Debiteurenplan Gemeente Dalfsen 2016

(geldig vanaf 1-10-2016)

 

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dalfsen;

 

gelezen het voorstel van d.d. 20 september 2016, nummer 2063;

 

overwegende dat de terugvordering en verhaal van de Participatiewet, IOAW een IOAZ een algehele bevoegdheid is geworden van burgemeester en wethouders;

besluit:

 

vast te stellen het Debiteurenplan gemeente Dalfsen 2016

 

HOOFDSTUK 1 LENINGEN

Paragraaf 1.1 Vormen van de bijstand

Bijstand kan in de vorm van een geldlening worden verstrekt. Het college maakt hiervan gebruik bij omstandigheden zoals genoemd in:

artikel 48 Participatiewet: op termijn beschikken over voldoende middelen, tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, waarborgsom, schuldenlast;

artikel 49 Participatiewet: bij bijzondere bijstand voor de aflossing van een schuldenlast;

artikel 50 Participatiewet: voor algemene bijstandsverlening van een woningeigenaar;

artikel 51 Participatiewet: voor duurzame gebruiksgoederen;

artikel 52 Participatiewet: als voorschot(ten), die worden verstrekt indien het recht op algemene bijstand niet binnen 4 weken is vastgesteld.

 

De verstrekte bijstand in de vorm van een lening moet worden terugbetaald. De voorwaarden voor verstrekking, meerdere zekerheid en de wijze van aflossing worden opgenomen in de (toekennings)beschikking.

 

Paragraaf 1.2 Aflossing als lening verstrekte bijzondere bijstand

1.2.1 Aflossing als lening verstrekte bijzondere bijstand

De aflossing van een bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening vangt zo spoedig mogelijk na de toekenning van de bijzondere bijstand aan. Als er een periodieke uitkering voor levensonderhoud PW, IOAW of IOAZ loopt, kan de aflossing op de lening worden ingehouden op deze inkomensvoorziening.

 

AFLOSSINGSPERCENTAGE bij een vordering bijzondere bijstand

 

Een aflossingsnorm van 6% van de voor de debiteur geldende bijstandsnorm, inclusief vakantietoeslag geldt voor een debiteur die een besteedbaar inkomen heeft van minder dan 110% van de geldende bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld.

 

Een aflossingsnorm van 10% van de voor de debiteur geldende bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld geldt voor een debiteur die een besteedbaar inkomen ontvangt van meer dan 110% van de geldende bijstandsnorm.

1.2.2. Besteedbaar inkomen

Onder het besteedbaar inkomen wordt verstaan: het in aanmerking te nemen netto inkomen (inclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering en bonussen) verlaagd met zogenaamde buitengewone uitgaven die ten laste van de belanghebbende komen, zoals het huurtoeslagnadeel, het zorgtoeslagnadeel, overige individuele buitengewone uitgaven zoals alimentatie en onderhoudsverplichtingen welke werkelijk zijn voldaan en indien van toepassing, het deel van een particuliere oudedagsvoorziening, zoals bedoeld in artikel 33 lid 5 van de Participatiewet.

1.2.3. Kwijtschelden van vorderingen (leenbijstand)

Als er op een lening in verband met bijzondere bijstand voor eerste woninginrichting gedurende een periode van 36 maanden is afgelost, kan het college besluiten het resterende deel van de lening kwijt te schelden (een lening voor een eerste woninginrichting komt het meest voor bij vreemdelingen in het kader van de taakstelling huisvesting nieuwkomers). Deze kwijtschelding vindt niet plaats als er op dat moment een achterstand in de betalingen of inhoudingen bestaat, of wanneer er fraude met de bijzondere bijstandsverlening is geconstateerd. Kwijtschelding houdt in dat middels beschikking het restant van de verstrekte bijzondere bijstand alsnog om niet wordt verstrekt.

 

HERONDERZOEK aflossing bij een vordering bijzondere bijstand

 

Bij debiteuren waarvoor het college nog een (aanvullende) uitkering voor levensonderhoud verstrekt, of waarbij periodiek op de vordering wordt betaald en er geen betalingsachterstanden zijn, hoeft geen debiteurenonderzoek plaats te vinden.

 

Een heronderzoek bij niet betalende debiteuren vindt eens in de 12 maanden plaats.

 

Paragraaf 1.3 Aflossing als lening verstrekte algemene bijstand

1.3.1. Aflossing als lening verstrekte algemene bijstand

Bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Als voorwaarde kan bijvoorbeeld een bepaalde termijn worden gesteld waarbinnen in ieder geval de boedelscheiding in gang moet zijn gezet. Aflossing van de lening vindt plaats direct nadat de belanghebbende over de middelen beschikt. Zijn de vrijgekomen middelen onvoldoende voor de (totale) aflossing van de lening, kan het restant worden omgezet in bijstand om niet.

