Gemeenteblad van Weert
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Weert | Gemeenteblad 2016, 184626 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Weert | Gemeenteblad 2016, 184626 | Verordeningen |
Algemene Subsidieverordening Weert 2017
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening en de daarop berustende regelingen wordt verstaan onder:
Artikel 4 Begrotingsvoorbehoud
Voor zover een subsidie wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, kan het college de subsidie alleen verlenen onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking zullen worden gesteld.
Onverminderd de weigeringsgronden in de Awb kan het college een aanvraag voor subsidie verder geheel of gedeeltelijk weigeren als:
gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de aanvrager een bezoldiging overeenkomt of overeengekomen is die hoger is dan de maximale bezoldiging als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, dan wel als gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de aanvrager een uitkering overeenkomt of overeengekomen is die hoger is dan de maximale uitkering als bedoeld in artikel 2.10 van die wet;
Hoofdstuk 2 Incidentele subsidies
Dit hoofdstuk is van toepassing op de aanvraag en verstrekking van incidentele subsidies op basis van een subsidieregeling, indien en voor zover daarvan in die subsidieregeling niet wordt afgeweken.
Artikel 10 Aanvraagen verlening
Voor zover de aanvrager van een incidentele subsidie voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen of organen van organisaties, instellingen en dergelijke, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de hoogte van het gevraagde bedrag en van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.
De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 50.000:
de aanvraag tot vaststelling bevat:
een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening). De financiële verantwoording sluit aan op de begroting waarvoor subsidie is verleend. Verschillen tussen begroting en realisatie worden toegelicht, tenzij deze van geringe betekenis zijn;
Hoofdstuk 3 Structurele subsidies
De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 50.000 per kalenderjaar:
bevat de aanvraag tot vaststelling:
een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening). Deze financiële verantwoording sluit aan op de begroting waarvoor subsidie is verleend. Verschillen tussen begroting en realisatie worden toegelicht, tenzij deze van geringe betekenis zijn;
Hoofdstuk 4 Overige bepalingen
Het college kan de toegekende subsidie verrekenen met de opeisbare schulden die de subsidieontvanger aan de gemeente heeft.
Artikel 21 Wijzigen en intrekken subsidie
Het college wijzigt de subsidie of trekt deze in indien na de verlening of vaststelling blijkt dat:
er sprake is van de situatie dat de aanvrager een bezoldiging overeenkomt of overeengekomen is die hoger is dan de maximale bezoldiging als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), dan wel een uitkering overeenkomt of overeengekomen is die hoger is dan de maximale uitkering als bedoeld in artikel 2.10 van die wet.
Het college handelt overeenkomstig deze verordening, tenzij dat voor de subsidieaanvrager gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de verordening te dienen doelen.
Artikel 23 Inwerkingtreding en intrekking
Deze verordening treedt, na bekendmaking, in werking op 1 januari 2017 onder gelijktijdige intrekking van de volgende verordeningen, alsmede de regelingen die hierop zijn gebaseerd:
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Weert in zijn openbare vergadering van 23 november 2016.
De griffier,
De burgemeester,
Toelichting Algemene subsidieverordening Weert 2017
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
De aanhef van het artikel is zo geformuleerd dat, wanneer de begrippen in de subsidieregelingen worden gebruikt, daaronder hetzelfde moet worden verstaan als in deze verordening. De begrippen hoeven niet opnieuw in de subsidieregelingen te worden verduidelijkt; dat houdt de regelgeving overzichtelijk en eenduidig.
We onderscheiden incidentele en structurele subsidies. In de praktijk worden veel benamingen voor subsidies gehanteerd, zoals bijvoorbeeld projectsubsidie, waarderingssubsidie, investeringssubsidie, exploitatiesubsidie en stimuleringssubsidie. Onder welke benaming een bepaalde subsidie ook te boek staat, hij valt altijd onder de eenvoudige tweedeling van incidenteel of structureel.
