Op 6 december 2016 heeft de gemeenteraad onderstaande verordeningen vastgesteld

  • 1

    Maatschappelijke ondersteuning gemeente Peel en Maas; Bijlage 1

  • 2

    Jeugdhulp gemeente Peel en Maas; Bijlage 2

  • 3

    Afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas; Bijlage 3

  • 4

    Individuele studietoeslag gemeente Peel en Maas; Bijlage 4

  • 5

    Tegenprestatie gemeente Peel en Maas; Bijlage 5

  • 6

    Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas; Bijlage 6

Daarnaast heeft de raad ingetrokken de verordening ‘Persoonsgebonden budget begeleid werken Wet sociale werkvoorziening gemeente Peel en Maas’ zoals vastgesteld op 4 januari 2010, met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2015. Deze verordeningen treden in werking op 1 januari 2017.

Bijlage 1

Verordening maatschappelijk ondersteuning GEMEENTE Peel en Maas

D E RAAD VAN DE GEMEENTE PEEL EN MAAS ,

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 oktober 2016;

Gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

Overwegende dat het noodzakelijk is om burgers te ondersteunen als zij dusdanige beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid dat zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

Overwegende dat het noodzakelijk is om burgers met psychische of psychosociale problemen en belanghebbenden die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

Overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot ondersteuning;

BESLUIT

vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Peel en Maas

HOOFDSTUK 1: BEGRIPPEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a)

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de burger daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken. Een voorziening is algemeen gebruikelijk indien de volgende criteria van toepassing zijn:

      • a.

        De voorziening is niet speciaal voor gehandicapten bedoeld;

      • b.

        De voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar (geen revalidatievakhandel);

      • c.

        De voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten.

    • b)

      bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

    • c)

      burger: persoon met een ondersteuningsvraag, zijnde de cliënt zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

    • d)

      Ondersteuningsplan: schriftelijk verslag van de gesprekken en afspraken in de onderzoeksfase;

    • e)

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • f)

      ingezetene: burger die hoofdverblijf heeft in de gemeente Peel en Maas;

    • g)

      melding: het kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • h)

      persoonlijk plan: plan waarin de burger de omstandigheden, bedoeld in art. 2.3.2, vierde lid, onderdelen a t/m 9 van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest aangewezen is;

    • i)

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • j)

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het uitvoeringsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2: MELDING, ONDERZOEK EN AANVRAAG

Artikel 2. Melding

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een burger vormvrij bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de melding en maakt, indien nodig, zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliënt ondersteuning

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van kostenloze cliëntondersteuning.

  • 2.

    Het college wijst de burger en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek: indienen persoonlijk plan

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de burger en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaft de burger het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De burger verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage

  • 3.

    Als de burger genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de burger afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Het college informeert de burger over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen. In overleg kan deze termijn worden aangepast.

  • 5.

    Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 5 van deze verordening.

Artikel 5. Onderzoek

  • 1.

    De onderzoeksfase bestaat uit zoveel als nodig en zo weinig als mogelijk persoonlijke gesprekken om de situatie van de burger helder te krijgen. Het gesprek of de gesprekken worden gevoerd met de burger, dan wel zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie en/of clientondersteuner.

  • 2.

    De factoren, genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek of de gesprekken als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Tijdens het gesprek of de gesprekken wordt aan de burger dan wel diens vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 4.

    Het college wijst de burger dan wel zijn vertegenwoordiger op de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 8 in te dienen.

Artikel 6. Verslag: ondersteuningsplan

  • 1.

    Het college verstrekt de burger dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder een verslag van het gesprek of de gesprekken als bedoeld in het eerste lid van artikel 5. Deze schriftelijke weergave vormt het ondersteuningsplan.

  • 2.

    Als de burger in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening wordt dit opgenomen in het ondersteuningsplan.

Artikel 7. Advisering

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:

  • a.

    Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

  • b.

    Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:

  • a.

    Het een melding of aanvraag betreft van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad cq met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 5 is gevoerd.

  • b.

    Het een melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 5 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden.

  • c.

    Het college dat overigens gewenst vindt.

Artikel 8. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

  • 2.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens een burger bij het college worden ingediend. Een ondersteuningsplan kan, indien de burger dit wenst, worden beschouwd als aanvraagformulier.

  • 3.

    De burger die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening, verstrekt het college desgevraagd terstond een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

HOOFDSTUK 3: MAATWERKVOORZIENING

Artikel 9. Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een burger komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

  • a.

    ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan de burger niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de burger deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

  • 1.

    op eigen kracht;

  • 2.

    met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

  • 3.

    met gebruikmaking van algemene (gebruikelijke) voorzieningen

De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in hoofdstuk 2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de burger in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of

  • a.

    ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de burger met psychische of psychosociale problemen en de burger die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de burger deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

  • 1.

    op eigen kracht;

  • 2.

    met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

  • 3.

    met gebruikmaking van algemene (gebruikelijke) voorzieningen.

De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in hoofdstuk 2 onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de burger aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de burger in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

1.Als van een noodzakelijke maatwerkvoorziening meerdere varianten qua compensatie adequaat zijn, verstrekt het college de goedkoopste.

Artikel 10. Algemene voorwaarden, verplichtingen en weigeringsgronden

  • 1.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

  • a.

    indien de burger aanspraak kan maken op enige andere passende voorziening of dienst op grond van andere wet- of regelgeving;

  • b.

    voor zover de burger op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de hulpvraag kan invullen;

  • c.

    voor zover de burger met gebruikmaking van algemene voorzieningen in de hulpvraag kan voorzien;

  • d.

    indien de benodigde voorziening voor de burger algemeen gebruikelijk is;

  • e.

    indien het een voorziening betreft die de burger vóór de datum van de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

  • f.

    voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan burger al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de burger zijn toe te rekenen, of tenzij burger geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

  • g.

    voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht

  • h.

    indien de burger tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond.

  • 1.

    Een burger is verplicht om zorgvuldig met de aan hem verstrekte voorziening om te gaan.

  • 2.

    Het college is bevoegd om overige, bijzondere, voorwaarden en verplichtingen op te leggen.

  • 3.

    Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt:

  • a.

    Als deze niet langdurig noodzakelijk is;

  • b.

    Indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Peel en Maas

Artikel 11. Specifieke voorwaarden, verplichtingen en weigeringsgronden

  • 1.

    In de kernen waar een algemene voorziening Hulp bij het Huishouden is, wordt geen maatwerkvoorziening Hulp bij het huishouden verstrekt, tenzij er meer dan 3 uur per week hulp nodig is;

  • 2.

    Het primaat voor een woningaanpassing ligt bij verhuizen, tenzij verhuizen naar een geschikte woning niet de goedkoopst passende oplossing biedt voor de burger .

  • 3.

    Geen woningaanpassing wordt verstrekt:

  • a.

    voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • b.

    ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen en gehuurde kamers;

  • c.

    indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

  • d.

    indien de burger niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 1.

