Wijziging leidraad invordering publiekrechtelijke vorderingen per 1 november 2016

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen-Holten

Gelezen het voorstel van de ontvanger van 24 oktober 2016

Besluit vast te stellen de wijziging van de leidraad invordering publiekrechtelijke vorderingen, besluit van 2 februari 2012, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 juli 2015

De leidraad invordering publiekrechtelijke vorderingen wordt gewijzigd als volgt.

Artikel I  

A

In artikel 1.1.2 wordt na het vijfde gedachtestreepje van de opsomming een gedachtestreepje ingevoegd, luidende:

hoger beroep: hoger beroep bij een gerechtshof dan wel, als beroep in cassatie bij de Hoge Raad is ingesteld, cassatieberoep;

 

B

Artikel 1.1.5, vierde alinea, wordt als volgt gewijzigd:

Onder vervanging van de punt aan het slot van het derde gedachtestreepje van de opsomming dooreen puntkomma, worden twee gedachtestreepjes toegevoegd, luidende:

– bezwaarschriften tegen beschikkingen kostenvergoeding bij een onrechtmatig opgelegdeverplichting als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, van de wet;– bezwaarschriften tegen beschikkingen bestuurlijke boete als bedoel in artikel 63b van dewet.

 

C

In artikel 1.1.7 wordt in de eerste volzin ‘het bij of krachtens artikel 15’ vervangen door: het bepaalde bij of krachtens artikel 15.

 

D

Artikel 3.3.2 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In de eerste volzin wordt ‘gerechtelijke procedures’ vervangen door: gerechtelijke procedures voor de burgerlijke rechter.

  • 2.

    De zinsnede ‘Behalve voor in hoger beroep te voeren zaken geldt het voorgaande’ wordt vervangendoor: Het voorgaande geldt.

 

E

In artikel 7.1 wordt in de tweede alinea na ‘Bij betaling’ de volgende zinsnede ingevoegd: bij een bank of betaaldienstverlener.

 

F

Na artikel 7a.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

G

Artikel 7a.2 wordt vernummerd tot artikel 7a.3.

 

H

Artikel 7a.3 wordt als volgt gewijzigd:

In de eerste volzin van de tweede alinea wordt de zinsnede ‘Hernieuwde uitbetaling vindt direct plaats als’ vervangen door: In afwijking van de vorige volzin vindt hernieuwde uitbetaling direct plaats als.

 

I

Artikel 9.8 wordt als volgt gewijzigd:

Bij het tweede gedachtestreepje wordt ‘boven een bepaald minimumbedrag tot en met in de belastinggids.’ Vervangen door ‘van € 50,00 of meer.’

 

J

Aan de opsomming van artikel 14.2.7 wordt na het eerste gedachtestreepje een gedachtestreepje ingevoegd, luidende:

- eigendom zijn van een derde; en.

 

K

Artikel 17.1, eerste alinea, vervalt.

 

L

Artikel 19.2.1, eerste alinea, komt te luiden:

In een faillissement vallen de belastingschulden voor zover zij materieel zijn ontstaan vóór dedag van de faillietverklaring dan wel materieel zijn ontstaan na de faillietverklaring, maarvoortvloeien uit een al bestaande rechtsverhouding van voor de faillietverklaring. Hierbij wordtervan uitgegaan dat de materiële belastingschuld ontstaat van dag tot dag tenzij het tegendeelblijkt. Belastingschulden ontstaan vanaf de datum van het faillissement die niet voortvloeien uiteen al bestaande rechtsverhouding van voor de faillietverklaring, zijn niet verifieerbaar enmoeten eventueel als boedelschulden worden aangemeld.

 

M

Artikel 19.3.4, eerste en tweede alinea, komt te luiden:

