Verordening Wmo 2015 gemeente Leeuwarden

 

 

Deze verordening is vastgesteld op 24 november 2014 en gewijzigd op 19 december 2016.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In aanvulling op begripsbepalingen zoals deze in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 worden gebruikt, wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

  • aanmelding: aanmelding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • besluit : Besluit maatschappelijke ondersteuning 2016;

  • bijdrage: bijdrage conform Wmo artikel 2.1.4 lid 1;

  • gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek conform Wmo artikel 2.3.2 lid 1;

  • hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning conform Wmo artikel 2.3.2 lid 1;

  • Pgb: persoonsgebonden budget conform Wmo artikel 1.1.1;

  • voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • verslag: naar aanleiding van het gesprek wordt een verslag opgesteld. Dit verslag vormt de basis voor een eventuele toekenning van een maatwerkvoorziening.

  • Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 1A. Vormen van ondersteuning

De volgende vormen van maatwerkvoorzieningen worden individueel beschikt:

  • a.

    Hulp bij huishouden

  • b.

    Praktische thuisondersteuning

  • c.

    Thuisondersteuning

  • d.

    Dagbesteding

  • e.

    Persoonlijke verzorging

  • f.

    Kortdurend Verblijf

  • g.

    Hulpmiddelen

  • h.

    Vervoersvoorzieningen

  • i.

    Woningaanpassingen

  • j.

    Beschermd wonen

  • k.

    Opvang

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding, zijnde een hulpvraag, schriftelijk.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen (Wmo artikel 2.3.3) treft het college na de

melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, geboden door het sociaal wijkteam, waarbij het belang van de cliënt het uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voorafgaand aan het onderzoek (Wmo artikel 2.3.2 lid 1) op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek (Wmo artikel 2.3.2 lid 1) belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie én maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek (Wmo artikel 2.3.2. lid 1) én gaat over tot een verslag, zoals bedoeld in artikel 7 van deze verordening.

  • 4.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan (Wmo artikel 2.3.2. lid 2) op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 5. Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de cliënt, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger(s) en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht en met gebruikelijke hulp, of via

algemeen gebruikelijke voorzieningen, de eigen zelfredzaamheid of participatie te handhaven of te verbeteren. Dit om te voorkomen dat cliënt een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

  • a.

    de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit het sociaal netwerk van cliënt te komen tot verbetering van de eigen zelfredzaamheid of participatie, waarbij de gemeente niet een bijdrage verlangt van mantelzorg of sociaal netwerk die ten koste gaat van baan, inkomen of welzijn van de mantelzorg of het sociaal netwerk. Dit om de ondersteuning aan de cliënt te verbeteren door inbedding in de eigen omgeving, mantelzorgers en de eigen omgeving niet te overvragen en te voorkomen dat cliënt een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

  • b.

    de (ervaren) belasting van de mantelzorger(s) en het sociale netwerk van de cliënt en de daaruit voortvloeiende behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger(s) en het sociale netwerk van de cliënt. Dit om mantelzorger(s) en het sociale netwerk van de cliënt niet te overvragen;

  • c.

    de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening zoals opgenomen in het beleidsplan (Wmo artikel 2.1.2), of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

  • d.

    de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

  • e.

    de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

  • f.

    welke mogelijke bijdragen van toepassing zijn in relatie tot de (zorg)kosten die de cliënt conform de Wmo gaat maken (Wmo artikel 2.1.4);

  • g.

    de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een Pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

    • 1.

      Als de cliënt een persoonlijk plan (artikel 4 lid 4 van deze verordening) aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

    • 2.

      Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

    • 3.

      Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college (Wmo artikel 2.3.2) in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6. Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2.

    Binnen vier weken (twintig werkdagen) na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk of digitaal indienen bij het college.

  • 2.

    Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

  • 3.

    Uit de aanvraag blijkt welke ondersteuning wordt aangevraagd door de cliënt en welk doel deze ondersteuning dient.

  • 4.

    Een aanvraag, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, kan worden vergezeld van een persoonlijk plan.

  • 5.

    Wanneer een maatwerkvoorziening namens de cliënt door de sociaal werker wordt aangevraagd, bevestigt de sociaal werker dit zoals vooraf besproken per mail of per post aan de cliënt.

Indien een cliënt niet akkoord gaat met de inhoud van de aanvraag, wordt dit vastgelegd in het zwaarwegend advies.