Incidentele subsidies kunnen alleen betrekking hebben op activiteiten die zich maar één keer voor doen of die als experiment starten en in een latere fase mogelijk structureel worden. De structurele subsidies zien op voortdurende activiteiten zoals bijvoorbeeld het maatschappelijk werk, dan wel op jaarlijks terugkerende activiteiten zoals bijvoorbeeld de kindervakantieweek.
Voor de leesbaarheid van de verordening zijn daarnaast enkele begrippen uit de Algemene wet bestuursrecht opgenomen.
Artikel 4:23 Awb verplicht de gemeente bij wettelijk voorschrift aan te geven voor welke activiteiten een subsidie kan worden verkregen. In het artikel wordt een aantal uitzonderingen op deze eis genoemd.
Zo doelt lid 1 op de situatie dat er een bijzondere subsidieverordening is vastgesteld. In een dergelijke verordening wordt ten behoeve van een specifiek beleidsterrein afgeweken van de standaardregels in de Algemene subsidieregeling Weert 2017 (hierna: ASV 2017). Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer behoefte bestaat aan een subsidieregeling waarin hele specifieke voorwaarden of verplichtingen zijn opgenomen, waarmee een heel specifiek (politiek) doel wordt nagestreefd of omdat de regeling ziet op een technisch of ingewikkeld onderwerp.
In artikel 4:23 lid 3 Awb heeft de wetgever 4 uitzonderingen opgenomen op de regel dat een bestuursorgaan alléén subsidie mag verstrekken op grond van een wettelijk voorschrift. Voor deze gevallen kan het college dan buiten de verordening om subsidies verstrekken. Uit het oogpunt van onder meer rechtszekerheid en uniformiteit kan het evenwel wenselijk zijn om bijvoorbeeld dezelfde aanvraagprocedure en beslistermijnen als in de ASV 2017 te kunnen hanteren. Lid 2 maakt het mogelijk om dit te doen.
Afdeling 4.2.8 Awb bevat wettelijke bepalingen die betrekking hebben op subsidies aan rechtspersonen die per boekjaar worden verstrekt. In artikel 4:58 Awb is uitdrukkelijk opgenomen, dat afdeling 4.2.8 Awb alleen van toepassing kan zijn, indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald. Door lid 3 in de verordening op te nemen, wordt in deze verplichting voorzien.
Artikel 3 Bevoegdheden college
Het college is belast met de uitvoering van de ASV 2017. Dat betekent dat het college niet alleen bevoegd is te beslissen op aanvragen voor subsidie en deze vast te stellen, maar deze bijvoorbeeld ook mag intrekken of wijzigen als ook alle andere bevoegdheden mag uitvoeren die voortvloeien uit de Awb en de ASV 2017 voor zover de raad deze niet aan zichzelf heeft voorbehouden.
Verder delegeert de raad op grond van artikel 156 lid 1 en 3 Gemeentewet de bevoegdheid aan het college om ter uitvoering van de ASV 2017 nadere regels vast te stellen. Op grond hiervan stelt het college subsidieregelingen vast waarin de concrete subsidiabele activiteiten worden opgenomen (de wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 4:23 lid 1 Awb). Deze nadere regels bevatten algemeen verbindende voorschriften en hebben dezelfde status als een verordening.
Hoewel het de bedoeling is dat de ASV 2017 een uniforme regeling biedt voor alle wettelijke subsidies in Weert, is het denkbaar dat voor het goed regelen van een specifieke subsidie afwijking van de ASV 2017 wenselijk is. Deze mogelijkheid heeft het college op grond van het derde lid. Deze bevoegdheid houdt echter geen vrijbrief voor het college in. Het college mag hiermee niet buiten de kaders treden die de raad heeft vastgesteld.
