Erfgoedverordening Krimpenerwaard 2017

 

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • a.

    archeologisch monument: monument, als bedoeld in onderdeel t, onder 2;

  • b.

    archeologisch onderzoek: werkzaamheden met betrekking tot het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld door het college van burgemeester en wethouders en de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

  • c.

    archeologisch veldonderzoek: inventariserend veldonderzoek en archeologische opgraving conform de eisen van het college en de KNA;

  • d.

    archeologische waarden: waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die in de ondergrond zitten en die een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling;

  • e.

    Belanghebbende: stichting, vereniging of organisatie met als statutaire doelstelling het behoud van cultuurhistorisch erfgoed;

  • f.

    bovengrondse cultuurhistorische waarden: waardering van bovengrondse sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar onderdeel uitmaken van de leefomgeving en een beeld geven van of herinneren aan een historische situatie of ontwikkeling;

  • g.

    beschermd monument: (rijks)monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 / Erfgoedwet 2016;

  • h.

    beschermd stads- of dorpsgezicht: beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988 / Erfgoedwet 2016;

  • i.

    beschrijving: een beschrijving betreft een rapportage van de bouwhistorische, architectuurhistorische, stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of archeologische waarden;

  • j.

    bouwhistorisch onderzoek: rapportage waarin de bouw- en gebruiksgeschiedenis van een bouwwerk of structuur wordt vastgesteld, dat naar het oordeel van het college voldoet aan de ‘Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek’ uitgave Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;

  • k.

    bovengronds cultuurhistorisch onderzoek: onderzoek naar bovengrondse sporen, objecten, patronen en structuren uit het verleden ten einde de cultuurhistorische waarden daarvan te kunnen bepalen/vaststellen;

  • l.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • m.

    Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (CRK): de commissie als bedoeld in de Monumentenwet 1988, in Krimpenerwaard ingesteld krachtens de Verordening op de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit 2016;

  • n.

    cultuurgoed: roerende zaak die deel uit maakt van het cultureel erfgoed

  • o.

    cultureel erfgoed: sporen uit het verleden die in het heden zichtbaar en tastbaar aanwezig zijn, en die tot stand gekomen zijn door de mens;

  • p.

    gemeentelijk monument: onroerend monument, dat in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening als gemeentelijk monument is aangewezen;

  • q.

    gemeentelijk erfgoedregister: de lijst waarop zijn geregistreerd de in overeenstemming met deze verordening als gemeentelijk monument of gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling aangewezen zaken;

  • r.

    gemeentelijk stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht dat in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening als gemeentelijk stads- of dorpsgezicht is aangewezen;

  • s.

    karakteristiek: een zaak die op basis van het bestemmingsplan als zodanig is aangeduid, dan wel een beeldondersteunend object;

  • t.

    monument:

    • 1.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak;

  • u.

    omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

  • v.

    programma van eisen: programma waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek conform de eisen van het college en de KNA of voor de uitvoering van bovengronds cultuurhistorisch onderzoek conform de eisen van de gemeente;

  • w.

    selectiebesluit: een gemotiveerd besluit van het college tot het al dan niet behouden van een bepaalde archeologische vindplaats. Het besluit leidt tot het al dan niet, of onder voorwaarden, vrijgeven van een terrein of het nemen van archeologische maatregelen;

  • x.

    stads- of dorpsgezicht: groep van onroerende zaken die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, zijn onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel zijn wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groep zich één of meer monumenten bevinden;

  • y.

    verzameling: cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen.

Hoofdstuk 1. Erfgoedregister

Artikel 2 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden een door een ieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister);

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet 2016.

Hoofdstuk 2. Aanwijzen gemeentelijk cultuurgoed of gemeentelijke verzameling

Artikel 3 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed;

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermde gemeentelijk verzameling;

  • 3.

    Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist;

  • 4.

    Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, evenals over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet 2016;

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet 2016, en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet 2016.

Artikel 4 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan;

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet 2016, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet 2016.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden, wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Hoofdstuk 3. Gemeentelijke monumenten

Artikel 5 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op aanvraag van de eigenaar, een zaak aanwijzen als gemeentelijk monument, indien dit van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

  • 2.

    Een belanghebbende kan een suggestie doen aan het college om een zaak aan te wijzen als gemeentelijk monument;

  • 3.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit en stelt, voor zover mogelijk, de eigenaar en beperkt zakelijk gerechtigde in de gelegenheid te worden gehoord. In spoedeisende gevallen kan het college hiervan afwijken;

  • 4.

    In het geval zich de situatie als bedoeld in het eerste lid voordoet en de cultuurhistorische waarde van de betreffende zaak in het geding is, kan het verzoek worden opgevat als een spoedeisend geval als bedoeld in het derde lid, tweede volzin, van dit artikel;

  • 5.

    Het college laat een beschrijving opstellen door een deskundige. De eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde en gebruiker van het monument zijn desgevraagd verplicht mee te werken aan het opstellen van een beschrijving;

  • 6.

