Gemeenteblad van Katwijk
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Katwijk | Gemeenteblad 2016, 15588 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Katwijk | Gemeenteblad 2016, 15588 | Verordeningen |
Verordening jeugdhulp Katwijk 2015
De raad van de gemeente Katwijk
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 december 2015;
gelet op de artikelen 2.2, 2.6, 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, lid 4, van de Jeugdwet;
gezien het advies van de raadscommissies;
overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;
overwegende dat het ‘Regionaal Beleidsplan transitie jeugdzorg, Hart voor de Jeugd’ is vastgesteld op 13 maart 2014;
Hoofdstuk 3. Behandeling jeugdhulpvraag
In het gesprek over de jeugdhulpvraag tussen de jeugdige, de ouders en het jeugd- en gezinsteam en mogelijk andere betrokkenen, kan worden gesproken over:
Hoofdstuk 4. Behandeling aanvraag individuele jeugdhulpvoorziening
Artikel 12 Beschikking individuelejeugdhulpvoorziening
Het college besluit een individuele jeugdhulpvoorziening te verlenen voor zover vaststaat dat de jeugdige:
Hoofdstuk 6. Overige wijzen van toegang tot jeugdhulp
Artikel 15 Verwijzing naar jeugdhulp door huisarts, medisch specialist of jeugdarts
Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing van de jeugdige en/of de ouders, door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.
Hoofdstuk 7. Overige bepalingen
Artikel 18 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Onverminderd artikel 8.1.2 van de Jeugdwet doen een jeugdige en/of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele jeugdhulpvoorziening.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele jeugdhulpvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Artikel 19 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:
Artikel 21 Inspraak en medezeggenschap
Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Het college behandelt klachten van jeugdigen en/of ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling door of namens het college van jeugdhulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de vastgestelde regeling van klachtenbehandeling.
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Voor jeugdigen en/of hun ouders die op het moment van inwerkingtreding van de Jeugdwet en deze Verordening Jeugdhulp al een verwijzing in de zin van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of een indicatiebesluit in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) of de Wet op de jeugdzorg (Wjz) hebben, is het overgangsrecht van toepassing zoals bedoeld in artikel 10.1, 10.2 en 10.3 van de Jeugdwet.
Toelichting verordening Jeugdhulp Katwijk 2015
De verordening Jeugdhulp 2015 is gebaseerd op de Jeugdwet. De volledige naam van de Jeugdwet is: ‘Wet houdende regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen en stoornissen’.
De Jeugdwet draagt bijna alle taken over de jeugdhulp rechtstreeks over aan het college. Voor een aantal taken schrijft de Jeugdwet regeling bij raadsverordening voor. Het gaat daarbij om de volgende onderwerpen die beschreven staan in artikel 2.9, 2.12, 8.1.1 lid 4 en 12.4 van de Jeugdwet:
‘Met het oog op gevallen waarin ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering artikel 2.11, eerste lid, wordt toegepast, worden bij verordening regels gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.’
Het hoofdpunt van de Verordening Jeugdhulp is de uitvoering van de gemeentelijke jeugdhulpplicht. De Jeugdwet geeft aan dat de gemeente zorg draagt voor de toegang tot en toeleiding naar jeugdhulpvoorzieningen. Ook moet de gemeente zorg dragen voor een adequaat aanbod van jeugdhulpvoorzieningen.
Wijze van tot stand komen concept verordening
Deze conceptverordening is opgesteld door een werkgroep in Holland Rijnland verband. De werkgroep heeft de opdracht een werkbare en leesbare concept verordening te maken, die aansluit bij het Beleidsplan Hart voor de Jeugd. Dit beleidsplan is door de Raad vastgesteld in de vergadering van 13 maart 2014.
De werkgroep heeft bij het opstellen van de verordening gebruik gemaakt van door de VNG opstelde modelverordening jeugdhulp. Daarnaast is een eerder concept in de maand mei 2014 uitgebreid besproken met onder andere aanbieders, cliënten en coaches van de proeftuinen jeugd- en gezinsteams. De werkgroep was aangenaam verrast over de gedegen wijze waarop zij zich in de verordening hebben verdiept en suggesties voor verbetering hebben aangedragen. Ook is het stuk besproken met ambtenaren jeugdbeleid en de stuurgroep 3D van Holland Rijnland.
Alle in dit traject gemaakte opmerkingen zijn zorgvuldig gewogen en waar nodig en mogelijk verwerkt in deze definitieve concept verordening. Vervolgens is de verordening voor inspraak vrijgegeven. Ook de inspraakreacties zijn zorgvuldig gewogen en zijn waar nodig en mogelijk verwerkt.
Verbinding met het Beleidsplan Hart voor de Jeugd
In de Jeugdwet artikel 2.2 is bepaald dat de raad periodiek het beleid ten aanzien van jeugdhulp vaststelt. Dit beleid is door de gemeenten die in het verband van Holland Rijnland op dit beleidsterrein samenwerken voorbereid. Dit wettelijk verplichte beleidsplan is met de titel ` Regionaal beleidsplan transitie jeugdzorg Holland Rijnland, Hart voor de Jeugd` door de raad vastgesteld. Het Beleidsplan ,Hart voor de Jeugd’ bevat het toekomstmodel voor de jeugdzorg met als belangrijke elementen de instelling van een jeugd- en gezinsteam en de integrale werkwijze 1Gezin/1Plan voor het bieden van advies en hulp. De verordening beschrijft via welke stappen en aan de hand van de in het Beleidsplan Hart voor de jeugd vastgestelde kaders de hulpvrager via het jeugd- en gezinsteam naar vrij toegankelijke en individuele jeugdhulp voorzieningen kan worden toegeleid.
