Gemeenteblad van Rotterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2016, 185969 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2016, 185969 | Verordeningen |
Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2017
Artikel 2 Boete en waarschuwing bij schending inlichtingenplicht
De hoogte van de boete, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid, wordt als volgt vastgesteld:
er wordt een boete van 100% van het benadelingsbedrag opgelegd indien sprake is van opzet. Van opzet is sprake indien de belanghebbende de inlichtingenplicht willens en wetens heeft geschonden met de bedoeling een hogere uitkering te verkrijgen of te behouden dan waar recht op bestaat. Dat willens en wetens gehandeld is, is aan de orde bijvoorbeeld indien de belanghebbende de feiten en omstandigheden anders heeft voorgedaan dan ze in werkelijkheid zijn;
er wordt een boete van 75% van het benadelingsbedrag opgelegd indien van grove schuld sprake is. Van grove schuld is sprake indien de belanghebbende bepaalde feiten en omstandigheden heeft nagelaten tijdig, juist en op de voorgeschreven wijze te melden. Tevens staat vast dat de belanghebbende:
er wordt een boete van 50% van het benadelingsbedrag opgelegd indien de belanghebbende heeft nagelaten om een of meer wijzigingen van feiten en omstandigheden waarvan de belanghebbende weet of redelijkerwijs kan en behoort te weten dat deze van belang zijn voor de uitkering, tijdig en op de voorgeschreven wijze te melden;
Van herhaald zoals genoemd onder a. is sprake indien de belanghebbende binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie opgelegd heeft gekregen wegens een eerdere schending van de inlichtingenplicht, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
Artikel 3 Criteria verminderde verwijtbaarheid
Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten, leiden de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:
de belanghebbende is feitelijk in staat geweest om aan de inlichtingenplicht te voldoen. Tevens heeft de belanghebbende aangetoond dat deze is geconfronteerd met onvoorziene en ongewenste omstandigheden die emotioneel zo ontwrichtend waren dat het de belanghebbende niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;
door de belanghebbende is met bewijsstukken aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt dat in verband met diens geestelijke toestand het niet volledig valt aan te rekenen dat niet tijdig en/of volledig aan de inlichtingenplicht is voldaan. Tevens is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat diens geestelijke toestand het in de weg stond een andere persoon in te schakelen om namens de belanghebbende aan de verplichting te voldoen;
de belanghebbende heeft wel inlichtingen verstrekt. Deze waren onjuist of onvolledig, dan wel was een wijziging van omstandigheden niet tijdig gemeld. De belanghebbende heeft vervolgens uit zichzelf alsnog de juiste gegevens op de juiste wijze gemeld vóórdat de schending van de inlichtingenplicht is geconstateerd. Van verminderde verwijtbaarheid is geen sprake indien de alsnog noodzakelijke inlichtingen verstrekt zijn in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting;
Artikel 5 Afstemming van de boete op de omstandigheden
Indien belanghebbende de op grond van de artikelen 2, 3 en 4 van deze beleidsregels berekende boete wegens financiële omstandigheden niet in één keer kan betalen, wordt de maximale hoogte van de op te leggen boete als volgt bepaald:
bij recidive zoals omschreven in artikel 2, lid 5 onder e, bedraagt de maximale boete een bedrag van 150% van de uitkomsten, voorafgaand aan afronding, van de op grond van de onderdelen a tot en met d van dit artikel gemaakte berekeningen en de uitkomsten naar beneden af te ronden op een veelvoud van € 10;
indien ten tijde van het opleggen van de boete blijkt dat er bij belanghebbende sprake is van aangetoond vermogen, dan kan er ten behoeve van de afstemming van de boete op grond van de onderdelen a tot en met e van dit artikel, van uitgegaan worden dat dat aangetoonde vermogen geheel beschikbaar is om de boete zoals vastgesteld op grond van de artikelen 2 en 3 van deze beleidsregels te voldoen. Het deel van de boete dat het totaalbedrag van het aangetoonde vermogen overschrijdt kan op grond van dit artikel worden afgestemd;
indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete andere inkomsten heeft dan een uitkering en bekend is hoe hoog deze inkomsten zijn, dan wordt de hoogte van de boete vastgesteld door 90% van de op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm in mindering te brengen op het netto inkomen en het verschil bij opzet met 24 te vermenigvuldigen, bij grove schuld met 18, bij normale verwijtbaarheid met 12 en bij verminderde verwijtbaarheid met 6;
indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete een uitkering heeft op grond van de IOAW of de IOAZ, dan wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de bijstandsnorm die op belanghebbende van toepassing zou zijn indien belanghebbende een uitkering op grond van de Participatiewet zou ontvangen.
