Verordening van de gemeenteraad van Heerlen houdende het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren.

 

AFDELING I DEFINITIES

 

Artikel 1  

 

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

a. college: college van burgemeester en wethouders van Heerlen.

 

b. RVV 1990: Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

 

c. motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 onder z. van het RVV 1990.

 

d. parkeren: het gedurende een aangesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden en lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.

 

e. sector: gebied waar vergunninghouderplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn.

 

f. bewoner: inwoner van de gemeente Heerlen die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en staat ingeschreven als ingezetene in de persoonsregistratie van de gemeente op een adres in een gebied waar vergunninghouderplaatsen en/of combi-parkeerplaatsen aanwezig zijn.

 

h. huishouden: een huishouden bestaat uit één of meer meerderjarige bewoners die in één woonruimte wonen en samen in hun dagelijkse onderhoud voorzien.

 

i. bedrijf: natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde bewoner, stichting of vereniging, die

 

- blijkens een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel gevestigd is in een sector, of;

 

- volgens opgave van de Kamer van Koophandel behoort tot de vrije beroepen en gevestigd in een sector.

 

Een beroep of bedrijf wordt beschouwd als één bedrijf indien de vestigingsadressen dezelfde zijn, het een aaneengesloten bebouwing betreft, dan wel sprake is van een juridische constructie waaruit moet worden geconcludeerd dat het in wezen één beroep of bedrijf betreft, tenzij het tegendeel wordt aangetoond.

 

j. kentekenhouder: degene, op wiens naam een motorvoertuig is gesteld in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Stb.1994, 475) aangehouden register van opgegeven kentekens. Met een kentekenhouder wordt gelijkgesteld:

 

- degene die krachtens een leasecontract of een huurcontract, afgesloten met een beroepsmatig dan wel bedrijfsmatig werkend lease-/verhuurbedrijf gebruiksgerechtigde is van een motorvoertuig voor een periode gelijk aan de geldigheidsperiode van de vergunning. Indien het voertuig geleased is door de werkgever dan dient er tevens een daartoe strekkende werkgeversverklaring meegestuurd te worden;

 

- degene die krachtens een werkgeversverklaring aantoont: dat hij gedurende een aaneengesloten periode van tenminste een kwartaal gerechtigd is gebruik te maken van een motorvoertuig, waarvan het kenteken staat ingeschreven op naam van zijn werkgever, dat hij gedurende een aaneengesloten periode van minimaal een kwartaal voor deze werkgever werkzaam is.

 

k. centrale computer: computer van het bedrijf waarmee de gemeente Heerlen een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van een telefoon of internetverbinding.

 

l. parkeerapparatuur: parkeerautomaten, centrale computer en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overig onder parkeerapparatuur wordt verstaan.

 

m. parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur.

 

n. combi-parkeerplaats: parkeerapparatuurplaats waar tevens geparkeerd kan worden met een vergunning.

 

 

o. vergunninghouderplaats: een parkeerplaats die

 

- is aangeduid met Bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990, of

 

- gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd.

 

p. E-laad parkeerplaats: een parkeerplaats die bestemd is voor het parkeren van een (semi-) elektrisch motorvoertuig ten behoeve van het opladen van het voertuig en die nader aangeduid is met het onderbord met opschrift ‘opladen elektrische voertuigen’ of het overeenkomstige pictogram.

 

q. gehandicaptenparkeerplaats: parkeerplaats die bestemd is voor de houder van een Europese gehandicaptenparkeerkaart.

 

r. parkeergelegenheid: hetgeen daar volgens maatschappelijke opvattingen onder wordt verstaan, waaronder garage, oprit of eigen (al dan niet gehuurde) parkeerplaats.

 

s. vergunning: een door het college verleende vergunning krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren in een nader omschreven sector, op daartoe aangewezen parkeerapparatuur(combi)- en/of vergunninghouderplaatsen.

 

t. vergunninghouder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend.

 

u. jaar: kalenderjaar.

 

v. Vergunningsbewijs: een schriftelijk bewijsstuk van de vergunning dat door het college aan de vergunninghouder wordt verstrekt.

 

 

 

AFDELING II PLAATSEN VOOR VERGUNNINGHOUDERS, VERGUNNINGEN EN VERGUNNINGBEWIJZEN

 

 

Artikel 2  

 

1. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, wegen c.q. weggedeelten en/of gebieden aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren van vergunninghouders;

 

2. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren alleen aan vergunninghouders is toegestaan.

 

 

Artikel 3  

 

1. Het college kan op aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op vergunninghouderplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen.

 

2. Het college kan regels stellen voor het aanvragen en verlenen van een vergunning.

 

3. Een vergunning wordt op kenteken verleend

 

4. Een vergunning kan worden verleend aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig, wanneer deze in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn

a. woont, dan wel

b. een beroep of bedrijf uitoefent en aantoont dat het in het belang van diens beroeps- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is daar een motorvoertuig te plaatsen.

 

5. De eigenaar of houder van een motorvoertuig die voldoet aan beide in het tweede lid gestelde voorwaarden wordt, voor wat betreft de eerste aangevraagde vergunning, geacht te beantwoorden aan de onder a. genoemde voorwaarde.

 

6. Het college kan in bijzondere gevallen een vergunning ook verlenen aan eigenaren of houders van motorvoertuigen die niet voldoen aan één van de in het tweede lid genoemde voorwaarden.

 

7. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, nadere regels vaststellen met betrekking tot de maximale uitgifte van het aantal vergunningen.