    Indien een woningaanpassing bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning, kan het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien dit de goedkoopst adequate oplossing is en daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

  • 2.

    Voor de kosten van een verhuizing kan slechts een maatwerkvoorziening worden verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 3.

    De verstrekking van een persoonsgebonden budget voor verhuiskosten vindt slechts plaats indien sprake is van een acute, niet voorzienbare verhuizing en men niet in staat is geweest hiervoor (voldoende) te reserveren.

  • 4.

    Een sportvoorziening wordt verstrekt wanneer het voor de burger zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening.

  • 5.

    De verstrekking van vervoershulpmiddelen geschiedt enkel wanneer de kosten van de voorziening de kosten van de algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening (auto of fiets) te boven gaan.

  • 6.

    De vervoersvoorziening collectief vervoer wordt verstrekt mits er voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    Er is sprake van noodzakelijk vervoer;

  • b.

    De vervoersbehoefte kan niet met een adequatere oplossing, bijvoorbeeld op basis van maatwerk een scootmobiel of aangepaste fiets, worden opgelost.

  • c.

    Er is geen sprake van bovenlokaal vervoer waarbij gebruik kan worden gemaakt van Valys.

Artikel 1 2 . Beschikking

  • 1.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening geeft het college een beschikking af.

  • 2.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

3 Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

  • a.

    welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

  • b.

    de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

  • c.

    of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • d.

    wat de omvang van de ondersteuning bedraagt;

  • e.

    welke aanbieder(s) worden ingezet.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget (pgb) vermeldt de beschikking in ieder geval:

  • a.

    aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;

  • b.

    wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

  • c.

    wat de duur is van de verstrekking waarop het persoonsgebonden budget betrekking heeft;

  • d.

    de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget,

  • e.

    of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

Artikel 1 3 . Persoonsgebonden budget ( Pgb )

  • 1.

    De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de situatie van de burger qua compensatie goedkoopste adequate voorziening in natura en is toereikend voor de aanschaf daarvan.

  • 2.

    Voor zover dit geen onderdeel is van het pgb, kan het bedrag worden aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

  • 3.

    De burger aan wie een pgb wordt verstrekt kan ondersteuning betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, mits:

  • a.

    deze persoon een lager tarief betaald krijgt voor zijn diensten dan het door het college vastgestelde tarief. Dit lagere tarief wordt door het college in de nadere regels vastgesteld;

  • b.

    deze persoon heeft aangegeven dat de ondersteuning voor hem niet tot overbelasting leidt;

  • c.

    tussenpersonen of belangbehartigers niet uit het pgb worden betaald.

  • 1.

    Een pgb dient door de burger binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het beoogde resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels vast over de hoogte van het pgb.

Artikel 1 4 . Controle

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de controle op het gebruik of de besteding van de verstrekte voorziening.

Artikel 1 5 . Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een burger aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

  • a.

    de burger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de burger niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen; de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

  • c.

    de burger niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

  • d.

    de burger de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 1.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de burger opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de burger en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 3.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 4.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 5.

    Het college kan uit het oogpunt van de kwaliteit van de geleverde zorg nadere regels vaststellen voor de besteding van het pgb.

HOOFDSTUK 4: BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 1 6 . Bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Een burger kan een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een pgb.

  • 2.

    De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 3.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt of

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

  • 4.

    De kostprijs van een pgb is gelijk aan het verstrekte bedrag.

  • 5.

    De bedragen die gelden voor een bijdrage in de kosten zijn gelijk aan de maximale eigen bijdrage zoals genoemd in het uitvoeringsbesluit.

  • 6.

    De bijdrage in de kosten van de maatwerkvoorziening worden door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 7.

    Als een maatwerkvoorziening in natura of via een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige burger is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

  • a.

    de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

  • b.

    degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een burger.

  • 1.

    In afwijking van het vorige lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd indien de ouders van het gezag over de burger zijn ontheven of ontzet.

  • 2.

    De eigen bijdrage is verschuldigd zolang de maatwerkvoorziening wordt verstrekt.

Artikel 17. Bijdrage in de kosten voor algemene voorzieningen

  • 1.

    Voor de volgende algemene voorzieningen is de burger een bijdrage in de kosten verschuldigd:

  • a.

    dorpsvervoer;

  • b.

    hulp bij het huishouden;

  • c.

    dorpsdagvoorzieningen;

  • d.

    maaltijdvoorziening;

  • e.

    Kesje 6;

  • 1.

    De bijdrage in de kosten van:

  • a.

    het dorpsvervoer bedraagt maximaal € 1,50 per rit binnen Peel en Maas;

  • b.

    hulp bij het huishouden bedraagt € 10 per uur;

  • c.

    de dorpsdagvoorziening bedraagt € 9 per dag;

  • d.

    de maaltijdvoorziening bedraagt de volledige kostprijs:

  • e.

    Kesje 6 bedraagt € 5 per keer

  • 1.

    Kwijtschelding op de bijdrage voor de dorpsdagvoorziening is mogelijk voor burgers:

    • a.

      met een uitkering op grond van de Participatiewet en/of;

    • b.

      periodieke bijzondere bijstand en/of;

    • c.

      die toegelaten zijn tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) en/of;

    • d.

      die toegelaten zijn tot de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs).

    • e.

      Indien sub a. tot en met d. van dit artikel niet van toepassing zijn, kan op basis van een draagkrachtberekening worden bepaald of in bepaalde situaties een korting of kwijtschelding mogelijk is.

  • 4.

    Op de bijdrage voor hulp bij het huishouden krijgen burgers de volgende korting:

Bijdrageplichtig inkomen = verzamelinkomen van 2014+8% van grondslag sparen en beleggen in 2014

HOOFDSTUK 5: KWALITEIT EN VEILIGHEID

Artikel 1 8 . Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    De kwaliteit van de ondersteuning en zorg in natura wordt geborgd door inzet van beroepskrachten die past bij de mate van kwetsbaarheid van de deelnemers en gebruikers.

  • 2.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de burger;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van ondersteuning en zorg;

    • c.

      het erop toezien dat beroepskrachten over voldoende deskundigheid beschikken en tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de kwaliteit van voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten die deze verstrekken.

  • 4.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op het voldoen aan het gestelde in lid 1,2, en 3 door periodieke overleggen met de aanbieders, periodiek ervaringsonderzoek onder deelnemers en gebruikers en het zo nodig in overleg met de burger ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 1 9 . Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden.

  • 1.

    In het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven voor door derden te leveren diensten, houdt het college in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van personeel.

  • 1.

    In het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven voor door derden te leveren overige voorzieningen, houdt het college in ieder geval rekening met:

  • a.

    de marktprijs van de voorziening en

  • b.

    de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

  • 1.

    aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

  • 2.

    instructie over het gebruik van de voorziening;

  • 3.

    onderhoud van de voorziening en

  • 4.

    verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 20 . Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Het college treft met inachtneming van hetgeen daarover in de wet is bepaald een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

HOOFDSTUK 6: WAARDERING MANTELZORGERS

Artikel 21 . Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt in de nadere regels waaruit de jaarlijkse blijk van waardering van mantelzorgers van burgers in de gemeente bestaat.