Om de beslagvrije voet tot het juiste bedrag vast te kunnen stellen, vraagt de ontvanger bij debelastingschuldige informatie op, waaronder begrepen gegevens van de eventuele partner. Ditgebeurt in de vooraankondiging van de loonvordering. De ontvanger vermeldt daarin detoepasselijke beslagvrije voet die hij heeft berekend op basis van de hem ter beschikkingstaande gegevens. Zolang de belastingschuldige geen informatie verstrekt, past de ontvangerdeze beslagvrije voet toe. Als de belastingschuldige na toepassing van de loonvorderingalsnog de gevraagde informatie verstrekt, wijzigt de ontvanger de beslagvrije voet vanaf deeerst volgende inhouding, dus zonder terugwerkende kracht. Het laatste geldt niet als debelastingschuldige kan aantonen dat het ontbreken van informatie niet aan hem te wijten is.Als de ontvanger een loonvordering doet ten laste van een belastingschuldige waarvan geenwoon- of verblijfadres bekend is, stelt hij de beslagvrije voet vast op nihil. De ontvanger kandan immers niet bepalen of de belastingschuldige in Nederland woont. Zodra de ontvangerbekend wordt met het feit dat de belastingschuldige in Nederland woont of een vasteverblijfplaats heeft, stelt de ontvanger alsnog de juiste beslagvrije voet vast en past deze toevanaf de eerst volgende inhouding, dus zonder terugwerkende kracht. Het laatste geldt nietals de belastingschuldige kan aantonen dat het ontbreken van het adresgegeven niet aan hemte wijten is.

 

N

Aan artikel 19.3.5 wordt voor de bestaande tekst een alinea ingevoegd, luidende:

Als de belastingschuldige in het buitenland woont, stelt de ontvanger overeenkomstig artikel 475e Rv de beslagvrije voet vast op nihil. Na de vooraankondiging van de loonvordering kan de belastingschuldige door middel van het aanleveren van informatie aannemelijk maken dat hij uitsluitend of nagenoeg uitsluitend periodieke inkomsten uit Nederland geniet. Als de belastingschuldige kan aantonen dat hij buiten deze periodieke inkomsten onvoldoende middelen van bestaan heeft, stelt de ontvanger op basis van de verstrekte informatie de beslagvrije voet vast.

 

O

In artikel 22.3 wordt in de eerste alinea ‘in eigendom’ vervangen door ‘mogelijk in eigendom’ en wordt in de derde alinea ‘eigendom’ vervangen door: mogelijk eigendom.

 

P

Artikel 22.8.10 komt te luiden:

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

Q

Artikel 25.1.3, onderdeel c, komt te luiden:

c. de gevraagde gegevens niet (volledig) binnen de door de ontvanger daartoe gesteldetermijn zijn verstrekt. Als de verstrekte gegevens onvolledig zijn, stelt de ontvanger debelastingschuldige in de gelegenheid de ontbrekende gegevens alsnog binnen twee weken te verstrekken;

 

R

Artikel 25.1.12 vervalt

 

S

In artikel 25.1.14, tweede volzin, vervallen de woorden ‘in een dagblad’.

 

T

Aan artikel 25.5.2, eerste alinea, wordt toegevoegd:

De ontvanger kan echter op verzoek van de belastingschuldige toestaan dat nieuwe belastingaanslagen, waarvan het ontstaan of onbetaald laten niet aan de belastingschuldige kan worden toegerekend, in een bestaande betalingsregeling worden opgenomen. Voorwaarde is dat de belastingschuldige zijn gehele betalingscapaciteit al heeft ingezet in het kader van de bestaande betalingsregeling.

 

U

In artikel 25.5.6 vervalt de zin beginnend met ‘Uitgangspunt ’ en eindigend met ‘echtgenoot.’.

 

V

Aan de opsomming van artikel 49 wordt na het tweede gedachtestreepje een gedachtestreepje ingevoegd, luidende:

  • -

    vooraankondiging aansprakelijkstelling;.

 

W

Na artikel 49.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

49.2a. Vooraankondiging aansprakelijkstelling

Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.

 

X

De tekst van artikel 53 komt te luiden:

In aansluiting op artikel 53 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • -

    geenzelfstandige verjaring van de aansprakelijkheidsschuld;

  • -

    ontslagvan betalingsverplichting aansprakelijk gestelde bestuurder en verwijtbaarheid.

 

Y

Na artikel 53.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

53.2. Ontslag van betalingsverplichting aansprakelijk gestelde bestuurder en verwijtbaarheid

De ontvanger verleent geen ontslag van betalingsverplichting als sprake is van verwijtbaarheid van de kant van de aansprakelijk gestelde. Dit volgt uit artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de regeling. De vraag of sprake is van verwijtbaarheid beoordeelt de ontvanger op basis van gedragingen van de aansprakelijk gestelde. Dit betekent dat als de aansprakelijkstelling van een bestuurder is gebaseerd op artikel 36, vierde lid, van de wet, het enkele feit dat het lichaam niet op de juiste wijze heeft gemeld niet in de weg hoeft te staan aan ontslag van betalingsverplichting.

