Nadere regels persoonsgebonden budget Jeugdhulp 2016

Het college van de gemeente Eersel maakt bekend dat het college van deze gemeente op 27 september 2016 de Nadere regels persoonsgebonden budget (pgb) heeft vastgesteld. De Nadere regels persoonsgebonden budget (pgb) treedt in werking op 1 november 2016. Per gelijke datum wordt de Nadere regels persoonsgebonden budget januari 2015 ingetrokken.

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze nadere regels worden de volgende begrippen gehanteerd:

  • BIG: beroepen in de individuele gezondheidzorg;

  • Gebruikelijke zorg: zie bijlage 2 voor wat verstaan wordt onder gebruikelijke zorg;

  • Nadere regels: Nadere regels persoonsgebonden budget Jeugdhulp 2016;

  • Per Saldo: organisatie die de belangen behartigt van mensen met een persoonsgebonden budget en op verzoek advies uitbrengt;

  • PersoonsGebonden Budget (PGB): een geldbedrag waarmee de cliënt zelf zorg, begeleiding, hulp en voorzieningen kan inkopen;

  • SVB: Sociale Verzekeringsbank;

  • Verordening Jeugdhulp: de Verordening Jeugdhulp 2015;

  • Wet: de Jeugdwet;

  • Woonplaatsbeginsel: zie bijlage 3 voor wat verstaan wordt onder woonplaatsbeginsel;

  • Zorg in natura (ZIN): zorg, begeleiding, hulp of voorzieningen aangeboden via een instelling of leverancier die een contract heeft met de gemeente.

 

Artikel 2 De aanvraag voor een persoonsgebonden budget en gespreksprocedure

  • 1.

    De aanvraag voor een persoonsgebonden budget bestaat uit het ondersteuningsplan of een

  • 2.

    familiegroepsplan en een budgetplan.

  • 3.

    Het college bepaalt in het gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders de wenselijkheid van toekenning van een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget, mede op basis van het door de aanvrager in te dienen budgetplan, dat deel uitmaakt van het ondersteuningsplan of familiegroepsplan.

  • 4.

    Voor het opstellen van het onder lid 1 bedoelde ondersteuningsplan en budgetplan wordt een door het college beschikbaar gesteld format gebruikt.

 

Artikel 3 Afweging geschiktheid / bekwaamheid persoonsgebonden budgethouder

  • 1.

    De aanvrager moet naar het oordeel van het college in staat zijn de aan een budget verbonden

  • 2.

    taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Hiervoor gelden de volgende criteria:

    • de aanvrager zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag;

    • de aanvrager die aan de pgb verbonden taken op verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, sollicitatiegesprekken voeren, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener, bewaken van de kwaliteit van de geleverde zorg en het bijhouden van een juiste administratie;de aanvrager goed op de hoogte is van zijn rechten en plichten die horen bij het beheer van een pgb;

    • de aanvrager de werkgeversplichten kan uitvoeren wanneer er sprake is van een ondersteuning of jeugdhulp bij vier dagen of meer. Denk hierbij onder meer aan het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn;

    • de aanvrager samen met de professional van het Lokaal Ondersteuningsteam of het Kempen-team voor Jeugdhulp (CJG+ de Kempen) een pgb-plan heeft opgesteld, waar in staat hoe de aanvrager het pgb wil gaan besteden. Daarin wordt minimaal aangegeven wat de zorgvraag is, welke doel bereikt moet worden en de wijze waarop deze doelen behaalt worden, de kwaliteit van zorg (op basis van de kwaliteitseisen), de duur van de ondersteuning en de soort ondersteuning (zie ook kader).

  • 3.

    Het vereiste pgb-plan bevat de volgende onderdelen:

wat is de ondersteuningsvraag en hoe is deze vraag ontstaan?;

  • waarom is een pgb gewenst?;

  • bij welke ondersteuning is de aanvrager gebaat en hoe draagt deze ondersteuning bij aan zijn/haar zelfredzaamheid?;

  • bij wie en hoe zal de aanvrager zijn ondersteuning inkopen (selectie zorgaanbieder, aangaan contract, aansturen zorgaanbieder, bijhouden administratie)?;

  • resultaat- en kwaliteitsafspraken die gemaakt worden met aanbieder: randvoorwaarden in de uitvoer en de wijze van verantwoording;

  • de verwachte omvang en duur van de ondersteuning;

  • een begroting van de verwachte kosten;

  • afspraken over evaluatiemomenten.

    • 4.

      In het geval de cliënt zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het pgb, kan in een aantal situaties toch een pgb verstrekt worden met de hulp van iemand uit het eigen netwerk of een wettelijk vertegenwoordiger. Deze persoon zal in dat geval ook bij de inhoudelijke gesprekken aanwezig moeten zijn. Daarbij gelden dezelfde afwegingscriteria als bij de beoordeling van de aanvrager.

