Gemeenteblad van Schiedam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Schiedam | Gemeenteblad 2016, 12821 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Schiedam | Gemeenteblad 2016, 12821 | Verordeningen |
Wijziging Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013
De raad van de gemeente Schiedam;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 december 2015, met nummer BPR1500481 / 15INT00489;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 30c, tweede lid, van de Wet op de kansspelen;
gezien het advies van de raadscommissie van 19 januari 2016;
besluit vast te stellen de volgende wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013.
Artikel 1:2 derde lid, wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2:10 vierde lid, wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2:12 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2:25a, eerste en tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2:29, derde lid, wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2:31a, derde lid, wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2:38 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2:39, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2:40a wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2:59 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2:62 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 4:3, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 4:15, zesde lid, wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 5:24 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 6:1 wordt gewijzigd als volgt:
Artikelen 2:10 lid 6 / 2:12 lid 5 / 2:46 lid 2 / 5:6 lid 3 / 5:20 lid 1 worden gewijzigd als volgt:
Artikel 6:5, derde lid, wordt gewijzigd als volgt:
WIJZIGINGEN TOELICHTING APV 2013
bijlage bij Besluit van de Raad tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013(kenmerk: 15VR079)
Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg
Het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie, als bedoeld in dit artikel, kan onder de Wabo vallen, namelijk wanneer dit gebruik bestaat uit de opslag van roerende zaken. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn als op of aan de weg een container wordt geplaatst voor de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen tijdens een verbouwing. In andere gevallen zal het niet altijd op het eerste gezicht duidelijk zijn of het gaat om opslag van roerende zaken als bedoeld in de Wabo. Het onderscheidend criterium is dat het plaatsen van zaken op de weg bij opslag een tijdelijk karakter heeft: het is de bedoeling dat de opgeslagen zaken ooit ergens anders een al dan niet definitieve bestemming krijgen en aldaar een functie gaan vervullen. Als dat aan de orde is valt die activiteit onder artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wabo. Een ontheffing wordt op grond van artikel 2.2, eerste lid, laatste zinsdeel, van de Wabo aangemerkt als een omgevingsvergunning. Daarom is in het vierde lid geregeld dat het bevoegd gezag (ingevolge de definitie in artikel 1 is dat dus het bestuursorgaan als bedoeld in de Wabo) in een dergelijk geval een omgevingsvergunning verleent.
Daarnaast is in het derde lid geregeld dat het bevoegde bestuursorgaan (i.c. het college of de burgemeester) ontheffing kan verlenen voor gebruik van de weg dat niet valt onder de Wabo, namelijk wanneer het gaat om objecten die bedoeld zijn om ter plaatse blijvend te functioneren. Dat zijn bijvoorbeeld bloembakken, straatmeubilair, terrassen en dergelijke.
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
In het kader van deregulering en vermindering van administratieve lasten is in 2007 bezien of de vergunningplicht in deze bepaling zou kunnen worden opgeheven. In veel gevallen kan de aanleg of verandering van een uitweg zonder meer gebeuren zonder dat dit problemen oplevert. Overheidsbemoeienis is dan niet nodig. Men zou zelfs kunnen overwegen of regeling in de APV nodig is, en of uitwegen niet puur privaatrechtelijk zouden kunnen worden geregeld. Het is duidelijk dat dit voor veel gemeenten een zeer vergaande stap zou zijn. Er is daarom voor gekozen de vergunningplicht te wijzigen in een meldingsplicht. Daarbij is wel een zogenaamde “noodrem” opgenomen: bij onacceptabele gevolgen kan het college de uitweg alsnog verbieden.
Juridisch karakter van een melding
In januari 2015 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) haar rechtspraak rond meldingsstelsels aangepast.
Beknopt samengevat komt de wijziging er op neer dat alleen een melding in de vorm van een pure mededeling niet leidt tot een appellabel besluit. In andere gevallen is dat wel het geval. Ook als er op een melding niet of slechts met een ontvangstbevestiging wordt gereageerd, wanneer sprake is van een beslissing, al is die stilzwijgend, is er sprake van een appellabel rechtsoordeel. Voor de uitspraken van de Afdeling van 14 januari 2015 zie: ECLI:NL:RVS:2015:14 (Leeuwarden-Lekkum) en ECLI:NL:RVS:2015:36 (Stein-Elsloo).
Bij het handhaven van het huidige meldingstelsel is het op grond van de bovenstaande jurisprudentie noodzakelijk om te voorzien in een kennisgeving van de melding door het gemeentebestuur op de in de gemeente gebruikelijke wijze. In artikel 2:12 is daarom een tweede lid ingevoegd dat daarin voorziet.
Artikel 2:12 beoogt de aanleg van uitwegen zoveel mogelijk vrij te laten, maar te voorkomen dat er gevaarlijke of hinderlijke situaties voor het verkeer ontstaan, dat een uitrit op onaanvaardbare manier ten koste gaat van openbaar groen, en desgewenst ook dat een uitweg feitelijk opheffing betekent van soms (zeer) schaarse parkeerruimte.