1.3.2. Verkrijgen van zekerheden (krediethypotheek)

Voor meer zekerheid van de aflossing van algemene bijstand verstrekt in de vorm van een lening aan een woningeigenaar, kan een hypotheekrecht of pandrecht worden gevestigd (artikel 48, derde lid en artikel 50 Participatiewet). Het college maakt gebruik van deze mogelijkheid. Deze lening bedraagt ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden (minus opgebouwd vermogen in (kapitaal)verzekeringen) en met het vrij te laten vermogen genoemd in artikel 34, tweede lid aanhef en onder sub d Participatiewet. In de acte wordt tevens het rentepercentage opgenomen.

Belanghebbende is verplicht medewerking te verlenen aan het vestigen van een krediethypotheek. Indien belanghebbende bij de aanvraag om algemene bijstand weigert mee te werken aan de vestiging van een krediethypotheek, dan dient de aanvraag te worden afgewezen op grond van vermogen. Heeft bijstandsverlening inmiddels plaatsgevonden en verleent belanghebbende alsnog zijn medewerking niet, dan dient de uitkering te worden ingetrokken op grond van vermogen. Tevens dient de verstrekte bijstand te worden teruggevorderd op grond van art. 58 lid 2, onder a Participatiewet (de verstrekte bijstand is onmiddellijk opeisbaar). Tenzij de bijstand als lening is verstrekt, dan vindt terugvordering plaats op grond van artikel 58, lid 2 onder b van de Participatiewet.

 

De economische waarde van de woning wordt op het moment van aanvraag in principe vastgesteld op de geldende WOZ-waarde. Als het college bepaalt dat dit niet redelijk is, dan kan de woning worden getaxeerd door een gecertificeerde makelaar. De kosten van taxatie en het vestigen van de krediethypotheek komen in aanmerking voor bijzondere bijstandsverlening om niet.

 

Het college kan bij verhuizing naar een andere koopwoning wegens dringende redenen in bijzondere gevallen besluiten de lening te handhaven. Voorwaarde is dan dat belanghebbende hiertoe vooraf een verzoek indient, dat belanghebbende het vrij gekomen vermogen volledig gebruikt voor de aanschaf van de nieuwe woning en dat belanghebbende meewerkt aan het vestigen van een recht van hypotheek op de nieuwe woning.

 

AFLOSSING

 

Aflossing in één keer

– Als de belanghebbende de woning verkoopt moet de lening direct volledig worden terugbetaald.

– Bij overlijden van belanghebbende, of bij een echtpaar na overlijden van de langst-levende-partner, moet de lening direct volledig worden terugbetaald.

– Bij faillissement moet de lening volledig worden terugbetaald.

– Wanneer na verkoop van de woning nog een schuld resteert, wordt deze kwijtgescholden.

 

Aflossing per maand (als huis nog niet is verkocht)

– De aflossing vindt plaats na beëindiging van de bijstand met 45% van het besteedbaar inkomen boven de voor de debiteur toepasselijke bijstandsnorm, inclusief vakantietoeslag.

– De looptijd van de aflossing is maximaal 10 jaar. Het restant wordt afgerekend bij verkoop van de woning en bij vererving. Dit komt erop neer dat voor het nog niet afgeloste deel van de geldlening uitstel van betaling wordt verleend. Aan belanghebbende wordt overgelaten of deze toch aflossingen wil verrichten.

 

Wettelijke rente

De wettelijke rente voor consumenten wordt vastgesteld bij Algemene Maatregel van Bestuur en gepubliceerd in het Staatsblad. Vanaf 1 januari 2015 is de wettelijke rente 2%.

 

De hoogte van de aflossing wordt jaarlijks, in principe, voor de duur van één jaar, vastgesteld. Om de cijfers actueel te krijgen wordt debiteur verzocht zijn/haar inkomsten gegevens te verstrekken Uitzondering hierop zijn debiteuren die een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben of die ouder zijn dan de pensioengerechtigde leeftijd. Hierbij wordt de betalingscapaciteit eenmalig vastgesteld omdat het inkomen alleen stijgt met de indexering. Mocht er een wijziging komen in de persoonlijke omstandigheden dan wordt de situatie opnieuw bezien.

 

VOORBEELD AFLOSSING krediethypotheek

 

Berekening aflossingscapaciteit januari 2016

 

Inkomen AOW

€ 1.075,–

 

Inkomsten pensioen

€    150,–

 

Subtotaal

€ 1.225,–

 

 

 

 

PW pensioengerechtigde incl vt

€ 1.093,–

 

Totaal verschil

€     132,–

 

Betalingscapaciteit per maand 45%

 

€       59,–

 

 

========

 

Het saldo van de openstaande lening per 1 januari 2016 bedraagt € 4.000,–. Rente is 2%.

 

De te betalen rente bedraagt dan 2% van € 4.000,– : 12 = € 7,– per maand.

 

Per saldo blijft dan voor de aflossing ter beschikking: € 59,– – € 7,– = € 52,–.

 

HERONDERZOEK aflossing bij krediethypotheek

 

Een heronderzoek vindt eens in de 12 maanden plaats. Uitzondering hierop zijn debiteuren die een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben of die ouder zijn dan de pensioengerechtigde leeftijd of een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben. Tussentijds is bijstelling van het aflossingsbedrag ook mogelijk.