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het verslag en, indien aanwezig het persoonlijk plan, als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt of ter compensatie van de overbelasting van mantelzorger(s) en de sociale omgeving van de cliënt. Dit voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk –voor zover dit niet ten koste gaat van baan, inkomen of welzijn van mantelzorger(s) en het sociale netwerk- kan verminderen of wegnemen. Ook dient nagegaan te worden of deze beperkingen verminderd of weggenomen kunnen worden door gebruik te maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en/of wettelijk voorliggende voorzieningen. Pas indien ook dit naar het oordeel van het college geen toereikende oplossing biedt, kan cliënt in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening.

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van

      • de cliënt met psychische of psychosociale problemen én

      • de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

Dit voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk – voor zover dit niet ten koste gaat van baan, inkomen of welzijn van mantelzorger(s) en het sociale netwerk- kan verminderen of wegnemen. Ook dient nagegaan te worden of deze beperkingen verminderd of weggenomen kunnen worden door gebruik te maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en/of wettelijk voorliggende voorzieningen. Pas indien ook dit naar het oordeel van het college gaan toereikende oplossing biedt, kan cliënt in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening.

  • 1.

    Een maatwerkvoorziening blijft achterwege indien de voorziening voorzienbaar was en van de cliënt redelijkerwijs verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de ondersteuningsvraag overbodig had gemaakt

  • 2.

    Voorzieningen op grond van deze verordening worden niet geleverd indien er wettelijke voorliggende voorzieningen aanwezig zijn.

  • 3.

    Als een maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven en niet meer veilig en doeltreffend te gebruiken is,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 1.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 9. Advisering

  • 1.

    Het college kan aan een externe partij sociaal/medisch advies vragen als het college dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    De advisering en overige dienstverlening voortvloeiend uit deze verordening en de daarop berustende nadere regels, wordt opgedragen aan een door het college aan te wijzen instelling.

Artikel 10. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als Pgb wordt verstrekt. Tevens wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing, en

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 1.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een Pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het Pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het Pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het Pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het Pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het Pgb.

  • 1.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 11. Regels voor Pgb

  • 1.

    Het college kan een maatwerkvoorziening verstrekken in de vorm van een Pgb (Wmo artikel 2.3.6).

  • 2.

    Het college verstrekt geen Pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was (Wmo artikel 2.3.6 lid 2 en 5).

  • 3.

    Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze de hoogte van een Pgb wordt vastgesteld.

  • 4.

    Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden een Pgb aan de cliënt wordt toegekend, wanneer het de ondersteuning –in de vorm van een Pgb – betreft door een persoon die behoort tot het sociaal netwerk. Het betreft hier het Pgb dat aangewend kan worden voor diensten.

Artikel 12. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1.

    Het college bepaalt bij nadere regels op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening en Pgb wordt bepaald.

  • 2.

    De raad kan bij nadere regels vaststellen:

    • a.

      voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, de cliënt een bijdrage is verschuldigd;

    • b.

      wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is;

    • c.

      voor welke groepen inwoners een korting op de bijdrage geldt.

  • 1.

    Het college kan bij nadere regels vaststellen:

    • a.

      voor welke maatwerkvoorziening, met uitzondering van de rolstoelvoorziening, dan wel Pgb een cliënt een bijdrage volgens het besluit is verschuldigd;

    • b.

      dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of Pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder (samen met de ouder) het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 4.

    De hoogte van de bijdrage voor een algemene voorziening wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van deze voorziening.

  • 5.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening en Pgb wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding; of

    • b.

      na een consultatie in de markt.

  • 6.

    In de gevallen, bedoeld conform de Wmo 2.1.4. lid 7, worden de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of Pgb door het Centraal Administratie Kantoor vastgesteld en geïnd.

  • 7.

    Een cliënt die gebruik maakt van een maatwerkvoorziening in de opvang is een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd aan de maatwerkvoorziening. Het college legt de hoogte van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening voor opvang nader vast in het Besluit. Bedoelde eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door de door het college aan te wijzen instellingen.

Artikel 13. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en/of ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Het college heeft middels het Kwaliteitskader Sociaal Domein bepaald welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 14. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 15. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

1.Cliënt is verplicht om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de te verstrekken voorziening dan wel verstrekte voorziening.

