Gemeenteblad van Almelo
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Almelo | Gemeenteblad 2016, 130642 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Almelo | Gemeenteblad 2016, 130642 | Beleidsregels |
Beleidsregel Wet Bibob gemeente Almelo 2016
De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo, ieder voor zover het hun bevoegdheid betreft,
Overwegende dat het noodzakelijk is om beleidsregel op te stellen waarin in algemene termen wordt aangegeven in welke gevallen de gemeente Almelo de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) toepast;
Besluiten vast te stellen de volgende beleidsregel:
Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
Bibobtoets: de wijze van behandelen van een aanvraag waarbij door het bestuursorgaan volgens deze beleidsregel wordt beoordeeld of er redenen ontleend aan de wet aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren respectievelijk de beschikking of opdracht in te trekken dan wel een advies aan te vragen (ook integriteitstoets);
integriteitstoets: de behandelwijze van een aanvraag welke na de reguliere toetsing plaatsvindt en waarbij volgens deze beleidsregel wordt beoordeeld of er aan de wet ontleende redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren respectievelijk de beschikking in te trekken dan wel een advies te vragen;
loonkostensubsidie/aanvulling loonwaarde 1 : een financiële vergoeding ter compensatie van een deel van de loonkosten voor het aangaan van een arbeidsovereenkomst met een werknemer uit de doelgroep welke is gebaseerd op het verschil tussen de gemeten loonwaarde van de werknemer in zijn functie en het minimumloon;
paracommerciële instelling: rechtspersonen, anders dan een NV of een BV, die een horecabedrijf uitoefenen en zich richten op activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard. Het betreft dus instellingen zoals dorps- en buurthuizen en bijvoorbeeld sportkantines;
Hoofdstuk 2. Toepassingsbereik
A. beschikkingen, zoals bedoeld in:
I. artikel 3 van de Drank- en Horecawet
artikel 4 van de Drank- en Horecawet (para-commerciële instellingen) indien:
de gemeente op andere wijze bekend is met feiten en omstandigheden die aanleiding geven om te veronderstellen dat de beschikking of opdracht mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen;
II. artikel 7 van de Wet Bibob j° artikel 2:28 van de Algemene Plaatselijke Verordening
exploitatievergunning horecabedrijf, op grond van: artikel 7 van de Wet Bibob j° artikel 3:4 en 3:10 van de Algemene Plaatselijke Verordening;
exploitatievergunning voor seksinrichtingen en/of escortbedrijven, op grond van: artikel 7 van de Wet Bibob j° artikel 2:79 van de Algemene Plaatselijke Verordening;
evenementenvergunning voor de door de burgemeester aan te wijzen categorieën van vechtsportwedstrijden of – gala’s of andersoortige evenementen waarbij sprake is van risico’s op criminele facilitering.
III. artikel 2.1, eerste lid, onder a, e en i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, indien het betreft vergunningaanvragen die worden gedaan voor:
omgevingsvergunning (milieu) voor het oprichten van de inrichting, het veranderen van de inrichting of het veranderen van de werking van een inrichting indien:
sprake is van een bijzonder geval waarbij aanleiding bestaat voor het vermoeden dat de beschikking of opdracht mogelijk mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen;
de gemeente op andere wijze bekend is met feiten en omstandigheden die aanleiding geven om te veronderstellen dat de beschikking of opdracht mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen;
in de gevallen dat het Openbaar Ministerie op basis van artikel 11 j° 26 van de Wet Bibob wijst op de wenselijkheid om een advies aan te vragen.
omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk (bouwen), waarbij de aanneemsom exclusief BTW (bouwkosten) meer bedraagt dan € 500.000 dan wel sprake is van bouwactiviteiten met een aanneemsom exclusief BTW boven
€ 50.000 welke betrekking hebben op de volgende risicocategorieën: horeca, prostitutie/seksinrichtingen/escortbedrijven, speelautomatenhallen en coffeeshops.
loonkostensubsidie oftewel de aanvulling loonwaarde, indien:
de gemeente op andere wijze bekend is met feiten en omstandigheden die aanleiding geven om te veronderstellen dat de beschikking of opdracht mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen;
Bij opdrachten, zoals bedoeld in het eerste lid, sub b, zal het bestuursorgaan bedingen dat de overeenkomst kan worden ontbonden op gronden ontleend aan de Wet Bibob. Ook kan het bestuursorgaan bedingen dat onderaannemers alleen met toestemming van de gemeente kunnen worden gecontracteerd en dat in dat kader een advies kan worden gevraagd.
Het bestuursorgaan kan bepalen de Wet Bibob niet toe te passen indien het bestuursorgaan in de periode van twee jaar voorafgaand aan de aanvraag aan dezelfde betrokkene eenzelfde vergunning heeft verleend in verband waarmee een vragenlijst als bedoeld in artikel 5 is ingevuld én indien sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard.
Artikel 4. Toepassing en bijzondere situaties
Het bestuursorgaan past de Wet Bibob toe in de overige in artikel 3 genoemde categorieën in die gevallen dat wordt voldaan aan de daaraan gestelde voorwaarden dan wel er aanleiding bestaat voor het vermoeden dat de beschikking of opdracht mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen. Er is in elk geval aanleiding om de Wet Bibob toe te passen, indien:
op basis van de door de gemeente (op basis van de beschikbare informatie) ingevulde indicatorenlijst aanwijzingen zijn dat de beschikking of opdracht mogelijk mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen;
de gemeente op andere wijze bekend is met feiten en omstandigheden die aanleiding geven om te veronderstellen dat de beschikking of opdracht mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen;
Hoofdstuk 3. Procedure aanvraag om vergunning
het verzamelen, bewerken en analyseren van informatie die al dan niet door middel van het in het vorige artikel bedoelde vragenlijsten en de daarbij te voegen bijlagen is verstrekt door de aanvrager en de gegevens die zijn verkregen uit informatiebronnen die het bestuursorgaan volgens de wet kan raadplegen.
Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt, wordt op grond van artikel 31 van de Wet Bibob de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies is aangevraagd en eindigt met de dag waarop dat advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15 van de Wet Bibob.
Aldus vastgesteld door de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders, ieder voor zover het zijn bevoegdheden betreft.
burgemeester
J.H.M. Hermans-Vloedbeld
gemeentesecretaris
F.W. Van Ardenne
Almelo, 13 september 2016
TOELICHTING BIJ DE BELEIDSREGEL BIBOB GEMEENTE ALMELO
Op 1 juni 2003 is de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) en het daarbij behorende Besluit Bibob in werking getreden. Deze wet stelt bestuursorganen in staat ongewilde facilitering door de overheid van criminele activiteiten tegen te gaan. De wet maakt het hierbij mogelijk bepaalde vergunningen (o.a. drank- en horeca, coffeeshops, bouw- en milieuvergunning) en subsidies te weigeren of in te trekken als er sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunning of de subsidie wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten of het ‘witwassen’ van geld. In de wet is tevens een mogelijkheid opgenomen voor aanbestedende diensten om opdrachten niet te gunnen, indien hier eveneens sprake is van een ernstig gevaar.
Het is de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan om het Bibob-instrument toe te passen. Vanwege de grote mate van bestuurlijke keuzevrijheid bij de toepassing van de Wet Bibob verdient het de voorkeur dat de toepassing plaatsvindt op basis van een beleidsregel, waarin het bestuursorgaan aangeeft op welke wijze de Wet Bibob gemeentebreed door het bestuursorgaan toegepast zal worden. Dit schept duidelijkheid naar de burgers en ondernemingen en voorkomt willekeur. De gemeente Almelo heeft sinds 2003 een beleidslijn voor de uitvoering van de Wet Bibob. De aanpassing van de Wet Bibob per 1 juli 2013 vraagt om actualisering van deze beleidslijn.
De afweging om tot een Bibob-onderzoek over te gaan, dient – juist met het oog op het ingrijpende karakter van het instrument - weloverwogen en met inachtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur te worden genomen. Daarbij spelen proportionaliteit, subsidiariteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid een belangrijke rol.
De toepassing van de Wet Bibob is slechts één van de middelen binnen de bestuurlijke aanpak van (georganiseerde) criminaliteit. De wetgever heeft bestuursorganen een instrument in handen gegeven, maar heeft daarbij tevens aangegeven, dat het instrument slechts mag worden ingezet als ultimum remedium. Het komt aan bod als andere instrumenten - zoals handhaving van bestaande regelgeving en bestaand beleid onvoldoende resultaat leveren.
Overigens wordt benadrukt dat de beleidsregel een algemeen kader bieden. Vanwege de complexiteit van de wet en de diversiteit van aanvragen om vergunningen blijft maatwerk noodzakelijk en kan indien dit de toepassing en het doel van de Wet Bibob ten goede komt worden afgeweken van het algemene kader.
Ten aanzien van de genoemde vergunningen geldt dat het bestuursorgaan in deze zowel het college van burgemeester en wethouders als de burgemeester kan zijn. De burgemeester van Almelo heeft besloten dit beleid tevens van toepassing te verklaren ten aanzien van de vergunningen, die onder zijn gezag vallen. Ter voorkoming van misverstanden en omwille van de leesbaarheid wordt in vervolg gesproken over het “bestuursorgaan”, waarmee dus zowel het college als de burgemeester kan worden bedoeld.
In hoofdlijnen regelt de wet twee zaken. Ten eerste wordt het mogelijk om bepaalde vergunningen en subsidies te weigeren, bestaande beschikkingen in te trekken of gunning van een opdracht uit te sluiten wegens – globaal gezegd – misbruik ervan. Ten tweede voorziet de wet in een landelijk Bureau Bibob dat bestuursorganen desgevraagd adviseert over de mate van gevaar dat er sprake is van misbruik van de gevraagde beschikking en daartoe screeningen kan gaan uitvoeren.
Op grond van artikel 3 Wet Bibob kan een bestuursorgaan een beschikking weigeren of intrekken wanneer:
Een centraal begrip in de Wet Bibob is ‘betrokkene’. Dit is degene die het besluit van de overheid vraagt of heeft gevraagd, bijvoorbeeld over het verlenen van een vergunning. Dit kan een natuurlijk persoon of een rechtspersoon zijn. Vaak is de betrokkene de vergunninghouder of –aanvrager, maar afhankelijk van het besluit kan de betrokkene bijvoorbeeld ook een subsidieaanvrager of een verhuurder van vastgoed zijn.
In een beoordeling op grond van de Wet Bibob worden ten eerste de strafbare feiten betrokken die (vermoedelijk) door de betrokkene zelf zijn begaan. Bij de beoordeling van de mate van gevaar wordt ook rekening gehouden met de strafbare feiten die (vermoedelijk) zijn begaan door (rechts)personen die direct of indirect leiding geven aan de betrokkene. Deze leidinggevenden zijn in de praktijk hoofdzakelijk bestuurders, maar soms worden ook andere personen als leidinggevenden aangemerkt, bijvoorbeeld bedrijfsleiders.
Strafbare feiten die (vermoedelijk) zijn gepleegd door personen die direct of indirect zeggenschap hebben over de betrokkene kunnen ook in de beoordeling worden betrokken. De betrokkene is hierbij in principe een rechtspersoon. Zeggenschap ligt hier bij de (indirecte) aandeelhouders. Is sommige gevallen wordt een ander als (feitelijk) zeggenschap hebbende aangemerkt.
De betrokkene staat ook in relatie tot (de strafbare feiten die al dan niet vermoedelijk zijn gepleegd door) degenen die hem vermogen verschaffen. Vermogen verschaffen kan op verschillende wijzen. Een financier kan bijvoorbeeld een geldlening hebben verstrekt, een bedrag hebben geschonken of iets op afbetaling hebben verkocht. Daarnaast kunnen ook aandeelhouders – gezien hun aandelenkapitaal – als financiers van een rechtspersoon worden aangemerkt.