Van dringende redenen is sprake bij bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Deze regel kan slechts toegepast worden indien door het bij de verrekening in acht nemen van de beslagvrije voet, voor de belanghebbende onaanvaardbare consequenties zullen optreden. Vast dient te staan dat sprake is van een zeer incidenteel geval en dat de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert, het toepassen van aflossing van de boete met het bedrag van het beslag vatbare deel niet toelaat. Zeker bij opzet dan wel bij grove schuld, moet zeer terughoudend worden omgegaan met het aannemen van dringende redenen. Slechts in zeer exceptionele omstandigheden kan daarvan sprake zijn.
Als er wordt afgezien van het opleggen van een boete wegens dringende redenen, kan deze schending van de inlichtingenplicht wel gevolgen hebben bij het opleggen van een boete in geval van een toekomstige schending van de inlichtingenplicht (recidive).
Indien het besluit tot het opleggen van de boete wordt genomen later dan 52 weken na de verzenddatum van het boetevoornemen, wordt rapport opgemaakt van de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de besluitvorming op het gegeven moment. Op basis van het rapport wordt beoordeeld wat de gevolgen zijn voor de hoogte van de op te leggen boete.
Namens het college van burgemeester en wethouders,
drs. ing. V.J.M. Roozen
Clusterdirecteur Werk en Inkomen
Toelichting op de Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2017
Op 1 januari 2015 is de Verordening maatregelen en handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ in werking getreden. Van de Beleidsregels maatregelen, terug- en invordering WWB, IOAW, IOAZ 2013 werd op dat moment onderdeel I, Beleidsregels maatregelen WWB, IOAW IOAZ 2013 overbodig. De Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2015 zijn ter vervanging van de Beleidsregels maatregelen WWB, IOAW IOAZ 2013. De vervanging is noodzakelijk met het oog op wijzigingen in wet- en regelgeving.
Op grond van artikel 6.1 van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Rotterdam 2012 is directeur Werk & Inkomen bevoegd om deze beleidsregels namens het college van burgemeester en wethouders vast te stellen.
Artikel 1, onder j, benadelingsbedrag
De hoogte van de op te leggen boete is gerelateerd aan het benadelingsbedrag. De boete is, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid van de overtreding, een percentage van het benadelingsbedrag. Ook kan er, bijvoorbeeld bij een laag benadelingsbedrag, een waarschuwing worden opgelegd. Mede om deze redenen is het essentieel dat het benadelingsbedrag zorgvuldig wordt vastgesteld. Het moet voor de werkzoekende die de boete opgelegd krijgt inzichtelijk zijn hoe het benadelingsbedrag is vastgesteld en hoe hoog het is. Het is dan ook van belang dat het moment dat de overtreding start en het moment dat de overtreding eindigt, eenduidig worden vastgesteld en met het boetebesluit bekend worden gemaakt.
Van een benadelingsbedrag is sprake indien de overtreding van de inlichtingenplicht ertoe heeft geleid dat teveel uitkering is betaald. Het startmoment voor de berekening is het vroegste moment dat vastgesteld kan worden dat de uitkering ten onrechte is betaald door de overtreding van de inlichtingenplicht. Het einde van de periode waarover het benadelingsbedrag wordt berekend is het moment waarop de overtreding van de inlichtingenplicht eindigt. Dat is bijvoorbeeld het geval als de werkzoekende die in overtreding is uit zichzelf of op verzoek alsnog de betreffende inlichtingen volledig en juist verstrekt. In dat geval wordt de periode vanaf het moment van verstrekken van de inlichtingen buiten beschouwing gelaten voor de berekening van het benadelingsbedrag.