HOOFDSTUK 7: K LACHTEN , MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK

Artikel 22 . Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van burgers ten aanzien van de voorzieningen die het onderwerp zijn van de met hen door de gemeente gesloten raamcontracten.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een periodiek ervaringsonderzoek onder deelnemers en gebruikers.

Artikel 2 3 . Medezeggenschap bij aanbieders

  • 1.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van burgers over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de maatwerkvoorzieningen die het onderwerp zijn van de met hen door de gemeente gesloten raamcontracten.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 2 4 . Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In de verordening die betrekking heeft op co-creatie, meespraak en advisering in het sociale domein is bepaald hoe ingezetenen betrokken worden bij het beleid.

HOOFDSTUK 8: OVERGANGSRECHT EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 2 5 . Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt ten minste eenmaal per jaar geëvalueerd. Het college zendt een rapportage over het gevoerde beleid en de effecten daarvan aan de gemeenteraad.

Artikel 2 6 . Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de burger afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 2 7 . Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning Peel en Maas, vastgesteld door de raad op 14 oktober 2014, wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een burger houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de onder lid 1 genoemde verordening totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Maatschappelijke ondersteuning 2014 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Van het in lid 3 gestelde kan ten gunste van de burger worden afgeweken.

  • 5.

    Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2014 Peel en Maas, geschiedt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2014 Peel en Maas die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

  • 6.

    Van het in lid 5 gestelde kan ten gunste van de burger worden afgeweken.

Artikel 2 8 . Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als ”Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Peel en Maas”.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 6 december 2016.

De griffier, de voorzitter,

drs. A.G. Joosten W.J.G. Delissen-van Tongerlo

Bijlage 2

DE RAAD VAN DE GEMEENTE PEEL EN MAAS

Gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders nr. 43 – 9.1.

Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet.

Gelet op het bepaalde in de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet.

Overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt; en dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

Overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

Gehoord de beraadslagingen.

BESLUIT

Vast te stellen de volgende verordening:

Verordening jeugdhulp

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand diepgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders;

    • b.

      andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, niet vallend onder de wet;

    • c.

      individuele voorziening: een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt op basis van een besluit;

    • d.

      persoonsgebonden budget ( pgb ): het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of ouder, dat hem in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

    • e.

      Veilig Thuis: het regionale advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

    • f.

      wet: Jeugdwet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht en de Wet bescherming persoonsgegevens.

Hoofdstuk 2. V oorzieningen

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    De volgende algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

  • a.

    De gezinscoach;

  • b.

    Veilig Thuis (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en Huiselijk Geweld);

  • c.

    Crisisdienst voor spoedeisende jeugdhulp;

  • d.

    Kindertelefoon;

  • e.

    Cliëntondersteuning;

  • f.

    Vertrouwenspersoon.

  • 1.

    De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

  • a.

    Persoonlijke verzorging;

  • b.

    Begeleiding;

  • c.

    Behandeling;

  • d.

    Logeren:

  • e.

    Wonen (zonder behandeling)

  • f.

    Verblijf met behandeling

  • g.

    Jeugdzorgplus;

  • 1.

    Het college kan bij nadere regels vaststellen welke algemene en individuele voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

H o ofdstuk 3 . Procedure

Artikel 3 . Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een individuele voorziening kan door of namens een belanghebbende schriftelijk worden ingediend bij het college.

  • 2.

    Als een individuele voorziening in natura niet passend wordt geacht, kunnen de jeugdige of zijn ouders in de aanvraag vermelden een persoonsgebonden budget te wensen. Daarbij geven de jeugdige of zijn ouders in ieder geval aan:

    • a.

      wat de voorgenomen uitvoering van de individuele voorziening is, inclusief uitvoerder en kosten;

    • b.

      wat de kwalificaties van de uitvoerder zijn, en;

    • c.

      waarom het aanbod van de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder niet passend is naar het oordeel van de jeugdige of zijn ouders.

  • 3.

    Als de jeugdhulp betrekking heeft op een ander dan de aanvrager, behoeft de aanvraag de instemming van de jeugdige of zijn ouders waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 4.

    Heeft de aanvraag betrekking op een minderjarige:

    • d.

      die jonger is dan 12 jaren, of;

    • e.

      die ouder is dan 12 jaren en niet in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake,

dan is niet de instemming van de minderjarige vereist, maar van diens wettelijke vertegenwoordiger.

  • 1.

    Heeft de aanvraag betrekking op een minderjarige die de leeftijd van 12 maar nog niet die van 16 jaren heeft bereikt, dan behoeft de aanvraag de instemming van zowel de minderjarige als de wettelijke vertegenwoordiger, mits de minderjarige in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Weigert de wettelijke vertegenwoordiger in te stemmen met de aanvraag, dan zal het college de aanvraag toch in behandeling nemen als de jeugdhulp voor de minderjarige kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de minderjarige te voorkomen, alsmede indien de minderjarige ook na de weigering van de toestemming de jeugdhulp weloverwogen blijft wensen.

  • 2.

    Degenen die een aanvraag indienen voor een individuele voorziening, verstrekken het college in ieder geval een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening.

Artikel 4 . Toegang en b esluit

  • 1.

    Het college legt de beslissing omtrent het al dan niet verlenen van een individuele voorziening vast in een beschikking.

  • 2.

    Het college neemt het besluit als bedoeld in het eerste lid op grond van de aanvraag als bedoeld in artikel 3 en het onderzoek als bedoeld in artikel 6.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende voorziening. Het college legt de beslissing omtrent de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk, doch in ieder geval binnen vier weken na de start van de hulp, vast in een beschikking.

  • 4.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is. Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.

  • 5.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Tevens draagt het college zorg voor de inzet van jeugdhulp die de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) of de selectiefunctionaris van de JJI nodig acht bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing. Hiervoor verleent het college geen beschikking.

Artikel 5. Inhoud b eschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke individuele voorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • e.

      aan welk resultaat het pgb moet worden besteed;

    • f.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • g.

      de hoogte van het pgb en hoe deze is bepaald;

    • h.

      de duur van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • i.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Artikel 6 . Onderzoek

  • 1.

    Het college onderzoekt zo spoedig mogelijk en voor zover nodig in het kader van de hulpvraag:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige of zijn ouders en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om de hulpvraag te beantwoorden door het inzetten van een algemene voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

  • 2.

    Het college kan, met instemming van de jeugdige of zijn ouders, informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts of het onderwijs, en met deze in gesprek gaan over de meest aangewezen hulp.

  • 3.

    Wanneer een individuele voorziening aangewezen is, wordt de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.

Artikel 7 . Criteria individuele voorzieningen

  • 1.