 

Z

Artikel 54, aanhef, komt te luiden:

In aansluiting op artikel 54 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over het aanhouden vande betaling van een teruggaaf bij aansprakelijkstelling.

 

AA

Na artikel 67 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 67a

Er zijn in deze leidraad op artikel 67a van de wet geen beleidsregels gemaakt.

 

AB

Aan artikel 73.4.6 wordt een tweede volzin toegevoegd, luidende:

Het voorgaande geldt ook voor in hoger beroep te voeren zaken over een faillissementsaanvraag.

 

AC

In artikel 73.5.1, onderdeel a, wordt ‘Gedragscode Schuldregeling’ vervangen door: Gedragscode Schuldhulpverlening.

 

AD

Artikel 73.5.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de derde en de laatste volzin wordt ‘120 dagen’ vervangen door: vier maanden.

2. Na de volzin beginnend met ‘Vanaf de ontvangst van een afschrift van de stabilisatie-overeenkomst’wordt een volzin ingevoegd, luidende:

Deze periode komt niet in mindering op de in artikel 73.5.1 van deze leidraad genoemde periode van maximaal 36 maanden.

Verder wordt na de volzin, beginnend met ‘Voorts vindt verrekening alleen plaats’ een alinea ingevoegd, luidende:Dit terughoudende beleid geldt niet in situaties waarin op voorhand duidelijk is dat de belastingschuldige niet in aanmerking komt voor uitstel van betaling op basis van artikel 73.5.1 van deze leidraad. De ontvanger informeert de schuldhulpverlener hierover.

 

AE

In artikel 73.5.4 wordt in de derde alinea ‘de betalingscapaciteit’ vervangen door ‘de in artikel 13 van de regeling bedoelde betalingscapaciteit’, wordt ‘door de schuldhulpverlener wordt beheerd’ vervangen door ‘onder het financieel beheer door de schulpverlener valt’ en wordt ‘beheer’ vervangen door: financieel beheer.

 

AF

Artikel 73.5a wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In de eerste alinea vervalt:

    73.5a.1.

  • 2.

    Aan de eerste alinea wordt na de tweede volzin een volzin toegevoegd, luidende:

    Artikel 73.5 is daarbij van overeenkomstige toepassing. Dit betekent onder meer dat deschuldregeling betrekking moet hebben op natuurlijke personen, niet zijnde ondernemers.

  • 3.

    De slotzin vervalt.

 

AG

In artikel 75.3 wordt ‘Besluit beroep in belastingzaken 2005’ vervangen door: Besluit Beroep in Belastingzaken.

 

Artikel II  

A

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking en werkt terugtot en met 1 november 2016.

B

Dit besluit wordt aangehaald als: Wijziging leidraad invordering publiekrechtelijke vorderingen 2e halfjaar 2016.

Rijssen, ... 2016

Het college van burgemeester en wethouders,

A.C. van Eck, A.C. Hofland,

secretaris, burgemeester

Toelichting  

Artikel I, onderdeel A, bevat een redactionele aanpassing.

Artikel I, onderdeel B, bevat een aanvulling van de lijst met beschikkingen die is opgenomen in artikel1.1.5 van de leidraad. Abusievelijk was een tweetal beschikkingen waarop de dwangsom bij niet tijdigbeslissen (artikel 4:17 van de Awb) van toepassing is, niet in de lijst opgenomen. Dat wordt hersteld inonderdeel B. Het betreft geen inhoudelijke wijziging.

Artikel I, onderdeel C, bevat een redactionele aanpassing.

Artikel I, onderdeel D, regelt een tweetal wijzigingen in artikel 3.3. Dat artikel regelt wanneer de ontvanger in gerechtelijke procedures toestemming van het ministerie moet hebben. Dit beleid is alleen van toepassing op procedures voor de burgerlijke rechter. Dus niet in bijvoorbeeld aansprakelijkheidsprocedures voor de fiscale rechter. Om misverstanden hierover te voorkomen is dit in de tekst van artikel 3.3 opgenomen. Het betreft geen inhoudelijke beleidswijziging. Daarnaast wordt geregeld dat in civiele procedures die zijn uitgezonderd van het toestemmingsvereiste, ook geen toestemming nodig is voor het hoger beroep. Dit sluit aan bij de inmiddels gangbare praktijk binnen deBelastingdienst. Een uitzondering hierop geldt voor in hoger beroep te voeren zaken over een faillissementsaanvraag. Daarvoor is wél toestemming van het ministerie nodig en volstaat een eerder afgegeven toestemming voor de faillissementsaanvraag niet. Dit is geregeld door een aanpassing van artikel 73.4.6 in artikel I, onderdeel AA, van dit besluit.