Artikel 4 Begrotingsvoorbehoud
Als de situatie zich voordoet dat er op een aanvraag voor subsidie wordt beslist vóórdat de raad de begroting heeft vastgesteld of goedgekeurd, dan mag het college de subsidie alleen verlenen onder de voorwaarde dat er voldoende gelden ter beschikking zullen worden gesteld. Deze bepaling vloeit voort uit het begrotingsvoorbehoud als bedoeld in artikel 4:34 Awb.
In de Awb zijn in de artikelen 4:25 tot en met 4:28 de belangrijkste bepalingen rondom het werken met een subsidieplafond opgenomen.
Een subsidieplafond moet potentiële aanvragers duidelijkheid bieden hoeveel geld er voor een bepaalde subsidieregeling beschikbaar is. Uit het oogpunt van rechtszekerheid verlangt de Awb dat het subsidieplafond tijdig bekend wordt gemaakt.
Belangrijk is de wettelijke verplichting van artikel 4:26 Awb, waarin staat dat de wijze van verdeling van de beschikbare bedragen bij of krachtens wettelijk voorschrift geregeld moet worden. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond moet de wijze van verdeling worden vermeld. De meest eenvoudige vorm is een verdeelmechanisme op volgorde van binnenkomst, waarbij de aanvragen in volgorde van binnenkomst worden behandeld. Een andere vorm is een tendersysteem, waarbij het beschikbare budget wordt verdeeld over de complete aanvragen door middel van een onderlinge vergelijking van de aanvragen. De beste aanvragen komen dan voor subsidie in aanmerking.
Artikel 6 Eisen aan een subsidieregeling
Artikel 6 schrijft voor welke onderwerpen tenminste moeten worden geregeld in een subsidieregeling.
Sub a betreft het wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 4:23 lid 1 Awb, dat regelt voor welke activiteit een subsidie kan worden verstrekt.
Sub b betreft het vaststellen van een subsidieplafond. Een subsidieplafond is alleen toegestaan wanneer dit bij of krachtens wettelijk voorschrift is geregeld. De bevoegdheid om een plafond vast te stellen is in artikel 5 ASV 2017 geregeld, maar of ten aanzien van een specifieke activiteit ook daadwerkelijk een subsidieplafond kan worden ingesteld, wordt geregeld in de afzonderlijke subsidieregelingen. In die regelingen wordt het bedrag van het plafond opgenomen of er wordt geregeld dat het college - bijvoorbeeld jaarlijks - een subsidieplafond vaststelt. Het is ook denkbaar dat er geen behoefte bestaat aan een subsidieplafond. In dat geval hoeft de subsidieregeling daarover ook niets te bepalen.
Sub c regelt dat er in de subsidieregeling de voor die subsidie specifieke (aanvullende) voorwaarden en weigeringsgronden worden opgenomen.
Sub d creëert de mogelijkheid om aanvullende verplichtingen in de subsidieregeling op te nemen. Het kan gewenst zijn een specifieke verplichting op te leggen bij het uitvoeren van een bepaalde activiteit. Welke verplichtingen dit zijn wordt vastgelegd in de subsidieregeling.
In dit artikel wordt de doelgroep beschreven, die voor gemeentelijke subsidies in aanmerking kan komen. In principe worden subsidies alleen verstrekt aan rechtspersonen. Hiermee wordt beoogt te voorkomen dat er een vermenging plaatsvindt van subsidiemiddelen met privé-middelen van natuurlijke personen. Een uitzondering op deze eis staat in lid 2. Het star vasthouden aan de eis van rechtspersoonlijkheid kan namelijk het neveneffect hebben, dat voor initiatieven een te hoge drempel wordt opgeworpen. Daarom is bepaald, dat in bijzondere gevallen ook subsidie verleend kan worden aan (een groep van) natuurlijke personen.
De Awb bevat verschillende gronden voor het weigeren van een subsidie, te weten:
a) het overschrijden van een subsidieplafond en b) de gronden genoemd in artikel 4:35 Awb.
Artikel 8 is een aanvulling op deze wettelijke weigeringsgronden.
