BOETE BIJ SCHENDING INLICHTINGENPLICHT HILVERSUM 2016

 

BELEIDSREGELS GEMEENTE HILVERSUM

Behorende bij Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Verzamelverordening inkomensvoorzieningen Hilversum 2016

Boete bij schending inlichtingenplicht HILVERSUM 2016

Het college van burgemeester en wethouders van Hilversum,

gelet op:

• de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d, en 18a, van de Participatiewet,

• artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers,

• artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en

• hoofdstuk 6 van de Verzamelverordening inkomensvoorzieningen Hilversum 2016

gezien:

• het advies van de Adviesraad Sociaal Domein Hilversum d.d. 9 augustus 2016, en

• het advies van de Cliëntenraad Hilversum d.d. 16 augustus 2016

besluit:

vast te stellen de hieronder beschreven Beleidsregels Boete bij schending inlichtingenplicht Hilversum 2016.

Vastgesteld in de collegevergadering d.d. 13 september 2016

Kader

De wetgever heeft in een groot aantal sociale zekerheidswetten vastgelegd, dat bij schending van de inlichtingenplicht, het bestuursorgaan verplicht is een boete op te leggen, enkele uitzonderingen daargelaten. De boete is door de wetgever gelijkgesteld aan de hoogte van het benadelingsbedrag. Inmiddels heeft de hoogste bestuursrechter, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), in een aantal uitspraken bepaald, dat deze gelijkstelling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en enkele internationale verdragen. De regering heeft daarop een voorstel tot wijziging van de betreffende sociale zekerheidswetten ingediend en een nieuw Boetebesluit ontworpen, waarin de uitspraken van de CRvB zijn verwerkt. Het wetsvoorstel ‘Wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boeten’, (TK 34 396) is inmiddels door het parlement aangenomen. Inwerkingtreding is voorzien op 1 januari 2017.

In deze beleidsregels is nadere invulling gegeven aan de criteria, die door de uitspraken van de CRvB zijn gesteld en wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de kaders die in het wetsontwerp en concept-Boetebesluit zijn vastgelegd. De –verouderde- ‘Beleidsregels waarschuwing en verminderde verwijtbaarheid Hilversum 2014’ kunnen om die reden worden ingetrokken.

In de voorliggende beleidsregels zijn tevens opgenomen de ‘Beleidsregels verrekening bestuurlijke boete bij recidive Hilversum 2015’. In die beleidsregels is bepaald, dat verrekening van de bestuurlijke boete bij recidive niet tot huisuitzetting of royement van zorgverzekering mag leiden. Omdat de verordening waarop deze beleidsregels zijn gebaseerd inmiddels is ingetrokken en vervangen door Hoofdstuk 6 van de Verzamelverordening inkomensvoorzieningen Hilversum 2016, is aan die beleidsregels de wettelijke grondslag komen te vervallen en dienen op formele gronden nieuwe beleidsregels te worden vastgesteld. Met deze beleidsregels wordt ook daarin voorzien.

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Verzamelverordening inkomensvoorzieningen Hilversum 2016 en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      beslagvrije voet: de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, met dien verstande dat voor belanghebbende die een kostendelende medebewoner is of zo’n medebewoner heeft, de beslagvrije voet wordt gesteld op 90% van diens bijstandsnorm, verhoogd met de beslagvrije voet verhogende factoren, genoemd in het vijfde lid van voornoemd artikel;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum;

    • c.

      inlichtingenverplichting: de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de PW, artikel 20a, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, en artikel 20a, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      PW: Participatiewet;

    • e.

      recidive: het herhaald overtreden van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de PW, artikel 20a, vijfde lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, en artikel 20a, vijfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Artikel 2. Uitgangspunten

  • 1.

    Indien sprake is van overtreding van de inlichtingenplicht wordt bij het vaststellen van de hoogte van de boete rekening gehouden met de uitgangspunten die in deze beleidsregels zijn opgenomen.

  • 2.

    Bij het vaststellen van de hoogte van de boete wordt rekening gehouden met de individuele omstandigheden van de belanghebbende en wordt de hoogte van de boete zodanig bepaald dat sprake is van een evenredige boete.