Toekomstmodel jeugdhulp gemeenten Holland Rijnland
De Jeugdwet legt de verantwoordelijkheid voor beleidsvorming voor een positief opvoed- en opgroeiklimaat, preventie, vroegsignalering tot en met gespecialiseerde zorg en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering bij de gemeente. De opdracht aan de gemeente is breed en beslaat het gehele terrein van de zes pijlers die genoemd worden in het Beleidsplan Hart voor de Jeugd (zie schema toekomstmodel). De zes pijlers vormen samen het jeugdhulpstelsel van de samenwerkende gemeenten in Holland Rijnland verband en zijn als volgt benoemd:
Uit het beleidsplan over deze pijlers:
‘Het fundament van het jeugdstelsel wordt gevormd door de pedagogische gemeenschap (pijler 1) in gemeenten en wijken, waarin burgers betrokken en bereid zijn om verantwoordelijkheid rond het opvoeden en opgroeien van kinderen te nemen.
Pijler 2 zijn de basisvoorzieningen, waar vrijwel alle kinderen komen. Denk aan de jeugdgezondheidszorg, scholen, kinderopvang/peuterspeelzalen en huisartsen, jongerenwerk en sociale wijkteams.
De jeugd- en gezinsteams (pijler 3) zijn een nieuw element in het Toekomstmodel Jeugdhulp van Holland Rijnland. De teams moeten een cruciale rol vervullen bij het verhogen van de kwaliteit van de jeugdhulp en de vermindering van het gebruik van (zware) specialistische voorzieningen. De expertise van diverse soorten ambulante jeugdhulp uit het huidige stelsel wordt in deze teams samengevoegd. Daarmee wordt het hulpaanbod doelmatiger en overzichtelijker: voor ouders, voor andere voorzieningen en voor de aansturing door de gemeenten.
De vierde pijler wordt gevormd door de specialisten: organisaties met specialistische expertise in situaties waar sprake is van ernstige problemen. Zij leveren een bijdrage aan het realiseren van doelen uit het gezinsplan door consultatie, advies, nadere diagnostiek of een specifieke behandeling te bieden.
Ook bij hulp in het gedwongen kader (pijler 5) vormt samenwerking volgens 1Gezin1Plan de basis. Er wordt nauw samengewerkt indien dat nodig is.
Pijler 6 ‘Verbinding door 1Gezin1Plan’ is dan ook door een cirkel met alle andere pijlers verbonden. De jeugdige en zijn gezin staan centraal in de ondersteuning van hulpverleners uit alle pijlers. Volgens deze werkwijze wordt een integraal gezinsplan opgesteld, waarin ook doelen op gebied van bijvoorbeeld onderwijs, Wmo, werk & inkomen en volwassenenzorg worden opgenomen.’
De Pijlers 1 en 2 hebben betrekking op preventie en vroegsignalering. Preventie en vroegsignalering worden op verschillende locaties uitgevoerd, vooral in de zorg, op school, en in de wijk. Door vroegtijdige signalering en samenwerking in de hulpverlening, kan optimale hulpverlening aan jeugdigen en gezinnen tot stand worden gebracht. Preventieve lokale voorzieningen voorkomen ernstige problemen bij jeugdigen en gezinnen, waardoor het beroep op de gespecialiseerde jeugdhulp kan worden beperkt.
Verordening jeugdhulp versus een verordening voor het gehele sociale domein
De Jeugdwet maakt onderdeel uit van de omvangrijkedecentralisatieoperatie in het sociale domein op de beleidsterreinen, jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning en werk en inkomen (participatie). Ook op die beleidsterreinen zal vernieuwde wetgeving leiden tot het opstellen van nieuwe verordeningen op het terrein van maatschappelijke ondersteuning en werk en inkomen.
De werkgroep die deze verordening heeft gemaakt had als opdracht een verordening te maken voor jeugdhulp. Tijdens het opstellen heeft de werkgroep in het achterhoofd gehouden dat opbouw en systematiek van de verordening zodanig is dat zij zowel voor jeugdhulp als voor maatschappelijke ondersteuning vergelijkbaar kan zijn.
Ook is aan de orde geweest of de nieuwe verordeningen op het sociale domein in één zo te noemen 3D verordening zijn samen te brengen. In verband met de uitgebreide voorbereiding voor de afzonderlijke beleidsterreinen, die bovendien soms lokaal en soms regionaal plaats vindt, is hier nu vanaf gezien. Daarnaast speelt een rol dat de ingangsdatum al op korte termijn is, en dat de VNG voor de afzonderlijke beleidsterreinen afzonderlijke modelverordeningen heeft voorbereid. De voorliggende conceptverordening jeugdhulp kan wel als bouwsteen voor een 3D verordening gebruikt worden.
Gemeenten en jeugdhulpaanbieders zijn gehouden aan de bestaande wet- en regelgeving over
de bescherming van persoonsgegevens en over het uitwisselen van gegevens over de jeugdige en/of ouders. O.a. in de Grondwet art.10 en 11, de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP), Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst en Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Omdat deze wetgeving bestaat, geeft deze verordening geen extra regels.
Gemeenten maken in contracten met jeugdhulpaanbieders wel afspraken met aanbieders dat zij zich houden aan de geldende wet en regelgeving over privacy. Daarnaast onderzoeken gemeenten of regionaal privacyprotocol/beleid wenselijk is.
Opbouw van de conceptverordening
De Jeugdwet en het vastgestelde Beleidsplan Hart voor de Jeugd geven de kaders voor deze verordening. Er is gestreefd naar een opzet van de verordening die leesbaar en overzichtelijk is voor jeugdigen en ouders met een hulpvraag, voor het jeugd- en gezinsteam, en voor de betrokken artsen en gespecialiseerde hulpverleners.
De verordening geeft daarom een totaal beeld van de toeleiding en toegang naar jeugdhulpvoorzieningen. Dit maakt dat op onderdelen is gekozen voor de uitgebreide variant van de keuzemogelijkheden die de VNG modelverordening biedt. Ook is de conceptverordening zo veel mogelijk opgebouwd in de volgorde van handelen in geval van een jeugdhulpvraag. De volgorde is daarom niet helemaal gelijk aan die van de VNG modelverordening. De werkgroep meent dat dit ten goede is gekomen aan de leesbaarheid en de overzichtelijkheid van de verordening.