 

Artikel 4 Toekenning persoonsgebonden budget

Het college kan pgb weigeren wanneer:

  • 1.

    Een overige of andere voorziening aanwezig is en toereikend wordt geacht voor de ondersteuningsvraag. Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen, wanneer dit de enige mogelijkheid blijkt te zijn op grond van het gezinsplan. Er is in dat geval geen vorm van passende zorg in natura voorhanden én de keuze voor pgb wordt gemotiveerd onderbouwd door de aanvrager.

  • 2.

    De aanvrager zich niet conformeert aan het gezinsplan.

  • 3.

    Blijkt dat de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft versterkt en de verstrekking van juiste of onvolledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid.

  • 4.

    Het pgb is bedoeld voor begeleiding- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget.

  • 5.

    De aanvrager niet voldoet aan de aan pgb verbonden voorwaarden. De voorwaarden zijn:

    •  de aanvrager moet naar oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn de aan pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Dat mag ook met hulp uit zijn sociale netwerk of van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde.

    •  een aanvrager moet motiveren dat het door de gemeente gecontracteerde aanbod van maatwerk- of individuele voorzieningen niet passend is in zijn specifieke situaties. Bijvoorbeeld de ondersteuning is vooraf niet goed te plannen, vindt 24/7 op afroep plaats, moet aansluiten op levensovertuiging, verschillende locaties, etc.

    •  naar oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. De belangrijkste eisen daarbij zijn dat de zorg veilig, doeltreffend en cliëntgericht geleverd wordt .

  • 6.

    De aanvrager het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 7.

    De aanvrager zich in het verleden niet aan de voorwaarden voor een pgb heeft gehouden.

 

Artikel 5 Kwaliteit zorg pgb door professionals

  • 1.

    Een pgb wordt verstrekt als naar oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. Het college toetst vooraf of de kwaliteit van de voorzieningen die de aanvrager van het budget wil betrekken voldoende is gegarandeerd, door middel van het pgb- en gezinsplan. De belangrijkste eisen zijn dat de zorg veilig, doeltreffend en cliëntgericht geleverd wordt.

  • 2.

    Voor aanbieders van professionele jeugdhulp gelden in de Jeugdwet de onderstaande specifieke kwaliteitseisen. Deze gelden ook als de zorg via een pgb geleverd wordt door professionals.

    •  de jeugdhulpaanbieder verleent verantwoorde hulp, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder. De jeugdhulpaanbieder organiseert zich op zodanige wijze, voorziet zich kwalitatief en kwantitatief zodanig van personeel en materieel en dragen zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, dat één en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde hulp. De hulpverlener neemt bij zijn werkzaamheden de zorg van een goede hulpverlener in acht en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor die hulpverlener geldende professionele standaard;

    •  de jeugdhulpaanbieder is in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van personen die in hun opdracht beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met jeugdigen of ouders aan wie de jeugdhulpaanbieder jeugdhulp verleent. Een verklaring is niet eerder afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene gaat werken voor de aanvrager;

    •  de kwaliteit van de voorziening moet voldoende zijn om de gestelde doelen in het gezinsplan te kunnen realiseren. De geleverde voorziening wordt afgestemd met de persoonlijke situatie van de aanvrager en eventuele andere vormen van hulp/zorg in het gezin;

    •  systematische bewaking, beheersing en verbetering van kwaliteit van de hulpverlening;

    •  de jeugdhulpaanbieder stellen een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe wordt omgegaan met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling;

    •  de jeugdhulpaanbieder doet melding van iedere calamiteit of geweld die bij de verlening van jeugdhulp of bij de uitvoering ervan plaatsvindt;

    •  de jeugdhulpaanbieder stelt een vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te oefenen (artikel 4.1.7 en 4.1.8 Jeugdwet);

    •  de jeugdhulpaanbieder handelt volgens een privacy protocol conform artikel 13 van de verordening jeugdhulp.

 

Artikel 6 Hoogte pgb voor professionals

  • 1.

    Het tarief voor een pgb:

    •  is gebaseerd op een mede door de jeugdige of zijn ouders opgesteld pgb-plan over hoe zij het pgb gaan besteden en op welke wijze het pgb gaat bijdragen aan de in het gezinsplan geformuleerde doelen.

    •  is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen. De tarieven voor het pgb dienen in ieder geval een situatie te realiseren waarbij de aanvrager in staat wordt gesteld de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort ook echt te kunnen inkopen.

  • 2.

    Het college hanteert het standpunt dat het pgb aan de inkoop van zorg en ondersteuning dient te worden besteed. Dit betekent dat kosten als gevolg van administratie, bemiddeling, eenmalige uitkering, coördinatie, feestdagenuitkering, reiskosten en verantwoordingsvrij bedrag niet ten lasten mogen worden gelegd van het pgb-budget.