De betrokkene staat in relatie tot (de strafbare feiten die al dan niet vermoedelijk gepleegd zijn door) degenen tot wie hij in een ‘zakelijk samenwerkingsverband’ staan. Dit begrip komt alleen voor in het kader van de Wet Bibob en is geïntroduceerd om op te kunnen treden tegen stroman- en katvangerconstructies. Het begrip omvat echter meer dan alleen deze constructies. Uit de jurisprudentie komt naar voren dat er voor het aannemen van een zakelijk samenwerkingsverband sprake moet zijn van:
In de praktijk bestaat (de motivering) van een zakelijk samenwerkingsverband doorgaans uit meerdere elementen. Zo kan het bestaan van een zakelijk samenwerkingsverband bijvoorbeeld worden aangenomen indien sprake is van een huurrelatie, het gezamenlijk exploiteren van gokautomaten, financiële banden of gezamenlijke deelneming in ondernemingen. Ook kan het bestaan van familie- of huwelijksband in de beoordeling worden meegewogen.
1.6 Algemeen toepassingsbereik Wet Bibob
De wet Bibob geldt voor een beperkt aantal soorten vergunningen en een beperkt aantal sectoren of branches. Deze vergunningen, sectoren of branches zijn genoemd in de Wet Bibob of in het bij de wet behorend Besluit Bibob. In deze beleidsregel wordt alleen ingegaan op het toepassingsbereik van de Wet Bibob welke van toepassing is voor de bestuursorganen van de gemeente.
Waar het gaat om uitvoering van rijksregelgeving vallen vergunningen in het kader van de Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en het oprichten, het veranderen of het veranderen van de werking van een inrichting en de Drank- en Horecawet onder de werking van de Wet Bibob.
In het Besluit Bibob worden lokale vergunningen als de exploitatievergunning voor horeca (droge en natte horeca), de vergunningen voor seksinrichtingen/ escortbedrijven, speelautomatenhallen, coffee- en smartshops en evenementenvergunningen (voor zover er sprake is van risico’s op criminele facilitering bij de verlening van een evenementenvergunning) onder de werking van de wet gebracht.
Ook op subsidieverstrekkingen is de Wet Bibob van toepassing. Anders dan bij vergunningen biedt de wetgever geen limitatieve lijst van soorten subsidieregelingen die onder de werking van de Wet Bibob vallen. Subsidieverstrekkers die gebruik willen maken van de extra weigering- en intrekkingsgronden, kunnen zelf de desbetreffende subsidieregelingen aanpassen.
Daarbij bestaat een onderscheid tussen: subsidieregelingen die bij of krachtens de wet geregeld zijn en individuele subsidieregelingen die niet bij of krachtens de wet geregeld zijn. Voor de subsidieregelingen die bij wet geregeld zijn, heeft de wetgever al een keuze gemaakt of de Wet Bibob van toepassing is.
Voor toepassing van de Wet Bibob bij gemeentelijke subsidieregelingen is toestemming van de ministers van Veiligheid en Justitie vereist. De toestemming wordt alleen geweigerd indien de toepassing van het Bibob-instrument een onevenredig zwaar middel zou zijn ten opzichte van het belang dat moet worden gehecht aan de desbetreffende subsidie(s).
De branches waarbinnen overheidsopdrachten kunnen worden geweigerd op grond van de wet zijn beperkt tot de ICT-, de bouw- en de milieusectoren. Bij de aanbestedingsprocedures wordt aangesloten bij de Europese richtlijnen en kan met behulp van een advies van het landelijk Bureau Bibob nadere invulling worden gegeven aan de daarin vermelde uitsluitingsgronden.
Met de inwerkingtreding van de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob per 1 juli 2013 is het toepassingsbereik uitgebreid met:
Vastgoed- en grondtransacties waar de overheid betrokken is als civiele partij:
een overeenkomst of een andere rechtshandeling met betrekking tot een onroerende zaak met als doel:
1º. het verwerven of vervreemden van een recht op eigendom of het vestigen, vervreemden of wijzigen van een zakelijk recht;
3º. het verlenen van een gebruikrecht; of
4º. de deelname aan een rechtspersoon, een commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma die het recht op eigendom of een zakelijk recht met betrekking tot die onroerende zaak heeft of die onroerende zaak huurt of verhuurt.
Na inwerkingtreding van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche zal de vergunningplicht bij wet geregeld worden en vervalt de grondslag uit de gemeentelijke verordening.
2. Uitgangspunten beleidsregel Wet Bibob
2.1 Subsidiariteit- en proportionaliteitsbeginsel.
Op basis van de Memorie van Toelichting van de Wet Bibob zijn de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit belangrijke uitgangspunten van de wet. Het instrument Bibob dient dan ook een ultimum remedium te zijn. Daarom bekijkt het bestuursorgaan eerst zelf of er geen bestaande weigerings- en/of intrekkingsgronden aanwezig zijn. Deze bestaande weigerings- en/of intrekkingsgronden hebben namelijk ook betrekking op de integriteit van de aanvrager of vergunninghouder.
Te denken valt bijvoorbeeld aan de eis “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn” of de eisen van het ‘Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet’.
Op de tweede plaats dient het bestuursorgaan te onderzoeken of zij niet zelfstandig de Wet Bibob kan toepassen. Dit vindt plaats met behulp van de in artikel 30 van de Wet Bibob omschreven aanvraagformulieren. Hierin wordt onder meer gevraagd wie de leidinggevenden dan wel vermogensverschaffers van betrokkene(n) zijn, en wie de eventuele onderaannemer is en wat de wijze van financiering is.
Wanneer een bestuursorgaan zelf voldoende informatie heeft weten te verzamelen waaruit blijkt dat er sprake is van een situatie als omschreven in artikel 3 van de Wet Bibob kan het bestuursorgaan rechtstreeks overgaan tot weigering of intrekking van de vergunning.
Het niet meewerken aan het invullen van het Bibob-vragenformulier mag hierbij overigens door het bestuursorgaan worden uitgelegd als een ernstig gevaar op crimineel misbruik en kan dus direct leiden tot intrekking of weigering van de vergunning.
