Gemeenteblad van Brummen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Brummen | Gemeenteblad 2016, 184687 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Brummen | Gemeenteblad 2016, 184687 | Beleidsregels |
Gemeente Brummen – Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Brummen 2017
De Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken worden toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met die wet al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en om zelfstandig te functioneren in de maatschappij.
Er moet telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Om daarbij te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren. En verder om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. De Wmo 2015 en de Verordening en deze beleidsregels leggen deze toegangsprocedure daarom vast. Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist besluit moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.
Als de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
De Wmo 2015 en de verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige consulenten, ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders. Waar in de verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Wanneer een cliënt behoefte heeft aan ondersteuning kan hij of zij bij het Team voor Elkaar zijn vraag stellen. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is voor belanghebbende om het ondervonden probleem op te lossen. Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt dan zal een breed gesprek (Keukentafelgesprek) gevoerd worden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een gezamenlijke checklist zodat alle levensgebieden (inkomen, gezondheid, relatie/gezin, etc.) worden besproken. De zogenaamde “zelfredzaamheidmatrix” kan hierbij als instrument worden gebruikt. Van het gesprek wordt door de gespreksvoerder aantekeningen gemaakt die zo nodig uitgewerkt worden tot een verslag. Dit verslag kan bij de aanvraag gevoegd worden om te voorkomen dat zaken dubbel gedaan moeten worden. Belanghebbende heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.
Op het moment dat de hulpvraag leidt tot een melding (en aanvraag) voor een maatwerk voorziening ontvangt de hulpvrager een bevestiging van de melding, waarin aangegeven wordt dat hij de mogelijkheid heeft om vóór het nadere onderzoek, uiterlijk binnen zeven dagen na melding, een persoonlijk plan te overhandigen waarin gemotiveerd aangegeven is welke ondersteuning volgens hem nodig is.
Het “Keukentafelgesprek” is het uitgangspunt tijdens het uitgebreide onderzoek naar de situatie van belanghebbende. Daarbij is aandacht voor:
De consulent Team voor Elkaar doet op basis van de gegevens uit het gesprek nader onderzoek om te bepalen of belanghebbende een voorziening of dienst op grond van de Wmo nodig heeft. Het aanvragen van een medisch advies -bij het door de gemeente gecontracteerde bureau voor sociaal medisch advies- kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Dit onderzoek vindt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken plaats. De consulent Team voor Elkaar zal samen met belanghebbende verder uitzoeken welke voorziening het meest geschikt is in de situatie van belanghebbende. Een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining, het inmeten of een offerte opmaken door een woningaanpassingsbedrijf kan onderdeel uitmaken van het onderzoek.
Als belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, burgerservicenummer (BSN), geboortedatum en een dagtekening, kan het verslag fungeren als aanvraagformulier voor een maatwerkvoorziening; als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.
Een aanvraag kan alleen door de gemeente in behandeling worden genomen wanneer een aanvraagformulier of gespreksverslag voorzien van naam, BSN, geboortedatum en ondertekening door belanghebbende (of gemachtigde) bij de gemeente is ingeleverd. De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum.
Als de gemeente een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden, heeft de gemeente een doorzendplicht (art. 2:3 Awb). In de praktijk wordt de volledige aanvraag met begeleidend schrijven (of telefoongesprek) geretourneerd aan belanghebbende. Slechts op uitdrukkelijk verzoek van belanghebbende kan de gemeente de aanvraag doorzenden naar het desbetreffende bestuursorgaan. Hiermee komen wij tegemoet aan het recht op bescherming persoonsgegevens.
In sommige gevallen is het goed om naast de belanghebbende zelf één of meer andere personen bij het gesprek te betrekken. Mensen met een (lichte) verstandelijke beperking zijn bijvoorbeeld niet altijd in staat om volledig zelfstandig hun ondersteuningsbehoefte te formuleren. Deze groep, maar ook ouderen, verwachten soms teveel van zichzelf en schatten daardoor de eigen mogelijkheden hoger in dan werkelijk het geval is. Het is dan goed als er een vertrouwenspersoon (familielid, mantelzorger) of een professionele klantondersteuner aanwezig is die een meer realistische invalshoek kan inbrengen. En bovendien horen twee meer dan één.
Vanzelfsprekend vindt niet bij ieder contact een uitgebreid gesprek plaats. Op verzoek van de belanghebbende worden ook direct zaken geregeld, zoals een stokhouder op een scootermobiel, of een andere zorgaanbieder voor huishoudelijke verzorging. En soms is de situatie of de persoon er ook niet naar een uitgebreid gesprek te hebben, dan is duidelijk dat een maatwerkvoorziening getroffen moet worden.
Het contact met de belanghebbende kan leiden tot een doorverwijzing, een afwijzing of een toekenning van een voorziening. Een doorverwijzing vindt veelal mondeling plaats. Op verzoek van de belanghebbende kan een kopie van het gespreksverslag worden toegezonden. Als een maatwerkvoorziening niet geïndiceerd wordt, wordt dit in een afwijzingsbeschikking nader gemotiveerd.
Bij indicatie voor een maatwerkvoorziening krijgt de belanghebbende altijd een schriftelijk besluit in de vorm van een toekenningsbeschikking. Daarin wordt in ieder geval vastgelegd de aard van de te verstrekken maatwerkvoorziening en wat het beoogde resultaat daarvan is; de ingangsdatum en duur van de verstrekking; en of een bijdrage in de kosten verschuldigd is.
Na de uitlevering van bijvoorbeeld een voorziening, kan het belangrijk zijn om contact te hebben of te houden voor het leveren van nazorg. In dat geval wordt er een periode van 6 weken gehanteerd om de belanghebbende te laten wennen aan zijn voorziening. Zijn er gedurende deze periode problemen, dan zal met de belanghebbende overlegd worden of en op welke wijze deze kunnen worden opgelost. Blijkt het uiteindelijk niet mogelijk het probleem op te lossen, dan heeft de belanghebbende de mogelijkheid in bezwaar te gaan.
Neemt de belanghebbende na het verstrijken van de periode van 6 weken contact op dan wordt uiteraard opnieuw het gesprek met de belanghebbende gevoerd. Dit wordt echter als een nieuwe vraag gezien, waarbij eventuele nieuwe feiten of omstandigheden in kaart worden gebracht. Er kan doorverwijzing volgen of er wordt een aanvraag ingenomen waarop een besluit wordt genomen.
Belanghebbende ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 binnen 2 weken na de aanvraag schriftelijk in een beschikking. Als deze termijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Awb de klant schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn met 8 weken. Belanghebbende moet van een eventuele verlenging van de afhandelingstermijn op de hoogte worden gesteld.
In de beschikking op de aanvraag staat: de aanvraagdatum, de beslissing, de motivering van de beslissing en informatie over de effectuering van het besluit. De consulent Team voor Elkaar zal belanghebbende doorgaans vóór verzending van de beschikking telefonisch informeren over de aard van de beslissing. Tegen deze beslissing staat op grond van de Awb bezwaar en beroep open.
Een voorwaarde om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen is dat belanghebbende zijn hoofdverblijf in Brummen heeft. Belanghebbende moet ingeschreven staan in de Basisregistratie Personen (BRP) (voorheen gemeentelijke basisadministratie, GBA) van de gemeente Brummen. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in het BRP; belanghebbende moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als belanghebbende kan aantonen dat hij op korte termijn in Brummen komt wonen, kan -als hij nog niet staat ingeschreven in het BRP- de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in het BRP geregeld moet zijn.
De voorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn ter compensatie van beperkingen. Dat wil allereerst zeggen dat er een noodzaak voor een maatwerkvoorziening moet zijn. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen, waardoor belanghebbende niet kan deelnemen aan het leven van alle dag. Hierbij speelt de medisch adviseur (arts in dienst van een door de gemeente gecontracteerd bureau voor sociaal medisch advies) een belangrijke rol om te bepalen of voorzieningen medisch noodzakelijk zijn of dat deze juist anti-revaliderend werken. De medisch adviseur kan tevens uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor sommige maatwerkvoorzieningen, bijvoorbeeld hulp bij het huishouden, kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat belanghebbende na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.
Wanneer blijkt dat belanghebbende niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorzieningen zijn die de problemen die belanghebbende ervaart (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Algemene voorziening is een breed begrip. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn, zoals een wasserette/stomerij of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt, maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten. De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen, zodat inwoners minder een beroep doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen.
Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving
Voorliggend op de Wmo is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), ziektekostenverzekering of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Als dit het geval is, zal er op grond van de Wmo geen voorziening/dienst worden verstrekt. Voorliggende voorzieningen vanuit de ziektekostenverzekeraar zijn bijv. Persoonlijke Verzorging, loophulpmiddelen. Voor loophulpmiddelen hebben Ziektekostenverzekeraars afspraken met hulpmiddelendepots van thuiszorgaanbieders voor tijdelijke gebruik van krukken of een rolstoel en met hulpmiddelenleveranciers voor permanent gebruik van andere loophulpmiddelen. Het aanbod is afhankelijk van het verzekeringspakket. Vanuit de UWV en de werkgever kan er aanspraak gemaakt worden op hulpmiddelen in de werksituatie en voor vervoer van en naar het werk. De Wlz is verantwoordelijk voor woningaanpassingen en diensten in een Wlz-instelling. Ook in die situaties dat er sprake is van een Wlz indicatie aan thuiswonenden.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
Een fiets met lage instap of met elektrische trapondersteuning is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop is, duurder dan een gewone fiets maar is wel betaalbaar voor de meeste mensen.
Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening
De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Als belanghebbende een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van belanghebbende. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een PGB gebaseerd op de goedkoopst compenserende voorziening.
Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij kan worden gedacht aan een auto of fiets met (specifiek vanwege de handicap noodzakelijke) aanpassingen. Een auto of fiets is algemeen gebruikelijk, dus de kosten hiervoor (normbedragen zoals vastgesteld door het NIBUD) worden niet vergoed.
Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer (in Brummen Regiotaxi genoemd) het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij de Regiotaxi. Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, men in aanmerking komt voor een Wmo vervoerspas van de Regiotaxi. Alleen wanneer is aangetoond dat de Regiotaxi niet geschikt is voor belanghebbende, zal een individuele vervoersvoorziening (zoals taxikostenvergoeding) worden verstrekt.