  • 3.

    Als een aanvrager met het pgb een voorziening wil bekostigen die duurder is dan de natura voorziening, dan mag het pgb niet op voorhand geweigerd worden. Indien het tarief van de door de aanvrager gewenste aanbieders hoger is, blijft de hoogte van het pgb gelijk aan het tarief dat is bepaald op basis van hierboven genoemde punten. De extra kosten om de jeugdhulp uit het pgb te contracteren, worden betaald door de aanvrager.

  • 4.

    Voor pgb ondersteuning door professionals en zelfstandige zonder personeel (zzp) worden voor de ondersteuningsvormen ‘persoonlijke verzorging’, ‘begeleiding individueel’, ‘begeleiding groep met en zonder vervoer’ en ‘kortdurend verblijf’ de tarieven gehanteerd op basis van de in het lopende jaar geldende pgb-Wlz tarieven, gebaseerd op het jaarlijks vastgestelde tarieventabel Wlz, klasse 1 uurtarief. Voor de ondersteuningsvorm ‘behandeling’ wordt de pgb tarievenlijst jeugd van de gemeente Amsterdam gehanteerd voor het lopende jaar en specifiek de tarieven voor ambulante jeugdzorg HBO - WO.

 

Artikel 7 Beperkingsgronden pgb sociaal netwerk

  • 1.

    Het pgb kan worden ingezet om niet-professionele zorgverleners mee te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand zijn uit het sociale netwerk van de aanvrager. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, etc. Het uitgangspunt hierbij is dat het pgb voor niet-professionele zorgverleners beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en doelmatiger is dan de inzet van een voorziening zorg in natura of een voorziening middels pgb door een professional.

  • 2.

    Zorg die geleverd wordt door iemand uit het sociale netwerk mag alleen uit een pgb betaald worden wanneer het gaat om de volgende zorgcategorieën:

    •  persoonlijke verzorging

    •  kortdurend verblijf

    •  begeleiding.

  • 3.

    Een ouder mag gelijktijdig zorgverlener en gemachtigd zijn als pgb-houder ten behoeve van diens kind.

  • 4.

    Het is niet toegestaan dat het pgb ingezet wordt om mantelzorgers te betalen voor de ondersteuningsvraag die ze eerder onbetaald konden en wilden verrichtten (een vorm van oneigenlijk gebruik van het pgb).

 

Artikel 8 Vereisten pgb sociaal netwerk

  • 1.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden

  • 2.

    betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:

    •  als de dienst zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is, beschikt de zorgverlener over de desbetreffende kwalificatie;

    •  dat de zorgverlener een lager tarief krijgt betaald voor zijn diensten dan het vastgestelde tarief voor een professional;

    •  dat de zorgverlener heeft aangegeven dat de zorg aan de belanghebbende voor hem niet tot overbelasting leidt;

    •  dat tussenpersonen of belangbehartigers niet uit het pgb mogen worden betaald .

  • 3.

    Voor gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de aanvrager maakt de gemeente gebruik van de bepalingen rond gebruikelijke zorg die zijn vastgelegd in het protocol ‘Gebruikelijke zorg van het CIZ’. In bijlage 2 worden de belangrijkste elementen uit dit protocol in relatie tot het pgb jeugdhulp uitgelicht. Wanneer de ondersteuningsvraag getypeerd kan worden als gebruikelijke zorg, wordt geen pgb versterkt. Gebruikelijke zorg wordt omschreven worden als “de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden”.

  • 4.

    Voor de inzet van mensen uit het sociale netwerk voor ondersteuning zijn de volgende kwaliteitseisen van toepassing.

    •  de persoon verleent verantwoorde hulp, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder;

    •  de persoon is in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van personen die in hun opdracht beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met jeugdigen of ouders aan wie de jeugdhulp-aanbieder jeugdhulp verleent. Een verklaring is niet eerder afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene is gaan werken voor de aanvrager;

    •  de kwaliteit van de voorziening moet voldoende zijn om de gestelde doelen in het gezinsplan te kunnen realiseren. De geleverde voorziening wordt afgestemd met de persoonlijke situatie van de aanvrager en eventuele andere vormen van hulp/zorg in het gezin;

    •  de persoon doet melding van iedere calamiteit of geweld die bij de verlening van jeugdhulp of bij de uitvoering ervan plaatsvindt;

    •  de persoon stelt een vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te oefenen.