De verordening start met een de algemene bepalingen. Als eerste worden de begrippen genoemd die niet in de Jeugdwet voorkomen. Daarnaast wordt duidelijk gemaakt dat het jeugd- en gezinsteam er is en dat dit team enerzijds jeugdhulp verleend en anderzijds toegang kan verlenen tot individuele jeugdhulpvoorzieningen. Hoofdstuk 2 beschrijft vervolgens welke jeugdhulpvoorzieningen er zijn, de vrij toegankelijke en individuele jeugdhulpvoorzieningen. Hoofdstuk 3 beschrijft de behandeling van jeugdhulpvragen in het jeugd- en gezinsteam. Het jeugd- en gezinsteam kijkt daarbij ook of een aanvraag voor een individuele voorziening nodig is. Hoofdstuk (4) beschrijft hoe de besluitvorming voor een individuele voorziening verloopt. De regels voor het persoonsgebonden budget staan in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 gaat over andere manieren van toegang tot individuele jeugdhulpvoorzieningen, namelijk via verwijzing van een arts, via het gedwongen kader en in spoedeisende gevallen. Tot slot worden de overige bepalingen behandeld in hoofdstuk 7, dit zijn als het ware de spelregels.
Aanvankelijk waren er een aantal artikelen in de verordening opgenomen waar een keuze in gemaakt kon worden om ze wel of niet op te nemen. Deze artikelen stonden in de vorige versie schuin gedrukt. Aangezien er in de inspraak positief is geadviseerd over het wel opnemen van deze artikelen is dit nu achterwege gelaten. Het zijn artikelen die voor de jeugdige en/of de ouders informatief zijn. Zij worden echter ook in de wet geregeld.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In artikel 1 worden de begrippen gedefinieerd die cruciaal zijn voor het begrip van deze verordening en die niet in de Jeugdwet staan. De begrippen uit de Jeugdwet zijn niet in de verordening opgenomen om de verordening niet te lang te maken. Ze staan wel in de bijlage van deze toelichting.
Het beleidsplan ‘Hart voor de Jeugd’ is het regionaal opgestelde beleidsplan binnen de regio Holland Rijnland. In de verordening wordt hier naar verwezen omdat het toekomstmodel hier onderdeel van uit maakt. Wanneer het beleidsplan wordt gewijzigd, zal daarna ook de verordening worden aangepast.
In deze verordening worden drie typen jeugdhulpvoorzieningen onderscheiden:
In deze verordening worden ‘overige voorzieningen’ weergegeven als vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen. Individuele voorzieningen en overige voorzieningen als genoemd in artikel 2.9, onder a. van de wet zijn centrale begrippen. Omdat de wet hiervoor de ruimte biedt, zijn zij in deze verordening nader gedefinieerd.
De definitie van ‘andere voorziening’ betreft de voorziening als bedoeld in artikel 2.9, onder b. van de wet. Het gaat om voorzieningen op grond van andere wetten dan de Jeugdwet. Bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg die door jeugdartsen en verpleegkundigen wordt geboden op scholen en in het Centrum voor Jeugd en Gezin in het kader van de Wet publieke gezondheid.
De ‘jeugdhulpvraag’ is in termen van deze verordening, ongeacht of er feitelijk al eerder contact met het gezin is geweest, het contact van jeugdigen of ouders met het jeugd- en gezinsteam (in de praktijk is dit degene die namens het college optreedt) op basis waarvan zij toegang tot jeugdhulpvoorzieningen verzoeken.
Het ‘gezinsplan’ is een hulpverleningsplan als bedoeld in de wet.
De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.
Het ‘jeugd- en gezinsteam’ is het middelpunt in het Toekomstmodel van Holland Rijnland (zie figuur hierboven). De teams moeten een cruciale rol vervullen bij het verhogen van de kwaliteit van de jeugdhulp en de vermindering van het gebruik van (zware) specialistische voorzieningen. De expertise van diverse soorten ambulante jeugdhulp uit het huidige stelsel wordt in deze teams samengevoegd. Daarmee wordt het hulpaanbod doelmatiger en overzichtelijker: voor ouders, voor andere voorzieningen en voor de aansturing door de gemeenten.
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt, aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in deze verordening. Dit zou overbodig zijn en bovendien voor verwarring kunnen zorgen als er bijvoorbeeld door een latere wetswijziging een verschil zou ontstaan tussen de omschrijving in de verordening en de wettelijke omschrijving. Voor de goede orde is in bijlage 1 van deze toelichting de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Jeugdwet gevoegd.
Artikel 2 Jeugd- en gezinsteam
In het Beleidsplan Hart voor de Jeugd is vastgesteld dat de gemeente de jeugdhulp regelt via het jeugd- en gezinsteam. Lid 1 bevat de opdracht aan het college om zorg te dragen voor een functionerend jeugd- en gezinsteam. Dit team is één van de elementen van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG).
Het tweede lid beschrijft de taken van het jeugd- en gezinsteam in het bieden van jeugdhulp, namelijk het verlenen van consultatie en advies, basisdiagnostiek, ambulante hulp en zorgcoördinatie.
In lid 3 staat dat het college de jeugdhulpverleners van het jeugd- en gezinsteam mandateert om individuele jeugdhulpvoorzieningen te verstrekken. Genoemd wordt dat dit kan wanneer zij daartoe gemandateerd worden door het college. Dit mandaat wordt niet in deze verordening geregeld, het college neemt daarover een apart besluit.
Hoofdstuk 2. Vrij toegankelijke en individuele jeugdhulpvoorzieningen
Artikel 3 Vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen
Artikel 3 en 4 zijn een nadere uitwerking van artikel 2.9, onder a, van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, in onze verordening de individuele en vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen genoemd.
Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 2.9 komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van de voorzieningen binnen de gemeente. In deze artikelen stelt de raad daarvoor de kaders, en noemt dat het college later voor uitvoering nadere regels kan opstellen.
Artikel 3 regelt de jeugdhulpvoorzieningen die vrij toegankelijk zijn. Dit betekent dat een jeugdige en/of de ouders hier gebruik van kunnen maken zonder dat hiervoor een toegangsbeslissing van de gemeente of verwijzing van een arts zoals genoemd in artikel 17 noodzakelijk is.