Verantwoordelijkheden belanghebbende versus college
In de verordening wordt uitgebreid de verantwoordelijkheid van het college en de verantwoordelijkheid van belanghebbende benoemd. In de Wmo 2015 wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van zowel gemeente als belanghebbende. Er wordt zowel een beroep gedaan op de gemeente om zeer uitgebreid alle mogelijkheden om tot oplossingen te komen te onderzoeken, als op de eigen kracht van de belanghebbende van wie wordt verwacht eerst zelf naar oplossingen te zoeken voordat bij de gemeente om ondersteuning wordt gevraagd.
HOOFDSTUK 4. REGELS VOOR EEN PERSOONSGEBONDEN BUDGET (PGB) BIJ EEN MAATWERKVOORZIENING
Een PGB kan een geschikt instrument zijn voor belanghebbende om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een vorm van verstrekking die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. De gemeente ziet het PGB en de zorg in natura (ZIN) als gelijkwaardige verstrekkingsvormen, waar iemand zelf tussen kan kiezen (het wettelijk kader daarbij in acht nemend).
Een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB wordt alleen verstrekt als belanghebbende dit gemotiveerd, aan de hand van een opgesteld plan vraagt. Belanghebbende moet voldoende motiveren waarom hij een persoonsgebonden budget wenst. De gemeente beoordeelt of dit plan voldoet. Door het opstellen van een persoonlijk plan wordt belanghebbende gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren.
Overwegende bezwaren zijn er als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een PGB. De situaties waarbij het risico groot is dat het PGB niet besteedt wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn:
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is. In deze situaties kan een PGB worden geweigerd. Om een PGB af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.
De kwaliteit van de dienstverlening die ingezet wordt door een PGB moet van vergelijkbare kwaliteit zijn als de dienstverlening in zorg in natura. Daarnaast in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het PGB wordt verstrekt. In het gemotiveerd plan moet aangetoond worden op welke wijze deze kwaliteit geborgd is en de dienstverlening voldoet aan het doel van de verstrekking.
Zoals uit de Wmo 2015 is af te leiden, is het belangrijk dat belanghebbenden vooraf goed weten wat het PGB inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting zal al bij het moment van aanvragen worden gegeven. Tijdens het brede gesprek zal belanghebbende door de consulent Team voor Elkaar worden geïnformeerd. Daarnaast verzorgt het servicecentrum PGB van de sociale verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders. Belanghebbenden kunnen ook zelf via de website van belangenvereniging Per Saldo een test doen of zij beschikken over de vaardigheden om op een verantwoorde wijze met een PGB om te gaan.
In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten PGB’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het PGB niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum PGB van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede PGB bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. De PGB’s voor een hulpmiddel of voorziening vallen (voorlopig) niet onder het trekkingsrecht.
Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers
In het gemotiveerde plan van de cliënt kan hij of zij de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen komt minder voor. Ingeval hiervoor een PGB wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een PGB wordt verstrekt als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
Bij de beoordeling van de mogelijkheid tot betaling van een informele hulpverlener voor zijn taken zal het volgende tijdens de onderzoeksfase worden meegewogen:
Is er sprake van verlies aan inkomsten? Dit is het geval wanneer de informele hulp behoort tot de beroepsbevolking en door de geboden hulp minder kan deelnemen aan de arbeidsmarkt. Dit aspect is opgenomen met als doel om hiermee overbelasting, in verband met de combinatie van (betaald) werk en verlenen van zorg, van de mantelzorger te voorkomen en/of het risico voor te zijn dat de mantelzorger gaat stoppen met het verlenen van de informele zorg. Betaling maakt het voor mantelzorgers mogelijk om tijd beschikbaar te stellen. Er is geen sprake van inkomstenverlies wanneer de informele hulp een uitkering ontvangt. Wij zijn van mening dat doorgaans het verlenen van circa 8 uur mantelzorg per week, boven degebruikelijke dagelijkse hulp, niet ten koste gaat van een betaalde baan.
Het type hulp, de frequentie van de geboden hulp, de duur van de hulp (tijdelijk of langere periode) en de mate van verplichting (kan degene die de hulp levert een keer overslaan als hij/zij ziek is of op vakantie wil, of is dit niet mogelijk?) spelen een rol bij het al dan niet overgaan tot betaling;
De hoogte van het PGB voor een verstrekking wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst compenserende voorziening in natura en is toereikend voor de aanschaf daarvan en, voor zover nodig, aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten (onderhoud, reparatie en verzekeringskosten).
De hoogte van het PGB voor dienstverlening is maximaal het tarief van de door de gemeente gecontracteerde dienstverlening.
De vergoeding voor informele hulp is voor jongeren tot 23 jaar gebaseerd op het wettelijk gestelde en door SVB gehanteerde minimumloon.
De vergoeding voor informele hulpverleners van 23 jaar en ouder kent een maximum tarief van € 20,- per uur.
Het tarief voor een PGB is voor de logeeropvang gemaximeerd en wordt berekend per etmaal of dagdeel.
Uit het PGB worden geen administratieve bemiddelingsbureaus, tussenpersonen of belangenbehartigers betaald.
Ook kan het PGB niet gebruikt worden voor: administratiekosten, crisishulp, cisisopvang en spoedeisende zorg, voortgezette diagnostiek en pleegzorg.
Voor verdere informatie wordt verwezen naar de bijgevoegde “Uitganspuntennotitie PGB 2015”. In deze notitie zijn de uitgangspunten van een gezamenlijk afwegingskader voor het PGB voor de jeugd en volwassenen (Jeugdwet en Wmo) geschetst. Deze uitgangspuntennotitie maakt onverkort deel uit van de beleidsregels.
PGB voor hulp bij het huishouden
Omdat het bij hulp bij het huishouden (HH) gaat om de inhuur van menskracht, is het bij deze voorziening extra belangrijk dat de belanghebbende goed weet wat zijn rechten en plichten zijn. In het indicatietraject wordt nagegaan of de belanghebbende ook daadwerkelijk in staat is de eigen regie te voeren.
De Wmo stelt dat de belanghebbende met zijn PGB een gelijkwaardige voorziening moet kunnen treffen. Voor hulp bij het huishouden betekent dit dat er een zorgverlener van betaald moet worden conform het minimum loon (en dat er zo nodig werkgeverslasten uit betaald moeten kunnen worden). Eventuele ondersteuning wordt door het PGB servicecentrum van het SVB voor belanghebbende gratis geboden; dus hier zijn geen kosten voor opgenomen in het PGB. De gemeente keert een “bruto” PGB uit aan het SVB. Hierop is geen eigen bijdrage in mindering gebracht. Het toegekende PGB moet worden aangewend voor de inkoop van Hulp bij het Huishouden.
Voor hulp bij het huishouden geldt aanvullend dat de toekenning eindigt:
PGB bij rolstoelen, losse woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen
Wanneer belanghebbende kiest voor een PGB krijgt hij na indicatie bij de beschikking een Programma van Eisen (PvE) waar de voorziening aan moet voldoen. De belanghebbende kan op basis van dit programma van eisen zelf de voorziening aanschaffen.
Als belanghebbende een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de belanghebbende aanschaft moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren als in het programma van eisen wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen.
De voorziening in de vorm van PGB wordt toegekend voor een periode gelijk aan de afschrijvingsduur van de voorziening (tenzij anders beschreven in de beschikking). Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening.
De situatie van de belanghebbende kan verslechteren. Als wordt verwacht dat de belanghebbende (langzaam) achteruit zal gaan, wordt dit ook opgenomen in het PvE. Voor zover nodig moet belanghebbende mee werken aan een medisch onderzoek of een passing.
Een aanvraag voor een PGB kan geweigerd worden voor zover de kosten van het PGB hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het PGB om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het PGB slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een PGB.
Na ontvangst van de beschikking heeft belanghebbenden 6 maanden de tijd om de voorziening aan te schaffen. De consulent Team Voor Elkaar zal belanghebbende na ca. vier maanden contact opnemen met belanghebbende om te vragen of het lukt om een voorziening aan te schaffen. Mocht het nodig zijn dan krijgt belanghebbende dan de mogelijkheid om alsnog naar natura over te stappen.
Omzetting PGB in voorziening in natura
Een omzetting van het PGB in een voorziening in natura is niet meer mogelijk nadat het PGB reeds is besteed aan een voorziening. De belanghebbende moet dan ten minste tot einde afschrijvingstermijn wachten met het doen van een nieuwe aanvraag.
PGB bij individuele begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf
Het tarief voor een PGB is mede gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het PGB gaat besteden. Het bedrag is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen, en bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura. De hoogte van een PGB voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.
HOOFDSTUK 5. REGELS VOOR BIJDRAGE VOOR MAATWERKVOORZIENINGEN EN ALGEMENE VOORZIENINGEN
De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en die mogen kostendekkend zijn. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan maximaal de kostprijs van de voorziening.
Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen
Voor alle maatwerkvoorzieningen verstrekt vanuit de Wmo wordt een eigen bijdrage opgelegd. Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.
De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van :
De Wmo 2015 gaat uit van maatwerk aan de klant door te kijken naar de beperkingen die iemand ondervindt door de handicap die hij heeft. Twee personen met dezelfde beperking kunnen voor andere voorzieningen in aanmerking komen, omdat zij op andere terreinen beperkingen ondervinden. Het is in deze beleidsregels dan ook niet de bedoeling om een lijst op te stellen waar iemand voor in aanmerking komt met een bepaalde beperking. Per persoon wordt eerst gekeken naar de mogelijkheden om zelf of in het netwerk oplossingen te vinden voor zijn beperking. Wel is getracht om, mede op basis van jurisprudentie richtlijnen te geven waarin een maatwerkvoorziening kan voorzien.
Tot een schone en leefbare woning behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om het afstoffen, het stofzuigen, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen. Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken. Het college gaat ervan uit dat het merendeel van degenen die zelfstandig wonen in principe in staat is op te ruimen. Door de extramuralisering blijven of gaan steeds meer personen zelfstandig wonen in plaats van in een instelling. Daarom is het wel noodzaak goed uit te vragen bij de belanghebbende of hij werkelijk in staat is zelf op te ruimen. Bestaat er in bepaalde situaties toch een noodzaak om het opruimen over te nemen, dan kan het college compenseren.
Allereerst beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.
Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar ook i nwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Van kinderen tot 5 jaar wordt niet verwacht dat zij een bijdrage leveren in het huishou den. In de leeftijd van 5 tot 12 jaar wordt verwacht dat zij naar hun eigen mogelijkheden een bijdrage leveren bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien. In de leeftijd van 12 tot 18 jaar wordt verwacht dat zij, naast hiervoor genoemde taken, hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen. Er kan voor activiteiten die kinderen van 12 tot 18 jaar uitvoeren tijd in mindering worden gebracht op de uiteindelijke indicatie. Er wordt wel onderzoek gedaan naar de belastbaarheid van het kind: mag gezien de leeftijd worden verwacht dat het kind deze taak doet of gaat doen waarbij rekening wordt gehouden met school, stage, hobby’s, een bijbaantje etc. .
Van huisgenoten van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat zij de huishoudelijke taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een eenpersoons huishouden kunnen overnemen. Veel jongeren in deze leeftijdscategorie ( denk aan studenten) wonen namelijk zelfstandig en moeten dan ook hun eigen huishouden doen. Van een huisgenoot van 23 jaar of ouder wordt meer verwacht. Deze zal de taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een meerpersoons huishouden moeten kunnen overnemen.
Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen voeren. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken.
Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.
Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor de huishoudelijke werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, wordt met de belanghebbende besproken of de particuliere hulp kan worden voortgezet. Bij verslechtering van de medische situatie kan mogelijk aanvullende hulp vanuit de Wmo worden ingezet.
Is de particuliere hulp niet langer in staat haar diensten aan te bieden, wordt met de belanghebbende besproken of hij wederom een particuliere hulp kan en wil inhuren. Mogelijk wil hij wel weer een particuliere hulp maar overziet hij niet hoe hij een geschikte hulp kan werven. In dat geval kan worden meegedacht of een derde worden gevraagd de belanghebbende te ondersteunen bij het vinden van een passende hulp.
Is sprake van een latrelatie, dan zal het college nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.
Voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen
Daarna beoordeelt het college of alle voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.
Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant of het gebruik van een plumeau voor het afstoffen boven op kasten waardoor men niet op een trap hoeft te staan.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college voorzien in een individuele voorziening. Hierbij wordt de systematiek aangehouden die bestaat uit normen uitgedrukt in uren waarbij de kleinste mogelijke eenheid die ingezet kan worden 30 minuten per week is.
Dit normensysteem dat is gebaseerd op de Indicatiewijzer van h et CIZ is aangepast aan De Wmo werkwijze. In de bijlage is een normtijden overzicht opgenomen.
Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat.
Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie wonen de mantelzorger en de verzorgde in dezelfde woning en komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. In de tweede situatie woont de mantelzorger ergens anders en komt hij niet toe aan het schoonmaken van het eigen huis. De verzorgde kan mogelijk een beroep doen op de Vergoedingsregeling persoonlijke zorg (VPZ) en/of er kan op naam van de verzorgde hulp bij het huishouden worden ingezet. Heeft de verzorgde een Zorgzwaartepakket (ZZP), dan kan hij mogelijk de zorg in natura door het Zorgkantoor laten wijzigen in een pgb en dat budget gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.
In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van het college om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger moet zelf voor een woning zorgen. Een eigen woning kan overigens zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning, en ook een woonwagen met vaste standplaats wordt gezien als een woning. Woningen die niet geschikt en bedoeld zijn om het gehele jaar te bewonen (zoals vakantiewoningen zonder gedoogvergunning, hotels en pensions) en AWBZ-erkende instellingen of instellingen die gericht zijn op het verstrekken van zorg vallen niet onder het begrip ‘eigen woning’.
Dit resultaatgebied gaat over noodzakelijke aanpassingen aan een woning.
Men moet normaal gebruik kunnen maken van de woning waarover men beschikt. Dit geldt ten aanzien van woonkamer, slaapvertrek(ken), keuken, sanitaire ruimten, berging, terras of balkon. Afhankelijk van de woonfunctie en het daadwerkelijke gebruik (frequentie) kunnen er individuele voorzieningen worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.
Is het college van mening dat de belanghebbende gecompenseerd moet worden, dan wordt er wel een afweging gemaakt tussen verhuizen en het aanpassen van de woning. Dat hangt in eerste instantie af van de kosten van de benodigde aanpassing. Zijn de kosten lager dan de vergoeding die staat voor verhuizen en herinrichting, dan blijft deze afweging achterwege. Liggen de kosten hoger, dan wordt beoordeeld of verhuizen mogelijk is.
Als er individuele voorzieningen worden getroffen wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. In de sociale woningbouw wordt een keukenblok standaard voorzien van 3 onderkasten en twee bovenkasten. Dit kan dan ook voor een aangepaste keuken voldoende compenserend zijn. Een ander voorbeeld kan zijn de oppervlakte van ruimten; als het noodzakelijk is een slaapkamer en natte cel op de begane grond te creëren, wordt beoordeeld of het mogelijk is dit te realiseren binnen de bestaande oppervlakte, bijvoorbeeld door een ruime woonkamer op te delen in meerdere ruimten. Dit wordt inbouwen genoemd.
De financiële tegemoetkoming wordt hierop afgestemd. Het staat de belanghebbende vrij voor een hoger afwerkingsniveau te kiezen dan sociale woningbouw. De meerkosten komen voor eigen rekening.
Betreft de vraag een extra grote woning of een mantelzorgunit op het erf om mantelzorgtaken op zich te kunnen nemen, dan moet men hier zelf voor te zorgen.
Het college kan wel ondersteuning bieden bij het verkrijgen van de benodigde vergunningen.
Het college zal allereerst bespreken of er eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden.
Als de huidige woning vanwege acute beperkingen onverwachts ongeschikt is om in te wonen, wordt ook aan de belanghebbende gevraagd wat de eigen mogelijkheden en eigen kracht zijn om de belemmeringen op te heffen. In hoeverre is de belanghebbende zelf in staat om, eventueel met behulp van zijn sociale netwerk, zelf zijn problemen op te lossen?
Belanghebbenden wordt altijd gevraagd of hij de voorziening uit eigen middelen zou willen bekostigen. Het is echter nooit een grond om compensatie af te wijzen!
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Ook worden geen algemeen gebruikelijke aanpassingen aan woningen verstrekt als de belemmeringen te verwachten of te voorspellen zouden zijn.
De burger wordt in alle redelijkheid aangesproken op de eigen kracht (en die van zijn netwerk), maar ook op eigen verantwoordelijkheid. Veel voorzieningen komen niet meer voor vergoeding in aanmerking, omdat deze voorzieningen als algemeen gebruikelijk worden geacht.
Hieronder een niet limitatieve opsomming:
Bovenstaande producten zijn in iedere sanitair handel of bouwmarkt verkrijgbaar tegen een redelijke prijs en zijn niet specifiek bedoeld voor mensen met een beperking. Deze voorzieningen worden veelal aangeschaft vanwege gemak/comfort. Toch vindt geen vergoeding plaats wanneer iemand de voorziening aan moet schaffen vanwege beperkingen.
Daarnaast zal bijvoorbeeld van senioren of personen met een chronisch of zelfs progressief ziektebeeld verwacht worden dat zij anticiperen op de toekomst. Bij de keus van een nieuw te betrekken woning mag uiteraard verwacht worden dat men rekening houdt met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Kosten komen voor eigen rekening.
Blijft men wonen in de huidige woning, dan wordt van de burger gevraagd te anticiperen op, en te reserveren voor de toekomst. Niet alles wordt opgelost door de overheid. Er zijn voorzieningen waarvan voorzienbaar is dat deze ooit nodig zullen zij n, en waarvoor men zelf moet zorgen. Dit zijn ook algemeen gebruikelijke voorzieningen.
Een traplift wordt niet gezien als een algemeen gebruikelijke voorziening, maar is wel een alternatief voor verhuizen. Verhuizen wordt algemeen gebruikelijk geacht voor senioren of personen met een chronisch progressief ziektebeeld. Als men er voor kiest niet te verhuizen, dan komen de kosten die voortvloeien uit die keuze ook voor eigen rekening. Een traplift wordt daarom niet toegekend als verhuizen de goedkoopst compenserende oplossing is en dit algemeen gebruikelijk wordt geacht.
Als het ten gevolge van een calamiteit noodzakelijk is vroegtijdig (binnen 8 jaar) vloerbedekking, gordijnen of een bankstel te vervangen, kunnen onvoorziene meerkosten gecompenseerd worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De tegemoetkoming wordt gebaseerd op de ouderdom van het te vervangen materiaal.
Er kan compensatie worden gegeven voor de meerkosten van het vroegtijdig vervangen van vloerbedekking, gordijnen en stoffen bank. Dit kan bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een huisstofmijtallergie of aan de andere kant COPD-klachten die verergeren door het gebruikte materiaal. Of wanneer er sprake is van acuut rolstoelgebruik.
Naarmate de goederen ouder zijn ontvangt men een lagere tegemoetkoming; de goederen zijn immers al voor een deel afgeschreven. Voor vloerbedekking, gordijnen of bankstel ouder dan 8 jaar wordt geen tegemoetkoming verstrekt.
In het Besluit is een staffel opgenomen om de tegemoetkoming in de kosten te kunnen bepalen. Voor het gedeelte dat al is afgeschreven wordt geen tegemoetkoming verstrekt, want het wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd dat hiervoor gereserveerd is.
De tegemoetkoming voor vloerbedekking wordt gebaseerd op de kosten van vinyl. Per situatie zal beoordeeld worden of er ook een tegemoetkoming moet worden verstrekt voor het egaliseren van de ondervloer.
Als de belanghebbende gecompenseerd wordt met een vervoersvoorziening die gestald moet worden in een wind- en waterdichte stalling, dan wordt onderzocht of de belanghebbende zelf mogelijkheden heeft om hier zorg voor te dragen. Als het niet mogelijk is adequate stallingruimte voor de vervoersvoorziening te creëren, dan zal het college compenseren.
Een vervoersvoorziening als een scootmobiel moet gestald worden in een wind- en waterdichte ruimte. Dit komt de levensduur van de voorziening ten goede. Vaak is er een berging bij de woning aanwezig. Deze is niet altijd goed toegankelijk. Het toegankelijk maken van de berging (drempel nivelleren of straatwerk ophogen) wordt algemeen gebruikelijk geacht en komt voor rekening van de belanghebbende, evenals het aanleggen van een oplaadpunt voor de accu.
Als een berging dan alsnog niet goed geschikt is om te dienen als stallingruimte, wordt onderzocht of er andere mogelijkheden zijn de voorziening wind- en waterdicht te stallen. Hierbij kan gedacht worden aan het stallen in de hal van de woning. Uitsluitend wanneer er geen alternatieven zijn, kan het college compenseren door de stallingruimte aan te passen. Een aanpassing kan dan zijn de deur te verbreden.