 

Artikel 9 Hoogte pgb voor sociaal netwerk

Voor niet-opgeleide personen uit het eigen netwerk geldt een lager tarief dan voor een professionele hulpverlener in dienst bij een aanbieder of als zelfstandige zonder personeel. Voor de ondersteuningsvormen ‘persoonlijke verzorging’ en ‘begeleiding individueel’ bedraagt het pgb het wettelijk minimum bruto uurloon bij een fulltime werkweek en leeftijd 23 jaar of ouder geldend voor het lopende jaar . Voor de ondersteuningsvorm ‘kortdurend verblijf’ bedraagt het uurtarief een symbolisch bedrag van € 1,-.

 

Artikel 10 Woonplaatsbeginsel

De aanvrager moet woonachtig zijn in de gemeente. Alleen als de aanvrager binnen de gemeentegrenzen woont, kan een voorziening worden toegekend. Daarbij wordt gehandeld conform de factsheet woonplaats beginsel, zie bijlage 2.

 

Slotbepalingen

 

Artikel 12 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders/wettelijk vertegenwoordiger(s) afwijken van deze nadere regels indien toepassing van deze regels gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de nadere regels te dienen doelen. Bij bijzondere omstandigheden gaat het om omstandigheden die niet al in de nadere regels zijn verdisconteerd en waarin de strikte navolging van de nadere regels zou leiden tot een niet beoogde uitkomst.

 

Artikel 13 Citeertitel

Deze nadere regels worden aangehaald als Nadere regels PersoonsGebonden Budget Jeugdhulp 2016.

 

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking op de dag na bekendmaking in het Gemeenteblad.

 

 

BIJLAGE 1 WETTELIJKE KADERSWETTELIJKE KADERS

 

Jeugdwet

 

Artikel 8.1.1

  • 1.

    Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, verstrekt het college hun een persoonsgebonden budget dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.

  • 2.

    Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten; en

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

  • 3.

    Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

  • 4.

    Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren:

    • a.

      voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening, of

    • b.

      indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 8.1.4, eerste lid, onderdeel a, d of e.

 

Artikel 8.1.2

  • 1.

    De jeugdige en zijn ouders doen aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget.

  • 2.

    De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet, indien het college die feiten en omstandigheden kan vaststellen op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens die feiten en omstandigheden kan verkrijgen uit bij regeling van Onze Ministers aan te wijzen administraties.

  • 3.

    De jeugdige en zijn ouders zijn verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

 

Artikel 8.1.3

Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget te heroverwegen.

 

Artikel 8.1.4

  • 1.

    Het college kan een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget zijn aangewezen,

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten,

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van het persoonsgebonden budget, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is.

  • 2.

    Het college bepaalt in de beslissing als bedoeld in het eerste lid het tijdstip waarop de beslissing in werking treedt.

  • 3.

    Indien het college een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget met toepassing van het eerste lid, onderdeel a, heeft herzien dan wel ingetrokken, kan het college bij dwangbevel geheel of gedeeltelijk het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget invorderen.

 

Artikel 8.1.5

  • 1.

    Een individuele voorziening in natura wordt aan een jeugdige of een ouder door of namens het college verstrekt. Indien een derde de voorziening in natura levert, komen op de persoon die deze voorziening ontvangt, geen werkgevers- of opdrachtgeversverplichtingen te rusten.

  • 2.

    Indien een jeugdige of een ouder een budget ontvangt, worden de betalingen voor de jeugdhulp die de jeugdige of de ouder ontvangen door of namens het college verstrekt.

 

Artikel 8.1.6

Het college licht de jeugdige en zijn ouder vooraf volledig, objectief en in voor hem begrijpelijke bewoordingen in over de gevolgen van de keuze voor een budget in plaats van een individuele voorziening in natura.

 

Artikel 8.1.7

Op het budget is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

 

Artikel 8.1.8

  • 1.

    De Sociale verzekeringsbank, genoemd in artikel 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voert namens de colleges de betalingen ten laste van verstrekte budgetten, alsmede het hiermee verbonden budgetbeheer, uit.

  • 2.

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de Sociale verzekeringsbank de taak, bedoeld in het eerste lid, uitvoert.

  • 3.

    Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld over de overeenkomst die de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt sluit met de derde van wie hij jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort, ontvangt en die daarvoor betaling ontvangt uit het persoonsgebonden budget.

 

Verordening jeugdhulp 2015 Kempengemeenten

In de verordening jeugdhulp 2015 (verder verordening jeugdhulp) spreken we over een persoonsgebonden budget, wat gelijk is aan de term welke gebruikt wordt in de artikelen 8.1.1 e.v. van de Jeugdwet.

 

Artikel 8: Regels pgb

  • 1.