De in deze verordening genoemde vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen worden in de Jeugdwet ’overige voorzieningen’ genoemd.
Gemeenten in Holland Rijnland sluiten bij hun keuze voor de vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen aan bij het Beleidsplan Hart voor de Jeugd. De vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen zijn: de basisvoorzieningen (pijler 2) en de jeugd- en gezinsteams (pijler 3). Het jeugd- en gezinsteam verleent consultatie en advies, basisdiagnostiek, ambulante hulp en zorgcoördinatie.
Lid 2 van artikel 3 geeft aan dat het college in nadere regels een aantal individuele jeugdhulpvoorzieningen alsnog aanwijst als vrij toegankelijk of andersom.
Zie verder ook het algemene deel van de toelichting, waar het toekomstmodel voor de jeugdhulp wordt beschreven.
Artikel 4 Individuele jeugdhulpvoorzieningen
De individuele jeugdhulpvoorzieningen zijn de voorzieningen die vallen onder specialistische hulp (pijler 4), zoals genoemd in het Beleidsplan Hart voor de Jeugd. Dit zijn onder andere:
Zie verder ook het algemene deel van de toelichting, waar het toekomstmodel voor de jeugdhulp wordt beschreven.
Het gaat om situaties waarin ernstige of complexe problemen zijn en waarvoor meer of andere hulp nodig is, dan waarin het jeugd- en gezinsteam kan voorzien. In dit geval is het nodig dat de jeugdige en/ouders een aanvraag indienen.
Dit is specialistische jeugdhulp aan jeugdigen en ouders bij:
Lid 2 van artikel 4 geeft aan dat het college in nadere regels een aantal individuele jeugdhulpvoorzieningen kan specificeren of alsnog kan aanwijzen als vrij toegankelijk. Beweegredenen daarvoor zouden kunnen zijn het verminderen van bureaucratie of omdat voorzieningen bij nader inzien toch niet specialistisch blijken te zijn.
Hoofdstuk 3. Behandeling jeugdhulpvragen
In dit hoofdstuk wordt uitgewerkt hoe de gemeente de toeleiding naar jeugdhulp uitwerkt. In artikel 2.3 lid 1 van de Jeugdwet staat dat er deskundige toeleiding naar en advisering over jeugdhulpvoorzieningen beschikbaar moet zijn voor jeugdigen en ouders die jeugdhulpvragen hebben.
Het gaat in dit hoofdstuk zowel over de vrij toegankelijke, als de individuele jeugdhulpvoorzieningen. Ook de afstemming met andere voorzieningen komt aan bod.
Artikel 5 Voorleggen jeugdhulpvraag
Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) is een laagdrempelig inlooppunt waar ouders en jongeren terecht kunnen met hun vragen over gezondheid, opgroeien en opvoeden. Het CJG is er voor kleine en grote vragen. Het CJG biedt advies, ondersteuning en hulp op maat. Het CJG bestaat uit de jeugdgezondheidszorg, preventieve programma’s en projecten en het jeugd- en gezinsteam.
Het eerste lid van dit artikel beschrijft dat de jeugdige en/of de ouder zich rechtstreeks bij het jeugd- en gezinsteam kunnen melden. Dat kan in het fysieke CJG, via de website of bijvoorbeeld als de hulpverlener van het jeugd- en gezinsteam aanwezig is op een school.
Jeugdigen en ouders kunnen ook op andere manieren contact met het CJG hebben en stellen daar hun vragen over opgroeien en opvoeden. Dat kan zijn tijdens het contact met de jeugdgezondheidszorg, via de websites van het CJG, chatspreekuren, cursussen of informatieavonden. Als de vraag een jeugdhulpvraag betreft, die niet binnen het de jeugdgezondheidszorg of preventieve projecten van het CJG kan worden afgehandeld, zal de medewerker van het CJG de jeugdige en/of de ouders begeleiden naar het jeugd- en gezinsteam.
Lid 2 van artikel 5 is opgenomen om aan te sluiten bij het toekomstmodel dat in het Beleidsplan Hart voor de Jeugd is geschetst. Basisvoorzieningen zijn een onlosmakelijk en integraal onderdeel van dit toekomstmodel. Jeugdigen en ouders krijgen op deze manier overzicht van waar zij terecht kunnen met een jeugdhulpvraag. Om te voorkomen dat het beeld ontstaat dat een arts niet ook zelf kan verwijzen naar een individuele jeugdhulpvoorziening, wordt een verwijzing gemaakt naar artikel 15.
Artikel 6 Afspraak voor gesprek over jeugdhulpvraag
Dit artikel beschrijft het maken van een afspraak voor een gesprek tussen de jeugdige en/of de ouders en het jeugd- en gezinsteam en de voorbereiding op het gesprek. Het gesprek vindt plaats met één of meer hulpverleners van het jeugd- en gezinsteam. Een aantal aspecten van dit artikel vragen om een toelichting.
Lid 1 bepaalt dat het jeugd- en gezinsteam in overleg met de jeugdige en zijn ouders alle voor het gesprek noodzakelijk en toegankelijke gegevens verzamelt. Deze gegevens verzameling kan ook tijdens het gesprek plaatsvinden als door vraagverheldering alle relevante informatie vergaard wordt om een volledig beeld van de jeugdhulpvraag te krijgen. Als het zinvol is gegevens bij derden op te vragen zal altijd eerst toestemming worden gevraagd aan de jeugdige en/of zijn ouders. Uiteraard geldt dit ook voor medische gegevens, zo wordt rekening gehouden met het medisch beroepsgeheim en het recht op privacy.
Lid 1 benoemt ook dat het maken van een afspraak zo snel als mogelijk gebeurt. Hierbij wordt geen tijdslimiet genoemd omdat dit tot onnodige regelgeving leidt. Wel wordt duidelijk gemaakt dat het jeugd- en gezinsteam alert moet zijn op onnodige vertraging in de procedure.
Lid 2 beschrijft dat het jeugd- en gezinsteam de jeugdige en/of de ouders informeert over de procedure, rechten en plichten. Wanneer persoonsgegevens nodig zijn, zal de hulpverlener van het jeugd- en gezinsteam om toestemming vragen om deze te registreren. Op de registratie van persoonsgegevens is de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing.