Artikel 3. Maximale hoogte boete bij benadeling

Indien als gevolg van overtreding van de inlichtingenverplichting sprake is van een benadelingsbedrag, wordt de bestuurlijke boete ten hoogste als volgt vastgesteld:

  • a.

    Indien er sprake is van opzet is de boete niet hoger dan het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • b.

    Indien er sprake is van grove schuld is de boete niet hoger dan het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • c.

    Indien geen sprake is van opzet of grove schuld is de boete niet hoger dan 50/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • d.

    Indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid is de boete niet hoger dan 25/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 4. Hoogte boete bij benadeling

  • 1.

    Onverminderd het voorgaande artikel, wordt de bestuurlijke boete als volgt vastgesteld:

    • a.

      Indien de inlichtingenverplichting opzettelijk is overtreden, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 100 procent van het benadelingsbedrag;

    • b.

      Indien sprake is van grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 75 procent van het benadelingsbedrag;

    • c.

      Indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 50 procent van het benadelingsbedrag;

    • d.

      Indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 25 procent van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Bij recidive worden de percentages, genoemd in het eerste lid, toegepast op het benadelingsbedrag, vermenigvuldigd met 150 procent van dit bedrag.

Artikel 5. Waarschuwing bij ontbrekende of geringe benadeling

In de volgende gevallen wordt volstaan met een schriftelijke waarschuwing:

  • a.

    indien de overtreding van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag dat hoger is dan € 150,- en het college belanghebbende in de periode van twee jaar voorafgaand aan het begin van de overtreding geen waarschuwing heeft gegeven of boete heeft opgelegd;

  • b.

    indien belanghebbende de inlichtingenverplichting heeft overtreden, maar uit eigen beweging alsnog binnen 60 dagen de juiste inlichtingen heeft verstrekt, tenzij de belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.

Artikel 6. Afstemming op inkomen en vermogen

  • 1.

    De op grond van de voorgaande artikelen berekende boete wordt lager vastgesteld, als het inkomen en het vermogen daartoe aanleiding geven.

  • 2.

    De boete die, gelet op het inkomen, ten hoogste kan worden opgelegd, wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      Indien er sprake is van opzet is de boete niet hoger dan het inkomen boven de beslagvrije voet, vermenigvuldigd met 24;

    • b.

      Indien er sprake is van grove schuld is de boete niet hoger dan het inkomen boven de beslagvrije voet, vermenigvuldigd met 18;

    • c.

      Indien er geen sprake is van opzet of grove schuld, is de boete niet hoger dan het inkomen boven de beslagvrije voet, vermenigvuldigd met 12;

    • d.

      Indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid is de boete niet hoger dan het inkomen boven de beslagvrije voet vermenigvuldigd met 6;

  • 3.

    Indien belanghebbende geen inlichtingen verstrekt over de beslagvrijevoet verhogende factoren, bedoeld in artikel 475d, vijfde lid, van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, wordt met deze factoren geen rekening gehouden bij het vaststellen van de beslagvrije voet.

  • 4.

    Indien belanghebbende kan beschikken over in aanmerking te nemen vermogen, wordt de op grond van het tweede lid vastgestelde maximale boete, verhoogd met dat vermogen.

  • 5.

    Indien belanghebbende desgevraagd geen inlichtingen verstrekt over het inkomen of het vermogen, wordt de boete vastgesteld zonder toepassing van de vorige leden.

Artikel 7. Afronding en minimale boete

  • 1.

    De boete wordt naar beneden afgerond op hele euro’s.

  • 2.

    De boete bedraagt ten minste:

    • a.

      € 150,- indien er sprake is van opzet;

    • b.

      € 110,- indien er sprake is van grove schuld;

    • c.

      € 75,- indien er geen sprake is van opzet of grove schuld;

    • d.