    Het college verstrekt in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet alleen een individuele

  • 2.

    voorziening in de vorm van een pgb:

    • a.

      als de jeugdige of zijn ouders, al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een cu-rator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      als de jeugdige of zijn ouders overtuigend kunnen motiveren waarom zij de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend achten;

    • c.

      als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die de jeugdige of zijn ouders willen betrekken van een aanbieder of een persoon die behoort tot het sociale netwerk, van goede kwaliteit is;

    • d.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die door de jeugdige of zijn ouders zijn aangegeven, na is te gaan of de voorziening noodzakelijk is en als goedkoopste adequate voorziening aan te merken valt;

    • e.

      als de jeugdige of zijn ouders de kosten die uitstijgen boven ten hoogste het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura, zelf willen bekostigen.

  • 3.

    De hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.

  • 4.

    Degene aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de individuele voorziening uitsluitend betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk indien deze persoon:

    • a.

      voor zijn diensten niet meer krijgt betaald dan het vastgesteld bedrag in de nadere regels conform lid 4;

    • b.

      niet heeft aangegeven dat de zorg aan de ontvanger van het pgb hem te zwaar valt;

    • c.

      het pgb niet zal gebruiken voor de betaling van tussenpersonen of belangbehartigers, en

    • d.

      op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het pgb heeft uitgeoefend bij diens besluitvorming.

  • 5.

    Het college stelt nadere regels over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

  • 6.

    De jeugdige of zijn ouders hebben niet de mogelijkheid om te kiezen voor een persoonsgebonden budget als er overwegende bezwaren zijn als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet. Tevens is er geen recht op een persoonsgebonden budget indien de jeugdige of zijn ouders zich eerder niet heeft gehouden aan, bij eerdere verstrekking van een pgb, opgelegde verplichtingen. Wanneer de aanvraag betrekking heeft op kosten die de jeugdige of zijn ouders maakten, voorafgaand aan de indiening van de aanvraag en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was, kan er achteraf geen pgb worden toegekend.

  • 7.

    De medewerkers van de overige voorzieningen (het Lokaal Ondersteuningsteam of het Kempenteam voor jeugdhulp van het CJG+ de Kempen) adviseren het college over het verstrekken van het pgb.

 

Artikel 7: Toekenning individuele voorzieningen via een beschikking

6. Bij het verstrekken van een individuele voorziening als pgb wordt in de beschikking vastgelegd:

  • a.

    voor welke individuele voorziening het pgb kan worden aangewend;

  • b.

    welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

  • c.

    wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is berekend;

  • d.

    hoe de feitelijke betaling ten laste van het verstrekte pgb plaatsvindt;

  • e.

    wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

  • f.

    de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

 

Artikel 16. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

BIJLAGE 2 GEBRUIKELIJKE ZORG

Protocol ‘gebruikelijke zorg’ van het Centrum Indicatiestelling Zorg

https://www.nationalehulpgids.nl/forms/ProtocolGebruikelijkeZorg.pdf

Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft het protocol ‘gebruikelijke zorg’ vastgesteld. Hieronder de belangrijkste elementen in relatie tot het pgb jeugdhulp;

Gebruikelijke zorg

Gebruikelijke zorg is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat vanuit de Jeugdwet (voorheen AWBZ) . Het is de normale alledaagse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren. Gebruikelijke zorg gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie of vrijetijdsbesteding.

Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.

Zorgplicht

Ouders hebben een zorgplicht (gebruikelijke zorg) voor hun kinderen. Zij dienen te zorgen voor de opvoeding van hun kinderen, het zorgen voor hun geestelijke en lichamelijke welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid als ook zorg bij kortdurende ziekte.

De hoeveelheid zorg is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Bij uitval van een van de ouders dient de andere ouder de zorg voor de kinderen over te nemen. Waarbij van hen wordt verwacht dat zij maximaal zoeken naar eigen oplossingen: zorgverlof, mantelzorg en andere voorliggende voorzieningen.

De zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindigen van de relatie. Maar er dient wel rekening gehouden te worden met de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken.

 

Zorgplicht (gebruikelijke zorg) voor kinderen / kinderen van 0 tot en met 4 jaar:

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen.

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotore ontwikkeling.

  • Moeten volledig verzorgd worden; aan- en uitkleden, eten en wassen.

  • Zijn tot 4 jaar niet zindelijk.

  • Hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel- en vrijetijdsbesteding, hebben dit niet in

  • verenigingsverband.

  • Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

 

Zorgplicht (gebruikelijke zorg) voor kinderen van 5 tot en met 11 jaar:

  • Hebben een reguliere dagbesteding op school

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen.

  • Hebben toezicht nodig (en nog maar weinig hulp) bij hun persoonlijke verzorging.

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotore ontwikkeling.

  • Zijn overdag zindelijk en 's nachts merendeels ook.

  • Sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, gemiddeld 2x per week.

  • Hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij van en haar hun activiteiten gaan.

 

Zorgplicht (gebruikelijke zorg) voor kinderen van 12 tot en met 17 jaar:

  • Hebben geen hulp (en maar weinig toezicht) nodig bij hun persoonlijke verzorging.

  • Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen; kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden, kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden,

  • kunnen vanaf 18 zelfstandig wonen.

  • Sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, onbekend aantal keer per week.

  • Hebben bij hun vrijetijdsbesteding geen begeleiding nodig in het verkeer.

  • Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding.

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk).

 

BIJLAGE 3 WOONPLAATSBEGINSEL

 

Stappenplan

Via onderstaande link wordt verwezen naar een stappenplan waarmee een professional bepalen kan vaststellen welke gemeente verantwoordelijk is. Dit ten behoeve van de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten. De VNG en het Rijk hebben

afgesproken om de Jeugdwet toe te passen zoals in dit stappenplan uiteen is gezet. Bij dit schema hoort een factsheet met uitleg over het woonplaatsbeginsel.

 

http://www.voordejeugd.nl/attachments/article/1373/Mindmap%20op%20A0-formaat.pdf

 

Factsheet

Op 1 januari 2015 treedt de Jeugdwet in werking en worden de gemeenten verantwoordelijk voor het hele jeugdveld. Daarom is het voor gemeenten onder andere belangrijk om te bepalen of

jeugdigen die in hun gemeenten jeugdhulp nodig hebben, daadwerkelijk tot hun verantwoordelijkheid behoren.

De ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie hebben hiervoor samen met de VNG een stappenplan voor gemeenten ontwikkeld. Door de stappen uit dit

plan te volgen, wordt voor gemeenten duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor het bepalen en financieren van de benodigde jeugdhulp of die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing of voor de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering.

 

De verantwoordelijke gemeente is in beginsel de gemeente waar de ouder met gezag woont. Als een jeugdige en zijn of haar ouders hulp nodig hebben, wordt eerst bekeken waar het gezag ligt.

Daarna wordt vastgesteld wat het adres is. Zo wordt duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor de desbetreffende jeugdige. Bij een verhuizing, een wijziging in het gezag of als de jeugdige meerderjarig wordt, verandert de situatie. Voor de nieuwe situatie moet opnieuw met behulp van het stappenplan worden bepaald welke gemeente op dat moment de verantwoordelijke gemeente is.

 

Het vaststellen van de woon- of verblijfplaats

Bij het bepalen van het woonadres wordt aangesloten bij de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP). Als een jeugdige zelf, of zijn of haar gezagsdrager, niet heeft gezorgd voor de inschrijving in de BRP, moet hij of zij gewezen worden op zijn of haar wettelijke plicht om zich in te schrijven. Als er geen inschrijving in de BRP is, wordt gekeken naar het werkelijke verblijf van de gezagsdrager.

In sommige gevallen is het werkelijke verblijfplaats van de jeugdige bepalend voor de verantwoordelijke gemeente. Soms komt het voor dat het werkelijke verblijf van een jeugdige bij een nevenvestiging van een jeugdhulpaanbieder is. In die gevallen is het adres van de nevenvestiging het adres dat geldt. Als het moment van de hulpvraag wordt gehanteerd, geldt het eerste contact van de jeugdige bij de toegang.

 

Verhuizing

Een wijziging van de inschrijving in de BRP betekent de start van overleg tussen gemeente die verantwoordelijk was en de gemeente die verantwoordelijk wordt. Dit overleg is gericht op de feitelijke overdracht.

 

Hulp bij acute situaties

Bij acute situaties wordt direct jeugdhulp aan de jeugdige geleverd of een kinderbeschermingsmaatregel uitgesproken. De gemeente die de acute hulp levert, stelt via het stappenplan vast welke gemeente formeel verantwoordelijk is. De kosten van alle geleverde acute hulp zijn immers voor rekening van die gemeente. Wanneer de Jeugdwet niet van toepassing is, is er geen gemeente direct verantwoordelijk voor de desbetreffende jeugdige. Gemeenten die kosten voor jeugdhulp hebben gemaakt moeten in die uitzonderlijke gevallen de kosten verhalen op de reisverzekering, de desbetreffende buitenlandse verzekeraar of via de gezagsdrager van de jeugdige.

 

Gescheiden ouders in verschillende gemeenten

Als ouders na een echtscheiding in verschillende gemeenten wonen en de jeugdige bij beide ouders woont, moet er een hoofdverblijf worden aangewezen. De rechter kan bij de scheidingsuitspraak het hoofdverblijf bepalen. Als het hoofdverblijf niet door de rechter is bepaald, geven de ouders aan wat het hoofdverblijf van de jeugdige is. Kunnen of willen de ouders dit niet aangeven dan gaan de twee desbetreffende gemeenten met elkaar in overleg. Daarbij hanteren zij het criterium: de verantwoordelijke gemeente is die gemeente waar de jeugdhulp in het belang van de jeugdige binnen zijn sociale netwerk (school, sport en vriendenkring) georganiseerd kan worden.