Lid 3 beschrijft dat de hulpverlener van het jeugd- en gezinsteam en de jeugdige en/of de ouders ook kunnen afzien van een gesprek. Bijvoorbeeld omdat de jeugdhulpvraag meteen duidelijk is, of als direct verwijzen naar specialistische hulpverlening noodzakelijk is. Dit artikel is in de verordening opgenomen om onnodige bureaucratie te voorkomen en mogelijk te maken dat gedaan wordt wat noodzakelijk is voor de jeugdhulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouders.
Tijdens het gesprek tussen de jeugdige en/of de ouders en een hulpverlener van het jeugd- en gezinsteam wordt onder andere gesproken over
Deze onderwerpen worden genoemd in de verordening om een beeld te scheppen van de inhoud van het gesprek en om aan te geven welke afwegingen spelen bij het in behandeling nemen van een jeugdhulpvraag.
Niet alle onderwerpen zullen bij elk gesprek aan de orde komen. Dit is afhankelijk van de inhoud van de jeugdhulpvraag. De medewerker van het jeugd- en gezinsteam is deskundig en bepaalt met de jeugdige en/of de ouders de inhoud van het gesprek.
Het gesprek kan niet altijd in één afspraak worden afgerond. Het is dus mogelijk dat er meerdere gesprekken worden gehouden.
Bij het gesprek kunnen ook andere personen aanwezig zijn. Deze andere betrokkenen zijn personen die van belang zijn voor de jeugdige en/of de ouders en voor het bespreken van de jeugdhulpvraag. Dit kunnen bijvoorbeeld mensen zijn uit het sociale netwerk van de jeugdige of ouders, iemand van een specialistische jeugdhulpvoorziening of school. De jeugdige en/of ouders bepalen in overleg met de hulpverlener van het jeugd- en gezinsteam of er andere personen uitgenodigd zullen worden.
Artikel 8 Verslag van het gesprek
Van het gesprek tussen de jeugdige en/of de ouders en een hulpverlener van het jeugd- en gezinsteam over de jeugdhulpvraag wordt een verslag op hoofdlijnen gemaakt. De hulpverlener van het jeugd- en gezinsteam maakt dit verslag. Dit verslag wordt zo snel mogelijk nadat het gesprek heeft plaats gevonden, overhandigd aan de jeugdige en/of de ouders. Het verslag wordt opgenomen in het cliëntdossier waar de jeugdige en/of de ouders op elk gewenst moment toegang toe hebben. De jeugdige en/of de ouders hebben ook de mogelijkheid om, indien gewenst, opmerkingen of latere aanvullingen aan het verslag te laten toevoegen. Deze clausule is opgenomen opdat de jeugdige en ouders regie hebben en kunnen hebben, over hun eigen jeugdhulpvraag en dus zeggenschap hebben over de inhoud van het verslag. Zo wordt ook recht gedaan aan het principe van ‘eigen kracht’.
De jeugdige en/of de ouders kunnen ook aangeven dat zij geen exemplaar van het verslag willen ontvangen of het verslag juist op een later tijdstip willen ontvangen. Dit laatste kan bijvoorbeeld door een vakantie van de jeugdige en/of de ouders.
Artikel 9 Inhoud van het verslag
Het gespreksverslag gaat over de afspraken die tussen het jeugd- en gezinsteam en de jeugdige en/of de ouders zijn gemaakt. Het kan zijn dat het verslag een weergave is van meer dan één gesprek.
In het verslag staat bijvoorbeeld of een gezinsplan wordt opgesteld en op welke wijze voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen kunnen worden afgestemd op de hulpverlening. Als de jeugdige en/of de ouders hebben aangegeven dat zij willen dat er rekening wordt gehouden met hun levensovertuiging, religieuze en/of culturele achtergrond wordt dit ook in het gespreksverslag vermeld. Bovendien is er een mogelijkheid dat de jeugdige en/of ouders indien gewenst opmerkingen aan het verslag toevoegen.
Artikel 10 Opstellen van het gezinsplan
Als tijdens het gesprek is afgesproken dat er een gezinsplan wordt opgesteld, wordt dit plan samen met de jeugdige en/of de ouders en mogelijk andere betrokkenen door de hulpverlener van het jeugd- en gezinsteam opgesteld. In de praktijk kan dit betekenen dat het in artikel 8 en 9 genoemde gespreksverslag, wordt omgebouwd tot een gezinsplan.
Het gezinsplan wordt opgesteld aan de hand van de werkwijze één gezin - één plan. In het Beleidsplan Hart voor de Jeugd staat:
‘Uitgangspunt van 1Gezin1Plan is het versterken van de eigen kracht van een gezin, met de ouder als regisseur van het eigen gezinsleven. Ouders, jongeren, leden uit hun sociaal netwerk en betrokken instanties werken samen om de doelen van het gezin te realiseren.
Met behulp van de werkwijze 1Gezin1Plan wordt een integraal gezinsplan opgesteld. Dat vormt de verbinding met ondersteuning vanuit bijvoorbeeld onderwijs, Wmo, Werk & inkomen, schuldhulpverlening, volwassenenzorg. 1Gezin1Plan vormt ook de basis voor de samenwerking met sociale wijkteams en het veiligheidshuis.
Het is belangrijk dat ook vanuit deze domeinen met de principes en werkwijze van 1Gezin 1 lan gewerkt wordt. Zo ontstaan integrale hulpplannen op maat voor dat kind of gezin waarbij alle leefdomeinen die een rol spelen bij de problematiek betrokken zijn.’
In het gezinsplan staan in de eerste plaats de afspraken over wat de jeugdige en/of de ouders zelf gaan oppakken. Daarnaast wordt beschreven welke vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen en welke individuele jeugdhulpvoorzieningen nodig zijn. Het gezinsplan vormt de verbinding met ondersteuning vanuit andere voorzieningen bijvoorbeeld onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, schuldhulpverlening en volwassenenzorg. Ook de eventuele wachtlijsten van jeugdhulpaanbieders en mogelijke tussenoplossingen om deze wachttijden te overbruggen worden in het gezinsplan meegenomen,
Het gezinsplan is geen statisch document. Er kunnen afspraken aan toegevoegd worden, wanneer dat naar inzicht van de jeugdige en/of de ouders en het jeugd- en gezinsteam van belang is of indien er meerdere vragen/problemen in een gezin zijn, waardoor deze niet allemaal tegelijkertijd kunnen worden opgepakt.