Op basis van de gronden van lid 1 dient een subsidieaanvraag in de genoemde situaties altijd te worden geweigerd. Met uitzondering van de individuele gevallen waarbij er een gegronde reden bestaat om de hardheidsclausule toe te passen (artikel 22 ASV 2017). Ten aanzien van bijvoorbeeld de overschrijding van de aanvraagtermijnen moet in die gevallen echter sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden.
In lid 2 zijn de facultatieve gronden opgenomen op basis waarvan het college de subsidie kan weigeren. Hierbij wordt het college enige vrijheid geboden om een aanvraag op basis van de daarin genoemde gronden al dan niet (gedeeltelijk) te honoreren.
Hieronder worden de weigeringsgronden toegelicht die niet reeds voor zich spreken.
In lid 2 sub f is een bijzondere weigeringsgrond opgenomen. Het betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet Bibob niet kan doorstaan. Indien deze weigeringsgrond niet zou zijn opgenomen, dan zou het kunnen betekenen dat het college gehouden is subsidie te verlenen aan aanvragers aan wie het college geen vergunning voor niet-subsidiabele activiteiten zou verlenen. Daarbij is niet van belang of de activiteiten, waarvoor subsidie wordt gevraagd, op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat bij deze weigeringsgrond louter om de persoon, dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen. De Wet Bibob is bedoeld als aanvulling op bestaande instrumenten, die het college reeds ter beschikking heeft. Het college zal bij ieder beleidsdoel, dat het wil subsidiëren, zich de vraag moeten stellen of er enig risico is van het faciliteren van strafbare feiten en of die risico’s niet voldoende worden ondervangen met de bestaande toetsing van aanvragen. Het is niet mogelijk te bepalen dat de Wet Bibob generiek op alle subsidies wordt toegepast. Het college dient zelf een afweging te maken in welke situatie toepassing zinvol is. Voordat tot toepassing op een gemeentelijke subsidieregeling kan worden overgegaan, dient daarvoor toestemming te zijn verkregen van de minister van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het college heeft hier de bevoegdheid gekregen die goedkeuring te vragen. De bepaling strekt ertoe inzichtelijk te maken voor zowel bestuur als aanvrager van een subsidie in welke gevallen en voor welke (onderdelen van) beleidsdoelen een toetsing aan de Wet Bibob kan plaatsvinden.
Sub g beoogt de subsidieverstrekker zich ervan te laten vergewissen dat het verlenen van de gevraagde subsidie niet leidt tot ongeoorloofde staatssteun.
Sub h heeft betrekking op de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), die op 1 januari 2013 in werking is getreden. Deze wet beoogt de beloning van topfunctionarissen van (semi)publieke instellingen tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau te maximeren. Omwille van deze, wenselijk geachte, beheerste bezoldiging van topfunctionarissen, kan op grond van de WNT onder meer worden ingegrepen in salarisafspraken. De minister is daarbij de eerst aangewezen bestuurder.
Met de toepassing van sub h wordt een doelmatige en effectieve besteding van de beschikbare subsidiegelden beoogd, bij alle instellingen die bij de gemeente een aanvraag om subsidie indienen. Indien een gesubsidieerde organisatie hogere vergoedingen overeenkomt dan de normen die zijn neergelegd in de WNT, dan kan het college de gevraagde subsidie weigeren. Uitbetaling van dergelijke hoge vergoedingen kan immers ten koste gaan van het doel waarvoor de subsidie wordt verleend. Ook kan de vraag rijzen of de subsidiegelden wel doelmatig en effectief worden besteed en of deze gelden wel voldoende ten goede komen aan de activiteiten waarvoor de subsidie werd verleend.
Bij de beslissing omtrent de subsidieverlening dient het college daarom een afweging te maken of de bezoldigingskosten van de organisatie in verhouding staan tot de activiteit en de daarvoor gevraagde subsidie. Wanneer dat niet het geval is, kan het college de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren.