 

Voorlopige voogdij

De kinderrechter kan om verschillende redenen een voorlopige voogdij uitspreken. Het gaat daarbij altijd om acute noodsituaties waarin een snel ingrijpen ter (tijdelijke) bescherming van de minderjarige nodig is. Zo kan het nodig zijn om een medische behandeling voor een kind mogelijk te maken, als toestemming door de ouder(s) wordt geweigerd. Voorlopige voogdij kan ook een tussen-maatregel zijn wanneer deze wordt uitgesproken gedurende het onderzoek naar een beëindiging van het ouderlijk gezag. Dan is het gezag van de ouder(s) geschorst, in afwachting van een definitieve maatregel. Bij de situatie van voorlopige voogdij is voor het bepalen van de woonplaats gekozen voor een praktische oplossing. Uitgangspunt is de situatie die gold voordat sprake was van voorlopige voogdij. De gemeente waar de ouder die het gezag had woont is verantwoordelijk. Als die ouder tijdens de duur van de situatie van voorlopige voogdij verhuist, wordt de gemeente waar deze ouder naar toe gaat verantwoordelijk.

 

Tijdelijke voogdij

Bij de situatie van tijdelijke voogdij is er tijdelijk in de voogdij voorzien. Deze situatie kan onbeperkt duren, tot het moment waarop ouders terugkeren, bijvoorbeeld na het uitzitten van een gevangenisstraf in het buitenland, of totdat een jeugdige terugkeert naar het land van herkomst (Nidos heeft dan meestal de tijdelijke voogdij) of tot het moment waarop een jeugdige meerderjarig wordt. De verblijfplaats van de jeugdige is in deze situaties bepalend.

 

Instellingsvoogdij

Als de voogdij door een gecertificeerde instelling wordt uitgeoefend is het werkelijke verblijf van de jeugdige bepalend. Vaak woont deze jeugdige in een pleeggezin of in een residentiële instelling. Als de jeugdige in een residentiële instelling woont, geldt niet het adres van de hoofdvestiging van de jeugdhulpaanbieder maar het werkelijke verblijf van een jeugdige bij de nevenvestiging.

 

Meerderjarige jeugdige

Als een jeugdige 18 jaar wordt, is er geen gezagsrelatie meer. Daarom wordt in dat geval uitgegaan van het adres van de jeugdige.

 

Woonplaats van gezagsdrager(s) onbekend of in het buitenland

Als de woonplaats van de gezagsdrager(s) onbekend is, geldt het werkelijk verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag. Als de gezagsdrager(s) in het buitenland wonen en de jeugdige in Nederland verblijft, geldt het werkelijk verblijf van de jeugdige. Er is dus altijd een gemeente verantwoordelijk.

 

Woonplaats gezagsdrager en jeugdige in buitenland

Als ouders en jeugdige in het buitenland wonen, is er geen recht op jeugdhulp. Gemeenten hoeven dan geen jeugdhulp te leveren.

 

Woonplaats gezagsdrager in Nederland en jeugdige in buitenland.

De gemeente waar de gezagsdrager woont is verantwoordelijk.

 

Briefadres

Soms wordt iemand op een briefadres en niet op een woonadres ingeschreven in de BRP. Dit kan voorkomen als iemand bijvoorbeeld in een psychiatrische instelling, een Blijf van mijn Lijf-huis of in een gevangenis verblijft. Bij een briefadres geldt het werkelijke verblijf van de jeugdige op het

moment van de hulpvraag. Wanneer zowel het briefadres als het woonadres bekend zijn in de BRP, wordt het woonadres gehanteerd.

 

BIJLAGE 4 TARIEVEN PGB JEUGD 2016

 

Tarieven pgb professionals

 

Ondersteuning

Uurtarief professional / zzp 2016

Persoonlijke verzorging

€ 27.40*

Begeleiding individueel

€ 36,36*

Begeleiding groep zonder vervoer

€ 11,24*

Begeleiding groep met vervoer

€ 12,59*

Kortdurend verblijf

€ 4,25 (€ 102,00 per etmaal)*

Behandeling

€ 65,00 - € 84,01**

 

* Voor pgb ondersteuning door professionals en zelfstandig zonder personeel (zzp) zijn de tarieven voor de ondersteuningsvormen persoonlijke verzorging, begeleiding individueel, begeleiding groep met en zonder vervoer en kortdurend verblijf gehanteerd op basis van de in het jaar dat het pgb wordt verstrekt geldende pgb-Wlz tarieven zoals gepubliceerd door Zorginstituut Nederland. Daarvoor moet gekeken worden naar de uurtarieven onder klasse 1 uurtarief.