2 Het college is bevoegd om een beslissing te herzien of in te trekken (Wmo artikelen 2.3.5/2.3.6 en 2.3.10) als vastgesteld wordt dat;

  • a.

    de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het Pgb is aangewezen;

  • c.

    de maatwerkvoorziening of het Pgb niet meer toereikend is te achten óf op een lager niveau vastgesteld dient te worden;

  • d.

    de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het Pgb verbonden voorwaarden, of

  • e.

    de cliënt de maatwerkvoorziening of het Pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

    • 3.

      Een beslissing tot verlening van een Pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het Pgb binnen 6 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

    • 4.

      Als het college een beslissing op grond van het tweede lid sub a van dit artikel heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten Pgb.

    • 5.

      Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

    • 6.

      Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

    • 7.

      Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van Pgb’s.

Artikel 16. Waardering mantelzorgers

  • 1.

    De gemeenteraad draagt het college op een blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente te organiseren in de vorm van activiteiten en niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming, tenzij de mantelzorger veel kosten moet maken om zijn taak als mantelzorger te vervullen en deze niet zelf gedragen kunnen worden. Het college kan dan tegemoetkomen in de onkosten via de inkomensmaatwerkvoorziening.

  • 2.

    Bij overbelasting of preventie van overbelasting van de in de gemeente wonende mantelzorger voorziet de gemeente in een passende ondersteuning ter ontlasting van de mantelzorger.

Artikel 17. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen (inkomensregeling)

Aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, kan een financiële tegemoetkoming verstrekt worden ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie.

Het gaat hier om cliënten met een beperkte financiële draagkracht en/of een inkomen op bijstandsniveau.

Deze regeling is opgenomen in de gemeentelijke Nota Armoedebeleid en wordt beschouwd als een armoederegeling, welke nader omschreven is in de beleidsregels Wmo 2016.

Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • c.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en

    • d.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren voorzieningen, anders dan diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • instructie over het gebruik van de voorziening;

      • onderhoud van de voorziening, en

      • verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijvoorbeeld in sociaal wijkteams en bij burgerinitiatieven).

Artikel 19. Klachtregeling

  • 1.

    Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen vallend binnen het Wmo domein.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door in ieder geval periodieke overleggen met de aanbieders te voeren én een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek uit te voeren.

Artikel 20. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen vallend binnen het Wmo domein.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door in ieder geval periodieke overleggen met de aanbieders te houden en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek uit te voeren.

Artikel 21. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt er in ieder geval voor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid van dit artikel.

Artikel 22. Right to challenge

  • 1.

    Het college wijst ingezetenen actief op de mogelijkheid initiatieven te ontplooien die het uitvoeren van taken van het college op grond van de wet betreffen, zoals vastgelegd in artikel 2.6.7 van de wet.

  • 2.

    Het college biedt ingezetenen en maatschappelijke initiateven minimaal eenmaal per jaar de mogelijkheid tot intekening op de uitvoering van (delen van) de in lid 1 genoemde taken. Het college legt deze mogelijkheid vast in de inkoopprocedure en/of contracten van voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning.

  • 3.

    Ingezetenen en maatschappelijke initiateven kunnen alleen taken van het college op grond van de wet overnemen als zij zich organiseren in een rechtspersoon en een plan overleggen.

  • 4.

    In het plan, zoals bedoeld in lid 3, staat beschreven welke resultaten beoogd worden, op welke wijze de continuïteit is gegarandeerd en hoe aan de kwaliteitseisen zoals beschreven in artikel 13 wordt voldaan.

  • 5.

    Het plan, zoals bedoeld in lid 3, dient tenminste door 3 ingezetenen te zijn ondertekend.

  • 6.

    Het college wijst een of meerdere onafhankelijke organisaties aan die zorg draagt/dragen voor:

    • a.

      Ondersteuning van de ingezetenen en maatschappelijke initiatieven gedurende de onderzoeksfase en de uitvoering van de taken;

    • b.

      Ondersteuning bij de verantwoording aan het college van de realisatie van het plan, zoals bedoeld in lid 3;

    • c.

      De afhandeling van klachten;

    • d.

      De beoordeling van initiatieven, zoals bedoeld in lid 1.

  • 7.

    Het college maakt het besluit op de aanvraag voor een initiatief, zoals bedoeld in lid 1, binnen 14 dagen openbaar en informeert de gemeenteraad hierover.

Artikel 23. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien naar het oordeel van het college, toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 24. Overige aanvullende bepalingen.

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening en de hierop gebaseerde regelgeving niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college legt alle bedragen voor het te verstrekken individuele voorzieningen vast in het Besluit.

  • 3.