Als aan de hand van de inventarisatie blijkt dat een roerende woonvoorziening noodzakelijk is, en er een pool van deze voorziening in de nabije omgeving van de belanghebbende is, dan wordt gebruik van deze voorziening als voorliggend beschouwd op een individuele voorziening.
Hierbij kan worden gedacht aan een verrijdbare tillift die binnen een wooncomplex voor ouderen wordt opgenomen in een pool zodat deze voor meerdere bewoners beschikbaar is.
Als er noodzaak bestaat voor een voorziening, dan zal door het college een programma van eisen worden opgesteld. Het college kan hiervoor een ergonomisch of medisch advies inwinnen bij een daartoe gecontracteerd adviesbureau.
De klantmanager die de aanvraag in behandeling heeft zal beoordelen of er een ex tern advies ingewonnen moet worden. Als hij dit niet noodzakelijk acht zal het college zelf een programma van eisen opstellen.
Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing.
A ls de kosten voor aanpassen boven het bedrag uitkomen dat het college beschikbaar stelt voor verhuis- en herinrichtingskosten, wordt onderzocht of er zwaarwegende redenen bestaan tegen een verhuizing. Er kan op grond van deze redenen een contra-indicatie tegen verhuizen bestaan. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.
Mochten medische redenen een verhuizing in de weg staan, dan zijn de andere afwegingen voor het college niet meer van belang.
Het is daarbij wel goed om te realiseren dat het gehele cliëntsyste em in deze beoordeling moet worden meegewogen. De belanghebbende zou samen met zijn huisgenoten na een zorgvuldige afweging tot de conclusie kunnen komen dat thuis wonen te veel vraagt van de mantelzorgers.
• Aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen beschikbare woonruimte
Als verhuizing naar een voor de belanghebbende geschikte, betaalbare en beschikbare woning niet binnen een redelijke termijn te realiseren is, kan dit een reden zijn om ook de woning aan te passen al komen de kosten van de aanpassing boven de norm uit. Uitgangspunt van een redelijke termijn is een half jaar.
Woonruimte die niet als betaalbaar en dus als niet geschikt wordt beschouwd is een woning waarvan de huur boven de grens voor huurtoeslag lig terwijl de belanghebbende gelet op zijn inkomen, wel voor huurt oeslag in aanmerking komt als de huur onder deze grens zou liggen.
Het college heeft de verplichting te compenseren, maar in dat kader kunnen woningen in andere wijken of met minder kamers dan gewenst ook als geschikt worden aangemerkt.
• Sociale participatie en maatschappelijke activering
Verhuizen zou kunnen leiden tot een onherstelbare aantasting van het sociale netwerk van de belanghebbende dat noodzakelijk is voor het overwinnen van beperkingen in het normale gebruik van een woning. Dit is aan de orde als verhuizen zou leiden tot het wegvallen van bepaalde vormen van mantelzorg en buurtgebonden vrijwilligerswerk. Het gaat daarbij om niet verplaatsbare mantelzorg die in belangrijke mate de activiteiten dagelijks leven (ADL) ondersteunt en daarmee een besparing oplevert ten opzichte van professionele zorg.
Vermogensverlies kan zich voordoen wanneer de belanghebbende eigenaar is van de woning, en de verkoopprijs van de woning aanzienlijk lager zal zijn dan de aankoopprijs. Als richtlijn voor ernstig vermogensverlies wordt aangehouden dat er sprake moet zijn van 5% of meer verlies ten opzichte van de aankoopprijs . Bij woningen die al langer in eigendom zijn van de bewoner, zal er doorgaans geen sprak e zijn van vermogensverlies, eer der een overwaarde.
Een bedrijf aan huis kan een reden zijn om de woning toch aan te passen. Doorslaggevend hierbij is of het bedrijf al dan niet verplaatsbaar is naar een andere locatie en de kosten die daarmee gemoeid zijn.
• Integrale afweging van verstrekkingen Wmo-voorzieningen
Afstemming met andere Wmo -voorzieningen is van belang voor het maken van een keuze.
Als bij verhuizing de woonlastenstijging de draagkracht van cliënt te boven gaat, kan de woning toch aangepast worden. Hierbij moet bedacht worden dat voor veel gehandicapten een hogere huur opgevangen wordt door een hogere huurtoeslag.
Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning.
Dit kan door zelf een woning te bouwen of een unit te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) te betalen.
De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Bezoekbaar maken van een woning
Als belanghebbende bewoner is van een WLZ-instelling kan een woning bezoekbaar worden gemaakt voor de belanghebbende.
Voor een belanghebbende die zijn hoofdverblijf heeft in een WLZ -instelling kan een woning bezoekbaar worden gemaakt, wat betekent dat de woonkamer en het toilet bereikbaar en bruikbaar gemaakt kunnen worden.
In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen, toiletartikelen en schoonmaakmiddelen, producten die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.
Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar sluit de Wmo bij aan door uit te gaan van één maal per week boodschappen. Er kan gebruik worden gemaakt van aanwezige boodschappendiensten. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.
Ook het bereiden van brood- en warme maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden. Deze kunnen door een hulp worden opgewarmd als dit problemen oplevert, denk aan initiatiefverlies of het niet kunnen bedienen van een magnetron. Het aanreiken valt eveneens onder de compensatieplicht terwijl het helpen met of toezicht houden op het eten hier geen deel van uit maakt.
Allereerst beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.
Van geb ruikelijke zorg is sprake als er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Van kinderen tot 5 jaar wordt niet verwacht dat zij een bijdrage leveren in het huishouden. In de leeftijd van 5 tot 18 jaar wordt verwacht dat zij naar hun eigen mogelijkheden een bijdrage leveren bijvoorbeeld door hun eigen speelgoed op te ruimen, hun eigen kamer schoon te houden, het bed te verschonen en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Voor de activiteiten die kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar doen, kan tijd in mindering worden gebracht op de uiteindelijke indicatie. Er wordt wel onderzoek gedaan naar de belastbaarheid van het kind: mag gezien de leeftijd worden verwacht dat het kind deze taak doet of gaat doen waarbij rekening wordt gehouden met school, stage, hobby’s, een bijbaantje etc. Van huisgenoten van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat zij de huishoudelijke taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een eenpersoons huishouden kunnen overnemen. Veel jongeren in deze leeftijdscategorie ( denk aan studenten) wonen namelijk zelfstandig/op kamers en moeten dan ook hun eigen huishouden doen. Van een huisgenoot van 23 jaar of ouder wordt meer verwacht. Deze zal de taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een meerpersoons huishouden moeten kunnen overnemen.
Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden of opwarmen van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hier kan wel voor geïndiceerd worden.
Voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen
Daarna beoordeelt het college of alle voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.
Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die zijn opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Bij het afwegen van deze mogelijkheden moet ook worden getoetst of deze voorzieningen voor de belanghebbende bruikbaar, betaalbaar en beschikbaar zijn.
Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk, bruikbaar en betaalbaar zijn.
Nazorg is soms geboden als naar deze voorliggende voorzieningen is verwezen. Is het inderdaad een passende oplossing gebleken?
Bij boodschappen is het uitgangspunt dat een boodschappenservice voorliggend is voor het één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering kan door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is en uit onderzoek blijkt dat andere eigen mogelijkheden of voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen niet leiden tot een oplossing van het probleem.
In het geval eigen mogelijkheden, voorliggende of algemeen gebruikelijke voorzieningen geen oplossing bieden, zal onderzocht moeten worden hoe vaak per week de boodschappen gedaan moeten worden en hoeveel tijd hiervoor nodig is. Het gaat hier dus om maatwerk waarvoor geen normtijden gehanteerd kunnen worden.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem bij het bereiden van brood- en/of warme maaltijden, zal het college compenseren met een individuele voorziening. Bij dit compenseren wordt de systematiek aangehouden die bestaat uit normen uitgedrukt in uren waarbij de kleinste mogelijke eenheid die ingezet kan worden 30 minuten per week is.
Dit normensysteem dat is gebaseerd op de Indicatiewijzer van het CIZ is aangepast aan De Wmo werkwijze. In de bijlage is een normtijden overzicht opgenomen.
Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet -als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.
De dagelijkse kleding en linnengoed moeten met enige regelmaat worden gereinigd. Dit betekent het wassen, drogen, in bepaalde situaties strijken, opvouwen en opruimen. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag en over (keuken) handdoeken en beddengoed zoals dekbedhoezen of lakens. Daarbij is het uitgangspunt dat er niet gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bestaat er in bepaalde situaties toch een noodzaak om kleding te strijken, dan kan gebruik worden gemaakt van een strijkservice. Een strijkservice wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn. Bij het wassen en drogen van kleding en linnengoed is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.
Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijke werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Van kinderen tot 5 jaar wordt niet verwacht dat zij een bijdrage leveren in het huishouden. In de leeftijd van 5 tot 18 jaar wordt verwacht dat zij naar hun eigen mogelijkheden een bijdrage leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden, het beddengoed verschonen, de vuile was in de wasmand te doen en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Voor de activiteiten die kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar doen, kan tijd in mindering worden gebracht op de uiteindelijke indicatie. Er wordt wel onderzoek gedaan naar de belastbaarheid van het kind: mag gezien de leeftijd worden verwacht dat het kind deze taak doet of gaat doen waarbij rekening wordt gehouden met school, stage, hobby’s, een bijbaantje etc. . Van huisgenoten van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat zij de huishoudelijke taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een eenpersoons huishouden kunnen overnemen. Veel jongeren in deze leeftijdscategorie (denk aan studenten) wonen immers zelfstandig en moeten dan ook hun eigen huishouden doen. Van een huisgenoot van 23 jaar of ouder wordt meer verwacht. Deze zal de taken en het bijbehorende aantal uren dat gesteld is voor een meerpersoons huishouden moeten kunnen overnemen.
Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken.
Voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren met een individuele voorziening. Bij dit compenseren wordt de systematiek aangehouden die bestaat uit normen uitgedrukt in uren waarbij de kleinste mogelijke eenheid die ingezet kan worden 30 minuten per week is.
Dit normensysteem dat is gebaseerd op de Indicatiewijz er van het CIZ is aangepast aan De Wmo werkwijze. In de bijlage is een normtijden overzicht opgenomen.