Hoofdstuk 4. Behandeling aanvraag individuele jeugdhulpvoorziening
In artikel 2.9, onder a, van de Jeugdwet staat dat de gemeenteraad voor individuele voorzieningen in een verordening regels moet stellen over de voorwaarden voor toekenning, over de wijze van beoordeling van en over de afwegingsfactoren bij de verlening van een individuele jeugdhulpvoorziening. In hoofdstuk 4 wordt dit uitgewerkt.
Artikel 11 Indienen aanvraag via jeugd- en gezinsteam
Dit artikel regelt op welke wijze en op welke plek een jeugdige en/of de ouders een aanvraag voor een individuele jeugdhulpvoorziening kunnen indienen. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele jeugdhulpvoorziening te krijgen. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden regels gegeven over de aanvraag. Deze regels zijn ook van toepassing op een aanvraag voor een individuele voorziening.
Dit betekent bijvoorbeeld dat, op grond van artikel 4:1 van de Awb, een aanvraag schriftelijk wordt ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. In het eerste lid is bepaald dat jeugdigen en ouders een aanvraag, zowel mondeling als schriftelijk kunnen indienen bij het jeugd- en gezinsteam.
Het nemen van een besluit op een aanvraag is een bevoegdheid van het college. Daarom staat in lid 1dat de aanvraag voor een voorziening aan het college wordt voorgelegd. Via een apart besluit zal het college deze bevoegdheid mandateren aan hulpverleners van het jeugd- en gezinsteam.
Dit lijkt omslachtig maar juridisch gezien is het verplicht in de verordening aan te geven dat de besluitvorming bij het college van burgemeester en wethouder ligt. Het mandateren van deze bevoegdheid kan niet in deze verordening worden geregeld, dit gebeurt in een mandaatbesluit van het college.
Het tweede lid bepaalt tevens dat de aanvraag mondeling of schriftelijk kan worden gedaan en dat het jeugd- en gezinsteam de aanvraag begeleidt. Hiermee wordt ook mogelijk gemaakt om, ter voorkoming van onnodige administratieve lasten, verslag of plan als aanvraag aan te merken.
In de verordening is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn. De Awb bepaalt dat een redelijke termijn in ieder geval verstreken is wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mee te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).
Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig, kan en zal na een aanvraag al binnen enkele dagen een individuele jeugdhulpvoorziening worden verstrekt. In complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is. Van belang is dat het jeugd- en gezinsteam zelf een professionele inschatting maakt van wat een redelijke termijn is, gezien de aard en mate van urgentie van de jeugdhulpvraag. Dit sluit aan bij een van de uitgangspunten van het jeugd- en gezinsteam: ‘doen wat nodig is’.
Artikel 12 Beschikking individuele jeugdhulpvoorziening
In artikel 2.9 onder a van de Jeugdwet is bepaald dat in de verordening regels moeten worden gesteld over de voorwaarden voor toekenning van een individuele jeugdhulpvoorziening, over de wijze van beoordeling van en de afwegingfactoren bij een individuele jeugdhulpvoorziening. Dit artikel is een uitwerking van deze opdracht. Bij de besluitvorming hanteert het college de wettelijke termijn (Awb) van maximaal 8 weken.
Onder a van dit artikel wordt bepaald dat alleen een individuele jeugdhulpvoorziening kan worden verstrekt als de jeugdige niet op eigen kracht of met hulp van zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving een oplossing voor zijn jeugdhulpvraag kan vinden. Hiermee wordt aangesloten bij de regionale visie jeugdhulp ‘Op eigen kracht’ (bijlage van Beleidsplan Hart voor de Jeugd):
‘Voor iedereen is het van belang steun te krijgen uit de directe omgeving van het sociale netwerk. Familie, vrienden, buren en vrijwilligers zijn essentieel bij de opvoeding. Daarom kijken we altijd eerst welke steun en hulp het eigen sociale netwerk kan bieden en hoe we het eigen sociale netwerk kunnen versterken. Steun dichtbij, hoe klein ook is effectief en duurzaam’.
Onder b van dit artikel wordt verder bepaald dat alleen een individuele jeugdhulpvoorziening kan worden verstrekt als de jeugdige geen oplossing voor zijn jeugdhulpvraag kan vinden door gebruik te maken van een vrij toegankelijke jeugdhulpvoorziening, zoals omschreven in artikel 3. Daarmee worden individuele voorzieningen pas ingezet wanneer vrij toegankelijke voorzieningen niet toereikend zijn.
Artikel 13 Inhoud beschikking individuele jeugdhulpvoorziening
Wanneer jeugdigen of ouders een formele aanvraag bij het college hebben ingediend, moet het college een schriftelijke beschikking opstellen. Ook op deze beschikking is de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Jeugdigen en ouders kunnen tegen de beschikking bezwaar en beroep indienen. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb. Weigering of uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de mogelijkheid om bezwaar in te dienen. De Awb is ook van toepassing als het college het ontvangen van aanvragen en het nemen van besluiten op aanvragen voor individuele jeugdhulpvoorzieningen mandateren aan medewerkers van het jeugd- en gezinsteam.
Het tweede en derde lid regelen welke onderdelen in de beschikking moeten worden opgenomen, indien sprake is van een voorziening in natura dan wel een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
Het vierde lid gaat over een eventuele ouderbijdrage. De ouderbijdrage geldt alleen in situaties van jeugdhulp met verblijf buiten de thuissituatie (zie artikel 8.2.1 van de Jeugdwet). In de beschikking wordt een eventuele ouderbijdrage alleen als informatie opgenomen. De vaststelling en inning geschieden namelijk niet door de gemeente maar door het bestuursorgaan dat namens de gemeente met de inning is belast. Dit bestuursorgaan zal het CAK zijn.