    Het college is bevoegd ter zake van de uitvoering van deze verordening en de daarop berustende besluiten nadere regels te stellen, overeenkomsten met derden aan te gaan en algemene voorwaarden te stellen.

Artikel 25. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt tenminste eenmaal per 2 jaar geëvalueerd, waarbij onder andere de ervaringen van cliënten en de bij het college over een aanbieder ingediende klachten in het kader van de klachtenregeling betrokken worden.

Artikel 26. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze gewijzigde verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wmo 2015 gemeente Leeuwarden.

Toelichting verordening maatschappelijke ondersteuning 2016

Inleiding

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo).

Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk, de mogelijkheden van het gebruik maken van een algemene (of wettelijke) voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

In deze toelichting wordt per artikel de keuze omschreven en waar het uitvoeringszaken betreft, wordt verwezen naar de beleidsregels en besluit.

Door deze werkwijze is het mogelijk om in te spelen op wijzigingen in beleid, rekening houden met de dynamiek van de praktijk.

Waar in deze verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb. Verstrekte mandaten worden vastgelegd in het mandaatoverzicht.

Bij het opstellen van deze verordening is gebruik gemaakt van de modelverordening Wmo ter beschikking gesteld door de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten). De verordening is geschreven op basis van de vastgestelde Wmo 2015 en het door de gemeenteraad op 26 mei 2014 vastgestelde ‘Koersdocument hervorming sociaal domein’.

Wettelijk kader verordening

  • op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;

  • op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, inclusief eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten;

  • ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten vereist is;

  • ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn vereist is;

  • op welke wijze ingezetenen, waaronder cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij uitvoering van de wet, voorstellen voor beleid kunnen doen, gevraagd en ongevraagd advies kunnen uitbrengen over verordeningen en beleidsvoorstellen, worden voorzien van ondersteuning en deel kunnen nemen aan periodiek overleg;

  • op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt berekend; en

  • op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet;

  • ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Wmo 2015 door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet (artikel 1.1.1) al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.

  • aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;

  • algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning ;

  • begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;

  • cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid;

  • cli ё ntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugd hulp , onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • maatschappelijke ondersteuning: 1. bevorderen van de sociale samenhang, de mant elzorg en vrijwilligerswerk, de

toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld, 2.ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psycho-sociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,3.bieden van beschermd wonen en opvang;

  • maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassi ngen en andere maatregelen: 1. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassi ngen en andere maatregelen, 2. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmidd elen en andere maatregelen, 3. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

  • mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen , opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer:

  • persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden he eft betrokken;

  • sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

  • voorziening: algemene voorz iening of maatwerkvoorziening;

  • zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid): een verzoek van een cliënt om een besluit te nemen, en ‘beschikking’ (artikel 1:2).

Artikel 1A. Vormen van ondersteuning

De genoemde vormen van een maatwerkvoorziening worden verder uitgewerkt in de beleidsregels.

Artikel 2. Melding hulpvraag

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling (Wmo artikel 2.1.3 lid 1 en 2 sub a) van de wet. Daarbij is onder meer bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang.

In de wet (Wmo artikel 2.3.2 lid 1) wordt al bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. Deze bepaling verankert ook in de verordening dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. In artikel 2.3.2, negende lid, van de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.

Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

In artikel 1 van deze verordening is de term ‘hulpvraag’ gedefinieerd. Een persoon met een hulpvraag die enkel bestaat uit een informatieverzoek of die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Registratie en een ontvangstbevestiging is dan niet nodig.

In artikel 2:15 van de Awb is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per email) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is.

In de Wmo is de ontvangstbevestiging beschreven (Wmo artikel 2.3.2 lid 1). Conform artikel 4:3a van de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende aanvraag te bevestigen.

Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (Wmo artikel 2.3.2 lid 1) is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.

Er is een uitzondering opgenomen voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de cliënt kosteloos is en dat betrokkene na melding van de hulpvraag hierover ingelicht dient te worden.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

Deze bepaling is opgenomen voor het borgen van een zorgvuldige procedure. Dit betreft zowel een inspanningsverplichting voor het college als ook voor cliënt.

Het eerste lid dient ter voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn.

In het kader van de rechtmatigheid is het (Wmo artikel 2.3.4) in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven. Bij de gegevensverzameling zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.

Op grond van het derde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.

In het vierde lid is overeenkomstig de wet (Wmo artikel 2.3.2 lid2 ), de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen.