De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan. Licht verstelwerk, zoals het vastzetten van een naadje of het aanzetten van een knoop wordt niet gedaan.
Voor licht verstelwerk zijn voldoende andere mogelijkheden of voorliggende voorzieningen zoals hulp van een familielid of buren, een naaiatelier of kledingreparateur.
Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken. Bestaat de noodzaak of wens om bepaalde kleding toch te laten strijken, dan kan verwezen worden naar een strijkservice. In het geval er een noodzaak is vastgesteld, wordt een strijkservice volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn. Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken 1
Er zal met de mantelzorger rekening worden gehouden met het oog op dreigende overbelasting. Als er een indicatie wordt gesteld, gebeurd dat als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam. Deze voorziening kan dan niet -als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.
Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppas-oma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.
De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is of om tijden dat de thuis aanwezige ouder de zorgtaken niet kan uitvoeren.
Dat kan dus gaan om maximaal 40 uur opvang, bij een 40-urige werkweek, plus de noodzakelijke reistijden. De hulp is maximaal 40 uur aanwezig voor opvang en verzorging van de kinderen. Is de aanwezige ouder wel in staat de kinderen op te vangen maar niet te verzorgen, dan kunnen zorgmomenten worden geïndiceerd. De hulp komt dan alleen voor de niet-uitstelbare taken zoals het bereiden van de brood- of warme maaltijd of het helpen bij het aankleden.
Bij de toekenning stelt het college schriftelijk vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht moet worden naar een definitieve oplossing.
Wanneer iemand beperkt is in de mobiliteit, kunnen voorzieningen voor het verplaatsen in en om de woning gebruikt worden. Richtlijn is dat de belanghebbende in staat gesteld moet worden om zich binnenshuis en buitenshuis in een straal van100 meter om de woning zelfstandig moet kunnen voortbewegen.
Niet uitsluitend voor verplaatsingen in en om de woning kan compensatie worden aangeboden. Ook wanneer iemand zich dagelijks over langere afstanden moet verplaatsen en hiertoe niet in staat is, kan een voorziening noodzakelijk zijn. Wanneer iemand niet in staat is al dan niet met andere hulpmiddelen een afstand van zo’n 1000 meter binnen een half uur af te kunnen leggen.
Ter compensatie van de beperkingen kan gedacht worden aan rolstoelen voor dagelijks zittend verplaatsen, zowel door lichaamskracht als elektrisch voort te bewegen. Ook een buggy voor kinderen valt onder dit resultaatgebied.
Om voor een individuele maatwerkvoorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld.
Voor loophulpmiddelen is een voorliggende regeling via de zorgverzekeraar.
Rolstoelen voor incidenteel gebruik zijn niet bedoeld voor dagelijks zittend verplaatsen. Deze voorzieningen vallen daarom onder resultaatgebied 8.
Voorzieningen voor het verplaatsen in en om de woning worden verstrekt aan belanghebbenden met een zelfstandige woonruimte. Tevens worden voorzieningen verstrekt aan bewoners van WLZ -instellingen - met uitzondering van verpleeghuizen-, tenzij het ono mstotelijk vaststaat dat de WLZ hier zorgplichtig is.
Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen.
Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel te duwen, er duwondersteuning op de rolstoel geplaatst kan worden. In eerste instantie is echter de zelfredzaamheid van de belanghebbende het uitgangspunt. Pas wanneer deze ondersteuning nodig heeft van een mantelzorger worden de (on)mogelijkheden van de vaste mantelzorger onderzocht.
Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen in de directe woon en leefomgeving, waarbij volgens Wvg-jurisprudentie uitgegaan moet worden van verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Het gaat over verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en in het leven van alledag. Deze verplaatsingen vinden veelal plaats met algemene voorzieningen als het openbaar vervoer of algemeen gebruikelijke voorzieningen als de eigen auto, en al dan niet aanvullend op het gebruik van de (elektrische) fiets of brommer. Binnen de grenzen van de gemeente Brummen zijn voldoende opstapmogelijkheden van openbaar vervoer aanwezig. De regiobussen zijn lage instapbussen. Hiermee zijn de bussen goed toegankelijk en voor veel mensen bereikbaar. Daarnaast rijdt in de gemeente Brummen de Buurtbus en in aanvulling op het reguliere openbaar vervoer het collectief vraagafhankelijk vervoer, dat voor iedereen vrij toegankelijk is.
In welke mate iemand zich lokaal verplaatst is per individu verschillend. Het college gaat uit van maximaal 2000 km over zowel korte als lange afstanden 2
Wanneer iemand beperkt is geraakt, dan volstaan algemeen (gebruikelijke) voorzieningen niet altijd meer. Het kan dan nodig zijn een andere voorziening zoals een scootermobiel te gebruiken, of een gebruikelijke voorziening in aangepaste uitvoering, zoals een driewielfiets.
Wanneer de belanghebbende zelf geen mogelijkheden heeft een oplossing te vinden voor zijn probleem, kan het college voorzien in een maatwerkvoorziening. Er wordt dan onderzocht of een maatwerkvoorziening aangeboden wordt in de vorm van een naturavoorziening of een persoonsgebonden budget.
Er moet wel duidelijk sprake zijn van meerkosten die niet gedragen kunnen worden door de belanghebbende. Van iedere inwoner van Nederland wordt het normaal geacht dat deze kosten maakt voor vervoer.
Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (bijvoorbeeld: men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen, en blijft dat ook doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn als door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt of wanneer er aangepast vervoer noodzakelijk is. De kosten van autoaanpassingen worden overigens altijd als meerkosten gezien.
Onderzoek naar de mogelijkheden is dan ook meer dan uitsluitend de beperkingen en behoeften in kaart brengen.
Moet er gecompenseerd worden, dan kunnen collectieve voorzieningen als het collectief vraagafhankelijk vervoer of een scootermobielpool de prioriteit hebben op een individuele voorziening. Er moet dan wel rekening gehouden worden met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende. De belanghebbende moet met de collectieve voorzieningen wel in staat gesteld worden de voor hem wezenlijke vervoersbehoeften te kunnen bereiken.
Er wordt overigens geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als dat voor personen zonder beperkingen geldt, moet er voor vervoer betaald worden in de vorm van een ritbijdrage of eventueel eigen bijdrage.
Het onderzoek naar de vervoersmogelijkheden en –beperkingen vindt in eerste instantie alleen plaats naar het lokale vervoer. Slechts wanneer er sprake is van dreigende vereenzaming 3
kan het college ook voor bovenlokale verplaatsingen een maatwerkvoorziening treffen. Voor bovenlokale verplaatsingen kan gebruik worden gemaakt van het openbare vervoer of, als het reguliere openbaar vervoer om medische redenen niet mogelijk is, de mogelijkheden van Valys (beschikbaar vanaf 20 kilometer vanaf het woonadres). Met Valys kan een reis van deur tot deur geboekt worden, waar het gebruik van taxi mogelijk gecombineerd kan worden met openbaar vervoer of aanvullend openbaar vervoer. Voor het gebruik van Valys kan eventueel een zogenaamde solo-indicatie worden aangevraagd. Dit betekent dat belanghebbende alleen vervoerd moet worden en dat combivervoer met andere personen niet mogelijk is.
Met een Valyspas krijgt belanghebbende een standaard kilometerbudget. Dit standaardbudget kan op aanvraag en indicatie opgehoogd worden.
Bovenlokaal vervoer met de eigen auto (voor zover beschikbaar) is ook heel gebruikelijk. Er wordt dan ook beoordeeld of iemand in staat is om gebruik te maken van deze mogelijkheden. In het bevestigende geval, wordt dit als een passende voorliggende vervoersvoorziening voor het onderhouden van contacten gezien.
Als Valys niet mogelijk is, en men niet de beschikking heeft over een eigen auto, en in bovenlokaal vervoer voorzien moet worden, kan gedacht worden aan een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer. Met het collectief vraagafhankelijk vervoer is het ook mogelijk buiten de gemeentegrenzen te reizen, weliswaar tegen commercieel tarief. Als een belanghebbende deze kosten niet kan dragen, kan het college hierin voorzien.
Niet alle bovenlokale verplaatsingen komen voor vergoeding in aanmerking. De CRvB heeft bepaald dat 26 maal per jaar een goed uitgangspunt is. Het is gebruikelijk dat iemand zowel op bezoek gaat als bezoek ontvangt, en dat de kosten door beide partijen worden gedeeld (de 50/50 regeling). Bij een wekelijks contact is dit maximaal 26 keer per jaar.
Kosten voor bovenlokale reizen naar recreatieve bestemmingen komen voor rekening van de belanghebbende zelf.
Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zullen eerst alle mogelijke alternatieven beoordeeld worden.
Dit betekent dat eerst voorliggende voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen en algemene voorzieningen beoordeeld worden. Om dit te kunnen beoordelen zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de belanghebbende uit bestaat.
Vervolgens zal het college beoordelen of er sprake is van voorliggende voorzieningen.
Voor vervoer naar het ziekenhuis kan een beroep gedaan worden op de Regeling zittend ziekenvervoer. Uitsluitend een beperkte doelgroep kan gebruik maken van deze regeling, namelijk:
• mensen die een nierdialyse moeten ondergaan;
• mensen die een radiotherapie of chemotherapie ondergaan;
• mensen die slechtziend of blind zijn en niet met het reguliere openbaar vervoer kunnen reizen;
• mensen die rolstoelafhankelijk zijn.
Voor mensen die niet tot deze categorieën behoren, bestaat een zogeheten hardheidsclausule. De individuele zorgverzekeraars hanteren - om hiervoor in aanmerking te komen - hiervoor een aantal criteria, die niet in de R egeling vastliggen, en waar aan voldaan moet zijn:
• langer dan vijf aaneensluitende maanden gebruik moeten maken van het ziekenvervoer, en
• noodzaak van minimaal twee keer per week bezoek aan het ziekenhuis voor behandeling, en
• reisafstand van minimaal 25 km of een uur autorijden (maximaal 200 km enkele afstand)
• bredere uitleg van begrip rolstoel; ook bijvoorbeeld scootermobiel valt hier onder.
Daarnaast zijn er mogelijkheden voor vergoedingen voor ziekenvervoer via de aanvullende zorgv erzekering. Belanghebbende moet voor vervoer naar het ziekenhuis daarom altijd eerst de mogelijk heden via de zorgverzekeraar onderzoeken.
Wordt het ziekenvervoer niet vergoedt via de zorgverzekeraar dan kan onderzocht worden of dit vi a de Wmo gecompenseerd moet worden.
Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen wanneer er sprake is van meerkosten kan de belanghebbende in aanmerking komen voor een individuele voorziening.
Aan de hand van de vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze ingevuld kan worden met een voorziening. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende.
Een scoot er mobiel is in diverse maximum snelheden leverbaar. De verplaatsingsbehoefte van de belanghebbende is uitgangspunt. Als een voorziening ter vervanging van een fiets of brommer wordt verstrekt, wordt een snelheid van 12 km/uur in beginsel als toereikend beschouwd. Wanneer een scoot er mobiel v an 10 km/uur ook volstaat om in de verplaatsingsbehoefte te voorzien, dan is dit de goedkoopst compenserende voorziening.
HOOFDSTUK 8. MEDEMENSEN TE ONTMOETEN EN OP BASIS DAARVAN SOCIALE VERBANDEN AAN TE GAAN (PARTICIPATIE)
Het laatste op grond van het in artikel 4, eerste lid van de Wmo genoemde resultaat is een heel algemeen geformuleerd resultaat. In dit hoofdstuk gaat het om de mogelijkheid om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te kunnen gaan, dat wil zeggen lokaal en in het leven van alledag.
Een belangrijke voorwaarde daarvoor is: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
Een vervoermiddel is veelal nodig om andere locaties waar activiteiten plaatsvinden te bereiken. Hierover is meer geschreven onder Hoofdstuk 7.
Onder dit hoofdstuk worden uitgewerkt de rolstoel voor inci denteel gebruik en de sportvoorziening .
Het college beoordeelt altijd eerst of, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn.
Wanneer het in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen, hoeft het college niet te compenseren. De capaciteit van de belanghebbende om zelf in oplossingen te voorzien wordt dan ook besproken tijdens het gesprek.
Wanneer iemand aangeeft bereid te zijn zelf maatregelen te treffen dan wel een voorziening aan te schaffen, dan zal hier tijdens het gesprek op do orgesproken worden. De consulent Team Voor Elkaar kan de belanghebbende dan nog bijstaan door informatie en advies te geven.
Als de belanghebbende niet in staat of niet bereid is zelf een oplossing te vinden voor zijn probleem, dan beoordeelt het college of er algemene voorzieningen beschikbaar zijn, waarmee de belanghebbende geholpen kan zijn.
Gebruik van een voorziening via de uitleen of via een pool kan als voorliggend worden beschouwd op een individuele voorziening.
Een rolstoel die slechts incidenteel wordt gebruikt kan gele end worden via de Zvw -uitleen. Hier kunnen voorzieningen kosteloos 26 weken geleend worden, en daarna gehuurd worden tegen betaling.
Een financiële tegemoetkoming voor de aanschaf van een sportvoorziening kan worden toegekend als de belanghebbende een sport op recreatief niveau zelfstandig wenst te beoefenen, en dit om medische redenen niet zonder sportvoorziening kan doen.
Het college biedt belanghebbenden die rolstoelgebonden zijn de mogelijkheid een sport te beoefenen. Er wordt uitsluitend een financiële tegemoetkoming verstrekt in de aanschaf en ins tandhoudingkosten van sportvoorzieningen .
Het is veelal bekend onder de naam “dagbesteding” of “dagverzorging”. Groepsbegeleiding is:
Het is nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten; ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in Begeleiding Groep voorkomen. Voor veel cliënten zal deelname aan activiteiten in bijvoorbeeld Talenthuis voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Alleen voor cliënten die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dagstructurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen, nodig hebben is Begeleiding Groep nodig.
Individuele Begeleiding kent vele vormen: het kan zijn :
Begeleiding individueel ligt in veel gevallen dicht bij Hulp bij het huishouden en Persoonlijke verzorging (die vanuit de AWBZ naar de ziektekostenverzekering is gegaan). Er zal dan ook gezocht worden naar combinaties van HH2 en Begeleiding om de hulp zo efficiënt mogelijk in te zetten.
Begeleiding individueel zou in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of geldbeheer. De begeleider kan dan een paar cliënten in het buurthuis ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken.
Tot 2015 was begeleiding een functie in de AWBZ. Volgens het Besluit zorgaanspraken AWBZ kon een verzekerde met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige, of zware beperkingen hebben op het terrein van: sociale zelfredzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie of matig of zwaar probleemgedrag vertonen, aanspraak doen op de functie “begeleiding”. Wanneer er een zogenaamde AWBZ grondslag was vastgesteld kon de functie begeleiding (en het aantal uren of dagdelen dat nodig werd geacht) worden geïndiceerd. Hoewel bij het CIZ ruime ervaring is opgedaan bij het indiceren van begeleiding is het niet mogelijk om de door hen ontwikkelde indicatieprotocollen over te nemen(zoals dat wel gebeurd is bij de hulp bij het huishouden). De reden hiervoor is tweeledig:
De AWBZ indicatie is gebaseerd op een grondslag. De Wmo kent geen grondslagen. In de Wmo is de diagnose niet leidend. Er wordt vastgesteld wat de beperkingen zijn, en vervolgens wordt via het zogenaamde trechtermodel beoordeeld wat de aanvrager zelf of met hulp van de eigen omgeving kan oplossen, wat met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en tenslotte waarvoor maatwerkvoorzieningen (bijvoorbeeld begeleiding) noodzakelijk zijn.
De taken worden niet alleen overgeheveld vanuit de AWBZ naar de Wmo; er moet ook daadwerkelijk een transformatie plaats vinden. De opdracht aan gemeenten is om te onderzoeken hoe de bestaande vormen van begeleiding, anders, dichterbij de cliënt kunnen worden georganiseerd en nieuwe vormen van hulp en ondersteuning voor de diverse doelgroepen te ontwikkelen.
In de Wmo kennen we geen grondslagen maar vormt het gesprek (het onderzoek )de basis voor de indicatiestelling. Hoe individueel deze maatwerkvoorzieningen ook worden benaderd, er is toch behoefte aan instrumenten om de hulpvraag te objectiveren en hierdoor richting geven aan de indicatiestelling. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de Indicatiewijzer die door het CIZ is ontwikkeld.
Als een diagnose ontbreekt doordat de cliënt zorg mijdt kan - net als in de AWBZ al gebruikelijk was- begeleiding worden ingezet “bij een sterk vermoeden van” ( ook hier weer op basis van advies medisch adviseur). De begeleiding heeft dan tot doel om de situatie te stabiliseren of in ieder geval niet te laten verergeren en is er op gericht de cliënt te bewegen om behandeling te aanvaarden. De indicatie is dan doorgaans van korte duur (maximaal 1 jaar).
Bij de functie begeleiding onderscheiden we de mate ( “zwaarte”) van de beperkingen om te bepalen, wat binnen eigen netwerk of met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en waarvoor maatwerkvoorzieningen nodig zijn. Want: “zo zwaar als nodig, zo licht als mogelijk”
In de AWBZ werd de functie begeleiding alleen geïndiceerd als sprake was van matige of zware beperkingen. In de Wmo is het uitgangspunt dat in alle gevallen eerst de mogelijkheden van eigen netwerk en voorliggende en algemene voorzieningen wordt onderzocht, maar de verwachting is wel dat met name bij matige en zware beperkingen maatwerkvoorzieningen zullen worden geïndiceerd.
We onderscheiden de volgende terreinen waarop beperkingen worden gemeten:
Zelfredzaamheid (waaronder ook bewegen en verplaatsen)
Er is sprake van matige beperkingen als: het zelfstandig nemen van besluiten niet vanzelfsprekend is, de cliënt hulp nodig heeft bij het regelen van dagelijkse bezigheden en bij het aanbrengen van dagelijkse routine en structuur en niet goed begrijpt wat anderen zeggen en zich zelf niet voldoende begrijpelijk kan maken. Beperkingen op het gebied van bewegen en verplaatsen die door hulpmiddelen ( en eventueel ondersteuning bij gebruik openbaar vervoer) kunnen worden gecompenseerd.
Er is sprake van zware beperkingen als: complexe taken moeten worden overgenomen, uitvoeren van eenvoudige taken moeilijk gaat, de cliënt niet in staat is zelfstandig problemen op te lossen en/of besluiten te nemen, moeite heeft met communiceren en afhankelijk is van regie van anderen voor het voeren van de regie. Als beperkingen op het gebied van bewegen en verplaatsen die onvoldoende door hulpmiddelen kunnen worden gecompenseerd. Verwaarlozing dreigt en zonder deskundige begeleiding is opname noodzakelijk.
Er is sprake van matige beperkingen als: bijsturing en soms gedeeltelijke overname van taken vereist is door een deskundige professional, omdat de situatie anders verslechterd en de eigen omgeving van de cliënt slechts gedeeltelijk in bijsturing kan voorzien.
Er is sprake van zware beperkingen als er ernstige problemen zijn, waardoor de veiligheid van cliënt en/of zijn omgeving in gevaar is en er continu professionele bijsturing nodig is.
Er is sprake van matige beperkingen als er regelmatig hulp nodig is vanwege concentratieproblemen en informatieverwerking.
Er is sprake van zware beperkingen als volledige overname van de taken door een professional nodig is vanwege ernstige problemen met concentratie, denken, geheugen en waarneming van de omgeving.
Er is sprake van matige beperkingen als er problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving, er vaak hulp nodig is bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een dagritme. De situatie zal verslechteren zonder deskundige begeleiding.
Er is sprake van zware beperkingen als er ernstige problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving, als de cliënt gedesoriënteerd is, taken moeten worden overgenomen en er ondersteuning nodig is bij de dagstructurering. Zonder deskundige begeleiding is opname noodzakelijk.
Alvorens begeleiding te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Het is uiteraard niet aan de consulent Team Voor Elkaar om dit te bepalen. Hiervoor wordt de medisch adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/ stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.
Anders dan in de AWBZ is de diagnose niet leidend maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contra- productief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient er hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.
(Wettelijk) voorliggende voorzieningen.
Dit zijn (wettelijke) voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan voordat de maatwerkvoorziening “begeleiding” wordt overwogen:
Onderwijs: begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn, kan begeleiding zijn geïndiceerd.
Kinderopvang: kinderopvang is verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid (kinderopvangtoeslag). Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend en het leren omgaan van leidsters met kind met een beperking is gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft, die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwachten, kan begeleiding worden geïndiceerd.
