Verordening tot wijziging van de Afstemmingsverordening gemeente Arnhem 2015

 

 

Op 19 december 2016 heeft de gemeenteraad van de gemeente Arnhem de 'Verordening tot wijziging van de afstemmingsverordening gemeente Arnhem 2015' vastgesteld.

De Verordening tot wijziging van de afstemmingsverordening gemeente Arnhem 2015 treedt in werking op 1 januari 2017.

 

Inzien

De wijzigingsverordening en de Afstemmingsverordening kunt u vanaf 27 december 2016 inzien bij loket BWL. Ook zal deze verordening te raadplegen zijn via www.overheid.nl. De volledige tekst treft u hieronder aan.

 

DE RAAD VAN DE GEMEENTE ARNHEM;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 november , Cluster Beleid en Regie nummer: 2016.0.057.709;

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a en e, van de Participatiewet, artikel 35, aanhef en onderdeel a en c, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35, aanhef en onderdeel a en c, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,

 

besluit:

 

vast te stellen de

 

verordening tot wijziging van de AFSTEMMINGSVERORDENING GEMEENTE ARNHEM 2015 ;

 

Artikel I Wijziging Afstemmingsverordening

  • A.

    In de aanhef wordt 'gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a en e' gewijzigd in 'gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a en d'.

     

  • B.

    In artikel 1 komt de zin '- benadelingsbedrag: netto-uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.' te vervallen.

     

  • C.

    Artikel 4a komt te luiden:

    'Artikel 4a Boetes

    • 1.

      De bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a Participatiewet wordt bepaald op ten hoogste tien procent van het benadelingsbedrag, wanneer de oorzaak van de overtreding gelegen is in:

  • a.

    de complexiteit van de overheid;

  • b.

    het niet aankomen van informatie;

  • c.

    het (nog) niet beschikbaar zijn van informatie;

  • d.

    het subjectief onvermogen; vergissen, vergeten, misverstand of niet weten.

    • 2.

      Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing wanneer er sprake is van geringe termijnoverschrijdingen.'

       

  • D.

    Artikel 7 komt te luiden:

    'Artikel 7 Gedragingen Participatiewet

    Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

    a. eerste categorie:

    1°. het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet;

    2°. het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;

    3°. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;

    4°. het niet of onvoldoende medewerking verlenen aan activiteiten die samenhangen met de Wet taaleis Participatiewet als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet;

  • b.

    tweede categorie: het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.'

     

  • E.

    Artikel 8 komt te luiden:

    'Artikel 8 Gedragingen IOAW en IOAZ

    Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW of de artikelen 37 en 38 van de IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    eerste categorie: het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid, van de IOAZ;

  • b.

    tweede categorie: het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ.'

     

  • F.

    In artikel 9, eerste lid, komt onder verlettering van sub b en c tot sub a onderscheidenlijk b, de oorspronkelijke sub a te vervallen.

     

  • G.

    In artikel 9, eerste lid, onder a, wordt 'tweede' gewijzigd in 'eerste' en wordt, onder b, 'derde' gewijzigd in 'tweede'.

     

  • H.

    Artikel 12 komt te luiden:

    'Artikel 12 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

    1. Als een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet, in die zin dat het vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van die wet onverantwoord is besteed, wordt een verlaging opgelegd van 20% van de bijstandsnorm gedurende de periode dat, als gevolg van deze gedraging tot een hoger bedrag, eerder of langer een beroep op de bijstand wordt gedaan met een maximum van 12 maanden.

    • 2.

      Als een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet, in die zin dat geen of geen tijdige aanvraag wordt gedaan van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet die voorliggend is voor wat betreft de algemene bijstand, wordt een verlaging opgelegd van 100% gedurende een maand.

    • 3.

      Als een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet, in die zin dat voorafgaand aan de melding voor bijstand algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt behouden, wordt een verlaging opgelegd van 100% gedurende twee maanden.

    • 4.

      Als een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet, in die zin dat geen beroep meer kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete voor het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht wordt een verlaging opgelegd van 100% gedurende de eerste drie maanden gerekend vanaf de start van de verrekening.

    • 5.

      In afwijking van het vierde lid wordt de verlaging in de derde maand, gerekend vanaf de start van de verrekening, gematigd tot 20% indien belanghebbende redelijkerwijs niet kan beschikken over gelden ter hoogte van ten minste drie maal de toepasselijke bijstandsnorm, maar redelijkerwijs wel kan beschikken over gelden ter hoogte van twee maal de toepasselijke bijstandsnorm.

    • 6.

      In afwijking van het vierde lid wordt de verlaging in de tweede en derde maand, gerekend vanaf de start van de verrekening, gematigd tot 20% indien belanghebbende redelijkerwijs niet kan beschikken over gelden ter hoogte van ten minste twee maal de toepasselijke bijstandsnorm.

    • 7.

      In afwijking van het eerste tot en met het vierde lid wordt de bijzondere bijstand die is verleend op grond van artikel 35 van de Participatiewet in zijn geheel verlaagd indien het beroep op bijzondere bijstand het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.'

       

  • I.

    Aan artikel 14 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:

    '3 In afwijking van het eerste lid wordt de bijzondere bijstand die is verleend op grond van artikel 35 van de Participatiewet in zijn geheel verlaagd indien een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet, niet of onvoldoende nakomt, met dien verstande dat voor bijzondere bijstand die periodiek wordt verstrekt de verlaging gedurende een maand op de periodieke verstrekking wordt toegepast.'

     

  • J.

    Aan artikel 16 wordt een derde lid toegevoegd dat luidt als volgt:

    • '3.

      In afwijking van het eerste lid wordt:

  • a.

    als een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is opgelegd vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 7, sub b, onder 4° zich opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, de verlaging vastgesteld op 40% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden;

  • b.

    als een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is opgelegd vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 7, sub b, onder 4° zich voor een derde keer schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, de verlaging vastgesteld op 100% van de bijstandsnorm gedurende de periode dat de belanghebbende de tekortkoming niet herstelt.'

     

Artikel II Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

 

Arnhem, 19 december 2016

De griffier, De voorzitter,

Naar boven