Hoofdstuk 2 Incidentele subsidies
Dit artikel regelt dat de bepalingen in hoofdstuk 2 alleen betrekking hebben op de incidentele subsidies. Daarnaast bepaalt het artikel dat alle aanvragen voor een incidentele subsidie volgens de bepalingen in hoofdstuk 2 worden behandeld, tenzij daarvan in een subsidieregeling uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Artikel 10 Aanvraag en verlening
Lid 1 regelt binnen welke termijn de aanvraag uiterlijk moet zijn ingediend.
In lid 2 tot en met 5 wordt geregeld welke gegevens bij de aanvraag moeten worden ingediend. Het college kan bepalen dat er ook nog andere gegevens moeten worden overgelegd. Het uitgangspunt is dat alleen gegevens worden opgevraagd die ook daadwerkelijk voor de beoordeling van de subsidie noodzakelijk zijn.
In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een subsidieaanvraag. In de regel wordt een termijn van 8 tot 13 weken redelijk geacht, na ontvangst van een volledige aanvraag. In lid 6 is de beslistermijn vastgesteld op 13 weken.
In artikel 11 is de verplichting opgenomen dat de subsidieontvanger alle belangrijke wijzigingen meteen aan het college moet melden. Dit is zeker het geval wanneer het de subsidieontvanger duidelijk is dat de activiteiten niet, of niet helemaal, zullen plaatsvinden. En ook wanneer niet, of niet geheel, aan de verplichtingen zal worden voldaan. In die gevallen zal de subsidie bijvoorbeeld lager of op nihil worden vastgesteld, of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen.
Als de subsidieontvanger niet aan de meldingsplicht voldoet, biedt artikel 4:49 Awb de wettelijke basis om subsidievaststelling zo nodig te wijzigen of volledig in te trekken.
Bij subsidies tot € 5.000 is het uitgangspunt dat deze direct worden vastgesteld. Dit betekent dat de subsidieontvanger na het uitvoeren van de activiteiten geen extra aanvraag meer hoeft in te dienen om de subsidie vast te stellen. Dit is niet alleen prettig voor de subsidieontvanger, maar betekent ook een vermindering van de administratieve lasten.
De meldingsplicht van artikel 11 borgt dat de subsidie niet ten onrechte of te hoog verstrekt wordt.
Bij subsidies tussen € 5.000 en € 50.000 is de subsidieontvanger wel verplicht om binnen 13 weken nadat de activiteiten zijn verricht een aanvraag tot vaststelling in te dienen. Het college stelt de subsidie definitief vast op basis van het inhoudelijk verslag en eventuele andere stukken.
Voor subsidies vanaf € 50.000 geldt ook de verplichting dat de subsidieontvanger binnen 13 weken nadat de activiteiten zijn verricht een aanvraag tot vaststelling indient. Aangezien de omvang van de subsidie hoger is, worden in dat geval meer bewijsstukken gevraagd. Sub c biedt het college de mogelijkheid om af te wijken van de voorgeschreven bewijsstukken.
In deze verordening wordt een nieuwe aanvraagmogelijkheid geïntroduceerd: de tender. Dit is een procedure waarin subsidieaanvragen niet worden beoordeeld volgens het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. Bij de tender wordt door middel van een onderlinge vergelijking van de aanvragen een keuze gemaakt. Het college publiceert vooraf het thema en de beleidsdoelstellingen waarvoor de tender geldt. Hierbij worden ook de beoordelingscriteria en wegingsfactoren om voor subsidie in aanmerking te komen vermeld. Organisaties dienen voor een bepaalde datum een subsidieaanvraag in. Het college beoordeelt alle aanvragen en maakt een rangschikking. De aanvragen die het beste bij het doel van de regeling aansluiten komen voor subsidieverstrekking in aanmerking, totdat het beschikbare bedrag is uitgeput.
Hoofdstuk 3 Structurele subsidies
Dit artikel regelt dat de bepalingen in hoofdstuk 3 alleen betrekking hebben op de structurele subsidies. Daarnaast bepaalt het artikel dat alle aanvragen voor een structurele subsidie volgens de bepalingen in hoofdstuk 3 worden behandeld, tenzij daarvan in een subsidieregeling uitdrukkelijk is afgeweken.
