNG.

Artikelsgewijs

Artikel 3.1 Afbakening

Afbakening van dit hoofdstuk van de Algemene plaatselijke verordening (hierna: APV) ten opzichte van enkele (algemene) bepalingen uit andere delen van de APV is wenselijk aangezien de genoemde bepalingen betrekking hebben op onderwerpen die waarschijnlijk op termijn in of krachtens de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (hierna: Wrp) in afwijking van de (algemene) bepalingen van de APV geregeld (moeten) worden. Om niet binnen afzienbare termijn opnieuw substantiële materiële wijzigingen aan te hoeven brengen in de betreffende regelgeving – en om de ontvlechting daarvan t.z.t. te vergemakkelijken – is ervoor gekozen vooruitlopend op de verwachte inwerkingtreding van de Wrp deze materie nu veelal in lijn met de Wrp te regelen. Het betreft de volgende onderwerpen: 1.2 (Beslistermijn), 1.3 (Indiening aanvraag), 1.5 (Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing), 1.6 (Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing), 1.7 (Termijnen) en 1.8 (Weigeringsgronden).

Artikel 3.2 Begripsbepaling

In artikel 3.2 worden veel voorkomende begrippen gedefinieerd, waarbij op onderdelen wordt aangesloten bij bestaande definities.

Omdat de APV, met het oog op het toezicht, bepaalt dat in advertenties voor seksbedrijven of prostituees bepaalde nummers (vergunningnummer, telefoonnummer) moeten worden vermeld, is ervoor gekozen het begrip ‘advertentie’ ruim te omschrijven. Eer is immers een veelheid aan mogelijkheden om aandacht op de aangeboden dienstverlening te vestigen. Voor alle vormen van reclame met behulp van een medium (kranten, televisie, internet, posters, flyers) geldt het voorschrift. Daarbij moet het gaan om uitingen die wervend van karakter zijn en het oogmerk hebben de klandizie te vergroten. Daarop ziet het bijvoeglijk naamwoord ‘commerciële’.

De dagelijkse leiding in een seksinrichting kan in plaats van bij de exploitant zelf, bij een beheerder berusten. Het is van belang ook voor deze persoon, die primair verantwoordelijk is voor de dagelijkse gang van zaken in de seksinrichting, expliciet enkele bepalingen op te nemen in de APV.

Overeenkomstig artikel 160, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet is het college belast met de uitvoering van raadsbesluiten (waaronder verordeningen zoals de APV), tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester daarmee is belast. In veruit de meeste gevallen dient de burgemeester te worden aangemerkt als het ‘bevoegde bestuursorgaan’ bij de vergunningverlening voor een seksbedrijf. Zijn bevoegdheid treft namelijk de voor het publiek openstaande gebouwen (zoals veruit de meeste seksinrichtingen) en de daarbij behorende erven (zie in dit verband artikel 174 van de Gemeentewet). In de definitie van seksinrichtingen is het ruimere begrip 'ruimte' opgenomen. Dat betekent dat het college bijvoorbeeld bevoegd is als het gaat om vaar- en voertuigen. Woonboten worden thans echter aangemerkt als bouwwerk in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In lijn daarmee worden woonboten – voor zover het betreft de uitvoering van dit hoofdstuk – aangemerkt als gebouwen als bedoeld in artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet. Wel is het college ook bevoegd als het gaat om escortbedrijven en prostitutiebedrijven, voor zover die zich richten op de straatprostitutie. Het college kan zijn bevoegdheid ter zake mandateren aan de burgemeester op grond van artikel 168, eerste lid, van de Gemeentewet.

Een veel voorkomende vorm van een niet-locatiegebonden prostitutiebedrijf is een escortbedrijf. Een escortbedrijf bemiddelt tussen klanten en prostituees. De prostituee bezoekt de klant, of gaat met de klant naar een andere plaats dan de plek waar de bemiddeling plaatsvindt. De bemiddeling kan plaatsvinden vanuit een bedrijfspand, maar onder omstandigheden ook vanaf een privé-adres. De bemiddeling kan in persoon plaatsvinden, maar over het algemeen zal het telefonisch gaan of via een website op internet.

Voor de definitie van exploitant is aansluiting gezocht bij een van de definities van het begrip leidinggevende in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1°, van de Drank- en Horecawet. Het ‘voor rekening en risico’ heeft betrekking op de natuurlijke persoon of op de rechtspersoon. Onder deze definitie valt ook de vennoot in een personenvennootschap. Het bestuur van een rechtspersoon kan zelf ook een rechtspersoon zijn, maar gelet op de (persoonlijke) eisen die worden gesteld aan de exploitant, dient er uiteindelijk altijd één natuurlijke persoon te zijn die kan worden beschouwd als exploitant in de zin van de APV – al dan niet als vertegenwoordiger van die rechtspersoon.

Een seksbedrijf heeft altijd een exploitant. Ook in het geval een prostituee zelfstandig bedrijfsmatige activiteiten opereert is er sprake van een seksbedrijf, meer precies: een prostitutiebedrijf. In dergelijke gevallen dient de prostituee enerzijds aangemerkt te worden als prostituee, maar anderzijds ook als exploitant. De prostituee/exploitant dient daarmee dus ook te voldoen aan alle eisen die aan prostituee worden gesteld én aan de eisen die aan de exploitant worden gesteld. Hieruit volgt o.a. dat de prostituee/exploitant minimaal 21 dient te zijn. Vergunningen worden immers geweigerd als de exploitant de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt heeft (artikel 3.7, eerste lid, aanhef en onder d).