    Jeugdigen of ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover:

    • a.

      zij op eigen kracht, met gebruikelijke zorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag;

    • b.

      zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag door gebruik te maken van een algemene voorziening, of;

    • c.

      zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag door gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de algemene criteria, zoals genoemd in het eerste lid, of ter bepaling van specifieke criteria voor bepaalde individuele voorzieningen.

Artikel 8 . Aanvullende criteria pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de desbetreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening in natura en is toereikend voor de aanschaf daarvan.

  • 2.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, mits:

    • a.

      deze persoon een lager tarief betaald krijgt voor zijn diensten dan het door het college vastgestelde tarief. Dit lagere tarief wordt door het college in de in het derde lid bedoelde nadere regels vastgesteld;

    • b.

      deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de jeugdige of ouder voor hem niet tot overbelasting leidt;

    • c.

      tussenpersonen of belangbehartigers niet uit het pgb worden betaald.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast over de hoogte van het pgb en de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Hoofdstuk 4. Gegevensverwerking

Artikel 9 . Privacy

  • 1.

    Het college verwerkt geen persoonsgegevens van een jeugdige of ouder, tenzij dit voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is.

  • 2.

    Het college verwerkt geen persoonsgegevens betreffende een jeugdige of ouder, zonder daartoe toestemming te verkrijgen van de jeugdige of ouder.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan het college persoonsgegevens van een jeugdige of ouder verwerken zonder daartoe de toestemming te hebben verkregen, wanneer daarmee tegemoet gekomen wordt aan een spoedeisend belang van de jeugdige of zijn ouder of een wettelijke plicht.

  • 4.

    Het college legt de afspraken over het verwerken van persoonsgegevens vast in een protocol.

Hoofdstuk 5. Herziening, intrekking, terugvordering en controle

Artikel 1 0 . Herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van de wet en deze verordening, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een besluit op grond van het tweede lid heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

  • 4.

    Een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat het budget binnen 6 maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 1 1 . Controle

  • 1.

    Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt dan wel besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot deze controle.

Hoofdstuk 6. Afstemming met andere voorzieningen

Artikel 1 2 . Gezondheidszorg

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6 eerste lid, onderdeel g van de wet en artikel 4 lid 4 van deze verordening, plaatsvindt.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de huisartsen, de medisch specialisten, de jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de wijze waarop de verwijzing naar een individuele voorziening bekrachtigd wordt in een besluit van het college als bedoeld in artikel 4 lid 4 van deze verordening.

  • 3.

    Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die in behandeling zijn en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijke kader.

Artikel 1 3 . Gecertificeerde instellingen

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de aansluiting tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2 en de gecertificeerde instellingen.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over:

    • a.

      het overleg over de aangewezen jeugdhulp in het kader van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel 3.5 lid 1 van de wet,

    • b.

      het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

    • c.

      de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt,

    • d.

      wanneer en onder welke voorwaarden de gecertificeerde instelling budgethouder van een persoonsgebonden budget kan zijn namens de jeugdige en zijn ouders,

    • e.

      hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling meent dat niet gecontracteerde jeugdhulp ingezet dient te worden,

  • 3.

    Het college en de gecertificeerde instelling leggen de afspraken als bedoeld in het tweede lid vast in een protocol als bedoeld in artikel 3.5 lid 3 lid van de wet.

Artikel 1 4. Justitiedomein

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de wet.

  • 2.

    Het college en de betrokken instellingen nemen de afspraken zoals bedoeld in het eerste lid op in het protocol zoals bedoeld in artikel 13 lid 3 van deze verordening en het protocol bedoeld in artikel 3.1 lid 5 van de wet.

Artikel 1 5 . Voorschoolse voorzieningen

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de (brancheorganisatie van) instellingen voor peuterspeelzaalwerk en kinderopvang over:

    • a.

      de afstemming tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2 en de voorschoolse voorzieningen;

    • b.

      de afstemming, voor zover en indien noodzakelijk, bij het toekennen van individuele voorzieningen voor jeugdigen en hun ouders,

    • c.

      de terugkoppeling over de voortgang en resultaten van de individuele voorzieningen,

    • d.

      de gezamenlijke zorgarrangementen en de toegang hiertoe.

  • 2.

    Het college en de instellingen voor peuterspeelzaalwerk en kinderopvang leggen de afspraken als bedoeld in het eerste lid vast in samenwerkingsafspraken.

Artikel 1 6 . Veilig Thuis

Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en individuele voorzieningen.

Artikel 17 . Onderwijs

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de samenwerkingsverbanden primair en voortgezet onderwijs en de schoolbesturen speciaal onderwijs over:

    • a.

      de afstemming tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2, leerplicht en het onderwijs en de onderwijsvoorzieningen op de scholen,

    • b.

      de afstemming, voor zover en indien noodzakelijk, bij het toekennen van individuele voorzieningen voor leerlingen en hun ouders,

    • c.

      de terugkoppeling over de voortgang en resultaten van de individuele voorzieningen,

    • d.

      de gezamenlijke onderwijszorgarrangementen en de toegang hiertoe.

  • 2.

    Het college en de samenwerkingsverbanden primair en voortgezet onderwijs leggen de afspraken als bedoeld in het eerste lid vast in samenwerkingsafspraken.

Hoofdstuk 7. Verhouding prijs en kwaliteit

Artikel 18 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • a.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • b.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • c.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg en

  • d.

    kosten voor bijscholing van het personeel

Hoofdstuk 8. Vertrouwenspersoon, klachten en medezeggenschap

Artikel 19 . Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 20 . Klachtregeling

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de behandeling van klachten over gedragingen van de overheid ziet het college erop toe dat bij alle jeugdhulpaanbieders en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering die worden ingezet en waarvoor zij verantwoordelijk is een klachtenregeling geldt voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

Artikel 21 . Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In de verordening die betrekking heeft op co-creatie, meespraak en advisering Sociaal Domein is bepaald hoe ingezetenen betrokken worden bij het beleid.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 22 . Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt periodiek geëvalueerd. Het college zendt een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid aan de gemeenteraad.

Artikel 23 . H ardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen betreffende de uitvoering van deze verordening, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 2 4 . Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening jeugdhulp Peel en Maas, vastgesteld in de raadsvergadering van 14 oktober 2014, wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een jeugdige of ouder houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening jeugdhulp Peel en Maas, vastgesteld in de raadsvergadering van 14 oktober 2014, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening jeugdhulp Peel en Maas, vastgesteld in de raadsvergadering van 14 oktober 2014, en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

Artikel 25 . Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp Peel en Maas.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: 6 december 2016

De raad van de gemeente Peel en Maas,

de griffier, de voorzitter,

drs. A.G. Joosten W.J.G. Delissen-van Tongerlo

Bijlage 3

DE RAAD VAN DE GEMEENTE PEEL EN MAAS

Gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders nr. 43 – 9.1.

Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet.

