Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders houdende regels voor recreatiewoningen Beleidsregels inzake onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen 2016

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN ECHT-SUSTEREN;

Overwegende dat het onrechtmatig bewonen van recreatiewoningen in strijd is met de desbetreffende bestemmingsplanregels;

 

Overwegende dat het college van burgemeester en wethouders de algemene bevoegdheid heeft tegen deze overtreding handhavend op te treden;

 

Overwegende dat het Besluit omgevingsrecht het mogelijk maakt om een persoonsgebonden omgevingsvergunning af te geven die het mogelijk maakt een recreatiewoning permanent te bewonen;

 

Overwegende dat een persoonsgebonden omgevingsvergunning alleen kan worden afgegeven als de bewoner op 31 oktober 2003 de woning permanent bewoonde en deze bewoning tot het aanvragen van de persoonsgebonden omgevingsvergunning onafgebroken heeft plaatsgevonden;

 

Overwegende dat de bewoner die een recreatiewoning na 31 oktober 2003 maar vóór 27 januari 2012 permanent is gaan bewonen een persoonsgebonden gedoogbeschikking voor permanente bewoning kan verkrijgen;

 

Overwegende dat betrokkenen moet kunnen aantonen dat de permanente bewoning onafgebroken heeft plaatsgevonden tot het moment van aanvragen van de persoonsgebonden beschikking;

 

Gelet op het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

Besluit vast te stellen de volgende:

 

Beleidsregels inzake onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen 2016

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • a.

    Begunstigingstermijn: de periode waarbinnen de last onder bestuursdwang of de last onder dwangsom moet zijn uitgevoerd.

  • b.

    Last onder dwangsom: de schriftelijke mededeling van het college van burgemeester en wethouders inhoudende het bevel tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding en de verplichting tot betaling van een geldsom als het bevel niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

  • c.

    Overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.

  • d.

    Overtreder: degene die een overtreding pleegt of medepleegt.

  • e.

    Onrechtmatige bewoning: het bewonen van een recreatiewoning in strijd met de bestemmingsplanvoorschriften.

  • f.

    Recreatiewoning: een recreatiewoning is een bouwwerk dat bestemd is voor tijdelijk recreatief verblijf door een persoon, een gezin of een daarmee gelijk te stellen groep mensen, dat niet fungeert als hoofdverblijf én dat voldoet aan de technische eisen van het Bouwbesluit met betrekking tot logiesfunctie.

Artikel 2. Begunstigingstermijn

In het geval van onrechtmatige bewoning van een recreatiewoning worden de volgende begunstigingstermijnen gehanteerd bij het opleggen van een last onder dwangsom:

  • a.

    een jaar in alle gevallen;

  • b.

    indien de overtreder toegeeft permanent te wonen in een recreatiewoning kan de termijn verlengd worden tot twee jaar.

Artikel 3. Bewijslast

Om voor toepassing van de in artikel 2 onder b genoemde begunstigingstermijn in aanmerking te komen, dient de overtreder binnen een nader te stellen termijn aannemelijk te maken dat hij aan de daarvoor gestelde voorwaarden genoemd in artikel 2 onder a voldoet.

Artikel 4. Hoogte dwangsom

Als dwangsom geldt in alle gevallen een bedrag van € 4.000,- per kalendermaand, met een maximum bedrag van € 48.000,-.

Artikel 5. Persoonsgebonden omgevingsvergunning / persoonsgebonden gedoogbeschikking

Onverlet de bepalingen in het Besluit omgevingsrecht over het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning en onverlet het gestelde in artikel 5.18, vierde lid van het Besluit omgevingsrecht over de persoonsgebondenheid van de omgevingsvergunning wordt medewerking verleend aan een aanvraag voor het gebruiken van een recreatiewoning voor permanente bewoning op basis van een persoonsgebonden omgevingsvergunning ofeen persoonsgebonden gedoogbeschikking onder de voorwaarden dat:

De bewoner toont zijn onafgebroken onrechtmatige bewoning aan met bewijsmiddelen die in ten minste twee van de hiernavolgende onderdelen a tot en met g zijn genoemd:

  • a.

    een bewijs van inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie op het adres van de recreatiewoning;

  • b.

    bescheiden waaruit blijkt dat de recreatiewoning in de aangifte inkomstenbelasting is opgegeven als eigen woning en door de Belastingdienst als zodanig is aangemerkt;

  • c.