    Het college brengt de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument;

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet 2016.

Artikel 6 Aanwijzing als ensemble

  • 1.

    Het college kan ambtshalve besluiten een gemeentelijk monument tezamen met cultuurgoederen aan te wijzen als ensemble, indien het geheel van het monument en de cultuurgoederen in onderlinge samenhang van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis is;

  • 2.

    Het college registreert het ensemble in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • 3.

    De artikelen 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een zaak de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 9 en 10 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 13 tot en met 15 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op de voorbereiding van het besluit over aanwijzing als gemeentelijk monument is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing;

  • 2.

    De Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit adviseert schriftelijk binnen zes weken na ontvangst van het verzoek om advies van het college;

  • 3.

    Het college beslist binnen negen weken na ontvangst van het advies van de Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit, maar in ieder geval binnen 26 weken na datum van de aanvraag tot aanwijzing.

Artikel 9 Mededeling aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Van de aanwijzing als bedoeld in artikel 5, eerste lid, worden de aanvrager en degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt zakelijk gerechtigde staan vermeld, in kennis gesteld;

  • 2.

    De voorbescherming of het aanwijzingsbesluit wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijke beperkingenregister zoals bedoeld in artikel 1, onder b, onderdeel 4 en 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb).

Artikel 10 Registratie in het gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Het college registreert het gemeentelijk monument in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • 2.

    De registratie bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, een typering en, indien van toepassing, de naam van het gemeentelijk monument;

  • 3.

    Het gemeentelijke erfgoedregister ligt bij het gemeentekantoor te Stolwijk ter inzage en wordt gepubliceerd op de gemeentelijke website.

Artikel 11 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan al dan niet op aanvraag van de eigenaar de aanwijzing wijzigen;

  • 2.

    Artikel 5, derde tot en met vijfde lid, alsmede de artikelen 7 en 8 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit;

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing als bedoeld in het tweede lid, achterwege;

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 12 Intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan een aanwijzing tot gemeentelijk monument intrekken;

  • 2.

    Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 5, derde lid, en de artikelen 7 en 8 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor aanwijzing wordt gelezen: intrekking van de aanwijzing, tenzij het monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan;

  • 3.

    De aanwijzing vervalt, indien de zaak wordt ingeschreven in het rijksmonumentenregister of wordt aangewezen als provinciaal monument op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet 2016;

  • 4.

    De intrekking wordt in het gemeentelijk erfgoedregister opgetekend;

  • 5.

    Het college kan bepalen dat alvorens de aanwijzing van een gemeentelijk monument wordt ingetrokken, deze moet worden gedocumenteerd. De eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde en gebruiker zijn desgevraagd verplicht mee te werken aan de documentatie van het monument.

Hoofdstuk 4. Vergunningverlening bij gemeentelijke monumenten

Artikel 13 Omgevingsvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college:

    • a.

      een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of de monumentale waarden in gevaar worden gebracht;

    • c.

      een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, is niet vereist indien deze activiteit betrekking heeft op:

    • a.

      gewoon onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet wijzigen, de aanleg bij een tuin, park of andere aanleg niet wijzigt, en bij een archeologisch monument indien de verstoring niet dieper gaat dan -0,30m ten opzichte van het maaiveld of;

    • b.

      een activiteit die uitsluitend leidt tot inpandige veranderingen van een onderdeel van een gemeentelijk monument dat uit oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft, dan wel waar de archeologische monumentale waarde reeds verloren is;

  • 3.

    Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 14 Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daar niet tegen verzet.

Artikel 15 Intrekking van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning kan door het college geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken indien:

  • 1.

    Blijkt dat de omgevingsvergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave van gegevens is verleend;

  • 2.

    Blijkt dat de vergunninghouder aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften niet naleeft;

  • 3.

    De omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het gemeentelijk monument zwaarder dient te wegen.

Hoofdstuk 5. Vergunningverlening van beschermde monumenten

Artikel 16 Advies omgevingsvergunning beschermd rijksmonument

  • 1.

    Het college zendt een afschrift van de ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een beschermd monument aan de Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 2.

    De Commissie voor Ruimtelijke kwaliteit adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen de termijn vastgesteld door het college.

Hoofdstuk 6. Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 17 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De raad kan, op voorstel van het college, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht;

  • 2.

    Het college zendt het voorstel voor advies naar de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. De commissie brengt binnen acht weken na verzending van het voorstel advies uit;

  • 3.

    De raad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid;

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • 5.

    De raad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, dan wel een omgevingsplan zoals bedoeld in de Omgevingswet. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of, en in hoeverre, geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld;

  • 7.

    Als een bestemmingsplan als bedoeld in het vijfde of zesde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen;

  • 8.

    Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 18 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 17, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 17, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan;

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of

    • b.

      beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in de Omgevingswet, of

    • c.

      beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden, wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 19 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1.

    Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen;

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd;

  • 3.