De wijziging in artikel I, onderdeel E, is bedoeld om duidelijk te maken dat contante betaling uitsluitendmogelijk is bij een bank of betaaldienstverlener en in beginsel niet bij de gemeente. Dit laatste is alleen mogelijk als de gemeente de optionele bepalingen over kasbetaling en betaling aan de belastingdeurwaarder in artikel 7.1 heeft overgenomen.

De in artikel I, onderdelen F en G, opgenomen wijzigingen houden verband met de wettelijke regelinginzake het verplicht gebruik van één bankrekening voor uitbetaling van teruggaven inkomstenbelastingen toeslagen door de Rijksbelastingdienst. Deze bepalingen zijn niet van toepassing voor degemeente.

De wijzigingen in artikel I, onderdelen H, betreft het herstel van een omissie. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel I, betreft het loslaten van het maximumbedrag van een aanslag gemeentelijke heffingen dat kan worden geïncasseerd. Dit maximumbedrag was vastgesteld op € 2.500 en met name bedrijven konden hierdoor niet meedoen met de automatische incasso.

De wijzigingen in artikel I, onderdeel J, betreft het herstel van een omissie. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Ingevolge artikel I, onderdeel K, komt de mogelijkheid te vervallen om ingeval van misbruik naverkregen toestemming van het college de schorsende werking bij verzet te negeren. Dit is eenuitvloeisel van recente jurisprudentie waarbij de Hoge Raad oordeelde dat een dergelijk oordeel exclusief aan de rechter is voorbehouden.

De wijziging in artikel I, onderdeel L, hangt samen met het arrest Koot Beheer/Tideman q.q. In datarrest verliet de Hoge Raad het toedoen-criterium voor het ontstaan van boedelschulden in faillissement en formuleerde het een nieuw criterium voor verifieerbare faillissementsschulden, namelijk het bestaan van een rechtsverhouding ten tijde van het faillissement. De tekst van artikel 19.2.1 van de leidraad wordt hiermee in overeenstemming gebracht.

Artikel I, onderdeel M, betreft de vaststelling van de beslagvrije voet door de ontvanger. De huidigetekst van artikel 19.3.4 van de leidraad sluit niet aan bij de uitvoeringspraktijk. Dat wordt met dezewijziging alsnog gerealiseerd.

De in artikel I, onderdeel N, opgenomen wijziging heeft betrekking op de vaststelling van de beslagvrije voet van een belastingschuldige die in het buitenland woont. Overeenkomstig artikel 475e Rv stelt de ontvanger in dergelijke situaties de beslagvrije voet vast op nihil. Als de belastingschuldige aantoont dat hij over onvoldoende bestaansmiddelen beschikt, kan hij vervolgens naar de kantonrechter om een beslagvrije voet te laten vaststellen. De ratio achter deze regeling is dat de Nederlandse schuldeiser geen zicht heeft op inkomen in het buitenland. Als de belastingschuldige echter na ontvangst van de vooraankondiging van de loonvordering aannemelijk maakt dat hij nagenoeg al zijn inkomsten uit Nederland geniet, gaat dit argument niet meer op. De ontvanger heeft in zo’n geval het inkomen in beeld. Op basis van de ontvanger ter beschikking staande gegevens stelt deze vervolgens de beslagvrije voet vast. Voorwaarde is wel dat de belastingschuldige kan aantonen dat hij buiten deze periodieke inkomsten onvoldoende middelen van bestaan heeft. Een gang naar de kantonrechter wordt hiermee voorkomen. Dit is geregeld door middel van een aanvulling op artikel 19.3.5 van de leidraad.

Artikel I, onderdeel O, bevat een verfijning van artikel 22.3 van de leidraad. De bedoeling is om te verduidelijken dat overbetekening op grond van artikel 435, derde lid, Rv geen erkenning van de juridische eigendom inhoudt

.De wijziging in artikel I, onderdeel P, hangt samen met het niet van toepassing zijn van artikel 22.8.10voor de gemeente. Artikel 22.8.10 was abusievelijk in de gemeentelijke leidraad opgenomen.