      € 35,- indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

Artikel 8. Verrekening boete bij recidive (vervalt zodra artikel 10 lid 2 geëffectueerd wordt)

Gedurende de eerste drie maanden vanaf het moment van dagtekening waarop de recidiveboete, bedoeld in artikel 60b PW is opgelegd, wordt de beslagvrije voet zodanig vastgesteld, dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen waarmee de woonlasten en de kosten voor de zorgverzekering kunnen worden bekostigd, indien belanghebbende ermee instemt, dat het inkomen ter hoogte van die kosten op de bijstandsuitkering wordt ingehouden en wordt doorbetaald aan de betreffende crediteuren.

Artikel 9. Intrekken beleidsregels

De volgende beleidsregels worden ingetrokken met ingang van 1 oktober 2016:

• Beleidsregels waarschuwing en verminderde verwijtbaarheid gemeente Hilversum;

• Beleidsregel Verrekening bestuurlijke boete bij recidive Hilversum 2015.

Artikel 10. Inwerkingtreding nieuwe beleidsregels en horizonbepaling

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 oktober 2016.

  • 2.

    Met ingang van de datum waarop de wet ‘Wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boete’ (TK 34 396), in werking treedt, vervalt artikel 8.

Artikel 11. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels boete bij schending inlichtingenplicht Hilversum 2016.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum op 13 september 2016.

De secretaris, De burgemeester,

I.C. de Vries P.J. Broertjes

Toelichting

Algemeen

Aan het recht op bijstand is een aantal verplichtingen verbonden. Eén van de belangrijkste verplichtingen betreft de zgn. inlichtingenplicht. Aan schending van die plicht is een sanctie gekoppeld, de bestuurlijke boete (art. 18a PW). Uitgangspunt van de wetgever daarbij was dat de boete even hoog is als het benadelingsbedrag, met een ondergrens van € 150,-. Inmiddels heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat dit stelsel in strijd is met internationale verdragen en heeft in een aantal uitspraken nieuwe kaders vastgesteld. Rode draad is, dat toepassing van artikel 18a PW leidt tot onevenredig hoge boetes. De boetes moeten worden gematigd, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid, de hoogte van het inkomen en evt. vermogen. Deze nieuwe kaders zijn inmiddels grotendeels verwerkt in een wijziging van artikel 18a PW en een voorgestelde wijziging van het Boetebesluit, waarin de wettelijke uitgangspunten verder worden uitgewerkt. Met deze nieuwe beleidsregels wordt geanticipeerd op de nieuwe regelgeving en wordt daaraan een verdere invulling gegeven.

Nieuw toetsingskader

Het nieuwe toetsingskader leidt tot in hoofdlijnen tot het volgende beslisschema voor het vaststellen van de hoogte van de boete:

  • 1.

    De boete mag nimmer hoger zijn dan de maxima die gelden voor strafrechtelijke boetes. Bij opzet is dat momenteel (m.i.v. 1 januari 2016) € 82.000,-, in de overige gevallen € 8.200,-.

  • 2.

    De boete is afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid en bedraagt een percentage van het benadelingsbedrag: 100% bij opzet, 75% bij grove schuld, 50% bij normale verwijtbaarheid en 25% bij verminderde verwijtbaarheid.

  • 3.

    De boete wordt nog verder verlaagd, als het inkomen en/of vermogen van belanghebbende daartoe aanleiding geeft. Het inkomen boven de beslagvrije voet is daarvoor bepalend. Bij opzet is de maximale ruimte in het inkomen de voor beslag vatbare ruimte x 24 maanden. Bij grove schuld is dat 18 maanden, de normale verwijtbaarheid 12 maanden en bij verminderde verwijtbaarheid 6 maanden. De inkomensruimte kan worden verhoogd met aanwezig vermogen.

  • 4.

    Is er sprake van een ontbrekend of laag benadelingsbedrag (< € 150,-), dan kan worden volstaan met een waarschuwing, tenzij sprake is van recidive.