Artikel 2, vijfde lid, onderdeel a.
Opzet kan aan de orde zijn indien de belanghebbende al dan niet in het kader van een handhavingsonderzoek zelf heeft aangegeven en toegegeven dat hij de inlichtingenplicht niet is nagekomen om te voorkomen dat hij een lagere uitkering zou ontvangen of de uitkering zou verliezen. Opzet kan ook aan de orde zijn bij het verzwijgen van werkzaamheden of uitbreiding van de werkzaamheden en daarmee gemoeide inkomsten door hiervan geen melding te doen of de melding te stellen terwijl geen melding is ontvangen of gebleken is dat de melding vervalst is. Ook bij het verzwijgen van de gezinssamenstelling, de inkomsten van de gezinsleden of het bezit van vermogen of goederen van waarde, kan opzet aan de orde zijn.
Artikel 2, zevende lid, onderdeel d en artikel 3, onderdeel 3.
In deze twee onderdelen wordt beschreven wanneer bij zelfmelding een waarschuwing wordt gegeven en wanneer een boete.
De belanghebbende krijgt een waarschuwing als deze uit zichzelf en binnen een redelijke termijn alsnog met inlichtingen komt. Uit zichzelf houdt in, dat dat gebeurt vóórdat de belanghebbende van de gemeente hoort dat de overtreding geconstateerd was. Binnen een redelijke termijn betekent dat dat binnen 60 dagen gebeurt, gerekend vanaf het moment dat de inlichtingen door de gemeente ontvangen hadden moeten zijn. In Rotterdam is dat binnen 2 weken gerekend vanaf het moment dat de belanghebbende erover beschikte. De totale termijn voor toepassing van deze bepaling is dus 2 weken + 60 dagen.
Artikel 3, onderdeel 3 beschrijft de situatie dat de werkzoekende uit zichzelf alsnog met de juiste inlichtingen komt, maar als criterium voor een boete met verminderde verwijtbaarheid (25% van benadelingsbedrag).Dat is als de zelfmelding gebeurt na afloop van de termijn van 2 weken + 60 dagen.
Bij zelfmelding waarschuwen of boete opleggen hangt dus af van het moment dat de zelfmelding plaatsvindt. Is dat binnen de redelijke termijn dan volgt een waarschuwing, is het daarna dan wordt een boete opgelegd.
In dit artikel wordt gesproken over het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Ten tijde van het vaststellen van deze regeling is dat bedrag € 82.000. Het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht is ten tijde van het vaststellen van deze regeling € 8.200. Dat geldt ook voor de in onderstaande tabel opgenomen bedragen.
Schematisch weergegeven zijn de maximaal op te leggen boetes als volgt.
Dit onderdeel heeft betrekking op de situatie dat de belanghebbende die de overtreding heeft begaan op het moment dat de boete wordt opgelegd geen uitkering meer heeft. Om dan vast te kunnen stellen of er bijzondere financiële omstandigheden waar bij de vaststelling van de hoogte van de boete mee rekening gehouden moet worden, is het nodig om daarover informatie te verkrijgen van de belanghebbende. De belanghebbende wordt schriftelijk gewezen op deze mogelijkheid en daarbij wordt de mogelijkheid geboden dergelijke informatie te verstrekken. Gaat de belanghebbende niet in op die geboden mogelijkheid dan wordt de gemeente daarmee de mogelijkheid onthouden om bij het bepalen van de hoogte van de boete rekening te houden met bijzondere omstandigheden. De hoogte van de boete wordt dan vastgesteld op het bedrag dat overeenstemt met het percentage van het benadelingsbedrag dat hoort bij de mate van verwijtbaarheid.
Dit gemeenteblad 2016, nummer 242, is uitgegeven op 16 december 2016 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)
(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2016-185969.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.