Artikel I, onderdeel Q, bevat een verruiming van de mogelijkheid om bij een verzoek om uitstel vanbetaling onvolledige gegevens alsnog aan te vullen. Voor kwijtschelding kent de leidraad dezemogelijkheid al (artikel 26.1.3). Dit wordt nu ook voor uitstel van betaling geregeld.

Artikel I, onderdeel R, bevat een technische aanpassing. Artikel 25.1.12 van de leidraad verbindt aan het verlenen van uitstel van betaling wegens betalingsmoeilijkheden de voorwaarde dat lopende verplichtingen worden voldaan. Deze zelfde voorwaarde is bij de specifieke bepalingen over betalingsregelingen voor particulieren/ondernemers genoemd (zie de artikelen 25.5.2 en 25.6.2 van deleidraad). Artikel 25.1.12 kan daarom komen te vervallen. Er zijn geen inhoudelijke gevolgen beoogd.

De in artikel I, onderdeel S, opgenomen wijziging is van redactionele aard. Het betreft de verwijzing in artikel 25.1.14 naar de aankondiging van een executoriale verkoop. Dit vindt niet meer in een dagblad plaats. In plaats daarvan wordt periodiek een advertentie in een dagblad geplaatst met een verwijzing naar veilingdeurwaarder.nl.

Artikel I, onderdeel T, bevat een verruiming van het beleid bij uitstel wegens betalingsproblemen. Uitgangspunt voor het toestaan van een betalingsregeling is dat de belastingschuldige nieuwe belastingaanslagen tijdig voldoet. Dit om te voorkomen dat een structurele situatie van betalingsachterstanden ontstaat. In de praktijk blijkt dat dit uitgangspunt rigide uitwerkt als belastingschuldigen hun gehele betalingscapaciteit inzetten in het kader van een afgesproken betalingsregeling. In zo’n situatie kan er aanleiding zijn voor de ontvanger om de betalingsregeling te heroverwegen als de belastingschuldige in staat is om de nieuwe en de oude belastingschuld binnen de kaders van wet- en regelgeving af te lossen. Dit is geregeld in artikel 25.5.2 van de leidraad.

Artikel I, onderdeel U, bevat een verduidelijking van artikel 25.5.6 van de leidraad. Het in de leidraad opgenomen uitstelbeleid verwijst voor de duiding van vermogen en betalingscapaciteit naar het kwijtscheldingsbeleid (zie artikel 25.5.4). Het kwijtscheldingsbeleid bevat op het punt van de belastingschulden die zijn ontstaan voor de aanvang van de gezamenlijke huishouding een uitdrukkelijke bepaling in artikel 19 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Die bepaling is dus van overeenkomstige toepassing op het uitstelbeleid. De tweede alinea van artikel 25.5.6 van de leidraad lijkt hier van af te wijken, hoewel dit niet bedoeling is. Om misverstanden te voorkomen, komt deze alinea te vervallen. De wijziging van artikel 25.5.6 is dus een verduidelijking die verschillen van interpretatie uitsluit.

Artikel I, onderdeel V, en in samenhang daarmee artikel I, onderdeel W, betreffen de toevoeging van een vooraankondiging aansprakelijkstelling. Omdat deze niet van toepassing is voor de gemeente, wordt dat bij het ingevoegde artikel 49.2a vermeld.

Voor de toelichting op artikel I, onderdeel X, wordt verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel Y.

Artikel I, onderdeel Y, bevat een verduidelijking van het bestaande beleid ter zake van ontslag van betalingsverplichting bij bestuurdersaansprakelijkheid. Het gaat om situaties waarin sprake is van een wettelijk vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur wegens het niet melden van betalingsonmacht (artikel 36, vierde lid, van de Invorderingswet 1990). Verwijtbaar handelen staat op grond van artikel 8,eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 aan het verlenen van ontslagvan betalingsverplichting in de weg. Dat zou betekenen dat een aansprakelijk gestelde bestuurder die de betalingsonmacht van het lichaam niet heeft gemeld, altijd geacht wordt verwijtbaar te hebben gehandeld. Voor ontslag van betalingsverplichting is dan geen ruimte meer. Dit specifieke gevolg van het niet melden van betalingsonmacht is onwenselijk. Daarom is in het nieuwe artikel 53.2 van de leidraad verduidelijkt dat de ontvanger de vraag of sprake is van verwijtbaarheid beoordeelt op basis van gedragingen van de aansprakelijke en niet op basis van het wettelijke vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur.