    een polis voor een ziektekostenverzekering waarbij als adres van de bewoner het adres van de recreatiewoning is vermeld, gevoegd bij een inschrijving van die bewoner bij een huisartsenpraktijk in de gemeente waarin de recreatiewoning is gelegen of een aangrenzende gemeente;

  • d.

    bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van een door burgemeester en wethouders genomen besluit met betrekking tot bekostiging van leerlingenvervoer vanaf het adres van de recreatiewoning;

  • e.

    door de werkgever van de bewoner aan die bewoner verstrekte jaaropgaven waaruit blijkt dat sprake is van een inkomen van die bewoner op het adres van de recreatiewoning;

  • f.

    bescheiden van een uitkeringsinstantie of pensioenfonds waaruit blijkt dat sprake is van een uitkering of pensioen van die bewoner op het adres van de recreatiewoning; of

  • g.

    bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van een door die bewoner genoten huursubsidie, respectievelijk huurtoeslag op het adres van de recreatiewoning.

Artikel 6. Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels inzake onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen 2016.

  • 2.

    Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na de datum van bekendmaking.

     

Echt-Susteren, 1 november 2016

Burgemeester en wethouders van Echt-Susteren

drs. G.W.T. van Balkom drs. J.W.M.M.J. Hessels,

secretaris burgemeester

Nota van toelichting

 

1. Inleiding

Permanente bewoning is een probleem dat in veel gemeenten in Nederland speelt. De gemeente Echt-Susteren is hierin geen uitzondering. Kern van het probleem is, dat het permanent bewonen van recreatieverblijven niet is toegestaan en evenmin wenselijk is, maar dat het desondanks in de praktijk toch op grote schaal voorkomt. Het onrechtmatig bewonen van recreatiewoningen is in strijd met de bestemmingsplanregels. Het college stelt zich op het standpunt dat deze situatie onwenselijk is en dat tegen de overtreding handhavend opgetreden zal worden zodat een einde wordt gemaakt aan de illegale bewoning van recreatiewoningen. Daartoe wordt gebruik gemaakt van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen. Bij de wijze van inzet van deze handhavingsmiddelen baseert het college zich op een vaste gedragslijn in de vorm van beleidsregels.

 

Op grond van artikel 125 Gemeentewet heeft het college van burgemeester en wethouders de algemene bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang (en het opleggen van een last onder dwangsom). Deze bevoegdheid kan ingevolge artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht worden geconcretiseerd met beleidsregels. Bij de aanpak van onrechtmatige bewoning is het wenselijk om meer duidelijkheid te scheppen richting burgers over de wijze waarop de gemeente met de gegeven bevoegdheid in concrete gevallen omgaat. Dit wordt gewaarborgd middels onderhavige beleidsregels.

 

Daarnaast biedt het besluit omgevingsrecht het college de mogelijkheid om - onder voorwaarden - een persoonsgebonden omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning. Omdat de gestelde wettelijke voorwaarden onvoldoende duidelijkheid en zekerheid bieden, blijkt dit in de praktijk een drempel te vormen voor burgers om een vergunning aan te vragen. Om deze onzekerheid voor een groot deel weg te nemen is in onderhavige beleidsregels vastgelegd onder welke (aanvullende) voorwaarden een dergelijke omgevingsvergunning verleend wordt.

 

Om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden omgevingsvergunning moet de onrechtmatige permanente bewoning zijn aangevangen vóór of uiterlijk op 31 oktober 2003 (wettelijk uitgangspunt).

 

Tevens kan het College een persoonlijke gedoogbeschikking afgeven wanneer permanente bewoning van een recreatiewoning mogelijk gemaakt kan worden. Uiteraard kunnen hieraan ook voorwaarden verbonden worden. Deze persoonsgebonden gedoogbeschikking is van toepassing indien de onrechtmatige permanente bewoning is aangevangen in de periode van 1 november 2003 tot 27 januari 2012 (middels het op deze datum intrekken van het wetsvoorstel 'Wet vergunning onrechtmatige bewoningrecreatiewoningen heeft de rijksoverheid de regie betreffende onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen teruggelegd bij de gemeente).

 

2. Algemene

toelichting 2.1.

Rechtspraak

Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) zal, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang ofeen last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich in het algemeen voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien (zie bijvoorbeeld. Ab 4 februari 2009, nummer 20080465/1). De Afdeling trekt in vaste jurisprudentie dus de lijn dat het bestuur in beginsel verplicht is om handhavend op te treden in het geval van overtreding van bestuursrechtelijke voorschriften. Wat betreft de onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen is sprake van situaties waarin handhavend optreden verplicht is. Er is namelijk geen concreet zicht op legalisatie en er zijn geen bijzondere omstandigheden die het afzien van handhavend optreden rechtvaardigen.