In dit hoofdstuk van de APV heeft het begrip ‘klant’ een beperktere betekenis dan in het spraakgebruik: het is hier een afnemer van seksuele diensten. Dus aanwezigen in een seksinrichting die (vooralsnog) slechts iets drinken, of een vertoning komen bekijken, vallen niet onder dit begrip. Hetzelfde geldt uiteraard voor eventuele andere aanwezigen, zoals de exploitant, de beheerder, het personeel dat in de bedrijfsruimte van het seksbedrijf werkzaam is, toezichthouders en personen die aanwezig zijn vanwege bijvoorbeeld het leveren van goederen of het uitvoeren van reparaties of onderhoud.

In de APV wordt het begrip ‘prostituee’ gebruikt, omdat dit het meest aansluit bij het spraakgebruik en bij de praktijk binnen de prostitutiebranche. Aangezien dit woord, op deze wijze geschreven, taalkundig vrouwelijk is, wordt in voorkomende gevallen gebruik gemaakt van vrouwelijke voornaamwoorden (zij, haar). In alle gevallen waar ‘prostituee’ staat, wordt evenzeer de (mannelijke) prostitué bedoeld. Dit komt in de definitie van de term ‘prostituee’ tot uitdrukking door de sekseneutrale aanduiding: degene die.

De definitie van prostitutie sluit aan bij de formulering in artikel 273f, eerste lid, onder 3 en 5, van het Wetboek van Strafrecht. Het ‘zich beschikbaar stellen’ duidt op een structurele situatie, zodat allerlei incidentele seksuele handelingen met een ander niet onder het begrip ‘prostitutie’ vallen, zelfs niet als ‘de ander’ een tegenprestatie levert. Bij «betaling» zal het veelal gaan om een geldbedrag, maar het is daar niet toe beperkt. De betaling geschiedt door of ten behoeve van ‘de ander’, wat impliceert dat het meewerken aan pornofilms geen prostitutie is in de zin van de APV.

Prostitutiebedrijven zijn er in verschillende varianten. In de eerste plaats vallen hieronder de locatiegebonden bedrijven met één of meerdere seksinrichtingen. Ook een niet-locatiegebonden bedrijf kan een prostitutiebedrijf zijn; veelal gaat het dan om een escortbedrijf, dat bemiddelt tussen prostituees en klanten. Als prostitutie plaatsvindt in woningen, kunnen (delen van) deze locaties – onder omstandigheden – als seksinrichting aangemerkt worden. Een dergelijke (ruimte in een) ‘privéwoning’ is voor het publiek toegankelijk nu klanten toegang wordt verschaft. Is de prostituee op enigerlei wijze werkzaam voor degene die de ruimte beschikbaar stelt, dan is er zonder meer sprake van een prostitutiebedrijf. Er zijn ook prostituees die niet werkzaam zijn voor of bij een door een ander geëxploiteerd prostitutiebedrijf, maar die zelfstandig werken, veelal thuis. Als een prostituee op haar thuisadres werkzaam is en geen andere prostituees in haar woning laat werken, is er in beginsel geen sprake van een prostitutiebedrijf, maar van een aan huis gebonden beroep, en is geen vergunning nodig (wel kunnen uit het bestemmingsplan belemmeringen voortvloeien om dergelijke activiteiten te mogen ondernemen). Als echter de activiteiten van de thuiswerkende prostituee een zakelijke uitstraling hebben, bijvoorbeeld als er zodanig met dat adres wordt geadverteerd dat er een publiekstrekkende werking vanuit gaat, er verlichting of reclame-uitingen aan het pand zichtbaar zijn of er meerdere prostituees op hetzelfde adres werkzaam zijn, dan is er sprake van bedrijfsmatige activiteiten en daarmee van een prostitutiebedrijf waarvoor een vergunning noodzakelijk is.

Het begrip ‘seksbedrijf’ duidt op een activiteit of op activiteiten, en dus niet op de locatie waar de verrichtingen of vertoningen plaatsvinden; daarvoor wordt in de APV de term ‘seksinrichting’ gebruikt. Binnen de omschrijving valt het gelegenheid geven tot het zich beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling (prostitutie), en het gelegenheid geven tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander, zoals ‘peepshows’ en sekstheaters, maar bijvoorbeeld ook het bedrijfsmatig en tegen betaling verzorgen van webcamseks. Daarnaast wordt onder dit begrip ook verstaan het in een seksinrichting tegen betaling aanbieden van erotisch-pornografische vertoningen: de seksbioscopen. Of een activiteit ‘bedrijfsmatig’ wordt verricht, hangt af van een aantal factoren. Is er personeel in dienst, dan is er zonder meer sprake van een bedrijf. Maar een individu zonder personeel kan ook een bedrijf zijn in de zin van de APV, en is dan dus vergunningplichtig. Het oogmerk om (een aanvulling op) een inkomen te genereren, het aantal uren dat aan de activiteit wordt besteed, de wijze van klantenwerving (bijvoorbeeld of er wordt geadverteerd om de werkzaamheden onder de aandacht van publiek te brengen en klanten te trekken) en de organisatiegraad en de omvang van het prostitutieaanbod zijn aspecten om te bepalen of er bedrijfsmatig activiteiten worden verricht. Of er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten zal dus moeten worden vastgesteld aan de hand van de feitelijke situatie.