 

8. Het college kan aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden. Deze voorschriften en beperkingen strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

 

 

Artikel 4  

 

1. Het college beslist binnen 8 weken na de datum van ontvangst van een aanvraag voor een vergunning.

 

2. Het college kan de in het tweede lid genoemde termijn met ten hoogste 8 weken verlengen.

 

3. Het college stelt degene die de aanvraag indient vóór het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn in kennis van het verlengen van de termijn, zoals bedoeld in het tweede lid.

 

 

Artikel 5  

 

1. Een vergunning wordt verleend:

a. tot wederopzegging, of;

b. voor een bepaalde termijn welke ten minste 12 weken omvat.

 

2. Aan de vergunninghouder wordt een vergunningbewijs verstrekt.

 

3. Het vergunningbewijs bevat in ieder geval de volgende gegevens:

a. Artikel 87, juncto artikel 25 RVV 1990;

b. Geldigheidsduur;

c. Sector aanduiding;

d. Vergunningnummer (debiteurennummer);

e. Het (de) kenteken(s) van het motorvoertuig waarvoor de vergunning is verleend.

 

Artikel 6  

 

1. Het college kan een vergunning intrekken of wijzigen:

a. op verzoek van de vergunninghouder;

b. wanneer de vergunninghouder het gebied, waarvoor de vergunning is verleend, metterwoon verlaat of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigt;

c. wanneer zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van een vergunning;

d. wanneer voor de betreffende sector het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

e. wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

f. wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt.

 

 

 

AFDELING III VERBODSBEPALINGEN

 

 

Artikel 7  

 

1. Het is verboden enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig te plaatsen of te laten staan:

a. op een parkeerapparatuurplaats,

b. op een combi-parkeerplaats;

c. op een vergunninghouderplaats;

d. op een gehandicaptenparkeerplaats;

e. op een E-laad-parkeerplaats.

 

2. Het is verboden een fiets, een bromfiets, of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.

 

3. Het college kan in bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

 

 

Artikel 8  

 

1. Het is verboden een parkeermeter op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeermeter staan aangegeven in werking te stellen.

 

2. Het is verboden op een parkeermeterplaats gedurende de tijden waarop het parkeren daar slechts tegen betaling is toegestaan:

a. een motorvoertuig te parkeren indien het parkeerapparaat niet in werking is gesteld of niet onmiddellijk na aanvang van het parkeren in werking wordt gesteld;

b. een motorvoertuig geparkeerd te houden indien het parkeerapparaat aangeeft dat de parkeertermijn is verstreken. Indien de parkeerbelasting wordt geheven door middel van een parkeerautomaat, zal door het achter de voorruit van het motorvoertuig aanbrengen of neerleggen van de uit de parkeerautomaat verkregen kaart/betalingsbewijs moeten blijken of de hiervoor vermelde verbodsbepalingen niet worden overtreden. De dag en het tijdstip van afloop van de parkeertermijn, afgedrukt op deze kaart/dit betalingsbewijs, dienen nog niet verstreken te zijn en moeten duidelijk leesbaar zijn vanaf de buitenzijde van het voertuig, behoudens het bepaalde in het derde lid.

 

3. In afwijking in zoverre van het bepaalde in het eerste lid dient de betaling, indien het inwerkingstellen van de parkeerapparatuur geschiedt door middel van het aanmelden bij de centrale computer van de gemeente dan wel van het bedrijf of de instantie waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van een telefoon of ander communicatiemiddel, te geschieden binnen twee maanden na de dag waarop het belastbare feit heeft plaatsgevonden.

 

4. Het in het eerste lid vervatte verbod geldt niet wanneer aan de eigenaar of houder van het motorvoertuig een vergunning is verleend voor het parkeren op de betreffende categorie parkeerapparatuurplaatsen, het vergunningsbewijs duidelijk zichtbaar achter de voorruit van het motorvoertuig is geplaatst en niet gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden.

 

5. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel.

 

 

Artikel 9  

 

1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een vergunninghouderplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

 

a. zonder dat het vergunningsbewijs duidelijk zichtbaar achter de voorruit van het motorvoertuig is geplaatst;

b. in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden.

 

2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

 

 

AFDELING IV STRAFBEPALING

 

Artikel 10  

 

Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de eerste categorie.

 

 

AFDELING V OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 11  

 

Met de opsporing van overtredingen van deze verordeningen zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van strafvorderingen genoemde opsporingsambtenaren de door het college aangewezen ambtenaren belast.

 

 

Artikel 12 Intrekking oude verordening

 

De verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van

vergunningen voor het parkeren, vastgesteld op 3 februari 1994, wordt

ingetrokken.

 

 

Artikel 13 Overgangsbepalingen

 

De op grond van de in artikel 12 genoemde verordening door het college verleende vergunningen, vrijstellingen en ontheffingen, alsmede op grond daarvan vastgestelde besluiten van algemene strekking en beleidsregels, worden geacht te zijn verleend respectievelijk vastgesteld op grond van deze verordening.

 

Artikel 14 Inwerkingtreding

 

Deze verordening treedt in werking op de dag na die, waarop zij is bekendgemaakt.

 

Artikel 15 Citeertitel

 

Deze verordening kan worden aangehaald als "Parkeerverordening Heerlen 2016".

 

 

 

Aldus besloten tijdens de openbare vergadering van de gemeenteraad van de gemeente Heerlen van 19 oktober 2016.

 

 

 

 

 

De griffier,

drs. T.W. Zwemmer

De voorzitter,

R.K.H. Krewinkel

Naar boven