Gelet op het bepaalde in 8a, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet;

Gehoord de beraadslagingen.

BESLUIT

Vast te stellen de volgende verordening:

Verordening individuele studietoeslag gemeente Peel en Maas

Artikel 1 Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 2 Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon

Het college oordeelt of een persoon niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie. Het college kan hiertoe een advies inwinnen.

Artikel 3 Eenmaal per periode individuele studietoeslag verlenen

Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 12 maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.

Artikel 4 Hoogte individuele studietoeslag

Het college stelt jaarlijks de hoogte van de individuele studietoeslag vast op basis van de door het rijk beschikbaar gestelde budgettaire ruimte.

Artikel 5 Betaling individuele studietoeslag

Een individuele studietoeslag wordt maandelijks uitbetaald gelijke delen. Indien de studie wordt gestaakt dan stopt de periodieke betaling van de individuele studietoeslag.

Artikel 6 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017;

  • 2.

    De verordening individuele studietoeslag gemeente Peel en Maas d.d. 14 oktober 2014 wordt met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken.

Artikel 7 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6 eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele studietoeslag gemeente Peel en Maas.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: 6 december 2016

De raad van de gemeente Peel en Maas,

de griffier, de voorzitter,

drs. A.G. Joosten W.J.G. Delissen-van Tongerlo

Toelichting Verordening individuele studietoeslag gemeente Peel en Maas

De Invoeringswet Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuele studietoeslag. Hiermee krijgt het college de mogelijkheid mensen, van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft.

Mensen met een arbeidshandicap hebben volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan (TK 2013-2014, 33 161, nr. 125, p. 2).

De individuele studietoeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5, onderdeel d, van de Participatiewet). De individuele studietoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen.

Verordeningsplicht

De Invoeringswet Participatiewet legt de gemeenteraad de verplichting op in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag (artikel 8, derde lid, van de Participatiewet).

Discretionaire bevoegdheid

Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college aan personen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, een individuele studietoeslag kan toekennen, maar hiertoe niet is gehouden. Het college kan in beleidsregels aangeven of bepaalde groepen niet in aanmerking komen voor een studietoeslag. Het college kan in plaats daarvan - en in aanvulling op artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet - in beleidsregels aangeven wie, wanneer en op grond van welke nadere voorwaarden recht heeft op een individuele studietoeslag.

V oorwaarden

Een persoon die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet spreekt overigens zowel over verzoek als aanvraag. Het college kan op een dergelijk verzoek – gelet op de individuele omstandigheden van een persoon - een individuele studietoeslag verlenen. Hiervoor is vereist dat deze persoon op de datum van de aanvraag:

  • 18 jaar of ouder is;

  • recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft;

  • en een persoon is van wie is vastgesteld dat hij met arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

Dat een persoon recht moet hebben op studiefinanciering of een WTOS-tegemoetkoming, betekent niet dat deze persoon ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het recht op studiefinanciering bestaat, afhankelijk van iemands gekozen opleiding, leeftijd en inkomen. Of van dit recht gebruik gemaakt wordt is niet in de Participatiewet geregeld en is geen vereiste voor het ontvangen van een individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet. Voor het recht op een individuele studietoeslag is het dan ook voldoende dat een persoon recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming. De persoon zal - als aanvrager van de toeslag - aannemelijk moeten maken dat hij recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming heeft, bijvoorbeeld door een beschikking van DUO of door een bewijs van inschrijving bij een bepaalde opleiding te overleggen.

De artikelen 12, 43, 49 en 52 van de Participatiewet zijn niet van toepassing bij verlening van de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). De aanvraag moet worden ingediend bij het college. Een individuele studietoeslag kan niet als lening worden verstrekt als een persoon met de studietoeslag schulden wil aflossen. Artikel 49 van de Participatiewet is namelijk niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Ook artikel 52 van de Participatiewet is niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Dit maakt dat de individuele studietoeslag niet kan worden verstrekt in de vorm van een voorschot.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 I ndienen verzoek

Een verzoek om een individuele studietoeslag kan worden ingediend door personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet. Dit betreft personen die het college ondersteunt bij arbeidsinschakeling:

  • personen die algemene bijstand ontvangen;

  • personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c, en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend;

  • personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;

  • personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet;

  • personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers,

  • personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en.

  • niet-uitkeringsgerechtigden.

Het college kan aan deze personen, op een daartoe strekkend verzoek, een individuele studietoeslag verlenen (artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet). Een persoon dient op datum van de aanvraag aan de voorwaarden te voldoen zoals genoemd in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 van de Awb).

Om onduidelijkheid te voorkomen omtrent de wijze waarop het verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet moet worden ingediend, bepaalt artikel 1 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele studietoeslag zoals bedoeld in artikel 36b van de Participatiewet.

Artikel 2 Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon

Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet regelt in welke gevallen het college op verzoek van een persoon, gelet op diens individuele omstandigheden, een individuele studietoeslag kan verlenen. Dit is het geval indien een persoon op de datum van de aanvraag:

  • 18 jaar of ouder is;

  • recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft; en

  • een persoon is van wie is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

Met betrekking tot het laatst genoemde criterium kan het college extern advies inwinnen. Dit kan bijvoorbeeld bij de adviseur die ook in het kader van de loonkostensubsidie adviseert over de loonwaardebepaling. Het gaat immers om advies met betrekking tot het oordeel of een persoon niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

Artikel 3 Eenmaal per periode individuele studietoeslag verlenen

Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 12 maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.

Artikel 4 Hoogte individuele studietoeslag

In artikel 4 van deze verordening is de hoogte van de individuele studietoeslag geregeld. Hierbij wordt de studietoeslag per persoon die voldoet aan de voorwaarden toegekend.

Is sprake van gehuwden die allebei afzonderlijk voldoen aan de voorwaarden voor een individuele studietoeslag, dan komen zij afzonderlijk in aanmerking voor een individuele studietoeslag.

Artikel 5 Betaling individuele studietoeslag In dit artikel wordt de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag geregeld.

Een persoon moet op de datum van de aanvraag voldoen aan de in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. Als een persoon op enig moment na de aanvraag hier niet meer aan voldoet heeft dat gevolgen voor het recht op een individuele studietoeslag.

Na de periode van 12 maanden kan een persoon opnieuw in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag. Dit volgt uit artikel 3 van deze verordening

Artikel 6 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 7 Overgangsbepaling

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 8 Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel van deze verordening neergelegd. Om het gebruik van regionaal vervaardigde formulieren en brieven mogelijk te maken, wordt in de citeertitel de naam van de gemeente niet genoemd

Bijlage 4

DE RAAD VAN DE GEMEENTE PEEL EN MAAS

Gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders nr. 43 – 9.1.

Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet.

Gelet op het bepaalde in 8a, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet;

Gehoord de beraadslagingen.