Het begrip ‘seksbedrijf’ wordt dus gebruikt als verzamelnaam, waarbinnen specifieke vormen zijn te onderscheiden: als gelegenheid wordt geboden tot prostitutie, dan is er sprake van een ‘prostitutiebedrijf’, en als dat geschiedt door bemiddeling tussen prostituees en klanten, dan wordt van een ‘escortbedrijf’ gesproken. Zo is ‘prostitutiebedrijf’ dus een species van ‘seksbedrijf’ en ‘escortbedrijf’ weer een species van ‘prostitutiebedrijf’.

Er is voor gekozen om een aparte definitie op te nemen voor het begrip ‘raamprostitutiebedrijf’ omdat dit onderdeel van de prostitutiesector een bijzondere uiterlijke verschijningsvorm en invloed op de omgeving heeft en er daarom sectorspecifieke regels voor de raamprostitutie in dit hoofdstuk zijn opgenomen.

Met het begrip ‘seksinrichting’ wordt geduid op de voor publiek toegankelijk locatie van een seksbedrijf. Dit kan samen vallen met de locatie waar de exploitant van het seksbedrijf zich heeft gevestigd, maar dat is zeker niet altijd – en bij escortbedrijven per definitie niet – het geval.

Onder ‘besloten ruimte’ worden ook begrepen een vaar- of voertuig. Het bijvoeglijk naamwoord ‘besloten’ duidt erop dat de ruimte zich niet in de open lucht bevindt. Het moet dus gaan om een overdekt en geheel of gedeeltelijk door wanden omsloten ruimte, die al dan niet met enige beperking voor het publiek toegankelijk is.

Onder werkruimte wordt verstaan een zelfstandig onderdeel van een seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht. Eén seksinrichting kan één (of natuurlijk geen) werkruimte hebben, of meerdere. Met ‘zelfstandig’ wordt hier niet bedoeld dat een werkruimte altijd geheel zelfvoorzienend hoeft te zijn; het ziet op de van elkaar te onderscheiden delen van een seksinrichting waarin over het algemeen telkens één prostitutie haar diensten aanbiedt. Een raam (met bijbehorende ‘peeskamer’) zal veelal een afzonderlijke werkruimte zijn; een deel van een seksinrichting dat apart verhuurd wordt zal veelal een afzonderlijke werkruimte zijn.

Artikel 3.3 Vergunning

Er is voor gekozen om seksbedrijven met een vergunningenstelsel te reguleren. Dit houdt in dat het uitoefenen van een seksbedrijf verboden is, tenzij een vergunning is verleend. De keuze voor een vergunningenstelsel sluit aan bij bestaande structuren. Een uitgangspunt is tevens dat legaal aanbod in beginsel illegaal aanbod tegengaat, de zogeheten kanalisatiegedachte. Daarbij wordt aangenomen dat als er een legaal en betrouwbaar aanbod bestaat, er niet langer aanleiding is voor klanten om te kiezen voor een illegaal aanbod met alle daarmee samenhangende onwenselijkheden en onzekerheden.

Met het oog op de rechtszekerheid voor het bedrijfsleven is bepaald dat de beslistermijn voor een vergunning voor een seksbedrijf twaalf weken telt (tweede lid). Deze termijn kan éénmaal met twaalf weken worden verlengd (eveneens tweede lid).

Het derde lid is opgenomen omdat na inwerkingtreding van de Dienstenwet als uitgangspunt geldt dat een vergunning van rechtswege wordt verleend wanneer de termijn, waarbinnen het antwoord op de aanvraag moet volgen, verstreken is (zie ook artikel 13, vierde lid, van de Dienstenrichtlijn). Dit is bedoeld als prikkel voor de overheid om tijdig te beslissen, en zorgt ervoor dat burgers en bedrijven geen nadeel ondervinden van een mogelijk te trage besluitvorming. De verwachting bestaat dat de wettelijke termijnen in dit artikel ruim genoeg zijn om tijdig op een aanvraag om een vergunning te besluiten. Zou dat evenwel niet lukken, dan wordt het belang van een daadwerkelijke afweging bij vergunningen als hier aan de orde geacht zwaarder te wegen dan voornoemd uitgangspunt. Dit is in overeenstemming met de uitzonderingsgrond van artikel 13, vierde lid, van de Dienstenrichtlijn: dwingende redenen van algemeen belang, te weten de bescherming van de openbare orde. Wanneer een vergunning van rechtswege ten onrechte is verleend, kan dit namelijk ernstige, onomkeerbare schade voor derden (de menselijke waardigheid van de prostituee, de veiligheid en gezondheid van minderjarigen en kwetsbare volwassenen) tot gevolg hebben.