Jeugdwet: Opvoedingsondersteuning voor alle ouders en ouders van kinderen met een beperking medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis, tijdelijke opname worden op grond van de Jeugdwet geboden. Begeleiding kan in sommige gevallen ondersteunend op opvoedingsondersteuning thuis ter bevordering van de zelfredzaamheid van ouders worden geboden.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp
Wanneer mensen een beperking hebben wordt bij activiteiten van het dagelijks leven en vrijetijdsbesteding vaak gedacht aan Begeleiding waar voorliggende voorzieningen mogelijk zijn of het gewoon de verantwoordelijkheid is van de cliënt of zijn huisgenoten. Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden (die mensen zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen). Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen:
Net als bij hulp bij het huishouden wordt bij Begeleiding het begrip :” gebruikelijke hulp” (afgeleid van de AWBZ-term “gebruikelijke zorg”) gehanteerd. Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten, die “normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben.
Begeleiding door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd:
Alleen wanneer er sprake is van een langdurige situatie waarbij de begeleiding, in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel, substantieel wordt overschreden is er sprake van boven gebruikelijke hulp en kan Begeleiding worden ingezet. Het CIZ heeft schema’s ontwikkeld waarin per leeftijdscategorie, vaardigheden en behoefte aan toezicht of hulp voor gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel wordt beschreven. Op basis hiervan kan objectief worden vastgesteld welke taken gebruikelijk en welke boven gebruikelijk zijn.
Begeleiding maakt vaak deel uit van een heel pakket van zorg van Behandeling en Persoonlijke verzorging. De omvang van de hulp wordt hierdoor sterk bepaald. In de AWBZ werd deze functies veelal samengevoegd in een integraal pakket. In de Wmo is dit niet meer mogelijk maar zullen de indicaties voor Behandeling en Persoonlijke verzorging wel meegewogen worden bij de indicatiestelling voor Begeleiding en zal de hulp met behandelaars en thuiszorg (persoonlijke verzorging) worden afgestemd.
Omvang Individuele begeleiding
Individuele begeleiding wordt vastgesteld in uren, minimaal 1 maximaal 25 uur per week. Meer uren per week zijn indien nodig en duidelijk gemotiveerd mogelijk. De omvang van de indicatie (het aantal uren begeleiding) is gebaseerd op de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten: Dus welke activiteiten zijn nodig, hoeveel tijd kosten deze activiteiten, hoe vaak per week en zijn de activiteiten planbaar of niet planbaar, of is er ook vaak toezicht nodig?
Begeleiding groep wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren. Het maximum is 9 dagdelen dat staat gelijk aan een in Nederland gebruikelijke 36-urige werkweek. Het aantal dagdelen Begeleiding Groep dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:
de mogelijkheden van de specifieke dagbestedingsgroep (bij het werken in groepen is groepsdynamiek essentieel. Hier moet rekening meegehouden worden om de voorziening effectief te laten zijn. Omdat gemeente indiceert en de hulp effectueert (als een soort CIZ en zorgkantoor in één) zal ook dit element bij de indicatie moeten worden betrokken.
Bij een indicatie voor Begeleiding groep zal ook worden onderzocht of de cliënt in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer een cliënt in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding kan bereiken, dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd.
Toezicht in het vervoer werd onder de AWBZ niet geïndiceerd, omdat werd aangenomen dat het niveau van het vervoer naar dagbesteding is aangepast aan de gebruikers. Wanneer er medisch gezien toezicht nodig is, dan kan hiervoor een beroep gedaan worden op de zorgverzekeringswet.
Bij kortdurend verblijf logeert iemand in een instelling. Bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. De toezicht kan ook een vorm van actieve observatie zijn, zoals bij kinderen met een lichamelijke beperking, waarbij ouders actief de vitale functies van het kind moeten controleren. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen; bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.
Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen en ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende vanwege de beperkingen van de cliënt. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd. Een uitzondering hierop geldt wanneer het gaat om ouders die boven gebruikelijke zorg verlenen aan hun kinderen; hierbij hoeft geen sprake te zijn van dreigende overbelasting en kan alleen op grond van hun boven gebruikelijke taken kortdurend verblijf worden geïndiceerd.
De omvang van kortdurend verblijf is 1 dagdeel of 1 etmaal per week; afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. In individuele situaties kan hiervan worden afgeweken. Er is een maximum van 1 etmaal per week gesteld omdat het logeren betreft; bij langer verblijf in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van Wlz moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld verblijf van een week, zodat de mantelzorger op vakantie kan, mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar, geen optie zijn.
In de instelling, waar de cliënt kortdurend verblijft, wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is, moet hiervoor apart een indicatie op grond van de Wlz worden geïndiceerd. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.
De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor de regiotaxi of een taxikostenvergoeding krijgen, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden zodat gebruik van een collectief vervoerssysteem als de Regiotaxi (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.
Cliënten die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat, die gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten, wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van vaak “gewone” woningen waarbij op kleine schaal cliënten uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, verstandelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimten, waar de cliënten elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Cliënten krijgen begeleiding bij het brengen van structuur in hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende daginvulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.
Voor beschermd wonen was een indicatie op grond van de AWBZ noodzakelijk, maar deze taak is nu (zonder bezuinigingsdoelstelling) overgeheveld naar de Wmo. Het wordt voorlopig een taak voor de zogenaamde centrumgemeenten. Brummen kent relatief veel woningen met cliënten met een indicatie voor beschermd wonen. Deze cliënten doen nu al een beroep op voorzieningen van de gemeente Brummen. Met centrumgemeente Apeldoorn zijn afspraken gemaakt over de toeleiding naar Apeldoorn en de daarmee verband houdende indicatiecriteria. Dit aan de hand van de lokale beleidsregels zoals aangegeven in bijlage 2 “Nadere regels Beschermd wonen” en de Handreiking landelijke toegang en beleidsregels Beschermd wonen. De toeleiding en indicatiecriteria zijn onderdeel van de werkprocessen van Team Voor Elkaar gemeente Brummen.
Maatschappelijke opvang is het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door één of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Centrumgemeente Apeldoorn is verantwoordelijk voor de uitvoering van een samenhangend aanbod van maatschappelijke opvang. Er wordt zowel op bestuurlijk als uitvoerend niveau samengewerkt met alle betrokken partijen (opvanginstellingen, zorgkantoren en woningcorporaties) en de gemeenten in de regio. De focus binnen de maatschappelijke opvang zal de komende jaren worden verlegd van opvang naar preventie en blijvend herstel na uitstroom. Mensen worden in hun eigen kracht ondersteund, zodat dakloosheid zoveel mogelijk wordt voorkomen. Doel is dat een opvangplek hooguit een korte tussenstop is, waarna weer participatie in de Nederlandse samenleving kan plaatsvinden.
De toegang tot maatschappelijke opvang wordt vastgesteld aan de hand van de Handreiking landelijke toegang Maatschappelijke Opvang.
Artikel 7 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 biedt de basis waarin de gemeente een adviesinstantie om advies kan vragen als de gemeente dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening. De gemeente betrekt de cliënt en zijn eventuele gemachtigde of mantelzorger bij de adviesaanvraag en informeert hem over de uitkomsten daarvan. De cliënt is verplicht aan de gemeente desgevraagd de medewerking te verlenen die hiervoor redelijkerwijs nodig is.
Uit de jurisprudentie blijkt dat als een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag buiten behandeling gelaten mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.
Het belang van medisch advies is dat er voor de gemeente een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin medisch geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Daarnaast wordt steeds als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen de medisch adviseur om een advies gevraagd. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechter kan een dergelijk besluit vernietigen als zijnde onvoldoende gemotiveerd. Tot slot kan de gemeente aanleiding zien om medisch advies te vragen bij - bijvoorbeeld- een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.
Tijdens of uiterlijk binnen 7 werkdagen na aanmelding zal een afspraak voor een gesprek worden gemaakt. Deze afspraak kan aan de belanghebbende schriftelijk worden bevestigd.
De Algemene wet bestuursrecht regelt dat als bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, een besluit genomen moet worden binnen een redelijke termijn. Die redelijke termijn is 8 weken. De Wet maatschappelijke ondersteuning bepaalt dat het onderzoek na melding binnen 6 weken na ontvangst van de melding uitgevoerd moet zijn. Daarna rest twee weken om tot komen tot een beschikking.
Door de gemeente wordt bij het nemen van besluiten de termijn van 8 weken gehanteerd. Alleen in die situaties waarbij extern advies nodig is dan wel offertes moet worden opgevraagd geldt een langere termijn. De cliënt moet dan wel van deze verlengingstermijn op de hoogte worden gebracht.
Het college streeft ernaar, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, betrokkene in de gelegenheid te stellen hierop te reageren, zodat door het college gemaakte eventuele fouten hersteld kunnen worden. Bij het in bezwaar gaan wordt het bezwaarschrift door het college beoordeeld en als deze direct aanleiding geeft het besluit te wijzigingen, zal op grond van de Algemene wet bestuursrecht een gewijzigd besluit plaatsvinden. Ook bestaat de mogelijkheid door middel van een informeel gesprek nog eens naar het probleem te kijken en, daar waar nodig, de gelegenheid tot een second opinion te geven. In het gesprek wordt de indiener geïnformeerd over de mogelijkheid mediation in te zetten als middel om tot een vergelijk te komen.
Nieuwe feiten en omstandigheden, intrekking en terugvordering
Als de gemeente een beslissing heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk door de cliënt heeft plaatsgevonden, kan de gemeente van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of ten onrechte genoten pgb.
De gemeente kan de beschikking inhoudelijk opnieuw bekijken om te bepalen of de gegeven
ondersteuning (nog steeds) goed aansluit bij de behoefte van de cliënt, en of deze ondersteuning efficiënt is. De gemeente kan dit doen door geen langlopende indicaties af te geven. Hiermee wordt periodiek bezien of de indicatie die iemand heeft -en daarmee zijn pgb- nog past bij zijn individuele situatie;
Handhaving (persoonsgebonden budget)
In de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 (artikel 30, lid 6) is bepaald dat de gemeente uit oogpunt van kwaliteit van geleverde zorg (al dan niet steekproefsgewijs) de bestedingen van pgb’s onderzoekt. Het periodiek heroverwegen van de beschikking is een middel om fraude en oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Zie voor meer informatie over heroverweging van het pgb, de Uitgangspuntennotitie PGB 2015: “Op weg naar een solide Persoonsgebonden budget in de Wmo en de Jeugdwet’.
De “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Brummen 2017” treden in werking op 1 januari 2017.