Verder bepaalt lid 1 onder b dat dat hoofdstuk 3 onverkort van toepassing is voor de subsidies die als een specifieke begrotingspost in de begroting zijn opgenomen. Het tweede lid biedt het college de mogelijkheid om hiervan in bijzondere gevallen af te wijken.
Artikel 15 Aanvraag en verlening
Lid 1 regelt wanneer de aanvraag uiterlijk moet zijn ingediend.
In lid 2 tot en met 5 wordt geregeld welke gegevens bij de aanvraag moeten worden ingediend. Het college kan bepalen dat er ook nog andere gegevens moeten worden overgelegd. Het uitgangspunt is dat alleen gegevens worden opgevraagd die ook daadwerkelijk voor de beoordeling van de subsidie noodzakelijk zijn.
In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een subsidieaanvraag. In de regel wordt een termijn van 8 tot 13 weken redelijk geacht, na ontvangst van een volledige aanvraag. In lid 6 is bepaald dat de beslissing uiterlijk voor aanvang van het boekjaar bekend wordt gemaakt.
De verplichtingen van de ontvanger van een structurele subsidie zijn opgenomen in artikel 16.
Lid 1, 4 en 5 hebben betrekking de wijze van administreren, de bewaartermijn, het verstrekken van inlichtingen en het verlenen van inzage.
In lid 2 is de meldingsplicht opgenomen, zoals toegelicht bij artikel 11.
Lid 3 vloeit voort uit artikel 4:71 lid 1 Awb. Het betreft de verplichting om aan het bestuursorgaan toestemming te vragen voor het uitvoeren van bepaalde handelingen. Hierbij moet onder meer gedacht worden aan het wijzigen van de statuten, het oprichten dan wel deelnemen aan een rechtspersoon of het ontbinden van de rechtspersoon. In de Awb is een limitatieve opsomming van deze handelingen opgenomen.
Naast de genoemde verplichtingen kan het college besluiten om aanvullende verplichtingen op te leggen. Dit is geregeld in lid 6.
Bij subsidies tot € 5.000 per kalenderjaar is het uitgangspunt dat deze direct worden vastgesteld. Dit betekent dat de subsidieontvanger na het uitvoeren van de activiteiten geen extra aanvraag meer hoeft in te dienen om de subsidie vast te stellen. Dit is niet alleen prettig voor de subsidieontvanger, maar betekent ook een vermindering van de administratieve lasten.
De meldingsplicht van artikel 16 lid 2 borgt dat de subsidie niet ten onrechte of te hoog verstrekt wordt.
Bij subsidies tussen € 5.000 en € 50.000 per kalenderjaar is de subsidieontvanger wel verplicht om binnen 13 weken nadat de activiteiten zijn verricht een aanvraag tot vaststelling in te dienen. Het college stelt de subsidie definitief vast op basis van het inhoudelijk verslag en eventuele andere stukken.
Voor subsidies vanaf € 50.000 per kalenderjaar geldt ook de verplichting dat de subsidieontvanger binnen 13 weken nadat de activiteiten zijn verricht een aanvraag tot vaststelling indient. Aangezien de omvang van de subsidie hoger is, worden in dat geval meer bewijsstukken gevraagd. Sub c biedt het college de mogelijkheid om af te wijken van de voorgeschreven bewijsstukken.
Artikel 18 Egalisatiereserve en bestemmingsreserve
Artikel 18 bepaalt dat het college ten aanzien van structurele subsidies in een subsidieregeling bepalingen op mag nemen met betrekking tot een egalisatiereserve en een bestemmingsreserve. Het egalisatiereserve is verankerd in artikel 4:72 Awb. Hiermee wordt een financiële buffer bedoeld, waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar. Het college kan bijvoorbeeld besluiten te regelen dat er grenzen aan een egalisatiereserve worden gesteld. En dat het meerdere wordt verrekend met de te verstrekken subsidie. Het doel hiervan is dat gemeentelijke subsidie dáár terecht komt waar dit ook nodig is.