Uit het vierde lid, volgt dat een vergunning voor ten hoogste één seksinrichting kan gelden. Daarmee is het van belang wat onder ‘één seksinrichting’ wordt verstaan. Bij voorbaat een sluitende definitie geven zou in de praktijk tot onwenselijke resultaten kunnen leiden; situaties zullen telkens met gezond verstand bezien worden. Daarbij zal blijk gegeven moeten worden van enige realiteitszin en aangesloten worden bij de normale perceptie. Het te hanteren uitgangspunt is dat er sprake is van één seksinrichting als het een visueel aaneengesloten eenheid betreft (kan meerdere panden betreffen met meerdere werkruimtes (per pand)) met een homogene functie (uitoefening van een seksbedrijf in enigerlei vorm) die tot de beschikking staat van één exploitant. Als er meerdere exploitanten in één pand zijn gevestigd zal ieder deel waarover één van de exploitanten de beschikking heeft als één afzonderlijke seksinrichting worden gekwalificeerd.

Overeenkomstig het vijfde lid kan een vergunning in beginsel voor bepaalde of onbepaalde tijd verleend worden.

Artikel 3.4 en artikel 3.5

In de model APV van de VNG zijn in deze artikelen bevoegdheden opgenomen met betrekking tot gebieden waarbinnen of waarbuiten geen seksinrichtingen zijn toegestaan en met betrekking tot een maximum aantal voor seksbedrijven te verlenen vergunningen.

Op dit moment wordt ervoor gekozen deze artikelen niet over te nemen. Gemeente Raalte herbergt geen seksinrichtingen en deze worden ook niet als wenselijk of passend gezien. Het is echter niet mogelijk om in de APV een absoluut verbod op seksinrichtingen op te nemen, in welke vorm dan ook. De wetgever heeft bij het schrappen van het bordeelverbod namelijk een volledige afweging gemaakt omtrent de morele en zedelijke wenselijkheid van seksbedrijven. Als gevolg daarvan is er voor gemeenten geen ruimte meer om op morele gronden seksbedrijven geheel te verbieden. Een eventueel te stellen maximum aan seksinrichtingen ligt daarom noodzakelijkerwijs minimaal op één. Omdat met het opnemen van een maximum van één wordt gesuggereerd dat die ene seksinrichting niet onwenselijk is, wordt ervan afgezien om een maximum op te nemen. Deze redenering geldt ook voor de mogelijkheid om gebieden aan te wijzen waarbinnen of waarbuiten seksinrichtingen zijn toegestaan. Ook in de huidige APV is geen maximum voor het aantal seksinrichtingen opgenomen of de mogelijkheid opgenomen om gebieden aan te wijzen waarbinnen of waarbuiten seksinrichtingen niet zijn toegestaan. Straatprostitutie (als specifieke vorm van prostitutie in het algemeen) kan overigens wel worden verboden. Dit is geregeld in artikel 3.19 en verder.

Overigens voorzien de bestemmingsplannen in gemeente Raalte evenmin in de vestiging van seksinrichtingen. Dit strekt tot behartiging van het belang van een goede ruimtelijke ordening en is derhalve noodzakelijkerwijs enkel gestoeld op ruimtelijk relevante overwegingen en criteria.

Artikel 3.6 Aanvraag

Met dit artikel wordt de wijze van indiening van de aanvraag om een vergunning geregeld, evenals welke gegevens en bescheiden moeten worden overgelegd. De vereiste gegevens worden nodig geacht teneinde een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over de aanvraag om de vergunning.

Het overleggen van een situatietekening en plattegrond is uiteraard niet nodig als het een vergunning betreft die niet (mede) voor een seksinrichting wordt aangevraagd. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als het gaat om het bedrijfsmatig en tegen betaling verzorgen van webcamseks vanuit een locatie die niet voor publiek toegankelijk is; er is dan wel sprake van een seksbedrijf, maar niet van een seksinrichting.

Omdat in de toekomst naar verwachting steeds vaker bij indiening sprake zal zijn van digitale documenten, wordt geen specifieke schaalaanduiding voorgeschreven. De maatvoering moet uit de situatieschets (onder k) en tekening (onder l) blijken. Als bescheiden worden overgelegd, moet de gekozen schaal zodanig zijn dat het bevoegde bestuursorgaan er voldoende informatie uit kan halen om tot beoordeling van de aanvraag te komen.

Tot het eisen dat het telefoonnummer dat gebruikt zal worden in advertenties overgelegd moet worden – en in de vergunning zal worden vermeld (zie artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e) – is gekomen met het oog op de toezicht en handhaving. Zo wordt bewerkstelligd dat een bepaald telefoonnummer waarmee geadverteerd wordt altijd te herleiden is tot een bepaald seksbedrijf, een bepaalde exploitant en het adres waar het bedrijf wordt uitgeoefend. Doordat het telefoonnummer bovendien in de vergunning zal worden vermeld wordt voorkomen dat het nummer vaak verandert, dan zou immers telkens op aanvraag de vergunning gewijzigd dienen te worden. In die zin is het een ‘vast’ telefoonnummer; dit kan ook een mobiel nummer zijn.

Als het bevoegd bestuursorgaan dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag, kan deze verlangen dat aanvullende gegevens en bescheiden worden overgelegd (vierde lid). Uiteraard moeten die gegevens wel in verband staan met de weigeringsgronden van de aangevraagde vergunning.

Artikel 3.7 Weigeringsgronden

Het eerste lid – in samenhang met het tweede tot en met vierde lid – bevat de gronden op basis waarvan een vergunning in ieder geval wordt geweigerd. Ter zake de in het vijfde lid genoemde gronden bestaat ruimte voor een afweging of een vergunning al dan niet zal worden geweigerd.

Buiten op basis van de in dit artikel genoemde gronden, kan een vergunning bovendien geweigerd worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van die wet.