De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Brummen 2015 worden ingetrokken.
Aldus besloten tijdens de B&W-vergadering van 20 december 2016
de gemeentesecretaris, M. Klos
Normtijden hulp bij het huishouden zijn gebaseerd op het “Protocol Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging” van het CIZ, zoals dat gebruikt werd in de AWBZ en is aangepast naar de huidige Wmo praktijk.
Het hebben van huisdieren is een keuze, hiervoor worden geen minuten hulp geïndiceerd.
Dit vindt plaats tijdens het uitvoeren van de andere taken. Hier wordt doorgaans geen extra tijd voor geïndiceerd.
Indicatie verzorging kinderen alleen bij uitzondering. In eenoudergezinnen of gezinnen waar beide ouders beperkt zijn of een van de ouders overbelast is door de zorg voor de ouder met beperkingen kan hulp bij het huishouden geïndiceerd worden voor verzorging van jonge kinderen. En dan alleen als voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang, buitenschoolse opvang en mantelzorg niet beschikbaar of niet toereikend zijn. Het gaat dan om een tijdelijke indicatie (maximaal 6 maanden) waarbij van belanghebbende wordt verwacht dat ondertussen naar andere oplossingen wordt gezocht. Voor kinderen kan een indicatie gegeven worden voor verzorgende activiteiten:
Personen die niet eerder huishoudelijke taken hebben uitgevoerd kunnen hiervoor instructie krijgen.
*Geldt alleen bij structureel gebruik 3e slaapkamer. Anders maximaal 60 minuten.
Zwaar huishoudelijk werk in woning met 1 of 2 slaapkamer(s) 1-persoons |
||
Stofzuigen woonkamer/nat afnemen (incl halletje, keuken, toilet) |
||
Nb. Bij een kleine eengezinswoning minuten voor stofzuigen trappenhuis 15 minuten toevoegen.
Zwaar huishoudelijk werk in woning met 1 of 2 slaapkamer(s) 2-persoons |
||
Stofzuigen/nat afnemen woonkamer (incl halletje, keuken, toilet) |
||
Nb. Bij een kleine eengezinswoning minuten voor stofzuigen trappenhuis 15 minuten toevoegen.
Stofzuigen/nat afnemen woonkamer (incl halletje, keuken, toilet) |
||
Stofzuigen/nat afnemen woonkamer (inclusief halletje, keuken en toilet) |
||
*Geldt alleen bij structureel gebruik 3e slaapkamer. Anders maximaal 150 minuten.
*Bij voldoende besef van tijd en fysiek in staat om 2e maaltijd zelfstandig uit koeling te halen geldt een maximale indicatie voor 1x per dag.
Bijlage 2. NADERE REGELS BESCHERMD WONEN 2017
Met ingang van 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van Beschermd Wonen binnen de Wmo. De feitelijke realisatie van deze ondersteuning is door aanwijzing van het Rijk voorlopig een taak van de centrumgemeenten. Voor wat betreft (Maatschappelijke) Opvang is er sprake van voortzetting van de centrumgemeente constructie. Beschermd Wonen is daar nu aan toegevoegd. Via de verlening van mandaat bieden regiogemeenten hun centrumgemeente het juridisch kader om de betreffende taken daadwerkelijk uit te voeren.
Bij Beschermd Wonen gaat het om het bieden van onderdak en begeleiding aan mensen met psychische of psychosociale problemen (ZZP GGZ categorie C).
Beschermd Wonen is een maatwerkvoorziening. Deze maatwerkvoorziening biedt mensen 24-uurs toezicht. De doelstelling van Beschermd Wonen is om voor mensen met psychische of psychosociale problemen die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving zo veel mogelijk zelfredzaamheid en participatie in de maatschappij te bereiken.
Er is sprake van onderscheid in:
Langdurig zorgafhankelijk (groep 1 ): De cliënt heeft meerdere diagnoses en ontvangt ondersteuning gericht op herstel en stabiliteit. Deze inzet is gericht op ondersteuning bij het herstel, zodat er meer stabiliteit ontstaat. Het is de vraag of de cliënt op termijn kan uitstromen. Mogelijk is het bieden van stabiliteit het maximaal haalbare. Inzet van Bouwsteen woonzorg herstel (24 uur zorg en toezicht aanwezig), of bouwsteen groepswonen herstel (24 uur zorg en toezicht aanwezig).
Ontwikkelgericht (groep 2 ): De cliënt ontvangt begeleiding in het kader van herstel en uitstroom binnen 1 tot 3 jaar. De begeleiding is gericht op de ontwikkeling van de zelfredzaamheid en participatie op alle levensdomeinen. Er wordt gewerkt aan uitstroom, maar de inzet om het herstel van de cliënt te bewerkstelligen, vraagt nog de meeste aandacht. Inzet van Bouwsteen woonzorg herstel (24 uur zorg en toezicht aanwezig), of bouwsteen groepswonen herstel (24 uur zorg en toezicht aanwezig).
Uitstroomgericht (groep 3): De cliënt is naar verwachting in staat om binnen een jaar zelfstandig te gaan wonen. De ondersteuning is vooral gericht op het zich eigen maken van de vaardigheden die daarvoor nodig zijn. De begeleiding richt zich ook op het vinden van passende woonruimte. Inzet van Bouwsteen woonzorg uitstroom (24 uur zorg en toezicht nabij), of bouwsteen groepswonen uitstroom (24 uur zorg en toezicht nabij).
Het college stelt aan de hand van onderstaande criteria vast of de cliënt tot de doelgroep behoort:
De problemen die de cliënt ondervindt in het zelfstandig handhaven in de samenleving zijn niet op te lossen op eigen kracht, bijvoorbeeld met gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp van andere personen uit het sociale netwerk, gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen, (para)medische zorg en/of door extramurale begeleiding.
Naast hetgeen in artikel 14, lid 1 van de verordening is geregeld, kan het college een maatwerkvoorziening Beschermd Wonen tevens weigeren of intrekken indien:
Voor burgers die voor 1 januari 2015 al een indicatie voor een GGZ-C pakket vanuit de AWBZ kregen, geldt dat er sprake is van overgangsrecht. In deze overgangsperiode moet de gemeente in overleg met de cliënt een nieuw ondersteunings-arrangement vaststellen.
Wie op 1 januari 2015 een geldige indicatie op grond van de AWBZ heeft voor een ZZP GGZ-C gaat in eerste instantie over naar Beschermd Wonen in de Wmo. De cliënt behoudt zijn aanspraken op Beschermd Wonen tenminste voor een periode van 5 jaar of indien de lopende indicatie voor een kortere periode geldt, voor de nog resterende duur van die indicatie en uiterlijk tot 1-1-2020. Wij noemen dit de groep:
Zelfredzaam (groep 4): De cliënt woont zelfstandig in de wijk en ontvangt ambulante begeleiding, gericht op herstel en/of stabiliteit. Het kan hierbij gaan om enkele uren begeleiding per week tot en met intensieve begeleiding. Cliënten die gebruik maken van het overgangsrecht op basis van een CIZ-indicatie die is afgegeven vóór 1 januari 2015 en deze december 2019) of het aflopen van de CIZ-indicatie, zal een groot deel van deze cliënten doorstromen naar ambulante ondersteuning in de lokale Wmo.
Indien een cliënt sinds 1-1-2015 ononderbroken gebruik maakt van een intramurale voorziening van Beschermd Wonen en met instemming van de cliënt wordt een ondersteuningsplan opgesteld waarbij de cliënt zelfstandig gaat wonen, schort het college het overgangsrecht op de indicatie Beschermd Wonen op gedurende een periode van 90 dagen
Binnen een periode van 90 dagen nadat de cliënt feitelijk de instelling verlaat en zelfstandig is gaan wonen kan de cliënt kenbaar maken dat hij/zij alsnog terug wil keren naar een intramurale voorziening voor Beschermd Wonen vanwege een terugval. In dat geval loopt het overgangsrecht op de indicatie voor Beschermd Wonen gewoon door.
Voor mensen die gebruikmaken van het PGB geldt dat zij gedurende de periode van één jaar recht houden op dit PGB (uiterlijk tot 1-1-2016) en dat zij vervolgens tot de einddatum van de indicatie of uiterlijk tot 1-1-2020 wél recht houden op hun indicatie.
Binnen de Wmo is ambulante ondersteuning voorliggend op Beschermd Wonen.
Voor cliënten in Beschermd Wonen is dagbesteding in de vorm van een algemene voorziening voorliggend aan dagbesteding in de vorm van een maatwerkvoorziening.
4 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Niet van toepassing voor Beschermd Wonen.
De beschikbare maatwerkvoorzieningen staan in de actuele productcodelijst weergegeven.
24-uurs toezicht: direct aanwezige zorg, begeleiding en toezicht, die gericht is op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, psychisch en psychosociaal beter functioneren, stabilisatie van het psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of voor anderen.
ZRM: zelfredzaamheidsmatrix, die de mate van zelfredzaamheid van cliënten eenvoudig en volledig in beeld brengt. De ZRM toetst de zelfredzaamheid op de leefgebieden: inkomen, dagbesteding, huisvesting, gezinsrelaties, geestelijke gezondheidszorg, fysieke gezondheid, verslaving, vaardigheden bij activiteiten van het dagelijks leven (ADL), sociaal netwerk, maatschappelijke participatie en justitie. Per leefgebied is aangegeven welke feitelijke omstandigheden bij welk niveau van zelfredzaamheid horen
Opvang: onderdak en begeleiding aan personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld of kindermishandeling. Deze personen zijn niet in staat zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving (artikel 1.1.1 Wmo 2015).
Met deze matrix wordt de situatie van de cliënt op verschillende levensdomeinen beoordeeld.
Score 5: volledig zelfredzaam,
Score 4: voldoende zelfredzaam,
Score 1: acute problematiek (crisis).
Een minimale score van 2 op het gebied van Geestelijke gezondheid is leidend. Score 1, acute problematiek, komt daarom ook niet voor in bovenstaande tabel. Score 1 bij geestelijke gezondheid is een acute fase, waarbij intramurale behandeling in een instelling nodig is. Score 1 in de andere levensdomeinen is ook een contra-indicatie voor Beschermd Wonen. Score 1 impliceert acute problematiek en deze heeft prioriteit. De crisis moet eerst voorbij zijn. Er moet enige stabiliteit op alle levensdomeinen zijn, pas dan is Beschermd Wonen passend
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2016-184687.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.