 

Paragraaf 1.4 Wettelijke rente en kosten

1.4.1. Invulling bevoegdheid tot invorderen van wettelijke rente bij een lening

Indien er sprake is van verzuim zoals bedoeld in artikel 4:97 Awb (betalen, maar niet binnen voorgeschreven termijn betalen), brengt het college de schuldenaar geen wettelijke rente in rekening.

1.4.2. Uitstel van betaling bij een lening

Indien er uitstel van betaling is verleend (artikel 4:94 Awb), is de schuldenaar over de termijn van uitstel geen wettelijke rente verschuldigd.

1.4.3 Rente bij een als lening verstrekte algemene bijstand (krediethypotheek)

Als na afloop van een aflossingsperiode van 12 maanden de lening nog niet geheel is afgelost, is vanaf dat moment wel maandelijks de geldende wettelijke rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de lening.

Betalingen worden eerst aangemerkt als aflossing van de rente en daarna op de lening afgeboekt. Over de rente is geen rente verschuldigd. Als er niet genoeg capaciteit is om de rente af te lossen wordt de rente afgeboekt. Dit kan het geval zijn, als pensioengerechtigden geen pensioen hebben naast de AOW-uitkering.

Indien de geldlening in één keer opeisbaar is, dan is daarover de wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment van de levering van het huis of eerder als de verkoopopbrengst beschikbaar is.

HOOFDSTUK 2 VORDERINGEN

Paragraaf 2.1 Het ontstaan van een vordering

Een bijstandsvordering op een persoon kan op verschillende manieren ontstaan. Dit kan zijn:

  • a.

    op grond van artikel 58, lid 1 en lid 2, sub a Participatiewet, indien er naar aanleiding van een herziening-, intrekkings- of afstemmingsbesluit ten onrechte of een te hoog bedrag aan bijstand (algemene en bijzondere bijstand (inclusief individuele inkomenstoeslag en studietoeslag) is verleend;

  • b.

    op grond van de in artikel 58 Participatiewet, lid 2 aanhef en onder sub b tot en met f genoemde omstandigheden, waaronder de terugvordering van een geldlening, borgtocht, verleende voorschotten, onverschuldigde betalingen en achteraf verkregen middelen;

  • c.

    op grond van artikel 25 IOAW en IOAZ, lid 1 tot en met lid 3 genoemde omstandigheden, waaronder achteraf verkregen middelen;

  • d.

    op grond van het burgerlijk wetboek, waaronder die op grond van een rechterlijke uitspraak.

Paragraaf 2.2 Herziening- intrekking recht op bijstand

Als achteraf blijkt dat er een onjuist toekenningsbesluit of ten onrechte geen wijzigingsbesluit is genomen, zal het college altijd een herzienings- of intrekkingsbesluit nemen op grond van artikel 54, lid 3 en lid 4 Participatiewet en artikel 17 lid 3 en lid 4 of artikel 20 IOAW en IOAZ.

 

Herziening: een eerder genomen besluit wordt gewijzigd.

In een herzieningsbesluit staat in ieder geval vermeld vanaf wanneer of over welke periode het recht op de bijstand wordt herzien en dat er naar aanleiding van de herziening ten onrechte verstrekte bijstand is ontstaan.

 

Intrekking: een eerder genomen besluit wordt (deels) ingetrokken.

In een intrekkingsbesluit staat welk besluit of welk recht op bijstand wordt ingetrokken en of er naar aanleiding daarvan ten onrechte verstrekte bijstand is ontstaan.

 

a. Verzenden

Het herzienings- of intrekkingsbesluit dat wordt verzonden, bevat, indien van toepassing, tevens een terugvorderings- en invorderingsbesluit.

 

b. Niet verzenden

Soms wordt de beslissing van een herziening of het intrekkingsbesluit niet verzonden. Bijvoorbeeld als belanghebbende is vetrokken naar een onbekende woon- of verblijfplaats, wordt de beschikking niet verzonden, maar opgeborgen in het persoonsdossier.

 

Paragraaf 2.3 Terugvordering

2.3.1 Verplichte terugvordering artikel 58, lid 1 Participatiewet en artikel 25, lid 1 IOAW/IOAZ

Indien sprake is van een vordering zoals beschreven in artikel 58, lid 1 Participatiewet en artikel 25, lid 1 IOAW/IOAZ, dan is het college verplicht de te veel verstrekte bijstand altijd terug te vorderen. Uitgangspunt van het college is dat er bij ten onrechte verstrekte bijstand in verband met schending van de inlichtingenverplichting (artikel 17, lid 1 Participatiewet en artikel 13, lid 1 IOAW/IOAZ) of opgelegde maatregelen in principe altijd een terugvorderingsbesluit wordt genomen. Dit uit het oogpunt van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit zou ook een ongewenste stimulans kunnen zijn om te frauderen.