Artikel 3.8 Eisen met betrekking tot vergunning

In dit artikel wordt bepaald welke gegevens in ieder geval in een vergunning worden vermeld. Hiermee wordt getracht het toezicht op en de naleving van de vergunningsvoorwaarden te faciliteren. Doordat het telefoonnummer op de vergunning staat wordt o.a. voorkomen dat dit nummer regelmatig wijzigt, waardoor het telefoonnummer – dat ook in advertenties gebruikt moet worden – niet langer herleidbaar zou zijn tot een bepaald vergund seksbedrijf. Als de exploitant een ander telefoonnummer wil hanteren, dan zal deze immers eerst een aanvraag in moeten dienen om de vergunning te laten wijzigen; aangezien dit tijd en geld (leges) kost valt te verwachten dat dit slechts sporadisch zal gebeuren. In die zin is het een ‘vast’ telefoonnummer; dit kan ook een mobiel nummer zijn.

Hetzelfde doel heeft het tweede lid, dat daarnaast ook van betekenis is voor (mogelijke) klanten van een seksbedrijf: zij kunnen eenvoudig vaststellen of het om een vergund bedrijf gaat.

Artikel 3.9 Intrekkingsgronden

Het eerste lid bevat een opsomming van de omstandigheden waaronder een vergunning zonder meer moet worden ingetrokken. Anders dan in het tweede lid is hier dus geen sprake van een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde bestuursorgaan. In de gevallen opgenomen in het tweede lid kan – als het een tijdelijke en beperkte afwijking van de regels betreft – een vergunning ook worden geschorst, om deze desnoods later – als de reden om tot schorsing over te gaan blijft voortbestaan – alsnog in te trekken. Buiten op basis van de in dit het tweede lid genoemde gronden, kan een vergunning bovendien ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van die wet. Omdat schorsing in die gevallen niet voor de hand ligt, is dat hier verder niet geregeld.

Artikel 3.10 Melding gewijzigde omstandigheden

Om oog te kunnen houden op relevante veranderingen moet de vergunningverlener daarvan weet hebben. De vergunninghouder wordt derhalve verplicht dergelijke wijzigingen te melden. Als er met inachtneming van de geldende regels geen bezwaar bestaat tegen een voortgezet bedrijf, wordt een gewijzigde vergunning verleend; daarbij behoeft niet de gehele procedure te worden doorlopen als ware het een aanvraag om een nieuwe vergunning. Afhankelijk van de aard van de wijzigingen kan ook de geldigheidsduur van de vergunning worden aangepast. Als blijkt dat de wijzigingen niet zijn gemeld, moet dat leiden tot het intrekken van de vergunning (artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder c).

Artikel 3.11 Verlenging vergunning

De aanvraag om de verlenging van een vergunning wordt behandeld als zijnde een nieuwe aanvraag. Daardoor kunnen de belangrijke vragen die ten tijde van oorspronkelijke beoordeling beantwoord zijn nogmaals bekeken worden in het licht van de nieuwe situatie. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen is het niet nodig om bij de aanvraag om verlenging van een vergunning nogmaals actuele gegevens en bescheiden te overleggen waarover het bevoegde bestuursorgaan al beschikking heeft. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de gegevens die overeenkomstig artikel 3.8, eerste lid op de vergunning vermeld staan. Deze zouden te allen tijde actueel moeten zijn (zie artikel 3.10). Ook is het bijvoorbeeld overbodig om plattegronden, situatietekeningen en het bedrijfsplan nogmaals aan te leveren, voor zover deze ongewijzigd zijn.

Om te voorkomen dat exploitanten hun vergunning ‘verliezen’ is het tweede lid opgenomen. Om hierop aanspraak te kunnen maken dient een aanvraag uiteraard tijdig gedaan te worden en ontvankelijk te zijn. Gedurende de periode dat de aanvraag in behandeling is kunnen uiteraard gewoon maatregelen genomen worden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als zich feiten voordoen of er redenen zijn om de vergunning in te trekken of te schorsen.

Artikel 3.12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

De algemene sluitingstijden van het eerste lid gelden niet voor seksinrichtingen waarvan bij vergunning is bepaald dat daarvoor afwijkende sluitingstijden gelden. Dergelijke afwijkende sluitingstijden kunnen bij het verlenen van de vergunning daaraan verbonden worden, maar ook lopende de vergunning, als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Afwijkende sluitingstijden kunnen zowel ruimer als beperkender zijn. De sluitingstijden zijn echter niet van toepassing op sekswinkels; daarop is het regime van de Winkeltijdenwet van toepassing.

Het tweede lid richt zich niet tot de exploitant en beheerder, maar tot de bezoekers van de seksinrichting. Het begrip ‘bezoeker’ heeft een ruimere betekenis dan het in de APV gehanteerde begrip ‘klant’. Een klant is een afnemer van seksuele diensten; onder bezoekers vallen echter bijvoorbeeld ook de aanwezigen in een seksinrichting die (vooralsnog) slechts iets drinken, of een vertoning komen bekijken. Hoewel niet iedere bezoeker per definitie een klant is, is iedere klant per definitie wel een bezoeker. Personen die bijvoorbeeld professionele reparatie- of schoonmaakwerkzaamheden uitvoeren, zullen – als zij zich daartoe beperken – uiteraard niet als ‘bezoeker’ aangemerkt worden.