 

2.2. Beleidsregel

Op grond van artikel 125 Gemeentewet heeft het college van burgemeester en wethouders de algemene bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang (en het opleggen van een last onder dwangsom). Deze bevoegdheid kan ingevolge artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht worden geconcretiseerd met beleidsregels. Aldus verschaft het college van burgemeester en wethouders meer duidelijkheid vooraf over de wijze waarop met een haar toekomende bevoegdheid wordt omgegaan. Daarnaast kan het college van burgemeester en wethouders in de handhavingbeschikking volstaan met verwijzing naar de ter zake vastgestelde beleidsregel. Door beleidsregels vast te stellen is het college van burgemeester en wethouders gehouden in overeenstemming met de regels te handelen, tenzij zich een bijzondere situatie zou voordoen.

 

2.3. Belangenafweging

Het hierboven gestelde in paragraaf 1.2. laat onverlet dat bij iedere handhavingsbeschikking een belangenafweging behoort plaats te vinden. Deze kan er zelfs toe leiden dat moet worden afgeweken van de van toepassing zijnde beleidsregel (zie artikel 4:84 Awb). Het college van burgemeester en wethouders heeft er voor gekozen gevolg te geven aan de zogenoemde beginselplicht tot handhaving die door de Afdeling wordt voorgestaan (zie hierboven paragraaf 1.1.). De in verband met de uitoefening van de handhavingsbevoegdheid noodzakelijke belangenafweging brengt echter wel met zich dat het college van burgemeester en wethouders redenen aanwezig achten om de te stellen begunstigingstermijn af te stemmen op de duur van de overtreding. Deze redenen bestaan uit het gedurende geruime tijd niet handhavend optreden tegen het illegale gebruik alsmede de daaruit voortvloeiende (rechts)onzekerheid. Dat leidt er toe dat de redelijkheid met zich brengt dat overtreders ruim de tijd moeten krijgen om een einde te maken aan de overtreding.

 

2.4. Persoonsgebonden omgevingsvergunning

Het Besluit omgevingsrecht maakt het mogelijk dat een bewoner die vóór 31 oktober 2003 (en sindsdien) een recreatiewoning onrechtmatig bewoont onder voorwaarden een (persoonsgebonden) omgevingsvergunning kan verkrijgen voor het bewonen van een recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan of de beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Daarmee krijgen de bewoners die aantoonbaar tot de doelgroep van deze regeling behoren, op persoonsniveau zekerheid over de toekomst van hun bewoning. De bewoner dient de recreatiewoning vóór, maar in elk geval op 31 oktober 2003 (en sindsdien onafgebroken) tot het moment van het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning te hebben bewoond. Indien de bewoner aantoont dat hij voldoet aan de gestelde wettelijke eisen, verleent het college van burgemeester en wethouders de persoonsgebonden omgevingsvergunning. De wettelijke eisen staan genoemd in artikel 4, onderdeel 10 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

 

Daarnaast is belangrijk dat uit artikel 2.25, derde lid Wabo in samenhang met artikel 5.18, vierde lid Bor voortvloeit dat deze omgevingsvergunning slechts geldt voor degene aan wie zij is verleend. Het is dus een persoonsgebonden (en geen zaaksgebonden) vergunning. In deze vergunning wordt bepaald dat zij slechts geldt voor de termijn gedurende welke degene aan wie de vergunning is verleend de desbetreffende recreatiewoning onafgebroken bewoont. Met andere woorden: zodra de bewoner stopt met de onrechtmatige bewoning, eindigt de werking van de vergunning. Op dit type omgevingsvergunning is de reguliere beslistermijn van de Wabo

 

(paragraaf 3.2 Wabo) van toepassing. Dat betekent een beslistermijn van acht weken met een verlengingsmogelijkheid van zes weken. Bij niet tijdige beslissing wordt de vergunning van rechtswege verleend. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een persoonsgebonden omgevingsvergunning kunt leges heffen.

 

2.5. Persoonsgebonden gedoogbeschikking

De beleidsregel maakt het mogelijk dat een bewoner die na 31 oktober 2003 en vóór 27 januari 2012 (en sindsdien) een recreatiewoning onrechtmatig bewoont onder voorwaarden een persoonsgebonden gedoogbeschikking kan verkrijgen voor het bewonen van een recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan of de beheers verordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Deze beschikking wordt afgegeven voor de duur van het verblijf op de locatie waarvoor afgegeven. Indien wordt verhuisd vervalt de gedoogbeschikking ook als binnen het recreatiepark wordt verhuisd. Daarmee krijgen de bewoners die aantoonbaar tot de doelgroep van deze regeling behoren, op persoonsniveau zekerheid over de toekomst van hun bewoning. De bewoner dient de recreatiewoning vóór, maar in elk geval op 27 januari 2012 (en sindsdien onafgebroken) tot het moment van het indienen van de aanvraag te hebben bewoond.