2.3.2 Bevoegdheid tot terugvordering artikel 58, lid 2 Participatieweten artikel 25, lid 2 en lid 3 IOAW/IOAZ

Artikel 58, lid 2 Participatiewet en artikel 25, lid 2 en lid 3 IOAW/IOAZ geeft het college de bevoegdheid kosten van bijstand terug te vorderen. Het college maakt van deze bevoegdheid gebruik, zoals benoemd in de situaties in artikel 58, lid 2 onder a tot en met f, Participatiewet, artikel 25, lid 2 en 3 IOAW/IOAZ en zoals beschreven in het Debiteurenplan.

 

Artikel 58, lid 2 Participatiewet

  • De terugvorderingssituaties onder a tot en met c spreken voor zich.

  • Onder d, wordt het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijke teruggevorderd indien over de belanghebbende periode geen recht op bijstand bestaat of het recht op bijstand minder bedraagt dan het verstrekt voorschot.

  • Terugvordering van onverschuldigd betaalde bijstand (onder e), vindt niet plaats als de betaling heeft plaatsgevonden meer dan twee jaar voor de datum van verzending van het terugvorderingsbesluit (artikel 58, lid 6). Het gaat om situaties waarin het college een onjuiste betaling heeft gedaan en belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen weten. De vordering vloeit daarbij niet voort uit een herzienings- of intrekkingsbesluit.

  • Onder f, eerste zin, wordt met onverschuldigd betaalde bijstand de volgende situatie bedoeld:

    Belanghebbende beschikt naderhand of kan naderhand beschikken over in aanmerking te nemen middelen (inkomen, vermogen) met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend.

    Inkomen: het gaat om inkomen, dat in aanmerking zou zijn genomen bij de vaststelling van het recht op bijstand en de hoogte van de bijstand. Bijvoorbeeld het achteraf ontvangen van ww- of wia-uitkering.

    Vermogen: Als belanghebbende redelijkerwijs niet kan beschikken over vermogen, wordt dit niet meegenomen bij de vaststelling van het recht op bijstand. Indien belanghebbende wel kan beschikken over het vermogen, wordt het vermogen vanaf datum aanspraak op dit vermogen in aanmerking genomen.

    Als blijkt dat ten onrechte of teveel bijstand is verstrekt, dan wordt dit bedrag teruggevorderd.

    Onder f, tweede zin, spreekt voor zich.

Artikel 25, lid 2 en lid 3 IOAW/IOAZ spreekt voor zich.

2.3.3 Afzien van terugvordering: kruimelbedragen en zes-maanden jurisprudentie

Het college heeft op grond van artikel 58, lid 2 Participatiewet en artikel 25, lid 2 en lid 3 IOAW/IOAZ ook de bevoegdheid (gedeeltelijk) af te zien van terugvordering.

Het college ziet om bedrijfseconomische redenen af van het nemen van een terugvorderingsbesluit, indien het bedrag van te veel verstrekte bijstand lager is dan € 150,00 netto en belanghebbende geen uitkering meer ontvangt.

 

Het college ziet tevens af van terugvordering, indien de terugvordering betrekking heeft op de periode vanaf zes maanden nadat belanghebbende het signaal heeft afgegeven (zes-maanden jurisprudentie). Bijvoorbeeld de volgende situatie: belanghebbende meldt op 1 januari dat een meerderjarig kind, met inkomen uit dienstverband, weer thuis is komen wonen. In augustus wordt door het college opgemerkt dat de kostendelersnorm per abuis niet is toegepast. Dan geldt de zes-maanden jurisprudentie en wordt de te veel verstrekte uitkering tot en met 30 juni teruggevorderd en vanaf 1 juli niet teruggevorderd.

Tot slot geeft artikel 58, lid 8 Participatiewet en artikel 25, lid 7 IOAW/IOAZ het college de bevoegdheid indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn te besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

 

Paragraaf 2.4 Invordering

Een terugvordering moet worden ingevorderd. Of het college overgaat tot invorderen is afhankelijk van de individuele omstandigheden en eventuele dringende redenen om af te zien van invordering.

Wanneer er tot invordering wordt overgegaan bestaan er verschillende mogelijkheden zoals verrekening, betaling, vereenvoudigd derdenbeslag of beslag op bezittingen of het uitwinnen van zekerheden. Als er effectiever ingevorderd wordt, zijn de baten het grootst en de uitvoeringskosten het kleinst. Zo kan het uitbesteden aan de gerechtsdeurwaarder van de incasso van vorderingen van wanbetalers een kosten besparing zijn op de uitvoeringskosten.

 

In veel gevallen zal het invorderingsbesluit gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit kenbaar worden gemaakt. Dit betekent dat in een terugvorderingsbeschikking ook wordt opgenomen de wijze waarop de vordering moet worden voldaan.

Voor zover de debiteur vermogen heeft kan hij dit aanwenden om de terugvorderingsschuld ineens te voldoen. Heeft hij dit niet of onvoldoende dan kan hij in termijnen betalen. Het college zal de termijnbedragen zo moeten vaststellen dat de debiteur ten minste over een inkomen ter hoogte van de beslagvrije voet blijft beschikken. Het is niet wenselijk om een debiteur langer dan 36 maanden op een inkomen ter hoogte van de beslagvrije voet aangewezen te laten zijn. Dit is de maximale duur bij een schuldsaneringsregeling op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (wsnp).