Op een aantal punten heeft het college beleidsvrijheid om keuzes te maken. Dit wordt per artikel toegelicht. Deze beleidsregels hebben betrekking op de Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begrippen

Deze beleidsregels vinden hun grondslag in de Participatiewet en de IOAW en IOAZ. Voor wat betreft de gebruikte begrippen wordt aangesloten bij de terminologie die in de Participatiewet (PW) wordt gebruikt. Het begrip ‘beslagvrije voet’ is omschreven, omdat dit van belang is voor de hoogte van de boete (zie artikel 5). Verwezen is naar het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. Daaraan is echter toegevoegd, dat voor een belanghebbende die een kostendelende medebewoner heeft of zo’n medebewoner is, de beslagvrije voet wordt verlaagd. Deze is momenteel gelijkgesteld aan de alleenwonende alleenstaande. Die gelijkstelling zou ertoe leiden dat de kostendeler geen boete zou kunnen worden opgelegd. Dat is echter in strijd met jurisprudentie (bijv. ECLI:NL:CRVB:2015:3134).

Onderdeel e verwijst naar het begrip ‘recidive’ in artikel 18a, vijfde lid, PW. Er is daarom slechts sprake van recidive in de zin van deze beleidsregels, als voldaan is aan de voorwaarden die in dat artikellid worden genoemd.

Artikel 2. Uitgangspunten

In dit artikel zijn de hoofdregels beschreven, die in aanvulling op het wettelijk kader in artikel 18a PW en het Boetebesluit, voor het vaststellen van de hoogte van de boete gelden. In het eerste lid is vastgelegd, dat de beleidsregels uitgangspunten voor de berekening van de boete bevatten. Het betreft dus geen algemeen verbindend voorschriften, waar niet vanaf geweken kan worden, maar richtinggevende regels. De individuele situatie van belanghebbende kan altijd tot gevolg hebben dat van de beleidsregels kan worden afgeweken. Dat is in het tweede lid bepaald. Uitgangspunt blijft altijd dat sprake moet zijn van evenredigheid, conform artikel 5:46, tweede lid, Awb.

Artikel 3. Maximale hoogte boete bij benadeling

Uit de uitspraken van de Centrale Raad d.d. 11 januari 2016 blijkt dat er een tweetal absolute bovengrenzen geldt voor boetes, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid (ECLI:NL:CRVB:2016: 8 t/m 13). Deze maxima zijn ook opgenomen in de wet ‘Wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boete’ (TK 34 396). Ter voorkoming van onduidelijkheden worden zij in artikel 3 herhaald. Daarnaast is in het concept-Boetebesluit (Algemene maatregel van Bestuur) bepaald, dat als de betreffende maxima de absolute maxima zijn, er naar evenredigheid een vermindering moet plaatsvinden bij verminderde verwijtbaarheid. Dat betekent dat het maximum voor andere gevallen dan opzet (€ 8.200,-) moet worden verlaagd bij normale en bij verminderde verwijtbaarheid. Dat is vastgelegd in de onderdelen c en d.

Artikel 4. Hoogte boete bij benadeling

Als er sprake is van benadeling, dan wordt, binnen de grenzen die in artikel 3 zijn genoemd, de boete vastgesteld in relatie tot de mate van verwijtbaarheid. De uitspraken van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3754) en 23 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB: 2015:1801, 1807, 1879 en 1880) maken duidelijk dat als uitgangspunt de in het eerste lid genoemde percentages moeten worden gehanteerd. Dit is ook vastgelegd in artikel 2 van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Boetebesluit (TK 34 396, 2015-2016, nr. 5). Zoals voor beleidsregels te allen tijde geldt, kan daarvan afgeweken worden, als de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven (art. 4:84 jo. 5:46, tweede lid Awb).

In het huidige Boetebesluit is vastgelegd dat de boete wordt gesteld op 150% van het benadelingsbedrag als sprake is van recidive. Dat is volgens de wetgever het geval als binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden (art. 18a, vijfde lid, PW). Conform artikel 2, zesde lid, van het wijzigingsontwerp Boetebesluit wordt bij recidive de hoogte van de boete eveneens gerelateerd aan de mate van verwijtbaarheid. Dat is in het tweede lid bepaald.