 

Het is dus een persoonsgebonden (en geen zaakgebonden) gedoogbeschikking. In deze beschikking wordt bepaald dat zij slechts geldt voor de termijn gedurende welke degene aan wie de beschikking is verleend de desbetreffende recreatiewoning onafgebroken bewoont. Met andere woorden: zodra de bewoner stopt met de onrechtmatige bewoning, eindigt de werking van de persoonsgebonden gedoogbeschikking. Op dit type gedoogbeschikking is de beslistermijn van acht weken met een verlengingsmogelijkheid van zes weken van toepassing. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een persoonsgebonden gedoogbeschikking worden leges in rekening gebracht.

 

3. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. begripsbepalingen

De beleidsregels zien op recreatiewoningen. Andere vormen van recreatieverblijven zoals tenten, (sta)caravans en chalets vallen hier niet onder.

 

Artikel 2. Begunstigingstermijn

De in de handhavingsbeschikking op te nemen begunstigingstermijn wordt gekoppeld aan de duur van de overtreding. Indien de overtreder aantoont dat hij al langere periode onrechtmatig woont in een recreatiewoning dan komt hij in aanmerking voor een langere begunstigingstermijn. Voor de peildatum van 27 januari 2012 is gekozen omdat deze peildatum samen hangt met de op die datum ingetrokken wetsvoorstel 'Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen', waarmee landelijke regelgeving van de baan was en het reguleren van onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen werd overgelaten aan de gemeenten; onder meer door de grote bekendheid die het onderwerp in die periode (vanaf januari 2012) heeft genoten, kan er bij bewoners geen onduidelijkheid meer hebben bestaan over de vraag of het permanent bewonen van een recreatiewoning wel of niet is toegestaan. Degene die niet in aanmerking komt voor de langere begunstigingstermijnen als bedoeld in artikel 2 onder a zal een begunstigingstermijn van een jaar worden opgelegd. Te denken valt aan de situatie waarin onrechtmatige bewoning wordt vastgesteld en dit door de overtreder wordt ontkend dan wel alle nieuwe gevallen (na 31 december 2013). Het verschil in de duur van de begunstigingstermijn is mede ingegeven door de wens om bekennende overtreders te bevoordelen ten opzichte van ontkennende overtreders.

 

Artikel 3. Bewijslast

Ten behoeve van het spoedig verkrijgen van duidelijkheid voor de betrokkenen is er voor gekozen de overtreder in de gelegenheid te stellen om binnen een nader aan te geven termijn aannemelijk te maken dat hij voor de langere begunstigingstermijn in aanmerking komt. Het hier bedoelde 'aannemelijk maken' kan onder andere geschieden door overlegging van ten minste twee schriftelijke documenten zoals opgesomd in artikel 5.

 

Artikel 4. Hoogte dwangsom

De hoogte van de dwangsom doet recht aan het uitgangspunt dat van de dwangsom een stimulans moet uitgaan om een einde te maken aan de illegale situatie, zonder dat de dwangsom een bestraffend karakter heeft.

 

Artikel 5. Persoonsgebonden omgevingsvergunning

Op grond van de in artikel 4, onderdeel 10 van Bijlage II van het Bor opgenomen eis van ononderbroken bewoning dienen de in deze beleidsregel genoemde bewijsmiddelen in principe de gehele periode van bewoning te betreffen. Het betreft dan dus bewijsmiddelen die onafgebroken bewoning aantonen vanaf 27 januari 2012. Overigens behoeft niet elk aangedragen bewijsmiddel die gehele periode te betreffen, maar kunnen de bewoners desgewenst ook met een combinatie van bewijsmiddelen die slechts een deelperiode beslaan de genoemde gehele periode opvullen'. Zo valt bijvoorbeeld te denken aan 'een jaar leerlingenvervoer' en 'twee jaar ziektekostenverzekeringspolis' en 'vier jaar jaaropgaven'. In deze optiek is er dus geen behoefte aan het hanteren van aanvullende data naast de in de beleidsregel bedoelde noch aan het vragen van aanvullende gegevens.

Naar boven