Dit is overigens niet aan de orde, indien de terugvorderingsschuld het gevolg is van fraude. Een streng invorderingsbeleid bij misbruik draagt bij aan een effectieve fraudebestrijding.

 

AFLOSSINGSPERCENTAGE invordering

 

Indien belanghebbende een bijstandsuitkering ontvangt:

– Is de aflossingscapaciteit per maand op een vordering op grond van artikel 58, lid 1 PW en artikel 25, lid 1 IOAW/IOAZ (schending inlichtingenplicht) in principe 10% van de geldende bijstandsnorm, rekening houdend met de beslag vrije voet.

– Is de aflossingscapaciteit per maand op alle andere vordering in principe 6% van de geldende bijstandsnorm, rekening houdend met de beslag vrije voet.

– Indien door derden beslag wordt gelegd op de uitkering wordt de aflossing op 10% van de geldende bijstandsnorm vastgesteld, rekening houdend met de beslag vrije voet.

 

Indien belanghebbende geen bijstandsuitkering ontvangt geldt in principe een aflossingsnorm tot aan de beslagvrije voet.

 

De beslagvrije voet is in Nederland het bedrag dat bij inkomensbeslagen moet worden vrijgelaten. Dit is een minimum aan inkomen dat de beslagene ter beschikking staat voor zijn of haar levensonderhoud. De beslagvrije voet is in principe gesteld op 90% van de bijstandsnorm. Er zal worden nagegaan hoeveel geld de beslagene zou krijgen als hij bijstand zou ontvangen, en hiervan zal men 90% moeten nemen. Het meerdere zal men moeten aflossen op de vordering.

 

De berekening van de beslag vrije voet wordt gedaan met de rekentool die staat op de website www.wwb-beslagvrijevoet.nl. Dan wordt rekening gehouden met zorgkosten, woonkosten en gezinssamenstelling.

2.4.1 Verrekenen

Het college maakt gebruik van de mogelijkheid de inkomsten die belanghebbende in de 6 voorafgaande maanden heeft ontvangen, te verrekenen met de algemene bijstand (artikel 58, lid 4 Participatiewet). Voor de IOAW/IOAZ geldt de verrekeningsmogelijkheid van inkomsten die zijn ontvangen in de 3 voorafgaande maanden (artikel 25, lid 4 IOAW/IOAZ)

 

Verder kan het college gebruik maken van de volgende verrekeningsmogelijkheden:

  • de toegekende Individuele inkomenstoeslag in mindering brengen op openstaande vorderingen,

  • indien het college is veroordeeld tot het betalen van proceskosten, deze kosten in mindering brengen op openstaande vorderingen.

2.4.2 Kwijtschelding (restant) vordering

Kwijtschelden van een vordering betekent dat een vordering van het college op de debiteur geheel of gedeeltelijk wordt afgeboekt.

a. Kwijtschelding van vorderingen of een deel daarvan, die niet zijn ontstaan naar aanleiding van de schending van de inlichtingenverplichting van artikel 17 Participatiewet en artikel 13 IOAW/IOAZ.

Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van verdere invordering als belanghebbende gedurende 36 maanden volledig aan de betalingsverplichting van één of meerdere vorderingen heeft voldaan. Dit sluit aan bij de wsnp-periode.

Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van verdere invordering als belanghebbende gedurende 36 maanden, vanwege het ontbreken van afloscapaciteit, geen betalingen heeft kunnen verrichten en het niet aannemelijk is dat hij dat nog zal kunnen doen.

 

b. Kwijtschelding van vorderingen of een deel daarvan, die zijn ontstaan naar aanleiding van de schending van de inlichtingenverplichting van artikel 17 Participatiewet en artikel 13 IOAW/IOAZ.

Het college maakt gebruik van de in artikel 58 lid 7 Participatiewet en artikel 25, lid 6 IOAW/IOAZ gegeven bevoegdheid om in een aantal situaties af te zien van terugvordering of verdere terugvordering van fraudeschulden.

 

c. Vorderingen kwijtschelden naar aanleiding van schuldsanering langs minnelijke weg of een wsnp-traject.

Na een aflosperiode van 36 maanden dient uit het beschikbare bedrag de schulden afgelost te worden. Indien het bedrag onvoldoende is, wordt een aanbod tegen finale kwijting gedaan. Het resterende bedrag van de vorderingen wordt door het college kwijtgescholden.

Het college verleent geen medewerking aan een schuldregeling indien een vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd of aangifte is gedaan. Dit geldt alleen voor zover deze medewerking leidt tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van deze vordering (artikel 60c Participatiewet en artikel 29a IOAW/IOAZ).

Indien de schending van de inlichtingenverplichting geen opzet was, verleent het college wel medewerking aan een schuldregeling.

Kwijtschelding wordt middels beschikking kenbaar gemaakt aan belanghebbende.