De wetgever heeft in artikel 3 van de Wet Bibob eveneens tot uiting gebracht dat de weigering dan wel intrekking als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, slechts plaats vindt indien deze evenredig is met de mate van gevaar en voor zover het ernstige gevaar als bedoeld in artikel 3 de ernst van de strafbare feiten betreft (zie artikel 3, vijfde lid Wet Bibob). Hiermee wordt bedoeld dat de strafbare feiten die aan de orde zijn, betrekking dienen te hebben op activiteiten waarvoor de vergunning of subsidie wordt of is aangevraagd. Iemand die bijvoorbeeld ooit is veroordeeld voor winkeldiefstal, kan niet om die reden een omgevingsvergunning worden geweigerd.
Vanwege de aard van de gegevens en de diversiteit aan bronnen waaruit door het Landelijk Bureau Bibob kunnen worden geput, dient met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de personen waarover het Landelijk Bureau Bibob gegevens heeft verzameld, een zeer stringent regime te worden gehanteerd ten aanzien van de verstrekking van die persoonsgegevens. De Wet Bibob kent dan ook een gesloten verstrekkingenregime.
Dit houdt in dat de persoonsgegevens die het Landelijk Bureau Bibob heeft geregistreerd, niet worden verstrekt buiten de gevallen om die in de wet Bibob expliciet zijn geregeld (artikel 28 Wet Bibob). De geheimhoudingsplicht geldt voorts voor eenieder die op basis van de Wet Bibob de beschikking krijgt over persoonsgegevens. Als zodanig geldt de geheimhoudingsplicht dus zowel voor de medewerkers van het Landelijk Bureau Bibob, het bestuursorgaan dat om een advies heeft verzocht en zijn ambtenaren en voor de betrokkene die in de motivering van de hem betreffende beslissing in voorkomend geval persoonsgegevens inzake derden kan aantreffen.
Het advies van het bureau zal worden gebruikt ter onderbouwing van de uiteindelijke beslissing omtrent de verlening dan wel intrekking van de vergunning. Slechts gegevens die noodzakelijk zijn ter motivering van de beschikking, zullen worden bekend gemaakt aan de betrokkene en worden opgenomen in de beslissing op de aanvraag.
Indien betrokkene gebruik wenst te maken van zijn recht een zienswijze in te dienen bij een negatieve beschikking2, heeft hij wel recht op inzage van het gehele advies. Gegevens over derden, die noodzakelijk zijn ter motivering van de beschikking kunnen door die derden (betrokkenen) eveneens worden ingezien, maar dan alleen die passages die rechtstreeks op hen betrekking hebben.
Op grond van het gestelde in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur vallen diverse in het kader van de Wet Bibob verstrekte gegevens niet onder de algemene informatieverstrekking-plicht van die wet. De in het kader van de Wet Bibob vergaarde informatie valt ook onder de werking van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Het toepassen van het Bibob-instrumentarium zorgt voor een lastenverzwaring bij de aanvrager, deze zal immers meer gegevens bij de aanvraag om een beschikking moeten overleggen.
Indien daadwerkelijk wordt overgegaan tot het aanvragen van een advies bij het Landelijk Bureau Bibob zal tevens de termijn waarbinnen een beslissing op de aanvraag wordt genomen worden opgeschort. Dit staat haaks op het streven te komen tot een lastenverlichting voor burgers en bedrijven en een snellere doorlooptijd van het afhandelen van aanvragen.
Algemeen uitgangspunt van de beleidslijn is dat de aanvrager niet onnodig wordt belast met allerlei procedures en uitgebreide formulieren, indien dit niet noodzakelijk is.
Dit betekent dat met het toepassen van het Bibob-instrumentarium terughoudend zal worden omgegaan. Een effectieve toepassing van het Bibob-instrumentarium is gediend met een selectieve inzet hiervan.
Door de Wet Bibob alleen van toepassing te verklaren op risicovolle branches dan wel gebieden of sectoren, worden administratieve lasten beperkt.
Het beoordelen van aanvragen of subsidies in het kader van de Wet Bibob heeft financiële gevolgen voor de gemeente. Ook een aanvraag om advies aan het Landelijk Bureau Bibob brengt kosten met zich mee.
De Wet Bibob wordt niet in medebewind uitgevoerd; het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid. Dat betekent dat artikel 108, 3e lid van de Gemeentewet niet van toepassing is en de kosten voor gemeenten voor het toepassen van het Bibob-instrumentarium niet door het Rijk worden gecompenseerd.
Verdiscontering kosten in leges
Ingevolge artikel 229, 1e lid, aanhef en onder b van de Gemeentewet kunnen “rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur te verstrekte diensten”.
De verwachte kosten voor toepassing van het Bibob-instrumentarium zullen worden verdisconteerd in de leges op die vergunningen waarop de Wet Bibob van toepassing is.
3. Artikelsgewijze toelichting
Hoofdstuk 1: Inleidende bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In de beleidsregel wordt een aantal definities beperkter gedefinieerd dan in de Wet Bibob. Het gaat om de definities ‘beschikkingen en opdrachten’ en ‘betrokkene’. De genoemde begrippen worden in de beleidsregel beperkt uitgelegd, vanwege de in de beleidsregel gemaakte keuze de Wet bibob niet in zijn geheel toe te passen.
In de beleidsregel wordt verder gebruik gemaakt van een aantal nieuwe definities. Het gaat om de definities ‘aanvraag’, ‘bestuursorgaan’ en ‘Bibobtoets’. Het begrip ‘aanvraag’ wordt ruim uitgelegd en omvat zowel de aanvraag om een beschikking te nemen als het aanbod tot een overheidsopdracht.
Het begrip ‘loonkostensubsidie’, tegenwoordig aanvullende loonwaarde genoemd, is overgenomen uit de ‘Beleidsregel stimuleren werkbemiddeling 2014’.