BESLUIT

Vast te stellen de volgende verordening:

Verordening individuele studietoeslag gemeente Peel en Maas

Artikel 1 Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 2 Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon

Het college oordeelt of een persoon niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie. Het college kan hiertoe een advies inwinnen.

Artikel 3 Eenmaal per periode individuele studietoeslag verlenen

Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 12 maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.

Artikel 4 Hoogte individuele studietoeslag

Het college stelt jaarlijks de hoogte van de individuele studietoeslag vast op basis van de door het rijk beschikbaar gestelde budgettaire ruimte.

Artikel 5 Betaling individuele studietoeslag

Een individuele studietoeslag wordt maandelijks uitbetaald gelijke delen. Indien de studie wordt gestaakt dan stopt de periodieke betaling van de individuele studietoeslag.

Artikel 6 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017;

  • 2.

    De verordening individuele studietoeslag gemeente Peel en Maas d.d. 14 oktober 2014 wordt met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken.

Artikel 7 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6 eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele studietoeslag gemeente Peel en Maas.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: 6 december 2016

De raad van de gemeente Peel en Maas,

de griffier, de voorzitter,

drs. A.G. Joosten W.J.G. Delissen-van Tongerlo

Toelichting Verordening individuele studietoeslag gemeente Peel en Maas

De Invoeringswet Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuele studietoeslag. Hiermee krijgt het college de mogelijkheid mensen, van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft.

Mensen met een arbeidshandicap hebben volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan (TK 2013-2014, 33 161, nr. 125, p. 2).

De individuele studietoeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5, onderdeel d, van de Participatiewet). De individuele studietoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen.

Verordeningsplicht

De Invoeringswet Participatiewet legt de gemeenteraad de verplichting op in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag (artikel 8, derde lid, van de Participatiewet).

Discretionaire bevoegdheid

Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college aan personen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, een individuele studietoeslag kan toekennen, maar hiertoe niet is gehouden. Het college kan in beleidsregels aangeven of bepaalde groepen niet in aanmerking komen voor een studietoeslag. Het college kan in plaats daarvan - en in aanvulling op artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet - in beleidsregels aangeven wie, wanneer en op grond van welke nadere voorwaarden recht heeft op een individuele studietoeslag.

V oorwaarden

Een persoon die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet spreekt overigens zowel over verzoek als aanvraag. Het college kan op een dergelijk verzoek – gelet op de individuele omstandigheden van een persoon - een individuele studietoeslag verlenen. Hiervoor is vereist dat deze persoon op de datum van de aanvraag:

  • 18 jaar of ouder is;

  • recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft;

  • en een persoon is van wie is vastgesteld dat hij met arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

Dat een persoon recht moet hebben op studiefinanciering of een WTOS-tegemoetkoming, betekent niet dat deze persoon ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het recht op studiefinanciering bestaat, afhankelijk van iemands gekozen opleiding, leeftijd en inkomen. Of van dit recht gebruik gemaakt wordt is niet in de Participatiewet geregeld en is geen vereiste voor het ontvangen van een individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet. Voor het recht op een individuele studietoeslag is het dan ook voldoende dat een persoon recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming. De persoon zal - als aanvrager van de toeslag - aannemelijk moeten maken dat hij recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming heeft, bijvoorbeeld door een beschikking van DUO of door een bewijs van inschrijving bij een bepaalde opleiding te overleggen.

De artikelen 12, 43, 49 en 52 van de Participatiewet zijn niet van toepassing bij verlening van de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). De aanvraag moet worden ingediend bij het college. Een individuele studietoeslag kan niet als lening worden verstrekt als een persoon met de studietoeslag schulden wil aflossen. Artikel 49 van de Participatiewet is namelijk niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Ook artikel 52 van de Participatiewet is niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Dit maakt dat de individuele studietoeslag niet kan worden verstrekt in de vorm van een voorschot.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 I ndienen verzoek

Een verzoek om een individuele studietoeslag kan worden ingediend door personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet. Dit betreft personen die het college ondersteunt bij arbeidsinschakeling:

  • personen die algemene bijstand ontvangen;

  • personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c, en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend;

  • personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;

  • personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet;

  • personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers,

  • personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en.

  • niet-uitkeringsgerechtigden.

Het college kan aan deze personen, op een daartoe strekkend verzoek, een individuele studietoeslag verlenen (artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet). Een persoon dient op datum van de aanvraag aan de voorwaarden te voldoen zoals genoemd in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 van de Awb).

Om onduidelijkheid te voorkomen omtrent de wijze waarop het verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet moet worden ingediend, bepaalt artikel 1 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele studietoeslag zoals bedoeld in artikel 36b van de Participatiewet.

Artikel 2 Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon

Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet regelt in welke gevallen het college op verzoek van een persoon, gelet op diens individuele omstandigheden, een individuele studietoeslag kan verlenen. Dit is het geval indien een persoon op de datum van de aanvraag:

  • 18 jaar of ouder is;

  • recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft; en

  • een persoon is van wie is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

Met betrekking tot het laatst genoemde criterium kan het college extern advies inwinnen. Dit kan bijvoorbeeld bij de adviseur die ook in het kader van de loonkostensubsidie adviseert over de loonwaardebepaling. Het gaat immers om advies met betrekking tot het oordeel of een persoon niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

Artikel 3 Eenmaal per periode individuele studietoeslag verlenen

Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 12 maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.

Artikel 4 Hoogte individuele studietoeslag

In artikel 4 van deze verordening is de hoogte van de individuele studietoeslag geregeld. Hierbij wordt de studietoeslag per persoon die voldoet aan de voorwaarden toegekend.

Is sprake van gehuwden die allebei afzonderlijk voldoen aan de voorwaarden voor een individuele studietoeslag, dan komen zij afzonderlijk in aanmerking voor een individuele studietoeslag.

Artikel 5 Betaling individuele studietoeslag In dit artikel wordt de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag geregeld.

Een persoon moet op de datum van de aanvraag voldoen aan de in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. Als een persoon op enig moment na de aanvraag hier niet meer aan voldoet heeft dat gevolgen voor het recht op een individuele studietoeslag.

Na de periode van 12 maanden kan een persoon opnieuw in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag. Dit volgt uit artikel 3 van deze verordening

Artikel 6 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 7 Overgangsbepaling

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 8 Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel van deze verordening neergelegd. Om het gebruik van regionaal vervaardigde formulieren en brieven mogelijk te maken, wordt in de citeertitel de naam van de gemeente niet genoemd

Bijlage 5

DE RAAD VAN DE GEMEENTE PEEL EN MAAS

Gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders nr. 43 – 9.1.

Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet.

Gelet op het bepaalde in artikelen 8a, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet en artikel 35 sub d van de IOAW en artikel 35 sub d van de IOAZ;

Gehoord de beraadslagingen.

BESLUIT

Vast te stellen de volgende verordening:

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    Belanghebbende : degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

  • b.

    College : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel

    en Maas;

  • c.