Uit de jurisprudentie over artikel 14 Wegenwet blijkt dat de eigenaar van een weg het uitwegen daarop moet gedogen. Voorts blijkt uit de jurisprudentie dat regels in een verordening mogen worden gesteld, bijvoorbeeld in het kader van de vrijheid van het verkeer, veiligheid op de weg of de instandhouding van de bruikbaarheid van de weg.
Als de gemeente tevens eigenaar van de weg is, moet ook privaatrechtelijke toestemming worden gegeven. Een publiekrechtelijk toelaatbare uitweg mag niet worden gefrustreerd door privaatrechtelijke weigering van de gemeente. Als een derde eigenaar van de grond is, ligt dat anders. Het college kan in dat geval de aanvrager om vergunning erop wijzen dat hij ook privaatrechtelijke toestemming behoeft.
De indiener van de melding moet bij zijn melding een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie ter plaatse voegen. Aan de hand van deze gegevens kan het college sneller de afweging maken of de gewenste uitweg al of niet kan worden toegestaan en eventueel onder oplegging van welke voorschriften.
Een verbod dat in het belang van de verkeersveiligheid wordt gesteld, strijdt evenmin met artikel 14 Wegenwet.
De grond bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente kan bijvoorbeeld gebruikt worden om het maken van een uitweg te verbieden als dat op een onaanvaardbare manier ten koste gaat van het openbaar groen.
Artikel 2:25a Vrijstelling vergunningplicht, melding evenement
Het eerste en tweede lid bevatten de criteria waaraan wordt getoetst of een evenement voor vrijstelling van vergunningplicht in aanmerking komt. Om bewonersinitiatieven te stimuleren zijn deze bij de aanpassing van 2015 verruimd. Voor een evenement is geen vergunning vereist als aan alle criteria wordt voldaan, èn dit op tijd (uiterlijk 14 dagen voor aanvang van het evenement) wordt gemeld bij de burgemeester.
De meeste straat/buurtfeesten (een categorie evenementen die bij uitstek in aanmerking komt voor afhandeling via een melding) duren tot 23.00 à 24.00 uur. Met de gestelde tijd wordt aangesloten bij de praktijk (overigens onder de voorwaarde dat eventuele muziek of ander belastend geluid al eerder eindigt, zie onder c). Op zondag gelden in verband met de zondagsrust aangepaste tijden voor evenementactiviteiten die met een melding kunnen worden afgedaan, namelijk van 13.00 uur tot 24.00 uur. De mogelijke aanvangstijd van meldingsplichtige evenementen is vooral ingegeven door sportdagen van scholen in het openbaar gebied.
De in dit artikel beoogde kleinschalige evenementen duren in het algemeen niet langer dan een dag(deel). Het 7 dagen criterium is opgenomen om bijvoorbeeld jubileumactiviteiten van een vereniging, stichting of school (feestweek) te kunnen melden. Andersoortige activiteiten die meerdere dagen duren zijn veelal op grond van andere criteria vergunningplichtig.
Bij een meldingsplichtig evenement kunnen slechts beperkte verkeersmaatregelen worden getroffen zoals het onttrekken van parkeerplaatsen. Bij toetsing van een melding worden de doorgaande rijroutes van de brandweer, de aanrijroutes voor ziekenhuisverkeer en de rijroutes van lijndiensten van het openbaar vervoer betrokken.
Bij een meldingsplichtig evenement is vaak behoefte om kleine objecten neer te zetten. Indien deze kunnen worden gezien als bouwwerken in de zin van de (Model)bouwverordening dan kan het zijn dat daarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Kraampjes, kleine partytenten (overkappingen bedoeld voor particulier gebruik bij feestjes, vaak aan meerdere zijden geopend), podia opgebouwd uit lage houten blokken/podiumdelen en dergelijke behoeven veelal niet als bouwwerk te worden beschouwd.
Bij evenementen die met een melding kunnen worden afgedaan is het ten gehore (laten) brengen van niet of weinig belastend muziekgeluid en ander geluid toegestaan. Te denken valt aan onversterkte, akoestische muziek of muziek uit een stereo-installatie. Indien sprake is van het gebruik van (semi-)professionele audioapparatuur, het mechanisch (elektrisch) versterken van een band of DJ, het gebruik van grote aggregaten, maar ook bij een optreden van een fanfare of boerenkapel, is een vergunning benodigd.
In dit artikel worden de uitzonderingen op de meldingsplicht opgesomd. Bepaalde soorten evenementen en evenementen op bepaalde data en locaties vallen niet onder de vrijstellingsmogelijkheden en blijven vergunningplichtig, hoofdzakelijk in verband met risico(-inschatting) of de noodzaak tot nadere regulering.