Lid 5 maakt mogelijk dat niet bij elke verlening en verstrekking van een individuele jeugdhulpvoorziening een beschikking wordt afgegeven. Tevens wordt geregeld dat in elk geval wel een beschikking wordt afgegeven bij een pgb, weigering van een aangevraagde voorziening of als de jeugdige en/of ouders dat wensen. De laatste twee gevallen zijn van belang omdat dit hiermee de rechtszekerheid van de burger wordt geregeld. Als in overleg tussen het jeugd- en gezinsteam en de jeugdige en/of ouders wordt besloten dat geen beschikking wordt afgegeven, wordt wel geregistreerd in het dossier van de jeugdige dat een individuele voorziening is verstrekt.
Hoofdstuk 5. Individuele jeugdhulpvoorzieningen via persoonsgebonden budget (pgb)
Een persoonsgebonden budget (pgb) is een geldbedrag waarmee een persoon zelf zorg, begeleiding, hulp, hulpmiddelen of voorzieningen in kankopen.
In 2015 wordt het pgb via trekkingsrecht geregeld. Bij trekkingsrechten komt het budget niet meer op de rekening van de budgethouder, maar bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op de bankrekening te staan. De budgethouder stuurt de rekeningen voor het betalen van zorgverleners naar de SVB en zij controleert vooraf of het om verzekerde zorg gaat.
Artikel 14 Individuele jeugdhulpvoorziening via persoonsgebonden budget (pgb)
In het eerste lid is verankerd dat het college op grond van artikel 8.1.1 van de Jeugdwet een pgb kan verstrekken. Er is een verwijzing opgenomen naar het centrale pgb artikel (8.1.1) van de Jeugdwet. Daarin wordt een compleet beeld gegeven van de rechten en plichten van de cliënt.
Als aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan, kan van een verplichting van het college worden gesproken (zie ook de tekst van artikel 8.1.1, eerste lid: ‘Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen …’) om een pgb te verstrekken in plaats van een voorziening in natura.
Van belang is dat een pgb slechts wordt verstrekt indien (zie artikel 8.1.1, derde lid):
Het tweede lid van artikel 14 berust op artikel 2.9, onder c, van de Jeugdwet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. Deze bevoegdheid wordt in het tweede lid gedelegeerd aan het college.
In het derde lid is beschreven dat het college in nadere regels uitwerkt onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk. Dit is een uitwerking van het bepaalde in artikel 8.1.1 lid 4 van de Jeugdwet.
Hoofdstuk 6. Overige wijzen van toegang tot jeugdhulp
Artikel 15 Verwijzing naar jeugdhulp door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de door de gemeente georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de huisarts, medisch specialist en jeugdarts kunnen verwijzen naar de jeugdhulp. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke voorzieningen als de individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen.
In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zijn die na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen.
De verwijzing van de huisarts, medisch specialist of jeugdarts geeft dus rechtstreeks toegang tot de jeugdhulp. Er zal geen beschikking volgen van de gemeente. De gemeente moet wel zorgen dat er voldoende zorg beschikbaar is. Als de jeugdige en/of ouders het niet eens kunnen worden, kan de jeugdhulpaanbieder de jeugdige en- of ouders erop wijzen dat zij een aanvraag voor jeugdhulp kunnen indienen bij het jeugd- en gezinsteam.
Het is van belang dat de verwijzing goed verloopt. De gemeente zal daarom afspraken maken met artsen en aanbieders over de verwijzing naar jeugdhulp. Dit wordt benoemd in artikel 23 van deze verordening.
Artikel 16 Jeugdhulp bij kinderbeschermingsmaatregel en in spoedeisend geval
Het artikel gaat over de verplichtingen die de gemeente heeft als er een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering is opgelegd door de rechter. Zowel de kinderbeschermingsmaatregel als de jeugdreclassering worden uitgevoerd door een gecertificeerde instelling. De jeugdbeschermer en jeugdreclassering mogen in het kader van de maatregel, besluiten tot inzet van jeugdhulp. Dat de jeugdbeschermer en de jeugdreclasseerder deze bevoegdheid hebben staat in artikel 3.5 van de Jeugdwet.
In het eerste lid wordt verwoord dat de gemeente zorg draagt voor een toereikend aanbod van jeugdhulpvoorzieningen, zodat de uitspraak van de rechter (of een andere instantie) kan worden uitgevoerd. Hiervoor verstrekt het college geen beschikking als bedoeld in artikel 12.
Artikel 17 Jeugdhulp in spoedeisend geval
In dit artikel staat dat het college in spoedeisende gevallen een tijdelijke voorziening kunnen te treffen. Dit is het geval als een spoedmachtiging is afgegeven door de rechter (of andere instantie) omdat onmiddellijke verlening van jeugdhulp noodzakelijk is en de reguliere machtiging niet kan worden afgewacht. De Jeugdwet noemt de inzet jeugdhulp in spoedeisende gevallen in artikel 6.1.3 en 6.1.8.
In dit artikel wordt specifiek genoemd dat het college dit besluit neemt in afwijking van artikel 11 en 12. Het kan zijn dat vanwege de spoed er nog geen goed gemotiveerde aanvraag is en dat nog niet echt duidelijk is of aan de voorwaarden voor een individuele voorziening is voldaan. Na het treffen van een tijdelijke voorziening zal daarin later worden voorzien.
Hoofdstuk 7. Overige bepalingen
Artikel 18 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Volgens de wet is een jeugdige en/of de ouders verplicht mede te delen wanneer er zich nieuwe feiten en omstandigheden voordoen waarvan men redelijkerwijs kan verwachten dat die van invloed op de individuele jeugdhulpvoorziening kunnen zijn. Dit wordt benadrukt in lid 1.
In lid 2 wordt aangegeven dat de gemeente ook zelf de situatie kan bekijken en kan besluiten om een beslissing over individuele jeugdhulpvoorziening te herzien, in te trekken of terug te vorderen en onder welke omstandigheden de gemeente dit mag doen.