Artikel 5. Gesprek

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling (Wmo artikel 2.1.3 lid 1 en 2 sub a).

In de wet (Wmo artikel 2.3.2 lid 1) wordt niet de aanduiding “het gesprek” gebruikt maar “een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger”.

Het eerste lid bepaalt dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij maar heeft een duidelijke voorkeur voor face to face. Uitzondering is bijvoorbeeld via het transferpunt in het ziekenhuis waarbij kortdurende ondersteuning nodig is.

In de wet (artikel 2.3.3 lid 5) ligt verankerd dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.

Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

Artikel 6. Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig de wet (Wmo artikel 2.3.2 lid 5) opgenomen.

Er wordt altijd verslag opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. De meest wenselijke vorm is schriftelijk. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.

Soms kan een verslag al direct worden meegegeven, maar vaak zal dit toch nog moeten worden uitgewerkt en gaat daar een paar dagen overheen. Daarom begint het tweede lid met de zinsnede “Binnen 20 werkdagen na het gesprek”.

Artikel 7. Aanvraag

Ook deze bepaling is een uitwerking van de wet (Wmo artikel 2.1.3 lid 1 en 2 sub a) waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (Wmo artikel 2.3.5, tweede lid). In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Naast de cliënt kan alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Zie hiervoor artikel 2 en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de cliënt ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.

In de praktijk is gebleken dat de sociaal werker en de cliënt vaak al overeenstemming bereiken over de inhoud van een aanvraag tijdens het gesprek. Dat na afloop het verslag of de aanvraag nog apart ondertekend moet worden, werd door cliënten in de praktijk als vertragend en bureaucratisch ervaren. Daarom is besloten om in lid 5 de mogelijkheid vast te leggen dat de sociaal werker namens de cliënt de aanvraag indient als de cliënt dit wenst, zonder dat de aanvraag voorzien is van een handtekening. Daarbij is een voorwaarde dat dit vooraf besproken is in het gesprek met de cliënt en dat er overeenstemming bestaat over de inhoud van de aanvraag en de rechten en plichten die daarmee worden aangegaan. Vervolgens stelt de sociaal werker de cliënt per post of per e-mail op de hoogte dat de aanvraag is ingediend.

Wanneer de cliënt ondertussen van mening veranderd mocht zijn en liever van de aanvraag af zou willen zien, kan de cliënt de aanvraag dan alsnog tijdig intrekken.

De wijze waarop de cliënt op de hoogte wordt gesteld, wordt besproken tijdens het gesprek

Overigens blijft ook altijd de mogelijkheid bestaan voor de cliënt om de aanvraag zelf in te dienen of deze door iemand anders dan de sociaal werker namens hem of haar in te laten dienen.

Artikel 8.Criteria voor een maatwerkvoorziening

In de wet (Wmo artikel 2.1.3 lid 2 sub a) is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op persoonlijk maatwerk aankomt.

Artikel 9. Advisering

Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht.

In de wet (artikel 2.3.8 lid 3) is een medewerkingsplicht opgenomen. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 10. Inhoud beschikking

De eerste drie leden behoeven geen toelichting.

Het vierde lid dient uitsluitend ter informatie aan de cliënt. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. In de wet (Wmo artikelen 12 en 2.14 lid 6) is bepaald datde bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK.

Artikel 11. Regels voor Pgb

Het college kan op grond van de wet (Wmo artikel 2.3.6) een Pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een Pgb alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt (Wmo artikel 2.3.6, tweede lid, onder b).

Het tweede lid geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.

In de wet (artikel 2.1.3 lid 2 sub b) staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een Pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.

Een aanvraag voor een Pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het Pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (Wmo artikel 2.3.6 lid sub a). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het Pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder hoger is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het Pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.

Ten aanzien van het vierde lid is van belang dat in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34) de regering heeft aangegeven dat onder dit sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

Artikel 12. Regels voor bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen worden door de raad bepaald. Verdere uitwerking volgt in de beleidsregels.

Artikel 13. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht (Wmo artikel 2.1.3 lid 2 sub c).

Hierin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder(s). In het eerste lid is aangegeven aan welke minimale kwaliteitseisen de aanbieder dient te voldoen. Het tweede lid geeft de mogelijkheid om binnen de beleidsregels de kwaliteitseisen verder vorm te geven. Het derde lid geeft aan dat kwaliteit wordt gewaarborgd. Het onderdeel kwaliteit wordt door het college bepaald in het specifiek daarvoor vastgestelde document ‘Kwaliteitskader Sociaal Domein’ en het daaruit voortkomende uitvoeringsplan kwaliteit.