    IOAW : de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke

arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

d.IOAZ : de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

e.Mantelzorg : langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep

wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

Artikel 2 Verslag over beleid

  • 1.

    Het college zendt eenmaal per 3 jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid.

  • 2.

    Het verslag, zoals bedoeld in het eerste lid, bevat het oordeel van de co-createurs en adviseurs sociaal domein.

Artikel 3 Inhoud van een tegenprestatie

  • 1.

    Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

  • a.

    niet primair zijn gericht op toeleiding naar de arbeidsmarkt;

  • b.

    niet zijn bedoeld als re-integratie-instrument;

  • c.

    niet leiden tot verdringing.

  • 2.

    Het maatschappelijk nut van de activiteiten, genoemd onder 1, kan ook betrekking hebben op verhoging van het participeren in de samenleving of eigen ontwikkeling door het individu.

Artikel 4 Het stimuleren en opdragen van een tegenprestatie

  • 1.

    Het college stimuleert dat hiervoor in aanmerking komende belanghebbenden zelf met ideeën en voorstellen komen ten aanzien van een mogelijke tegenprestatie. De persoonlijke ideeën, wensen en kwaliteiten van een belanghebbende worden als vertrekpunt genomen bij het maken van afspraken over een tegenprestatie.

  • 2.

    Het college kan in voorkomende gevallen een belanghebbende een tegenprestatie opdragen, nadat de met voorrang te volgen procedure zoals vermeld in lid 1 is doorlopen en naar het oordeel van het college zonder acceptabel resultaat is beëindigd.

  • 3.

    Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:

  • a.

    de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door een belanghebbende;

  • b.

    de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende moeten in aanmerking worden genomen;

  • c.

    als een belanghebbende al maatschappelijke activiteiten of vrijwilligerswerk verricht, moet daarmee rekening worden gehouden.

Artikel 5 Duur en omvang van een tegenprestatie

  • 1.

    De tegenprestatie wordt afgesproken voor de maximale duur van 6 maanden. Echter, wanneer de activiteit bijdraagt aan sociale activering en/of verkorten van de afstand tot de arbeidsmarkt, dan kan de activiteit als zodanig worden voortgezet. Dit kan plaatsvinden na instemming van de belanghebbende en het college.

  • 2.

    De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 16 uren per week, tenzij de belanghebbende en het college instemmen met een hoger aantal uren per week.

  • 3.

    De tegenprestatie kan eenmaal per jaar worden opgelegd.

Artikel 6 Mantelzorg

Het college draagt geen tegenprestatie op indien een belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is.

Artikel 7 Geen werkzaamheden voorhanden

  • 1.

    Het college draagt geen tegenprestatie op indien geen werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

  • 2.

    Indien het college geen tegenprestatie opdraagt omdat geen werkzaamheden voorhanden zijn, beoordeelt het college binnen 12 maanden of op dat moment wel werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

Artikel 8 Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan uitvoeringsregels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de burger afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 9 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2.

    De verordening tegenprestatie Participatiewet d.d. 14 oktober 2014 wordt met ingang van

    1 januari 2017 ingetrokken.

Artikel 10 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 9 eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 1 1 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: 6 december 2016

De raad van de gemeente Peel en Maas,

de griffier, de voorzitter,

drs. A.G. Joosten W.J.G. Delissen-van Tongerlo

A lgemene toelichting verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas

Het college is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. Als het college daartoe overgaat is een belanghebbende van achttien jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd verplicht naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. Dit is vastgelegd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet, artikel 35 sub d van de IOAW en artikel 35 sub d van de IOAZ. De tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De gemeente Peel en Maas kiest ervoor om het initiatief tot het aandragen van een tegenprestatie in eerste instantie nadrukkelijk te leggen bij de belanghebbenden die hiervoor in aanmerking komen.

Individuele omstandigheden

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

In deze verordening kiezen wij ervoor om de belanghebbende in de gelegenheid te stellen zelf een tegenprestatie voor te stellen. Deze eigen voorstellen gelden als uitgangspunt bij het opdragen van een tegenprestatie.

Geen tegenprestatie

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).

Afstemmen

Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand of uitkering kan worden afgestemd overeenkomstig de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ van de gemeente Peel en Maas.

Bevoegdheid opdragen tegenprestatie

De bevoegdheid van het college om een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten geldt al sinds 1 januari 2012. De regering meent dat de tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden een gelegenheid is om te blijven participeren in de samenleving en om een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te behouden. Dit zijn volgens de regering ook noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).

Tegenprestatie is geen re-integratie-instrument ter bevordering van uitstroom

De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te doen in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het opdragen van een tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen, maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49-50). De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratie instrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van re-integratie inspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt werk boven uitkering.

Hoewel de tegenprestatie niet gericht is op re-integratie, kan er wel een situatie zich voordoen waarin de tegenprestatie een bijdrage levert aan de sociale activering of verkorten van de afstand tot de arbeidsmarkt van de belanghebbende. In dergelijke gevallen kan de activiteit, na instemming van het college en de belanghebbende, met dat doel worden voortgezet.

Verordeningsplicht

De Wet maatregelen WWB legt de gemeenteraad de verplichting op om bij verordening regels vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan mensen met een bijstandsuitkering in de leeftijd van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b Participatiewet, artikel 35 sub d van de IOAW en artikel 35 sub d van de IOAZ. Het is aan de gemeente om de duur, omvang en inhoud van de tegenprestatie te regelen (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6).

Ontwikkelen beleid door college

Het college heeft de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie en het uitvoeren ervan overeenkomstig de verordening tegenprestatie. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet, artikel 37 lid 1 sub f van de IOAW en artikel 37 lid 1 sub f van de IOAZ. Het college van gemeente Peel en Maas kiest ervoor om dit beleid integraal onderdeel uit te laten maken van het uitvoeringsplan dat jaarlijks wordt vastgesteld.

Bijlage 6

DE RAAD VAN DE GEMEENTE PEEL EN MAAS

Gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders nr. 43 – 9.1.

Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet.

Gelet op het bepaalde in 8b van de Participatiewet;

Gelet op het bepaalde in artikel 35 sub b, IOAW;

Gelet op het bepaalde in artikel 35 sub b IOAZ;

Gehoord de beraadslagingen.

BESLUIT

Vast te stellen de volgende verordening:

Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Awb.

  • 2.

    In deze beleidsregel wordt verstaand onder:

  • a.

    Awb : Algemene wet bestuursrecht

  • a.

    Belanghebbende : degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

  • b.

    College : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel

    en Maas;

  • c.

    IOAW : de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke

arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

d.IOAZ : de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

Artikel 2 Opstellen handhavingsplan

Burgemeester en wethouders dragen in het kader van het voorkomen van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede ter bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Participatiewet, IOAW en IOAZ, de zorg voor het opstellen van een handhavingsplan.

Artikel 3 Vereisten handhavingsplan

  • 1.