Het derde lid richt zich tot de prostituee en heeft als doel te voorkomen dat seksinrichtingen gebruikt worden om te overnachten.

Verder mogen personen die de leeftijd van 18 nog niet hebben bereikt niet worden toegelaten tot seksinrichtingen (vierde lid).

Artikel 3.13 Adverteren

De verplichting in advertenties het nummer te vermelden van de vergunning die aan een seksbedrijf is verleend, en geen andere nummers, vergemakkelijkt het toezicht. Voor niet-vergunde bedrijven is het niet mogelijk op deze manier te adverteren.

Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees

Met dit voorschrift wordt o.a. – net als voor de exploitant van een seksbedrijf – een leeftijdseis voor prostituees geïntroduceerd. Hiertoe is besloten vanwege het gegeven dat jonge prostituees met name vatbaar voor en slachtoffer van misstanden als dwang, misbruik en mensenhandel zijn. Bovendien zijn prostituees van 21 jaar en ouder weerbaarder dan zeer jonge prostituees en is de kans groter dat ze over een startkwalificatie beschikking waarmee de eventuele economische druk om te kiezen voor de prostitutie lager is en bovendien een eventuele gewenste uitstap vergemakkelijkt wordt. Het stellen van een leeftijdgrens wordt als passend en noodzakelijk middel beschouwd om deze misstanden te bestrijden. Daarmee is het gemaakte onderscheid objectief gerechtvaardigd door een legitiem doel, bovendien zijn de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk. Hierdoor levert het onderscheid naar leeftijd geen strijd op met het verbod van leeftijdsdiscriminatie.

Het is in de eerste plaats de exploitant die moet voorkomen dat er bij zijn bedrijf prostituees werkzaam zijn die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt. Zijn die daar toch werkzaam, dan is de exploitant in overtreding. Overigens, zoals eerder opgemerkt, een prostituee die zelfstandig bedrijfsmatige activiteiten opereert valt enerzijds aan te merken als exploitant van een vergunningplichting prostitutiebedrijf en anderzijds als prostituee bij dat bedrijf. Los van de hier gestelde leeftijdseis is dus uitgesloten dat in een dergelijke constructie prostituees legaal aan de slag kunnen; de aanvraag van een exploitant/prostituee die de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt heeft zal immers geweigerd worden (artikel 3.7, eerste lid, aanhef en onder d).

Artikel 3.15 Bedrijfsplan

Ter versterking van de sociale positie van de prostituee is het van belang dat er in een prostitutiebedrijf maatregelen worden getroffen op het gebied van hygiëne en van de gezondheid, de veiligheid, het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees. Daartoe moet bij het aanvragen van een vergunning de exploitant een bedrijfsplan overleggen, zodat vooraf kan worden beoordeeld of de exploitant voor deze punten voldoende oog heeft, en zorg draagt voor goede arbeidsomstandigheden. Deze verplichting geldt voor alle prostitutiebedrijven, dus ook voor escortbedrijven. Uiteraard volgt uit de aard van de werkzaamheden dat een bedrijfsplan van een escortbureau – op bepaalde punten – een andere uitwerking vereist dan een bedrijfsplan van een prostitutiebedrijf met een andere aard.

In het tweede lid, aanhef en onder a, is opgenomen dat de exploitant maatregelen treft om er voor te zorgen dat de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden. Het Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid heeft in september 2013 de Hygiënerichtlijn voor Seksbedrijven (voorheen Hygiënerichtlijnen voor Seksinrichtingen) gepubliceerd. Deze richtlijn is geschreven voor exploitanten en eigenaren van seksbedrijven en wordt uitgegeven door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. De branche zelf, vertegenwoordigd door de Vereniging Exploitanten Relaxbedrijven en de Vereniging Legale Escortbedrijven , heeft aan het opstellen en bijwerken van deze richtlijn bijgedragen. In de richtlijn zijn zogenaamde hygiënenormen, dit zijn de minimale eisen aan een goed hygiënebeleid, opgenomen. Een exploitant van een seksbedrijf zal om te voldoen aan de maatstaven voor een goede hygiëne zich ten minste aan deze normen moeten houden.

Belangrijk doel van goede hygiëne in seksbedrijven is het voorkomen van (seksueel overdraagbare) ziektes. Dat is zowel voor de prostituees als de klanten van belang. Een goede hygiëne zorgt echter ook voor een veilige en prettige werkomgeving. Van de exploitant mag worden verwacht dat hij in het bedrijfsplan daarnaast inzichtelijk maakt hoe hij verder zorgt draagt voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees. Dit is opgenomen in onderdeel in het tweede lid, aanhef en onder a en b. De veiligheid en gezondheid van een prostituee worden ook gediend met aparte garanties voor de kwaliteit van de werkomstandigheden in de werkruimten. Een prostituee moet daar altijd gebruik kunnen maken van een alarm waarmee zij hulp van derden kan inroepen als er wat misgaat. De luchtventilatie die in het kader van de algemene luchtkwaliteit en hygiëne afdoende is, brengt nog niet met zich mee dat de prostituee niet in te koude of te warme werkruimte haar diensten moet verrichten. In het tweede lid, aanhef en onder d, wordt zodoende geëist dat de exploitant aangeeft welke maatregelen hij hiervoor treft.