Artikel 5. Waarschuwing bij ontbrekende of geringe benadeling

De regering heeft in het wijzigingsontwerp Boetebesluit meer ruimte gecreëerd voor het geven van een waarschuwing in plaats van het opleggen van een boete. Op grond van het huidige artikel 18a, vierde lid, PW in combinatie met artikel 2, eerste lid, Boetebesluit, is dit alleen mogelijk als er geen benadelingsbedrag is, en het een eerste overtreding betreft in een tijdvak van twee jaar. De aangekondigde verruiming bestaat erin dat ook voor geringe benadelingsbedragen (onder de € 150,-) een waarschuwing kan worden gegeven. Dat is ook mogelijk, als belanghebbende te laat juiste inlichtingen verstrekt, maar dit alsnog uit eigen beweging doet (behalve in geval van toezicht). Dit doet zich vaak voor bij inkomsten uit arbeid. Bewijsstukken, zoals een loonstrook, worden vaak later verstrekt, dan dat de inkomsten op rekening worden geboekt. Formeel gesproken, moet, zodra het bedrag op de rekening is bijgeschreven, die worden gemeld aan de gemeente, de praktijk is echter, dat dit veelal pas na het ontvangen van de loonstrook wordt gedaan. Om daarin te voorzien wordt in het Wijzigingsontwerp Boetebesluit de mogelijkheid geopend om een waarschuwing te geven, als binnen een termijn van 60 dagen alsnog correcte gegevens worden verstrekt (zie artikel 2aa, tweede lid, van het wijzigingsbesluit Boetebesluit). In deze beleidsregels is die mogelijkheid ten volle benut.

Wordt niet voldaan aan de voorwaarden die aan het geven van een waarschuwing zijn verbonden, dan dient een boete opgelegd te worden. Betreft het een ontbrekend of zeer gering benadelingsbedrag, dan is artikel 6, tweede lid, van deze beleidsregels van toepassing. De boete wordt dan op het minimale boetebedrag gesteld.

Artikel 6. Afstemming op inkomen en vermogen

In een zestal uitspraken op 11 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016: 8 t/m13) heeft de Centrale Raad van Beroep bepaald dat voor de hoogte van de boete ook de draagkracht in het inkomen en het vermogen van belang is. Als richtlijnen heeft de Raad de in het eerste lid genoemde formules gegeven. Centraal staat het uitgangspunt dat de boete in maximaal 2 jaar moet kunnen worden betaald. De beslagvrije voet is daarom leidend bij het berekenen van de ruimte in het inkomen. Conform de reguliere wijze van berekening, dienen daarbij de beslagvrije voet verlagende en verhogende factoren te worden betrokken bij het vaststellen van het deel van het inkomen, dat niet voor betaling van de boete kan worden aangewend.

Als belanghebbende geen inlichtingen verstrekt over de factoren die de beslagvrije voet verhogen, blijft dit voor eigen rekening. Het betreft een deel van de premie van de aanvullende zorgverzekering, bepaalde woonkosten en een bedrag ter compensatie van het mislopen van het kindgebonden budget. Dit is geregeld in het derde lid.

In het vierde lid is bepaald, dat het vermogen boven de grens van het voor de algemene bijstand vrij te laten vermogen in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van het maximale bedrag van de boete. De vaststelling van het vermogen voor algemene bijstand is geregeld in artikel 34 PW. Daar worden ook de begrippen ‘in aanmerking te nemen vermogen’ gebruikt. De vrijlatingsgrenzen zijn genoemd in het derde lid van dat artikel. Dit wordt tevens toegepast voor de belanghebbenden die een ander inkomen ontvangen, bijv. een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ.

Het vijfde lid ten slotte, bevat de regeling, dat als desgevraagd geen gegevens worden verstrekt over inkomen of vermogen, de boete wordt berekend met toepassing van de voorgaande artikelen. De boete kan dan niet naar draagkracht worden vastgesteld.

Artikel 7. Afronding en minimale boete

In artikel 2 wijzigingsontwerp Boetebesluit is geregeld, dat de boete een percentage is van het benadelingsbedrag. Uit een oogpunt van uitvoerbaarheid en om discussies over eurocenten te voorkomen, wordt de boete naar beneden afgerond op hele euro’s.