2.4.3 Buiten invordering stellen

Bij bestaande vorderingen kan het college uit doelmatigheidsoverwegingen besluiten een vordering buiten invordering te stellen, bijvoorbeeld bij terugvorderingsbedragen die niet (langer) in relatie staan met de kosten van invordering (kleine restbedragen). Het buiten invordering stellen vraagt altijd om een individuele afweging, waarbij fraude mag niet lonen.

Zolang er sprake is van invorderingsmogelijkheden of verrekening wordt een vordering in principe niet buiten invordering gesteld.

 

Buiten invordering stellen houdt in dat besloten wordt de vordering voorlopig of definitief niet te innen.

In deze situatie wordt nog eenmaal het invorderingsbesluit aan de debiteur verzonden waarin de hoogte van de vordering en de wijze van terugbetalen wordt vermeld. Hierna worden geen invorderingsmaatregelen meer genomen (geen periodiek onderzoek of pogingen tot invordering). De reden dat nog eenmalig een invorderingbesluit wordt verzonden is dat als de debiteur alsnog besluit zelf te betalen, of als debiteur binnen een periode van vijf jaar na dit laatste invorderingsbesluit bij het college een aanvraag voor een uitkering levensonderhoud doet, de vordering alsnog kan worden geïnd. Vijf jaar na dit laatste invorderderingsbesluit is de vordering op grond van het burgerlijk wetboek verjaard en kan hij niet langer worden ingevorderd, tenzij er opnieuw door middel van een aanmaning de verjaring wordt gestuit. Als sprake is van een rechterlijke uitspraak is de verjaringstermijn 20 jaar.

 

HERONDERZOEK bij vorderingen

 

Bij debiteuren waarvoor het college nog een (aanvullende) uitkering voor levensonderhoud verstrekt, of waarbij periodiek op de vordering wordt betaald en er geen betalingsachterstanden zijn, hoeft geen debiteurenonderzoek plaats te vinden.

 

Een heronderzoek bij niet betalende debiteuren vindt eens in de 12 maanden plaats.

 

Paragraaf 2.5 Wettelijke rente en kosten

2.5.1. Invulling bevoegdheid tot invorderen van wettelijke rente bij vorderingen

Als iemand niet binnen de voorgeschreven termijn betaalt (artikel 4:97 Awb), zal het college de schuldenaar geen wettelijke rente in rekening brengen.

2.5.2. Uitstel van betaling bij vorderingen

Als er uitstel van betaling is verleend (artikel 4:94 Awb), is de schuldenaar over de termijn van uitstel geen wettelijke rente verschuldigd.

 

Paragraaf 2.6 Vervallen bescherming van de beslagvrije voet

Als de schuldenaar op grond van de wet in het kader van invordering door middel van verrekening of dwangbevel de bescherming van de beslagvrije voet geniet, vervalt deze bescherming indien de schuldenaar zijn inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk nakomt. Voorafgaand aan het vervallen van de bescherming van de beslagvrije voet wordt de schuldenaar van het voornemen hiertoe en de consequenties hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Daarnaast wordt de schuldenaar in de gelegenheid gesteld de verzochte informatie alsnog te verstrekken. Als de informatie niet wordt verstrekt, wordt de beslagvrije voet gehalveerd. Indien na het verstrijken van de hersteltermijn de gevraagde informatie alsnog wordt verstrekt, wordt vanaf die datum, bekeken of de bescherming van de beslagvrije voet kan worden hersteld.

 

Paragraaf 2.7 Kosten bij niet tijdige betaling

Herinnering

Bij niet tijdige betaling van de aflossing ontvangt belanghebbende een herinneringsbrief, waarin opgenomen staat dat bij niet tijdige betaling een aanmaning volgt waaraan kosten zijn verbonden.

 

Aanmaning

Het college is verplicht een aanmaning te verzenden indien een vordering niet tijdig wordt betaald (artikel 4:112 lid 1 Awb). In de aanmaning moet het college belanghebbende een termijn van 2 weken geven om alsnog aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen, ingaande op de dag na de dag waarop de aanmaning is verzonden. Daarnaast moet het college in de aanmaning vermelden dat bij niet tijdige betaling de betaling kan worden afgedwongen en dat de kosten van de uit te voeren invorderingsmaatregelen bij belanghebbende in rekening kunnen worden gebracht (artikel 4:112 lid 3 Awb).

De kosten van een aanmaning zijn € 7,00 voor schulden tot € 500,00 en € 15,00 indien de schulden € 500,00 en hoger zijn (artikel 4:113 Awb).

 

Dwangbevel

Indien na de aanmaning de vordering niet wordt betaald, vordert het college in bij dwangbevel (artikel 60, lid 2 Participatiewet en artikel 28, lid 1 IOAW/IOAZ). De kosten voor het uitbrengen van een dwangbevel worden op € 74,83 gesteld, ter hoogte van kosten gerechtsdeurwaarder. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens het door het ministerie van Justitie vastgestelde indexeringspercentage alimentatie.

 

Bij overdracht aan de gerechtsdeurwaarder of incassobureau wordt de vordering verhoogd met de daarop betrekking hebbende gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten.