Hoofdstuk 2: Toepassingsbereik
In beginsel heeft de wetgever in het kader van het proportionaliteit- en subsidiariteitbeginsel reeds een afweging gemaakt in de toepassingsgebieden van de Wet Bibob. De sectoren/ activiteiten zoals deze benoemd zijn in de Wet Bibob zijn door hun aard en omvang en eigenschappen kwetsbaar voor criminele infiltratie. Het Bibob-instrument speelt hierbij een rol waar het gaat om het tegengaan van de verwevenheid tussen onder- en bovenwereld, waarbij er geen andere instrumenten zijn om deze problematiek effectief aan te pakken.
De volgende overwegingen hebben ten grondslag gelegen voor het aanwijzen van sectoren, activiteiten en/ of gebieden waarop het Bibob-instrumentarium van toepassing wordt verklaard:
I Drank- en horecawetvergunning
Wettelijke grondslag: artikel 3 Drank- en horecawet
De beleidsregel Bibob is van toepassing op vergunning ingevolge artikel 3 van de Drank- en horecawet voor het uitoefenen van een horecabedrijf.
Wettelijke grondslag: artikel 4 Drank- en horecawet
Instellingen als genoemd in artikel 4 van de Drank- en horecawet vallen niet onder de beleidsregel Bibob, tenzij:
de gemeente op andere wijze bekend is met feiten en omstandigheden die aanleiding geven om te veronderstellen dat de beschikking of opdracht mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen;
Uit onderzoek naar de dreiging van de georganiseerde misdaad in bepaalde economische sectoren, dat op verzoek van de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa door onderzoeksgroep Fijnaut is uitgevoerd blijkt dat de horecabranche gevoelig is voor criminele invloeden. Daarnaast worden vergunningen veelvuldig gewijzigd en veelvuldig vinden in deze branches wisselingen (lees ook: transacties) plaats van ondernemers. De kans dat daarmee criminele activiteiten zijn gemoeid is daardoor groter.
Voor para-commerciële instellingen, zoals buurthuizen, sportkantines, e.d. is het risico op criminele infiltratie minder aanwezig. De afgelopen jaren is echter een verschuiving waarneembaar waarbij criminele infiltratie plaatsvindt, bijvoorbeeld door middel van sponsoring aan lokale sportverenigingen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat buurthuizen, jongerencentra, e.d. gebruikt worden voor bijvoorbeeld illegale gokactiviteiten. In dit kader is een vangnetregeling opgenomen ten aanzien van para-commerciële bedrijven.
Bij de beoordeling of sprake is van een bijzonder geval kan gebruik worden gemaakt van een door het Bureau Bibob ter beschikking gestelde lijst die indicatoren bevalt op basis waarvan een beoordeling kan worden gemaakt van het specifieke geval.
II Vergunningen op grond van artikel 7 Wet Bibob
Exploitatievergunning horecabedrijf
Wettelijke grondslag: Algemene plaatselijke verordening (APV)
De beleidsregel Bibob is van toepassing op vergunning ingevolge artikel 2:28 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) voor het exploiteren van een inrichting waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken, of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.
Ook coffeeshops vallen onder deze exploitatievergunning (rookwaren). Daarnaast geldt voor coffeeshops nog een gedoogverklaring. Deze valt echter niet onder de werking van de Wet Bibob, omdat de exploitatievergunning hier al in voorziet.
Exploitatievergunning voor seksinrichtingen, escortbedrijven en sekswinkels
Wettelijke grondslag: Algemene plaatselijke verordening (APV)
De beleidsregel Bibob is van toepassing op vergunning ingevolge artikel 3:4 en 3:10 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) voor het exploiteren van een inrichting waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet seksuele handelingen worden verricht, seksuele diensten worden aangeboden of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden, of een natuurlijke persoon, een groep van natuurlijke personen of een rechtspersoon die bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet seksuele handelingen verricht of seksuele diensten aanbiedt in een andere ruimte dan de bedrijfsruimte.
In de seksbranche vinden nog steeds veel misstanden plaats, zoals gedwongen prostitutie en mensenhandel. Ook is deze branche gevoelig voor andere criminele activiteiten, waaronder vastgoedfraude, witwassen. Daarnaast vindt betaling in deze branche in het algemeen plaats met contact geld en is de wijze van aansturing en zeggenschap over personen vaak ondoorzichtig.
Na inwerkingtreding van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche is de grondslag voor vergunningverlening artikel 9 van die wet.
Wettelijke grondslag: Algemene plaatselijke verordening (APV)
De beleidsregel Bibob is van toepassing op een natuurlijk persoon, een groep van natuurlijke personen of een rechtspersoon die bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, evenementen organiseert, in de door de burgemeester aan te wijzencategorieën van vechtsportwedstrijden of –gala’s of andersoortige evenementen waarbij sprake is van risico’s op criminele facilitering bij de verlening van een evenementenvergunning. De wettelijke grondslag is gelegen in artikel 2:25 van de APV.Daarbij dient aangetoond te worden dat de specifieke tak van evenementen vatbaar is voor criminele beïnvloeding, bijvoorbeeld door een bestuurlijke rapportage van de politie of criminaliteitsanalysen door het RIEC ON
Voor zover evenementen in horeca-inrichtingen worden georganiseerd door gevestigde horecaondernemers vallen deze al onder de Wet Bibob. Uit rapportages van de politie Amsterdam en de Dienst Nationale Recherche blijkt dat bij sommige evenementenvergunningen, waaronder die voor vechtsportwedstrijden en -gala’s, georganiseerde criminaliteit wordt gefaciliteerd en dat sprake is van vermenging van de onder- en bovenwereld. Hier valt vooral de rol van de organisatoren en sponsors op. Daarbij bestaat het risico dat de te verlenen evenementenvergunning mede zal worden gebruikt om wederrechtelijk verkregen vermogen te investeren, hetgeen niet denkbeeldig is bij de organisatie van een evenement van enige omvang.