Lid 3 regelt dat als door de jeugdige en/of de ouders onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt die bij volledigheid en/of juistheid tot een andere beslissing hadden geleid, het pgb of de geldswaarde van de voorziening (de daadwerkelijke kosten van de voorziening) kunnen worden teruggevorderd.
Lid 4 geeft aan dat als een pgb na een jaar nog niet is gebruikt voor het doel waarvoor het is verstrekt het besluit kan worden ingetrokken.
Tot slot geeft lid 5 aan dat het college de besteding van het pgb kan controleren.
Artikel 19 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
In artikel 2.12 van de Jeugdwet staat omschreven dat de gemeente in de verordening moet regelen dat het college hierover afspraken moet maken. Via dit artikel voldoet de gemeente hieraan en geeft de raad deze opdracht aan het college. Naast de in dit artikel genoemde aspecten kunnen ook andere zaken in overweging genomen worden, zoals de NZA-richtlijnen (Nederlandse Zorgautoriteit) voor prijzen van jeugdhulp.
De vertrouwenspersoon wordt landelijk geregeld. Gemeenten hebben er gezamenlijk voor gekozen dat de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) dit namens alle gemeenten inkoopt bij het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ), een stichting die op dit moment ook het vertrouwenswerk voor de jeugdzorg uitvoert.
Artikel 21 Inspraak en medezeggenschap
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 en verder van de wet. Opgemerkt wordt dat regeling van de inspraak en medezeggenschap in artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015, op grond van artikel 2.10 van de Jeugdwet van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Dit leidt ertoe dat bij verordening moet worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.
In lid 1 van dit artikel verwijst naar de regelgeving van artikel 150 van de Gemeentewet. Lid 2 waarborgt dat er wordt dat voor het jeugdhulpbeleid een zelfde inspraakprocedure geldt als voor andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Lid 3 regelt dat inwoners kunnen deelnemen aan een regulier overleg. Inwoners kunnen onderwerpen aandragen voor dit overleg en ondersteuning krijgen. In lid 4 wordt het aan het college de mogelijkheid geboden om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
Deze bepaling is aanvullend op de klachtregeling uit artikel 4.2.1 van de Jeugdwet en hoofdstuk 9 Klachtenbehandeling van de Algemene wet bestuursrecht. Het is zo dat de aanbieder in eerste instantie zal (moeten) worden aangesproken bij klachten van jeugdigen en/of ouders over de behandeling. Het Beleidsplan Hart voor de jeugd zegt daarover ‘Het effectief en laagdrempelig bemiddelen bij en afhandelen van klachten van cliënten is een verantwoordelijkheid van de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen’.
Artikel 23 Toepassen verordening en stellen nadere regels
Omdat de interpretatie van de verordening tot misverstanden kan leiden is in lid 1 van dit artikel geregeld dat bij dergelijke misverstanden moet worden teruggegrepen naar de Jeugdwet (inclusief memorie van toelichting). Zo kan worden achterhaald wat er precies met een bepaald woord of bepaalde term wordt bedoeld.
In lid 2 geeft de raad aan het college de bevoegdheid om nadere regels te stellen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening.
Lid 3 regelt dat het college met huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen afspraken zal maken over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing zoals bedoeld in artikel 15 plaatsvindt. Dit komt overeen met artikel 2.7, lid 4 van de Jeugdwet. Waarschijnlijk zullen deze afspraken regionaal of op landelijk niveau worden gemaakt en worden daarna lokaal onder regie van de gemeente uitgewerkt.
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om van deze verordening af te wijken in zeer schrijnende gevallen waarvoor geen passende voorziening volgens de regelgeving mogelijk is. De hardheidsclausule kan dan door het college ingezet worden bij uitzonderingsgevallen.
Dit artikel regelt dat jeugdigen die al aanspraak maken op jeugdhulp (dus vóór de inwerkingtreding van de Jeugdwet) en deze verordening, deze jeugdhulp kunnen blijven houden tot uiterlijk 1 januari 2016.
Dit overgangsrecht geldt voor jeugdigen die een indicatiebesluit of verwijzing voor (jeugd)zorg in het kader van de AWBZ Wjz en Zvw hebben.
De bedoeling daarvan is dat deze jeugdigen een overgangsperiode krijgen waarin er voor hen niets verandert en zij zich kunnen instellen op de nieuwe situatie. De overgangsperiode verschilt naar gelang de resterende looptijd van het indicatiebesluit, maar eindigt in elk geval een jaar na inwerkingtreding van deze wet.
Voor pleegzorg is een uitzondering gemaakt en is er geen einddatum indien vóór de inwerkingtreding van deze wet een indicatiebesluit is afgegeven waarin is vastgesteld dat de jeugdige is aangewezen op pleegzorg.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding. De verordening zelf dient voor 1 november 2014 te zijn vastgesteld door de raad.
Dit artikel geeft de officiële benaming weer. De verordening zal via deze naam zijn terug te vinden (conform de wet elektronische bekendmaking).
Bijlage 1 van de Toelichting op de verordening Jeugdhulp Katwijk 2015
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
– geweld bij de verlening van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering:
lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld jegens een jeugdige of een ouder, of bedreiging daarmee, door iemand die werkzaam is voor de jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling, of door iemand die werkzaam is voor een rechtspersoon die in opdracht van de aanbieder of gecertificeerde instelling jeugdhulp verleent of door een andere jeugdige of ouder met wie de jeugdige of ouder gedurende het etmaal of een dagdeel bij de aanbieder verblijft;
ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;
het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en
het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht;
de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, en voor wie de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, die was aangevangen, of voor wie het college vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk is of voor wie, na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;
reclasseringswerkzaamheden, genoemd in artikel 77hh, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, begeleiding, genoemd in artikel 77hh, tweede lid, van dat wetboek en het begeleiding van en toezicht houden op jeugdigen die deel nemen aan een scholings- en trainingsprogramma als bedoeld in artikel 3 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het geven van de aanwijzingen, bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van die wet, of de overige taken die bij of krachtens de wet aan de gecertificeerde instellingen zijn opgedragen;
elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel;
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2016-15588.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.