 

Paragraaf 2.8 Brutering

In artikel 58, lid 5 Participatiewet staat dat het college bij niet tijdige betaling van de vordering deze kan verhogen met de afgedragen loonbelasting, premie volksverzekeringen en de vergoeding bedoelt in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet.

Het college bruteert in de volgende situaties:

  • Indien sprake is schending van de inlichtingenverplichting zoals neergelegd in artikel 17, lid 1 Participatiewet, en de vordering afgesloten kalenderjaren betreft, of op 31 december van het huidige kalenderjaar de netto vordering nog niet is afgelost;

  • Indien sprake is van achteraf verkregen middelen, zoals een erfenis die tot uitbetaling komt of achteraf toekennen van een arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • Indien sprake is van een BBZ-uitkering, inkomen is vrijgevallen.

Hoofdstuk 3 Verhaal

Paragraaf 3.1 Verhaal van bijstand

Volgens artikel 61 van de Participatiewet kunnen kosten van bijstand worden verhaald. Uitgangspunt van het college is dat altijd wordt getracht verleende bijstand te verhalen op onderhoudsplichtigen.

 

De kosten van bijstand/inkomensvoorziening kunnen op grond van de wetten worden verhaald op:

  • 1.

    degene die de onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot of zijn minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt (artikel 62 sub a Participatiewet);

  • 2.

    degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt (artikel 62 sub b Participatiewet);

  • 3.

    degene die zijn onderhoudsplicht jegens zijn meerderjarig kind van 18 tot 21 jaar, dat bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 12 Participatiewet ontvangt, niet of niet behoorlijk nakomt (artikel 62 sub c Participatiewet);

  • 4.

    degene aan wie de belanghebbende, die bijstand ontvangt, een schenking heeft gedaan (artikel 62f sub a Participatiewet);

    • Verhaal op een schenking is niet aan de orde indien bij het besluit tot bijstandsverlening geen rekening gehouden zou zijn met de geschonken middelen

    • Verhaal is ook niet mogelijk als de schenker redelijkerwijs de noodzaak van bijstandsverlening niet had kunnen voorzien

  • 5.

    een nalatenschap indien er ten onrechte bijstand is verleend en er op het moment van overlijden nog geen terugvorderingsbesluit is genomen of als bijstand is verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht (artikel 62f sub b Participatiewet).

Een besluit tot verhaal wordt door het college aan degene op wie verhaal wordt gezocht medegedeeld (artikel 62g Participatiewet). In het besluit staat vermeld:

  • tot welk bedrag en over welke periode de verstrekte bijstand wordt verhaald;

  • de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de verstrekte bijstand dient terug te betalen;

  • op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd.

Paragraaf 3.2 Verhaal op onderhoudsplichtige

Als er bij verhaal van verleende bijstand een uitvoerbare rechterlijke uitspraak alimentatie bestaat, kan er direct een verhaalsbesluit met executoriale titel worden genomen. Is er geen uitvoerbare rechterlijke uitspraak, dan heeft het verhaalsbesluit geen executoriale titel. Indien de belanghebbende niet of niet tijdig uit zichzelf de bepalingen van het verhaalsbesluit nakomt, zal het college overgaan tot verhaal in rechte, ofwel een verzoek indienen bij de rechtbank (artikel 62h Participatiewet).

Als de alimentatie maximaal is vastgesteld en wordt betaald aan onderhoudsgerechtigde, dan wordt de onderhoudsplicht beëindigd.

 

Indexeren

De verhaalsbijdrage wordt bij aanvang van de uitkering van onderhoudsgerechtigde vastgesteld en jaarlijks geïndexeerd (artikel 62d Participatiewet) volgens het door het ministerie van Justitie vastgestelde indexeringspercentage alimentatie.

De hoogte van de onderhoudsbijdrage voor kinderen wordt in principe berekend met behulp van het Model Zwolle. De gemeente Zwolle heeft samen met het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen een goede manier ontwikkeld om de onderhoudsbijdrage te berekenen. De berekeningsmethode is gebaseerd op de verzamelinkomens, de gemiddelde zorgkosten en de verdeling van de zorg.

Indien een eigen woning aanwezig is, wordt de hoogte van de onderhoudsbijdrage berekend volgens het Tremamodel INA.

 

Wel onderhoudsplicht voor minderjarige kinderen vanaf 1 januari 2015

Vanaf 1 januari 2015 is de norm voor alleenstaande ouder gelijk gesteld aan de norm van een alleenstaande en wordt deze aangevuld met de zogenoemde alleenstaande ouder-kop, als onderdeel van het kindgebonden budget.

De Hoge Raad heeft geoordeeld (HR 10-06-2016, nr. 15/03394) dat de aan een alleenstaande ouder verstrekte bijstand ook vanaf 1 januari 2015 betrekking heeft op de kosten van levensonderhoud van minderjarige kinderen. De bijstand wordt aan gehuwden en alleenstaande ouders verstrekt als gezinsbijstand en de kosten van bijstand die wordt verstrekt aan alleenstaande ouders kunnen ook vanaf 1 januari 2015 worden verhaald op de onderhoudsplichtige ouder.