    Het In artikel 2 genoemde handhavingsplan bevat tenminste:

    • a.

      een gemeentelijke visie op handhaving;

    • b.

      een plan van aanpak met beleidsdoelen en maatregelen om misbruik en oneigenlijk gebruik te voorkomen;

    • c.

      een plan van aanpak met beleidsdoelen en maatregelen om niet-naleving van de wet of vermoedens van niet-naleving op te sporen en te bestraffen.

  • 2.

    In de gemeentelijke visie is tenminste opgenomen dat gestreefd wordt de spontane nalevingbereidheid te bevorderen door

    • d.

      vroegtijdig verstrekken van informatie;

    • e.

      optimaliseren dienstverlening;

    • f.

      vroegtijdig opsporen en afdoen van fraudesignalen;

    • g.

      daadwerkelijk sanctioneren.

Artikel 4 Nadere regels opschorten, herzien en Intrekken van bestand, uitkering IOAW en IOAZ

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen nadere regels voor het opschorten, het herzien en het intrekken van de bijstand als bedoeld in artikel 54 Participatiewet en het opschorten, het herzien en het intrekken van de uitkering IOAW of IOAZ als bedoeld in artikel 17 en 17a van de IOAW en de IOAZ.

  • 2.

    Er worden tenminste regels gesteld op grond waarvan wordt afgezien van herziening en intrekking.

Artikel 5 Nadere regels terugvorderen van bijstand en uitkering IOAW en IOAZ

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen nadere regels voor het terugvorderen van bijstand, respectievelijk de verstrekte uitkeringen IOAW en IOAZ, zoals bedoeld in artikel 58 tweede lid Participatiewet, 25 tweede en derde lid IOAW en 25 tweede en derde lid IOAZ.

  • 2.

    Er worden tenminste regels gesteld op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van verdere terugvordering kan worden afgezien.

Artikel 6 Nadere regels verhaal van bijstand

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen nadere regels voor verhaal van bijstand als bedoeld in artikel 61 Participatiewet.

  • 2.

    Er worden tenminste regels gesteld op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van verder verhaal kan worden afgezien

Artikel 7 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2.

    De verordening bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik WWB d.d. 16 april 2013 wordt met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken.

Artikel 8 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 7 eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: 6 december 2016

De raad van de gemeente Peel en Maas,

de griffier, de voorzitter,

drs. A.G. Joosten W.J.G. Delissen-van Tongerlo

Toelichting

Algemene Toelichting

De verplichting om in het kader van het financiële beheer bij verordening regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand, IOAW- en IOAZ-uitkeringen, misbruik en oneigenlijk gebruik is opgenomen in de wetten. Afgezien van de korte bepaling in artikel 8b Participatiewet, 35 sub b IOAW en 35 sub b IOAZ zijn er geen nadere bepalingen die aangeven wat in de verordening moet worden geregeld. Er is voor gekozen om de verordening als kader te laten dienen en de nadere uitwerking van het beleid op te dragen aan het college van burgemeester en wethouders. De nadere uitwerking kan plaatsvinden in een handhavingsplan en door het stellen van nadere regels ten aanzien van herziening, terugvordering en verhaal. In het handhavingsplan moet worden weergegeven hoe de gemeente denkt zo goed mogelijk vorm te kunnen geven aan handhaving van de bestaande wet- en regelgeving.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2 Opstellen handhavingsplan

De wettelijke bepaling is vooral gericht op fraudebestrijding. Wij kiezen voor het ruimere begrip handhaving. De term fraudebestrijding roept teveel het beeld op van repressie en genoegdoening, terwijl handhaving meer uit gaat van het bevorderen van de spontane naleving van de wet- en regelgeving. Naast repressie is in deze optiek preventie onontbeerlijk. Het is immers altijd nog beter om fraude te voorkomen.

Artikel 3 Vereisten handhavingsplan

Om het belang van een goede handhaving te onderstrepen, is in dit artikel aangegeven welke onderwerpen in een gemeentelijk handhavingsplan op zijn minst aan bod moeten komen. Tevens is in dit artikel aangegeven welke onderwerpen in ieder geval deel uit moeten maken van de gemeentelijke visie.

Artikel 4 Nadere regels opschorten, herzien en intrekken van bijstand, uitkering IOAW en IOAZ

In artikel 54 Participatiewet, 17 en 17a IOAW en 17 en 17a IOAZ is de bevoegdheid neergelegd om het recht op uitlering op te schorten als de belanghebbende de voor de verlening van de uitkering van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien anderszins onvoldoende medewerking is verleend.

Ook regelt deze artikelen de bevoegdheid tot herzien en intrekken van de bijstand en van de uitkering IOAW en IOAZ. Ter bevordering van de rechtszekerheid is het wenselijk de bevoegdheid nader uit te werken in regels. Daarbij zal onder meer moeten worden aangegeven wanneer het recht wordt opgeschort. De bevoegdheid tot het stellen van nadere regels wordt gedelegeerd aan burgemeester en wethouders.

Artikel 5 Nadere regels terugvorderen van bijstand en uitkering IOAW en IOAZ

Per 1 januari 2015 is in artikel 58 eerste lid Participatiewet, 25 eerste lid IOAW en 25 eerste lid IOAZ bepaald dat het college de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand dan wel uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Hiermee is er een einde gekomen aan de bevoegdheid die tot 1 januari 2015 hiervoor gold. Het college is verplicht de ten onrechte verstrekte bijstand dan wel uitkering terug te vorderen als er sprake is van het niet, of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

In artikel 58 tweede lid Participatiewet, 25 tweede lid IOAW en 25 tweede lid IOAZ is de bevoegdheid neergelegd om kosten van bijstand terug te vorderen, voor zover:

  • a.

    anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • b.

    in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

  • c.

    voortvloeit uit borgtocht;

  • d.

    bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op uitkering bestaat;

  • e.

    anderszins onverschuldigd is betaald.

De gemeente moet zelf bepalen hoe zij tot een adequate invordering komt. In dit verband blijft het noodzakelijk dat periodiek onderzoek wordt gedaan naar de concrete invorderingsmogelijkheden. Bij de te stellen nadere regels zullen hiervoor dan ook nadere criteria worden opgenomen. Het college kan ook de frequentie en de wijze waarop heronderzoeken worden uitgevoerd zelf bepalen. Ook hiervoor worden nadere regels gesteld.

Artikel 6 Nadere regels verhaal van bijstand

Artikel 61 en artikel 62 Participatiewet bepalen dat kosten van bijstand kunnen worden verhaald op:

  • a.

    degene die zijn onderhoudsplicht op grond van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt

  • b.

    jegens zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend;

  • c.

    degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan;

  • d.

    de nalatenschap van de persoon, indien aan die persoon ten onrechte bijstand is verleend of bijstand in de vorm van geldlening of borgtocht is verleend.

Ook deze bevoegdheid moet in beleidsregels nader worden uitgewerkt.

Artikel 7 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 8 Overgangsbepaling

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Naar boven