De gemeente zal moeten kunnen aantonen dat de specifieke tak van evenementen vatbaar is voor criminele beïnvloeding, bijvoorbeeld door middel van bestuurlijke rapportages van de politie of criminaliteitsbeeldanalyses. Criminaliteitsbeeldanalyses worden doorgaans opgesteld door de politie, het openbaar ministerie, het RIEC al dan niet tesamen met het bestuur. Daarbij worden trends en ontwikkelingen in criminaliteit in beeld gebracht. Op basis van dergelijke analyses kan de burgemeester bepaalde categorieën evenementen aanwijzen, waarop de beleidsregel Bibob van toepassing is.
Omgevingsvergunning voor het oprichten, het veranderen of het veranderen van de werking van een inrichting (milieu)
Wettelijke grondslag: artikel 2.1, eerste lid, onder e en i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO)
De beleidsregel Bibob is van toepassing op vergunningen ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder e en i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het oprichten, het veranderen of het veranderen van de werking van een inrichting indien:
de gemeente op andere wijze bekend is met feiten en omstandigheden die aanleiding geven om te veronderstellen dat de beschikking of opdracht mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen;
De onderzoeksgroep Fijnaut heeft op verzoek van de commissie Van Traa onderzoek gedaan naar de dreiging van georganiseerde misdaad in bepaalde sectoren.
Uit onderzoeken lijkt het gerechtvaardigd de aandacht voor milieuactiviteiten te richten op de zogenaamde risicobranches:
Bedrijven die vallen onder de Omgevingsvergunning beperkte milieutoets
Deze categorie bedrijven, voor zover deze niet onder een van hiervoor benoemde branches vallen, zijn o.a. vanwege het kunnen toepassen van de Wet Bibob vergunningplichtig gemaakt. Hiermee worden deze categorie bedrijven als risicovol aangemerkt.
Risicogebieden en risicovolle aanvragers
Op basis van een handhavingsverleden of op basis van indicaties bij de aanvraag van de vergunning dient het mogelijk te zijn te besluiten tot het verplicht invullen van een Bibob-vragenformulier bij andere dan bovenstaande omgevingsvergunningen m.b.t. milieu. Daarnaast moet de mogelijkheid er zijn om in het kader van een zogenaamde “integrale aanpak van verloedering/ overlast,/onveiligheid buurten te benoemen waar het Bibob-instrumentarium op nader te bepalen categorieën binnen de omgevingsvergunning, of delen van de gemeente kunnen worden aangewezen.
Vaak zie je dat op bepaalde industrieterreinen een clustering is van bepaalde bedrijfsactiviteiten, onder andere vanwege het bestemmingsplan. Ook de aanwezigheid van een haven of de ligging aan een snelweg kunnen bepalend zijn voor het vestigen van bepaalde bedrijvigheid. Bedrijven die geen omgevingsvergunning nodig hebben, maar op grond van de Wabo onder Algemene Maatregelen van Bestuur vallen (meldingsplichtige inrichtingen) vallen buiten het bereik van de Wet Bibob en vallen daarom ook buiten deze beleidsregel.
Bij de beoordeling of sprake is van een bijzonder geval kan gebruik worden gemaakt van een door het Bureau Bibob ter beschikking gestelde lijst die indicatoren bevat op basis waarvan een beoordeling kan worden gemaakt van het specifieke geval.
Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk (bouwen)
Wettelijke grondslag: artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO)
De beleidsregel Bibob van toepassing op vergunningen ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het bouwen van een bouwwerk, waarbij de bouwkosten meer bedragen dan € 500.000,-.
De beleidsregel Bibob is eveneens van toepassing op vergunningen ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het bouwen van een bouwwerk, waarbij de bouwkosten meer bedragen dan € 50.000,- en het bouwwerk valt onder de volgende risicocategorieën:
Het toepassen van de Wet Bibob voor de omgevingsvergunning onderdeel Bouwen, kan – gelet op de risico’s- op verschillende wijzen plaatsvinden. Er zijn gemeenten die het toepassen van de Wet Bibob baseren op risicovol gebruik van het bouwwerk, gebieden aanwijzen, bepaalde bouwsommen hanteren of een combinatie hiervan.
Bouwactiviteiten met een aanneemsom vanaf € 500.000 (exclusief BTW) vallen altijd onder de beleidsregel Bibob;
Bouwactiviteiten met een aanneemsom vanaf € 50.000 (exclusief BTW) vallen eveneens onder de beleidsregel wanneer de bouwactiviteit betrekking heeft op een aantal specifiek benoemde risicocategorieën die gevoelig worden geacht voor criminele invloeden.
Bij de beoordeling of sprake is van een bijzonder geval kan gebruik worden gemaakt van een door het Bureau Bibob ter beschikking gestelde lijst die indicatoren bevat op basis waarvan een beoordeling kan worden gemaakt van het specifieke geval.
Wettelijke grondslag: artikel 6, eerste lid van de Wet Bibob
De beleidsregel Bibob is van toepassing op subsidies welke ingevolge de (algemene) subsidieverordening van de gemeente Almelo zijn aangewezen als subsidies welke vallen onder de werking van de Wet Bibob. Het betreft hier de volgende subsidie:
De loonkostensubsidie/aanvulling loonwaarde
De loonkostensubsidie oftewel de aanvulling loonwaarde indien:
de gemeente op andere wijze bekend is met feiten en omstandigheden die aanleiding geven om te veronderstellen dat de beschikking of opdracht mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen;
Subsidies kunnen misbruikt worden of ingezet worden voor andere doeleinden dan dat ze voor verstrekt zijn.
De aanvullende loonwaarde wordt gedefinieerd als: een financiële vergoeding ter compensatie van een deel van de loonkosten voor het aangaan van een arbeidsovereenkomst met een werknemer uit de doelgroep welke is gebaseerd op het verschil tussen de gemeten loonwaarde van de werknemer in zijn functie en het minimumloon.
De met de aanvraag voor aanvullende loonwaarde gemoeide subsidies varieert per aanvrager tussen de € 8000 en € 400.000. Bij de beoordeling of sprake is van een bijzonder geval kan gebruik worden gemaakt van een door het Bureau Bibob ter beschikking gestelde lijst die indicatoren bevat op basis waarvan een beoordeling kan worden gemaakt van het specifieke geval.