De normen die worden geformuleerd over het gebruik van condooms en de mogelijkheid om je als prostituee te laten controleren op seksueel overdraagbare aandoeningen waarborgen de gezondheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituee. Deze normen zijn opgenomen in het tweede lid, aanhef en onder c en e. De prostituee mag niet verplicht worden zich geneeskundig te laten onderzoeken en heeft recht op een vrije artsenkeuze (tweede lid, aanhef en onder f). Bovendien moet de exploitant prostituees in de gelegenheid stellen zich regelmatig te laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen. Het moet niet zo zijn dat een prostituee vanwege de openingstijden van de seksinrichting waar zij werkzaam is, geen tijd heeft om zich bijvoorbeeld voor een SOA-onderzoek bij de GGD te melden. De exploitant dient er zorg voor te dragen dat onder de in het prostitutiebedrijf werkzame prostituees voldoende informatie- en voorlichtingsmateriaal in verschillende talen wordt verspreid over de aan prostitutie verbonden gezondheidsrisico’s en over de aanwezigheid en bereikbaarheid van instellingen op het gebied van de gezondheidszorg en hulpverlening. De exploitant is daarnaast verplicht informatie over mogelijke uitstapprogramma’s aan de voor hem werkzame prostituees te verstrekken.

Een belangrijk aspect van het zelfbeschikkingsrecht is dat gewaarborgd is dat de prostituee vrij is te bepalen aan welke klanten zij seksuele diensten verleent en welke diensten zij al dan niet wil verlenen. Dit is ook bij de escort bijzonder van belang. Hoewel in een arbeidsrelatie geldt dat een werknemer opdrachten van de werkgever met betrekking tot de overeengekomen arbeid in beginsel moet opvolgen, dient het grondwettelijk gewaarborgde recht op lichamelijke integriteit daarboven altijd voorrang te krijgen. Een exploitant dient inzichtelijk te maken hoe in zijn bedrijf met dergelijke zaken wordt omgegaan (tweede lid, aanhef en onder h).

Vanwege de aard van de dienstverlening en de branche dient de exploitant er in ieder geval zorg voor te dragen dat degene die als beheerder werkzaam is, kan omgaan met agressieve klanten (tweede lid, aanhef en onder j).

Het doel van hoofdstuk 3 is onder meer onvrijwillige prostitutie te bestrijden. Als een prostituee nauwelijks zelfredzaam is, geen Nederlands of Engels spreekt of bijvoorbeeld niet makkelijk geld kan wisselen, omdat ze niet kan rekenen, is moeilijk voor te stellen dat zij vrijwillig voor de prostitutie heeft gekozen. De exploitant kan zich met eenvoudige middelen hiervan een beeld vormen. In het bedrijfsplan moet worden vastgelegd welke vereisten de exploitant minimaal stelt aan de zelfredzaamheid van de bij hem werkzame prostituees en hoe hij dit controleert (tweede lid, aanhef en onder k). In dat kader is het ook onderdeel van een deugdelijke bedrijfsvoering om als exploitant periodiek een gesprek te voeren en daarbij vooral te letten op signalen van uitbuiting of onvrijwilligheid. Prostituees moeten in dat kader ook steeds over hun rechten geïnformeerd worden. Het is aan de exploitant om ook informatie van hulpverlenende instanties beschikbaar te stellen (tweede lid, aanhef en onder m). Ook informatie over de mogelijkheden om met het werk als prostituee te stoppen moet door de exploitant beschikbaar worden gesteld (tweede lid, aanhef en onder n).

Het bedrijfsplan dient bij de aanvraag om een vergunning overgelegd te worden, zodat het op dat moment getoetst kan worden (derde lid). Als een exploitant nadien een wijziging wenst door te voeren in zijn bedrijfsplan, dan dient hij deze ter goedkeuring voor te leggen aan het bevoegde bestuursorgaan (vierde lid).

Artikel 3.17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

Onder meer vanwege de kwetsbaarheid van prostituees is het gewenst dat de exploitant van een prostitutiebedrijf gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend aanwezig is om effectief toezicht te kunnen garanderen op al hetgeen zich voordoet in de uitoefening van zijn bedrijf en – voor zover die er zijn – in de seksinrichtingen waarvoor hem mede vergunning is verleend. Aangezien een dergelijke eis, i.i.g. in gevallen dat er sprake is van meerdere seksinrichtingen, niet na te leven is voor één persoon, kan het ook om de beheerder gaan: deze heeft immers grotendeels dezelfde verantwoordelijkheden als de exploitant en kan daar op aangesproken worden.

In het tweede lid zijn voorts enkele verdere zorgplichten van de exploitant geformuleerd, onder andere met betrekking tot de te voeren bedrijfsadministratie. Daarnaast, onder e, is opgenomen de verplichting om ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting onverwijld bij de politie te melden. Richtinggevend hierbij is de Aanwijzing mensenhandel van het Openbaar Ministerie (Stcrt. 2013, 16816) en http://www.wegwijzermensenhandel.nl/. De meldplicht ziet uiteraard ook op de situatie dat een prostituee zich schuldig maakt aan mensenhandel of aan andere vormen van dwang en uitbuiting.