In het tweede lid is geregeld, op welk bedrag de boete moet worden vastgesteld, als er geen sprake is van benadeling, of als het benadelingsbedrag gering is, maar niet kan worden volstaan met een waarschuwing. Aangesloten is bij artikel 2, elfde lid, van het wijzigingsontwerp Boetebesluit. Daarin is als uitgangspunt opgenomen, dat de minimale boete € 150,- bedraagt, tenzij dit niet evenredig. Om die reden wordt de minimale boete in het tweede lid gerelateerd aan de mate van verwijtbaarheid en worden de bedragen naar beneden afgerond. Gekozen is voor afronding naar beneden, omdat de boetes bij het ontbreken van een benadelingsbedrag een beperkte omvang moeten hebben, gelet op het evenredigheidsbeginsel.

Artikel 8. Verrekening boete bij recidive

Het college kan de boete bij recidive gedurende drie maanden verrekenen met een bijstandsuitkering, zonder dat de beslagvrije voet hoeft te worden gehanteerd (art. 60b, eerste lid, PW). De gemeenteraad heeft in aansluiting daarop in de ‘Verzamelverordening inkomensvoorzieningen Hilversum 2016’ bepaald, dat de eerste maand de beslagvrije voet niet wordt gehanteerd en de twee daaropvolgende maanden een beslagvrije voet van 80% wordt toegepast. Daarmee wordt een middenweg gekozen die enerzijds inspeelt op het uitgangspunt dat fraude niet mag lonen en anderzijds rekening houdt met de zorgplicht van de gemeente voor burgers met een laag inkomen. Om die reden heeft de raad tevens als voorwaarde gesteld dat verrekening van de recidiveboete niet mag leiden tot huisuitzetting of dat een ‘dringende reden’ ontstaat.

Met dit artikel 8 geeft het college invulling aan de bevoegdheid om daaraan invulling te geven.

Verrekening mag er in ieder geval niet toe leiden dat belanghebbende en zijn gezin een achterstand oplopen bij de betaling van de woonlasten en zorgkosten. Huisuitzetting en royement zorgverzekering moeten voorkomen worden. Om dat effectief te maken wordt de voorwaarde gesteld, dat belanghebbende meewerkt aan inhouding en doorbetaling van de betreffende woonkosten en zorgverzekering vanuit de uitkering. Dit is staand beleid en wordt voortgezet onder de PW. Onder woonkosten wordt in dit verband verstaan: kosten van huur (na aftrek van de ontvangen huurtoeslag) en gas, elektriciteit en water, dan wel de hypotheekrente (onder aftrek van de teruggave Inkomstenbelasting vanwege de betaalde rente). Onder zorgverzekering wordt in dit verband verstaan de verschuldigde premie.

De hierboven beschreven mogelijkheid om de recidiveboete te verrekenen met de bijstandsuitkering zonder inachtneming van de beslagvrije voet, is omstreden en heeft tot parlementaire discussies geleid. Gevolg is dat de wet ‘Wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boete’ (TK 34 396) tot wijziging van artikel 60b Participatiewet door het parlement is aangenomen. Daarin komt de mogelijkheid om bij een recidiveboete de beslagvrije voet te negeren, te vervallen. Zodra deze wijzigingswet in werking treedt, vermoedelijk 1 januari 2017, verliest artikel 8 zijn betekenis en kan deze bepaling komen te vervallen. Dat wordt geregeld in artikel 10.

Artikel 9. Intrekken beleidsregels

Dit artikel spreekt voor zichzelf. De formulering is conform de Aanwijzingen voor de (decentrale) regelgeving (Ar. 240-245).

Artikel 10. Inwerkingtreding nieuwe beleidsregels

Hoewel de inwerkingtreding van deze beleidsregels op 1 oktober 2016 is gesteld, wordt in de uitvoering reeds gewerkt in de geest van deze regeling. Dat wordt gerechtvaardigd, doordat de contouren reeds in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep zichtbaar zijn.

In het tweede lid is tot uitdrukking gebracht, dat artikel 8 komt te vervallen, zodra de wet ‘Wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boete’ in werkint treedt en artikel 60b Participatiewet komt te vervallen. Door het opnemen van deze ‘horizonbepaling’ is het niet nodig om deze beleidsregels op een later moment aan te passen of in te trekken en opnieuw vast te stellen.

Artikel 11. Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zichzelf.

Naar boven