 

** Voor de ondersteuningsvorm, behandeling, wordt het pgb tarief gehanteerd op basis van de in het jaar dat het pgb wordt verstrekt geldende tarief wat door de gemeente Amsterdam wordt gehanteerd, zoals gepubliceerd in de pgb tarievenlijst jeugd gemeente Amsterdam, tarieven voor ambulante jeugdzorg HBO – WO.

 

NB Een jeugd- en gezinswerker van het CJG+ de Kempen kan, met toepassing van artikel 16 van de verordening jeugdhulp 2015, indien noodzakelijk, gemotiveerd afwijken van het tarief om middels een pgb maatwerk te kunnen leveren.

 

Tarieven sociaal netwerk

 

Ondersteuning Uurtarief sociaal netwerk 2016

Persoonlijke verzorging € 9,78*

Begeleiding individueel € 9,78*

Kortdurend verblijf € 1,- (€ 12,- per etmaal )**

 

*Voor niet-opgeleide personen uit het eigen netwerk geldt een lager tarief dan voor een professionele hulpverlener in dienst bij een aanbieder of als zelfstandige zonder personeel. Voor de onder-steuningsvormen persoonlijke verzorging en begeleiding individueel bedraagt het pgb het minimum bruto uurloon tarief geldend voor dat jaar waarin het pgb wordt afgegeven. Daarbij moet gekeken worden naar het bruto uurloon bij een fulltime werkweek en leeftijd 23 jaar of ouder.

 

**Voor de ondersteuningsvorm ‘kortdurend verblijf’ bedraagt het uurtarief een symbolisch bedrag van € 1,-.

 

BIJLAGE 5 OVERIGE

 

Betaling pgb

Voor de uitbetaling wordt vanaf 2015 een zogenoemd trekkingsrechtmodel gehanteerd. Hierbij krijgen pgb houders geen geld meer op de eigen rekening gestort, maar wordt op factuurbasis uitbetaald aan de door de pgb-houder gecontracteerde zorgverlener.

Om redenen van uniformiteit, doelmatigheid en gecoördineerde aanpak van fraude is door de regering het trekkingsrecht ingevoerd en centraal belegt bij één organisatie, de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Door gestandaardiseerde uitvoering van het trekkingsrecht kan fraude worden tegengegaan en op landelijke schaal worden aangepakt.

 

De pgb houder is verplicht zich te houden aan de door de SVB gestelde bepalingen rondom het trekkingsrecht. Niet voldoen aan de bepalingen van de SVB ten aanzien van het trekkingsrecht kan tot gevolg hebben dat het pgb wordt ingetrokken.

 

Rol van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)

  • 1.

    De pgb-houder sluit een of meerdere zorgcontracten af met zorgverleners.

  • 2.

    De gemeente of de SVB voert een inhoudelijke toets uit op de contracten. De SVB beoordeelt en controleert deze zorgcontracten op arbeidsrechtelijke aspecten.

  • 3.

    De budgethouder dient declaraties in bij de SVB en fiatteert (= toetsen op rechtmatigheid en nagaan of de inhoud overeenkomt met de inhoud van de beschikking van de gemeente) deze.

  • 4.

    De SVB controleert de declaraties en betaalt uit aan zorgverlener.

  • 5.

    De SVB verzorgt het budgetoverzicht zodat de pgb-houder en de gemeente op ieder moment inzicht hebben in de uitgaven en het resterende budget.

  • 6.

    De SVB stelt een eindoverzicht op, vraagt bij budgethouder na of er nog openstaande facturen zijn en sluit hierna af.

  • 7.

    Aan het einde stort de SVB het eventuele restant terug naar de gemeente.

 

Doelmatigheid

De gemeente moet alle lopende pgb’s toetsen op doelmatigheid. De gemeente gaat in gesprek met de budgethouder over de behaalde resultaten zoals opgesteld in het gezinsplan en een controle van de kwaliteitseisen waaraan de ondersteuning moet voldoen. In het gezinsplan wordt opgenomen binnen welke termijn(en) de evaluatie plaatsvindt. Tijdens de evaluatie wordt bekeken of een heroverweging noodzakelijk is door te kijken naar passendheid (sluit de pgb ondersteuning aan op de behoefte) en rechtmatigheid (tegengaan van fraude en oneigenlijk gebruik). Waar noodzakelijk worden het gezins- en pgb-plan bijgesteld aan de nieuwe situatie en/of opnieuw vastgesteld welke (specialistische) hulp nodig is om de actuele ondersteuningsvraag te beantwoorden.

 

Rechtmatigheid

De verantwoordelijkheid om te toetsen op rechtmatigheid, wat belangrijk is voor het tegengaan van fraude, ligt bij de gemeente. De gemeente kan dit mandateren aan de SVB. Inhoudelijke toetsing van de af te sluiten contracten met de beoogde hulpverleners is noodzakelijk voor de verantwoording.

 

 

Naar boven