Bestaande vergunning-situaties
De Wet Bibob geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om –naast het weigeren van een vergunning- verleende vergunningen in te trekken.
De aanleiding om bestaande vergunningen te onderwerpen aan een Bibob-toets doen zich voor als:
er op basis van de door de gemeente (op basis van de beschikbare informatie) ingevulde Indicatorenlijst aanwijzingen zijn dat de beschikking of opdracht mogelijk mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen;
de gemeente op andere wijze bekend is met feiten en omstandigheden die aanleiding geven om te veronderstellen dat de beschikking of opdracht mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen;
Eerdere toetsing betrokkenen (lid 5)
Bij een aanvraag om beschikking kan het Bibobformulier in beginsel achterwege blijven wanneer het de betreffende inrichting in de twee jaar voorafgaand aan de aanvraag is getoetst op grond van de Wet Bibob én uit deze toetsing geen ‘ernstige mate van gevaar’ of ‘mindere mate van gevaar’ voor misbruik van de vergunning naar voren is gekomen en er geen substantiële wijzigingen in het gezag of financiering van de onderneming heeft plaatsgevonden. Volstaan kan worden met het afleggen van een verklaring dat zich geen substantiële wijzigingen hebben voorgedaan.
Artikel 4: Toepassing en bijzondere situaties
In artikel 3 is bepaald in welke gevallen de Wet Bibob in ieder geval wordt toegepast. De aanwijzing van categorieën in artikel 3 van de beleidsregel betekent niet dat het bestuursorgaan zich hiermee verplicht tot toepassing van de Wet bibob in alle overige genoemde gevallen. In de overige situaties is er voor gekozen om de beleidsregel alleen toe te passen in die situaties dat er aanwijzingen zijn dat de beschikking of de opdracht mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen.
Hoofdstuk 3: Procedure aanvraag om vergunning
Om te komen tot een goede beoordeling in het kader van de Wet Bibob heeft het bestuursorgaan op grond van artikel 30 Wet Bibob de mogelijkheid om de aanvrager/ houder van een vergunning, subsidie of een gegadigde voor een overheidsopdracht vragen te stellen die zien op de bedrijfsstructuur, financiering, betrokken (rechts)personen etc.
Bij het beoordelen van de aanvraag worden in ieder geval de volgende onderwerpen beoordeeld:
Voor het toetsen van aanvragen aan de Wet Bibob wordt gebruik gemaakt van het op grond van artikel 30 van de Wet Bibob door het Landelijk Bureau Bibob vastgestelde Bibob-vragenformulier (inclusief bijlageformulier). Dit Bibob-vragenformulier maakt integraal onderdeel uit van de aanvraag om een vergunning of subsidie.
Dit Bibob-vragenfomulier geldt voor alle aanvragen voor vergunningen, subsidies of gegadigden voor een overheidsopdracht welke onder het toepassingsbereik van deze beleidsregel vallen.
Aan de hand van de door de aanvrager ingevulde Bibob-vragenformulier wordt door het bestuursorgaan een zorgvuldige en geobjectiveerde Bibob-toets uitgevoerd. Ook kan mede op basis van de ontvangen informatie nader onderzoek worden gedaan naar de aanvrager in zogenaamde open bronnen (w.o. de Kamer van Koophandel, Kadaster, Hypotheekregister, e.d.)
De aanvraag om vergunning is pas ontvankelijk indien alle gevraagde gegevens zijn overlegd, dan wel dat het bevoegd gezag van mening is dat op basis van de verstrekte gegevens een voldoende beoordeling kan plaatsvinden op de aanvraag (en aanvrager) en de af te geven beschikking. Het ingevulde Bibob-vragenformulier is onderdeel van de aanvraag en daarmee van de ontvankelijkheidstoets. Een aanvraag is dus pas ontvankelijk indien alle gevraagde gegevens zijn overlegd.
De aanvrager zal indien gegevens ontbreken, in staat worden gesteld de aanvraag volledig te maken. De behandeling van de aanvraag (en hiermee de termijn) zal worden opgeschort tot het moment dat de ontbrekende gegevens zijn overlegd.
Indien de aanvrager weigert de gevraagde gegevens te overleggen kan dit aanleiding zijn de aanvraag om vergunning niet ontvankelijk te verklaren en de aanvraag buiten behandeling te stellen (met gebruikmaking van artikel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht). Dit zal pas plaatsvinden nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld de aanvraag compleet te maken en verzocht is de gevraagde gegevens aan te leveren.
Indien er naar aanleiding van de ingediende aanvraag en het ingevulde Bibob-vragenformulier onduidelijkheid blijft bestaan over bijvoorbeeld zeggenschap en financiering, kunnen er op grond van artikel 4.5 lid c van de Algemene wet bestuursrecht aanvullende vragen worden gesteld (zowel aanvullende vragen naar aanleiding van de overlegde gegevens als aanvullende vragen in het kader van het vragenformulier).
De keuze om een advies aan te vragen bij het Landelijk Bureau Bibob dient weloverwogen genomen te worden. Een formele aanvraag kan grote consequenties hebben voor de aanvrager en overige betrokkene(n). Niet alleen in het kader van inbreuk op privacy, ook de beslistermijn op de aanvraag kan aanzienlijk worden opgeschort.
Een aanvraag om advies kan pas worden gedaan indien alle overige wettelijke weigeringsgronden zijn uitgeput (zelfstandige weigeringsgronden welke rechtstreeks uit de wet of verorderning voortvloeien (bijvoorbeeld eisen met betrekking tot het levensgedrag van exploitanten, strijdigheid met het bestemmingsplan, en dergelijke).
Het Landelijk Bureau Bibob heeft een indicatorenlijst opgesteld, waarmee het bevoegd gezag de aanvraag en de overlegde gegevens kan toetsen en kan beoordelen of de aanvraag “Bibob-waardig” is.
