Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen in de gemeente Aa en Hunze 2017

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze

 

Gelet op de artikelen:

  • 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen,

  • 29 en 31 van de Invorderingswet 1990 in verbinding met de artikelen 231, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, en 237 van de Gemeentewet,

  • 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet,

  • 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

  • van de in de gemeente Aa en Hunze geldende belastingverordeningen, waarin aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid is toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen;

besluit:

 

vast te stellen de:

 

‘Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen in de gemeente Aa en Hunze 2017’

(Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Aa en Hunze 2017)

Artikel 1 Algemene bepaling

  • 1.

    Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 31 van de Invorderingswet 1990, artikel 160,eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen in de belastingverordeningen van de gemeente Aa en Hunze op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen.

  • 2.

    Voor de toepassing van deze regeling worden rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.

  • 3.

    De op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen bedoeld in artikel 233 van de Gemeentewet, worden voor de toepassing van deze regeling aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder de aanslag of de voorlopige aanslag: het gevorderde, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde bedrag. Artikel 2 blijft bij de op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen buiten toepassing.

Artikel 2 Aangifte

De belastingplichtige aan wie niet zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar een aangiftebiljet is uitgereikt of een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen een maand na het verstrijken van die zes maanden bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet.

Artikel 3 Gebruik nachtverblijfregister ten behoeve van de heffing van toeristenbelasting

Bij de vaststelling van feiten ten behoeve van de heffing van toeristenbelasting kan de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar het door belastingplichtige bijgehouden nachtverblijfregister raadplegen.

Artikel 4 Voorlopige aanslag

  • 1.

    De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar legt een voorlopige aanslag op, als het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt.

  • 2.

    De bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag die wordt vastgesteld in het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, dan wel na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan kan:

    • a.

      voor de toeristenbelasting geschieden op basis van 75% van de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag over, met dien verstande dat daarbij op benaderende wijze rekening kan worden gehouden met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de gemeentelijke belasting alsmede met andere wijzigingen die voor de heffing van de gemeentelijke belasting van belang kunnen zijn. Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld lager is dan het op de voet van de vorige volzin berekende bedrag, wordt de voorlopige aanslag gesteld op dit lagere bedrag;

Artikel 5 Rente

  • 1.

    Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen vindt de ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    In afwijking van de in het eerste lid bedoelde regeling wordt geen invorderingsrentein rekening gebracht als deze in totaal een bedrag van € 113,45 niet te boven gaat.

Artikel 6 Inwerkingtreding

  • 1.

    De ‘Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen 2011’, vastgesteld bij besluit van 14 december 2010 wordt ingetrokken op het moment dat deze regeling in werking treedt met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze regeling treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

Artikel 7 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als:

Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Aa en Hunze 2017.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 15 november 2016.

Het college van de gemeente Aa en Hunze,

mevrouw mr. M. Tent

secretaris

de heer drs. H.F. van Oosterhout

burgemeester

Naar boven