De in artikel Z, onderdeel I, opgenomen wijziging betreft een redactionele aanpassing. Abusievelijkwerd in de aanhef van artikel 54 van de leidraad verwezen naar artikel 53.1. Dat wordt in dit onderdeelhersteld.

Artikel I, onderdeel AA, hangt samen met de introductie van artikel 67a in de wet met ingang van 1 januari 2016.

In artikel I, onderdeel AB, is een wijziging van artikel 73.4.6 opgenomen. Voor een toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel D.

Artikel I, onderdeel AC, bevat een redactionele aanpassing die verband houdt met de naamswijziging van de in artikel 73.5.1 genoemde gedragscode.

Artikel I, onderdeel AD, bevat een tweetal wijzigingen van artikel 73.5.2, dat de houding van de ontvanger tijdens de stabilisatiefase regelt. Allereerst is de duur van de stabilisatiefase vier maanden in plaats van 120 dagen. Dit is een redactionele wijziging die is bedoeld om aan te sluiten bij de terminologie van de Gedragscode Schuldhulpverlening. Daarnaast is verduidelijkt dat de stabilisatiefase niet in mindering komt op de periode van het MSNP-uitstel.

Verder bevat artikel 73.5.2 een verduidelijking van het terughoudende beleid na een verzoek om minnelijke schuldsanering. Artikel 73.5.2 van de leidraad regelt dat de ontvanger in de stabilisatiefase – de inventariserende fase voorafgaand aan de minnelijke schuldsanering – de lopende invorderingsmaatregelen opschort en geen nieuwe dwanginvorderingsmaatregelen neemt. Als bijvoorbeeld sprake is van belasting- en toeslagschulden die het gevolg zijn van (systeem)fraude komtde belastingschuldige niet in aanmerking voor de wettelijke schuldsaneringsregeling en dus ook niet voor een minnelijke schuldsaneringsregeling. Soms weet de ontvanger dit al op het moment dat de stabilisatiefase ingaat. Hij zou dan op grond van de huidige leidraadtekst de lopende invorderingsmaatregelen moeten opschorten. Dit is met name van belang als de ontvanger teruggaven over het lopende jaar terug gaat draaien, of bijvoorbeeld bij toeslagen waar voorschotten in december van het voorafgaande jaar al volledig worden verrekend. Deze termijnen moeten weer worden teruggehaald nadat de stabilisatiefase is afgerond en de minnelijke schuldsaneringsregeling isgeweigerd. Dit is niet in overeenstemming met doel en strekking van artikel 73.5.2. De wijziging van artikel 73.5.2 is dus een verduidelijking die verschillen van interpretatie uitsluit.

De in artikel I, onderdeel AE, geregelde wijziging van artikel 73.5.4 betreft een verduidelijking van de bestaande tekst. De verduidelijking is bedoeld om aan te sluiten bij de terminologie van de Gedragscode Schuldhulpverlening. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel AF, bevat een verduidelijking van artikel 73.5a van de leidraad. De laatste volzinvan artikel 73.5a zoals die voor deze leidraadwijziging luidde, kan tot de conclusie leiden datminnelijke schuldsanering door derden, niet zijnde een lid van de NVVK of een gemeente, ookmogelijk is voor ondernemers. Dit is echter niet de bedoeling. Net als bij NVVK-leden en gemeenten isminnelijke schuldsanering voorbehouden aan natuurlijke personen, niet zijnde ondernemers,waaronder mede begrepen ex-ondernemers (overeenkomstig de voorwaarden van artikel 73.5.1 vande leidraad).

Artikel I, onderdeel AG, herstelt een verwijzingsfout in artikel 75.3. In dat artikel wordt abusievelijk verwezen naar het Besluit beroep in belastingzaken 2005. Dat besluit is met ingang van 1 januari 2012 vervangen door het Besluit Beroep in Belastingzaken1. Dit wordt hersteld met deze wijziging.

Artikel II van dit besluit regelt de datum van inwerking van de onderhavige Leidraadwijzingen.

Naar boven