Indien het college nadere regels vaststelt over de egalisatiereserve, zal dit gepaard gaan met regels over het mogen vormen van een bestemmingsreserve. Op basis hiervan kunnen met professionele instellingen bijvoorbeeld afspraken worden gemaakt over noodzakelijke onderhoudsinvesteringen.
Hoofdstuk 4 Overige bepalingen
Vooruitlopend op de subsidievaststelling, kan het college bij de subsidieverlening besluiten een of meerdere voorschotten te verlenen. Dit is alleen mogelijk indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de gesubsidieerde activiteiten zullen worden uitgevoerd en er een verplichting tot betaling zal worden vastgesteld.
Artikel 4:93 Awb biedt de mogelijkheid om een geldschuld te verrekenen met een bestaande vordering mits in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.
Artikel 21 beoogt aan dit vereiste te voldoen. In artikel 4:57 lid 3 Awb is al geregeld dat geldschulden kunnen worden verrekend met subsidies die aan dezelfde subsidieontvanger voor dezelfde activiteiten voor een ander tijdvak zijn verstrekt. Als over het jaar X subsidie wordt teruggevorderd, kan dit dus bijvoorbeeld worden verrekend met de subsidie voor dezelfde activiteiten over het jaar X+1. In de ASV 2017 wordt nu de mogelijkheid geboden om subsidies die worden teruggevorderd ook te verrekenen met opeisbare vorderingen van de subsidieontvanger. Denk hierbij bijvoorbeeld aan vorderingen die uit subsidies voor andere activiteiten voortvloeien, huur voor een gebouw, of vorderingen op grond van de Wet dwangsom.
Artikel 21 Wijzigen en intrekken subsidie
Deze bepalingen hangen samen met dezelfde situaties als bedoeld in de weigeringsgronden van artikel 8 lid 2 sub f, g en h. Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om niet alleen vooraf, maar ook nog op een later moment adequaat in te kunnen grijpen.
In dit artikel is de hardheidsclausule opgenomen. Hierin is bepaald dat het college gebonden is aan deze verordening en daarvan in principe niet kan afwijken.
Het college kan alleen afwijken indien er sprake is van:
De toepassing van de hardheidsclausule dient beperkt te blijven tot zeer bijzondere gevallen. De toepassing en motivering daarvan dient duidelijk uit de betreffende subsidiebeschikking en het onderliggend subsidiedossier te blijken.
Artikel 23 Inwerkingtreding en intrekking
Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.
Bij het vaststellen van een nieuwe verordening, is het van belang om vast te stellen welke regels wanneer van toepassing zijn. Dit komt de rechtszekerheid ten goede. Dit artikel voorziet hierin.
Wanneer een subsidieaanvraag vóór 1 januari 2017 wordt ingediend, wordt de aanvraag behandeld volgens de Algemene subsidieverordening Welzijn en evenementen 2013, de subsidieverordening Professionele instellingen gemeente Weert 2015 en de regels die hierop berusten. Dit is echter alleen het geval, indien alle activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd in 2016 plaatsvinden. Voor alle activiteiten die in 2017 en verder plaatsvinden, geldt de Algemene subsidieverordening Weert 2017. Dit geldt ook voor alle aanvragen om subsidie die vanaf 1 januari 2017 zijn ingediend.
De ASV 2017 treedt echter pas op 1 januari 2017 in werking. Vanaf die datum mogen pas besluiten worden genomen op grond van deze verordening. Gelet op de aanvraagtermijnen, zou dit in de praktijk tot een onwerkbare situatie kunnen leiden. Vandaar dat in lid 4 is geregeld dat de beslistermijn voor díe gevallen eenmalig wordt verlengd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2016-184626.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.