Artikel 3.18 Raamprostitutie

Raamprostitutie is – evenals straatprostitutie – gezien de specifieke omstandigheden waaronder prostituees werkzaam zijn in deze sector bij uitstek een vorm van prostitutie die nadere regulering behoeft. Ten aanzien van de raamprostitutie gelden daarom aanvullende eisen. Het is de prostituee verboden die handelingen te verrichten die gewoonlijk worden geassocieerd met raamprostitutie (eerste lid), tenzij de prostituee werkzaam is in een seksinrichting die valt onder een raamprostitutiebedrijf waarvoor een vergunning is verleend (tweede lid). Voor het raamprostitutiebedrijf geldt verder dat er ook voldaan dient te worden aan de regels die gesteld zijn met betrekking tot seksbedrijven in het algemeen en met betrekking tot alle prostitutiebedrijven in het bijzonder.

Artikel 3.19 Straatprostitutie

Als straatprostitutie wordt toegestaan is het – evenals raamprostitutie – bij uitstek een vorm van prostitutie die nadere regulering behoeft. Ten aanzien van de straatprostitutie gelden daarom aanvullende eisen. Zo regelt het eerste lid dat het eenieder verboden is op of aan de weg of in een vanaf de weg zichtbare plaats klanten te werven of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie. Het verbod geldt echter niet op door het college aangewezen wegen gedurende de door het college vastgestelde tijden (tweede lid) of – voor wat betreft het werven van klanten – als dit gebeurt in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend (volgt uit het eerste lid). De gecombineerde aanwijzing van wegen of vaststelling van tijden betreft een concretiserend besluit van algemene strekking waartegen bezwaar en beroep open staat.Specifieke ‘tippelzones’ zullen veelal ook in een bestemmingsplan hun plek gekregen hebben.

Artikel 3.20 Handhaving straatprostitutie

Het eerste lid heeft betrekking op straatprostitutie buiten de daartoe aangewezen gebieden en tijden en geeft – ter handhaving van het verbod daarop – politieambtenaren en toezichthouders de bevoegdheid een bevel tot onmiddellijke verwijdering te geven.

Het tweede tot en met vierde lid hebben betrekking op straatprostitutie binnen de daartoe aangewezen gebieden en tijden. Op grond van het tweede lid kan, bijvoorbeeld in het belang van de openbare orde en veiligheid of de voorkoming of beperking van overlast ter plaatse, door politieambtenaren en toezichthouders een bevel tot onmiddellijke verwijdering worden gegeven aan prostituees, maar ook aan andere aldaar aanwezige personen. Als dit mondelinge bevel tot verwijdering geen soelaas blijkt te bieden, kan naar het middel van de schriftelijke gebiedsontzegging van het derde lid worden gegrepen. Een gebiedsontzegging behelst een bevel om zich na aanzegging door of vanwege de burgemeester niet te bevinden op de aangewezen wegen. Het vierde lid geeft de burgemeester de bevoegdheid om, wanneer hij dat noodzakelijk acht in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene, het bevel te beperken. Hierbij zal rekening gehouden worden met (de noodzaak) zich in het aangewezen gebied te bevinden in een middel van openbaar vervoer, het aldaar werkzaam en/of woonachtig zijn, een (ander) aantoonbaar redelijk belang om zich aldaar op te houden, staatkundige en religieuze vrijheid en familieleven. Ook ontheffing is mogelijk.

Overtreding van bevel tot onmiddellijke verwijdering of een gebiedsontzegging is een overtreding van een ambtelijk bevel (artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht). Gevolg is dat de overtreder kan worden geconfronteerd met een gevangenisstraf tot drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 3.21 Verbodsbepalingen klanten

Dit artikel richt zich niet tot exploitanten of prostituees, maar tot hun (potentiële) klanten en is daarmee complementair aan enkele andere bepalingen van dit hoofdstuk. Kort gezegd is het enerzijds verboden om gebruik te maken van de diensten van een prostituee die werkzaam is in het illegale circuit, anderzijds verbieden enkele artikelen de prostituee om diensten (op een bepaalde wijze of op bepaalde plekken) aan te bieden, terwijl dit artikel de klant verbiedt om in te gaan op een aanbod. Dit betekent dat handhavend kan worden opgetreden tegen zowel de prostituee als tegen de klant.

Het in het eerste lid opgenomen verbod kan enkel aan de klant worden tegengeworpen voor zover hem enig verwijt kan worden gemaakt, bijvoorbeeld als de seksuele handelingen (zullen) plaatsvinden in een seksinrichting waarin de daarvoor mede verleende vergunning of een afschrift daarvan niet zichtbaar aanwezig is (zie in dit verband artikel 3.8, tweede lid) of als uit de wijze van adverteren kennelijk blijkt dat het een om een onvergund prostitutiebedrijf gaat.

Artikel 3.22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

Dit voorschrift schept een verbod dat slechts in effect kracht heeft ten aanzien van nader door de burgemeester te bepalen rechthebbenden en voor zover de burgemeester aan die rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt. Het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, voor zover die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet valt niet binnen de reikwijdte van het verbod.

Hoewel denkbaar is dat dit voorschrift in de praktijk vooral zal worden toegepast ten aanzien van sekswinkels, richt zij zich op het tentoonstellen en dergelijke als zodanig; het kan dus ook gaan om erotisch-pornografische foto’s of afbeeldingen aangebracht aan sekstheaters, bedoeld om de aandacht van het publiek te vestigen op de voorstellingen.

Naar boven