 

HERONDERZOEK

 

Bij onderhoudsplichtigen vindt in principe één maal per vier jaar een heronderzoek verhaal plaats. Indien hiertoe aanleiding bestaat kan het college ook tussentijds een heronderzoek uitvoeren.

 

Paragraaf 3.3 Verhaal bij schenking

Verhaal bij schenking is één vast bedrag en dient in principe in één keer te worden voldaan. Op verzoek van een belanghebbende kan het college besluiten het bedrag in termijnen te laten voldoen. Hierbij geldt een termijn van maximaal 36 termijnen.

 

Paragraaf 3.3 Afzien van verhaal onderhoudsplicht

  • 1.

    Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit indien de op te leggen verhaalsbijdrage lager is dan € 50,00 per maand of € 600,00 per jaar (als de uitkeringsduur van kort duur zal zijn) op grond van bedrijfseconomische redenen.

  • 2.

    Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van het nemen van een verhaalsbesluit, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn bij onderhoudsplichtige of degene die inkomensvoorziening ontvangt of heeft ontvangen. Dringende redenen kunnen bepaalde omstandigheden zijn, die het college nopen af te zien van verhaal ter bescherming van onderhoudsplichtige of degene die inkomensvoorziening ontvangt of heeft ontvangen. Dit is bijvoorbeeld bij agressief gedrag van de onderhoudsplichtige jegens de onderhoudsgerechtigde, bevestigd door derden zoals politie, maatschappelijk werk, verblijf in een blijf-van-mijn-lijf huis. Of bijvoorbeeld bij suïcidaal gedrag.

HOOFDSTUK 4 TERUGVORDERING, AFLOSSING EN INVORDERING VAN OVERIGE REGELINGEN

Paragraaf 4.1 Algemeen

Het college is verantwoordelijk voor sociale voorzieningen. Inmiddels is de Wet op de Kinderopvang komen te vervallen. De verantwoordelijkheid van de gemeente betreffende de Wet inburgering eindigt per 1 januari 2017. Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (BBZ) blijft van kracht.

Deze regelingen kennen geen verhaal op onderhoudsplichtigen en als sprake is van een schenking of een nalatenschap.

 

Paragraaf 4.2 Terugvordering, aflossing en invordering

4.2.1. Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004

Het college vordert het te veel betaalde of voorgeschoten bedrag terug op de gronden zoals aangegeven in artikel 44 tot en met 47 van de BBZ. Daartoe is het college verplicht.

4.2.2 Wet inburgering

Vanaf 1 januari 2013 is de inburgeringsplichtige die zich vanaf 1 januari 2013 in Nederland vestigt, zelf verantwoordelijk voor zijn of haar inburgering en de bekostiging ervan. De mogelijkheid bestaat om voor de bekostiging een sociale lening af te sluiten bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Deze dienst is vanaf 1 januari 2013 verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet inburgering.

 

Personen, die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden, vallen in het kader van het overgangsrecht van de Wet inburgering nog onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Dit betekent dat gemeenten de inburgeringsplicht moeten handhaven van inburgeringsplichtigen, die voor 1 januari 2013 zijn gestart. Bij het niet nakomen van de verplichtingen kan het college bestuurlijke boetes opleggen die zijn vastgelegd in de Verordening Wet inburgering. Bij het niet betalen van de boete, kan worden ingevorderd.

Het college kan eveneens de eigen bijdrage vorderen van een inburgeringsplichtige voor het gebruik van een inburgeringsvoorziening. Als het examen wordt gehaald of niet wordt gehaald, ondanks voldoende inzet, dan vordert het college de eigen bijdrage niet terug.

 

Omdat een inburgeringstraject 3,5 jaar duurt, is de verwachting dat de laatste inburgeringsplichtigen die voor 1 januari 2013 zijn begonnen, in 2016 hun traject afronden.

 

HERONDERZOEK bij vorderingen

 

Bij debiteuren waarvoor het college nog een (aanvullende) uitkering voor levensonderhoud verstrekt, of waarbij periodiek op de vordering wordt betaald en er geen betalingsachterstanden zijn, hoeft geen debiteurenonderzoek plaats te vinden.

 

Een heronderzoek bij niet betalende debiteuren vindt eens in de 12 maanden plaats.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Paragraaf 5.1 Hardheidsclausule

In gevallen waarin het Debiteurenplan gemeente Dalfsen 2016 niet voorziet, beslist het college.

 

Paragraaf 5.2 Slotbepalingen

  • 1.

    Deze regeling wordt aangehaald als Debiteurenplan Gemeente Dalfsen 2016.

  • 2.

    Het besluit Debiteurenbeleid Gemeente Dalfsen 2011, in werking getreden op 1-1-2011, wordt bij de inwerkingtreding van deze regeling ingetrokken.

  • 3.

    Deze regeling treedt op 1-10-2016 in werking.

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dalfsen in haar vergadering van 4 oktober 2016.

Het college voornoemd,

de burgemeester,

drs. H.C.P. Noten

de gemeentesecretaris/algemeen directeur,

drs. J.H.J. Berends

Naar boven