Indien er naar aanleiding van het ingevulde Bibob-vragenformulier conform artikel 30 van de wet Bibob en na toetsing van de aanvraag aan de hand van de indicatorenlijst nog vragen zijn over onder andere:
indien de Officier van Justitie ingevolge artikel 26 van de Wet Bibob het bevoegd gezag heeft gewezen op de wenselijkheid om in het kader van een aanvraag van een vergunning, dan wel een bestaande vergunning, een advies aan Bureau Bibob te vragen, kan het bestuursorgaan een advies aanvragen bij het Landelijk Bureau Bibob.
Het aanvragen van een advies bij het Landelijk Bureau Bibob is geen beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Hiertegen kan derhalve geen bezwaar of beroep worden ingesteld. Wel is de aanvrager van een vergunning te allen tijde toegestaan de aanvraag terug te trekken.
Regionaal Informatie en Expertise Centrum Oost-Nederland (RIEC ON)
Op landelijk niveau zijn er Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC) ingericht om gemeenten te ondersteunen bij het toepassen van de Wet Bibob.
Voor het beoordelen van de aanvraag, de aanvrager of de bij de aanvraag betrokken personen kan het bestuursorgaan zich laten ondersteunen door het Regionaal Informatie en Expertise Centrum Oost-Nederland.
Binnen de wettelijke kaders kan het bestuursorgaan ook informatie opvragen over de aanvrager of over de bij de aanvraag betrokken personen.
Het onderzoek door het Landelijk Bureau Bibob
Het Landelijk Bureau Bibob zal naar aanleiding van de adviesaanvraag een nader onderzoek instellen en een advies uitbrengen over de mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.
Het Landelijk Bureau Bibob valt onder het ministerie van Veiligheid en Justitie en heeft inzage in een aantal openbare en gesloten bronnen (bijvoorbeeld bij de belastingdienst, politie en justitie) en kan hierdoor een diepgaander onderzoek doen dan de gemeente.
Het Landelijk Bureau Bibob onderzoekt of betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in de Wet Bibob. Daarnaast kunnen andere personen betrokken worden in het onderzoek. In artikel 3 van de wet is bepaald dat betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als die feiten door een ander gepleegd zijn en deze persoon:
De gemeente zal de reguliere aanvraagformulieren voor vergunningen die hier worden bedoeld uitbreiden met een bijlage, waarin de vragen die genoemd zijn in artikel 30 van de Wet Bibob zijn opgenomen. Hierin wordt onder meer gevraagd wie de leidinggevenden dan wel vermogensverschaffers van betrokkene zijn en wat de wijze van financiering is. Al deze personen moeten er derhalve rekening mee houden dat zij onderworpen kunnen worden aan een Bibob-onderzoek.
De gemeente vraagt een advies aan bij het Landelijk Bureau Bibob. Tegen deze beslissing kan geen bezwaar en beroep worden ingesteld. De aanvrager of houder van de vergunning wordt door de gemeente geïnformeerd over het feit dat een advies is gevraagd.
Het Landelijk Bureau Bibob kan contact opnemen met de aanvrager van de vergunning of de andere bij het onderzoek betrokken personen of bedrijven en dezen eventueel aanvullende vragen stellen. (artikel 12, lid 4 van de Wet Bibob).
De aanvrager zal door de gemeente schriftelijk worden bericht dat de gemeente voornemens is een Bibob-advies aan te vragen.
Het Landelijk Bureau Bibob moet binnen de daarvoor bij wet gestelde termijnen adviseren aan de gemeente. Deze termijn kan eventueel worden verlengd. Het bureau zal de gemeente hiervan in kennis stellen. De gemeente zal de aanvrager hiervan op haar beurt in kennis stellen. De beslistermijn voor de gemeente om te beslissen op de aanvraag wordt opgeschort gedurende de in de Wet Bibob gestelde adviestermijn van het Landelijk Bureau Bibob.
Het Landelijk Bureau Bibob kan, gebaseerd op artikel 3 van de Wet Bibob, drie soorten adviezen afgeven:
Naar aanleiding van het afgegeven advies dient de gemeente op grond van artikel 3, lid 5, 6 en 7 van de Wet Bibob een afweging te maken over de beschikking. De gemeente kan besluiten de beschikking te verlenen, te verlenen onder voorwaarden, te weigeren of in te trekken.
Het bestuursorgaan zal zelfstandig een beslissing moeten nemen op de aanvraag. Het advies van het Landelijk Bureau Bibob kan hierbij als advies dienen, het bestuursorgaan heeft hierbij een vergewisplicht (artikel 3.9 Awb: Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden).
Dit betekent dat het bestuursorgaan zelf zal moeten nagaan of de conclusies en het advies van het landelijk bureau ook gedragen worden door de feiten en omstandigheden die hieraan ten grondslag hebben gelegen.
Indien het voornemen bestaat een negatieve beslissing te nemen op grond van een Bibob-advies zal de gemeente betrokkene in de gelegenheid stellen zijn zienswijze naar voren te brengen. Betrokkene kan dan het advies inzien. Derden die in de beschikking zijn genoemd worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 4:8 Awb en moeten, indien te verwachten is dat zij hiertegen bedenkingen hebben, ook in de gelegenheid worden gesteld om hun zienswijze naar voren te brengen. Derden hebben niet het recht om het advies in zijn geheel in te zien, maar kunnen alleen die passages inzien die rechtstreeks op hen betrekking hebben en die gebruikt worden bij de motivatie van de beschikking.
Het bestuursorgaan gaat over tot het negatief beschikken op de aanvraag op grond van de Wet Bibob, indien sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Het bestuursorgaan heeft hierbij een eigen verantwoordelijkheid om te bepalen of er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Het advies van het Landelijk Bureau Bibob kan hierbij als motivering aan ten grondslag liggen.
Ingevolge artikel 29 van de Wet Bibob mag het bestuursorgaan dat of de aanbestedende dienst die een advies ontvangt, dat advies gedurende twee jaren gebruiken in verband met een andere beslissing3. Wel dient het bestuursorgaan bij haar besluitvorming zich te vergewissen of de in het bibob-advies opgenomen informatie nog actueel is en toepasbaar is op andere beslissingen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2016-130642.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.