Artikel 14. Regeling en meldingsplicht calamiteiten en geweld

Ten aanzien van calamiteiten en geweld is wettelijk bepaald (artikel 3.4 lid 1) dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar (Wmo artikel 6.1) onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. Tevens is het college belast met de opdracht om personen aan te wijzen die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.

In aanvulling op het bovenstaande regelt artikel 13 dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

In de beleidsregels Wmo volgt een nadere uitwerking.

Artikel 15. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking en terugvordering

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht (Wmo 2.1.3. lid 4) waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een Pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Het eerste, tweede en vierde lid bevatten een herhaling van hetgeen al in de tekst van de wet is opgenomen (Wmo artikelen 2.3.8, 2.3.10 en 2.4.1). Met opname van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een Pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van een Pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken.

De regels voor verhaal van kosten (Wmo artikelen 2.4.1 t/m 2.4.4) zijn opgenomen en de bevoegdheid is hiermee aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of Pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.’

In het vijfde en zesde lid zijn dan ook bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen. De gemeente maakt volledig gebruik van deze bevoegdheid.

In het zevende lid wordt omschreven dat de gemeente de besteding van Pgb’s steekproefsgewijs controleert.

Artikel 16. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht (Wmo artikel 2.1.6).

Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Een cliënt (Wmo 1.1.) is een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of Pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat mantelzorgondersteuning, met uitzondering van de mantelzorgwaardering, ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.

Artikel 17. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen (inkomensregeling)

In de wet (Wmo artikel 2.1.7) kan bij verordening worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen en die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming kan worden verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. Verdere uitwerking volgt in de beleidsregels.

Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Om te voorkomen dat bij de contractering van aanbieders (Wmo artikel 2.6.4. lid 1)alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden. Het onderdeel kwaliteit wordt door het college bepaald in het specifiek daarvoor vastgestelde document ‘Kwaliteitsborging in het sociale domein’ en het daaruit voortkomende uitvoeringsplan kwaliteit.

Artikel 19. Klachtregeling

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In het eerste lid is een bepaling opgenomen over het gemeentelijke klachtrecht. Deze bepaling is niet verplicht op grond van deze wet en is hier opgenomen in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met de eenvoudige bepaling van het eerste lid worden volstaan.

In het tweede lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht (Wmo artikel 2.1.3 lid 2 sub e). In de wet is bepaald datin de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (Wmo artikel 3.2. lid 1 sub a).

In het derde lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven.

Artikel 20. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

In dit artikel gaat het om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder.

Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels.

Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

Dit artikel schrijft voor (Wmo artikel 2.1.3 lid 2 sub f en 3.2. lid 1 sub b) datnaast wettelijk voorschrift, ook middels verordening moet worden bepaald op welke wijze medezeggenschap van cliënten geregeld is. Het betreft hier dan een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn. Het gaat hier dan om alle voorzieningen die opgenomen zijn in de verordening en beleidsregels.

Ter verduidelijking : het gaat hier dan om (voorgenomen) besluiten die van invloed zijn op de dienstverlening c.q. ondersteuning geboden door aanbieders aan cliënten.

Voor kleine aanbieders wordt een uitzondering gemaakt. Aanbieders met minder dan 50 cliënten hebben geen verplichting tot het hebben van een medezeggenschapsraad. Zij kunnen volstaan met de werkwijze dat inspraak van cliënten belegd is in wijzigingen die direct of indirect invloed hebben op de versterkte ondersteuning.

Artikel 21. Betrekken van ingezetenen bij het beleid (Wmo artikel 2.1.3 lid 3)

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

In Leeuwarden is gekozen voor de constructie adviesraad Sociaal Domein.

Artikel 22. Right to challenge

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 23. Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen.

Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten guste, en nooit ten nadele van de cliënt. Verder is met nadruk gemeld dat dit artikel toegepast wordt in bijzondere gevallen, wanneer de regels in deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard voor de cliënt zouden leiden.

Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Op grond van deze restbepaling kan het college in niet voorziene situaties handelen naar bevind van zaken.

Artikel 24. Overige aanvullende bepalingen

Op grond van dit artikel kan het college het verstrekkingenbeleid en nadere richtlijnen uitwerken.

Artikel 25. Evaluatie

Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal niveau (Wmo artikel 7.10) zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten.

Artikel 26. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Naar boven