    De artikelen 14 en 15 zijn van overeenkomstige toepassing;

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

Artikel 20 Karakteristieke panden verbodsbepaling

Voor zaken welke in het bestemmingsplan de aanduiding waarde – Karakteristiek hebben, gelden naast de bepalingen in het bestemmingsplan de volgende bepalingen;

  • 1.

    Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk met de aanduiding ‘karakteristiek’ geheel of gedeeltelijk te slopen;

  • 2.

    Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 1 wordt een bouw- of cultuurhistorisch onderzoek gevraagd;

  • 3.

    Bij een aanvraag om omgevingsvergunning wordt de CRK om advies gevraagd;

  • 4.

    Artikel 14 is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 7. Richtlijnen bestemmingsplan / beheersverordeningen / omgevingsplan

Artikel 21 Inhoud bestemmingsplan en beheersverordening m.b.t. cultuurhistorie

In de toelichting op een bestemmingsplan dan wel een beheersverordening wordt ten minste opgenomen:

  • 1.

    Een beschrijving van de bovengrondse cultuurhistorische waarden of monumenten in het plangebied;

  • 2.

    Een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige bovengrondse cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden;

  • 3.

    In voorkomende gevallen, een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied.

Artikel 22 Inhoud bestemmingsplan of beheersverordening m.b.t. archeologie

  • 1.

    In de toelichting op een bestemmingsplan dan wel beheersverordening wordt ten minste opgenomen;

    • a.

      Een beschrijving van de archeologische waarden in het plangebied;

    • b.

      Zo nodige een beschrijving van de wijze waarop met de binnen het gebied aanwezige archeologische monumenten rekening is gehouden;

  • 2.

    Archeologische waarden worden met behulp van een archeologisch onderzoek conform de eisen van het college en de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in het bestemmingsplan of omgevingsplan verwerkt.

Hoofdstuk 8. Archeologische waarden

Artikel 23 Vangnet archeologie

  • 1.

    Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij:

    • a.

      Voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

    • b.

      Het de verstoring betreft van een archeologisch monument dat is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of landelijke kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door het college vastgelegde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      De activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      Met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 24 Eisen die het college stelt aan archeologisch onderzoek

  • 1.

    Het college neemt het selectiebesluit;

  • 2.

    Het college kan nadere eisen stellen ten aanzien van archeologisch onderzoek;

  • 3.

    Indien archeologisch veldonderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Monumentenwet 1988 stelt het college een programma van eisen vast, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van de kwaliteit van het archeologisch onderzoek;

  • 4.

    In het programma van eisen neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het archeologisch veldonderzoek. Tijdens het archeologisch veldonderzoek worden aanwijzingen van het college in acht genomen.

Hoofdstuk 9. Overige bepalingen

Artikel 25 Binnentreden

  • 1.

    Het college kan bepalen dat een pand of terrein wordt betreden in het belang van het handhaven van de bepalingen uit deze verordening. De rechthebbende, bewoner of gebruiker moet desgevraagd dulden dat dit pand of terrein wordt betreden, door krachtens deze verordening aangewezen toezichthouders.

  • 2.

    Het college kan bepalen dat een terrein in het belang van archeologisch onderzoek wordt betreden, dat daarop metingen worden verricht, dan wel daarin opgravingen worden gedaan, voor zover dat onderzoek dient ter voorbereiding of ter uitvoering van een besluit als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De rechthebbende ten aanzien van dit terrein moet desgevraagd dulden dat dit terrein in het belang van archeologisch onderzoek wordt betreden, dat daarop metingen worden verricht, dan wel opgravingen worden gedaan.

Artikel 26 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen.

Artikel 27 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 13, 19 of 22 van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 28 Nadere regels

Het college is bevoegd om nadere regels vast te stellen ten behoeve van een zorgvuldige bescherming en omgang met het boven- en ondergrondse erfgoed.

Artikel 29 Intrekking oude regeling

Op de dag van inwerkingtreding van deze verordening, worden de volgende verordeningen ingetrokken:

  • -

    Verordening Monumentenverordening gemeente Bergambacht 1990;

  • -

    Verordening Erfgoedverordening gemeente Nederlek 2013;

  • -

    Verordening Erfgoedverordening gemeente Ouderkerk 2014;

  • -

    Verordening Monumentenverordening gemeente Schoonhoven 2007;

  • -

    Verordening Erfgoedverordening gemeente Vlist 2011.

Artikel 30 Overgangsbepaling

De gemeentelijke monumenten en gemeentelijke stads- of dorpsgezichten die zijn aangewezen en geregistreerd op grond van de in artikel 29 genoemde verordeningen, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening.

Aanvragen om omgevingsvergunningen die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 29 genoemde verordeningen.

Aanvragen om aanwijzing tot gemeentelijk monument die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld conform de Erfgoedverordening 2017.

Artikel 31 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

Artikel 32 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Erfgoedverordening 2017’.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Krimpenerwaard, gehouden op 1 november 2016.

de griffier,

de voorzitter,

 

 

drs. K.E. Driehuijs

mr. R.S. Cazemier

Naar boven