Evenementen op de locatie Grote Markt zijn uitgezonderd van de meldingsplicht, omdat op deze locatie al een grote druk door evenementen bestaat en nadere regulering hier noodzakelijk is. Onder kleinschalige activiteiten worden hier onder andere verstaan: het oplaten van ballonen, het ten gehore brengen van liedjes (niet professioneel versterkt), sprekers etc.
Artikel 2:31a Exploitatieregels horecabedrijven, verplichtingen exploitanten (en houders) Toelichting derde lid laten vervallen, rest doornummeren. Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
Dit artikel schept voor de burgemeester de mogelijkheid om na een (bijt)incident met een hond dat naar zijn oordeel niet voldoende ernstig is om strafrechtelijk op te treden (wat er doorgaans op neer komt dat de hond in beslag wordt genomen en een gedragstest ondergaat om te bekijken of de hond geresocialiseerd kan worden of helaas moet inslapen), de eigenaar te verplichten de hond te muilkorven en/of kort aan te lijnen. Sinds de intrekking van de Regeling agressieve dieren is er in landelijke wetgeving geen definitie van muilkorf meer gegeven, vandaar dat er hier een definitie is opgenomen.
Omdat een dergelijk besluit een sterk openbare orde-karakter heeft en daarbij vaak een snel handelen naar aanleiding van een incident vraagt, is bij de aanpassing van 2015 besloten om deze bevoegdheid bij de burgemeester te beleggen (was voorheen het college).
Aanschrijving tot muilkorving van gevaarlijke honden. Politierapport en vonnis kantonrechter voldoende aanleiding voor standpunt dat honden gevaarlijk zijn en de te treffen maatregelen. ARRS 05 02 1991, Gst. 1991, 6932, 13 m.nt. CG.
Gevecht tussen niet-gemuilkorfde pitbullterriërs en een andere hond, waarbij een hond is overleden en een omwonende is aangevallen. De burgemeester heeft in redelijkheid het zwaarste gewicht kunnen toekennen aan de bescherming van de veiligheid van mens en dier in de gemeente en besloten tot het doden van de pitbulls op grond van artikel 74 Gezondheids- en welzijnswet. Vz.CBB 24-5-1993, AB 1993, 460.
Een soortgelijke casus is te vinden in Pres. Rb Zwolle 3-3-1995, JG 95.0307, Gst. 1996, 7028 m.nt. HH. Artikel 74 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is een speciale bevoegdheid ten opzichte van artikel 172 Gemeentewet.
Muilkorfgebod op grond van de APV voor Argentijnse Dog na bijtincident met dodelijke afloop voor andere hond. Het college heeft bij het opleggen van een dergelijke maatregel een ruime mate van beoordelingsvrijheid. Niet onevenredig. Vz.ABRS 22-05-2001, KG 2001,179, JG 01.0139 m.nt. M. Geertsema.
Dit verbod dient mede de verkeersveiligheid. Herhaaldelijk gebeuren er verkeersongelukken doordat een paard, een koe of een ander dier uit het weiland is gebroken en zich op de weg bevindt. De verplichting om dit zoveel mogelijk te voorkomen is daarom op haar plaats. Een verbod tot het los laten lopen van honden, dat mede de verkeersveiligheid dient, is opgenomen in artikel 2:57.
Ten slotte wordt nog gewezen op artikel 458 Wetboek van Strafrecht. Daarin wordt het, zonder daartoe gerechtigd te zijn, laten lopen van niet uitvliegend pluimgedierte (o.a. kippen en kalkoenen) in tuinen of op enige grond die bezaaid, bepoot of beplant is, met straf bedreigd.
Bij de aanpassing van de model-APV in 2015 is hier een aanpassing gedaan in de eerste zin: ‘en’ is vervangen door ‘of’. Sommige dieren, zoals paarden, zijn wel eenhoevig, maar niet herkauwend. Daarvoor vielen ze – i.v.m. het cumulatieve vereiste – onbedoeld niet onder de bepaling. Door ‘en’ te vervangen door ‘of’ – dat in wetgevingstechnische zin ‘en/of’ betekent – is dit hersteld in dit facultatieve artikel.
De begripsbepaling onder a is geactualiseerd. De oude betiteling ‘Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer’ is vervangen door de sinds 1 januari 2013 gehanteerde citeertitel ‘Activiteitenbesluit milieubeheer’.
Het Activiteitenbesluit milieubeheer biedt de mogelijkheid om in de gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan festiviteiten ter voorkoming of beperking van geluidhinder.
Verwijzing naar 4.113 vervangen door 3.148 van het Besluit. Artikel 4:2 Begripsbepalingen Verwijzing naar 4.113 vervangen door 3.148 van het Besluit. Artikel 4:6 a Begripsomschrijvingen – Artikel 4:6 hh Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden
Toelichting bij artikelen 4:6a tot en met 4:6 hh laten vervallen; per 25 juli 2013 is een afzonderlijke afvalstoffenverordening in werking getreden.
Art. 5:21b Standplaatsvrije gebieden Naast de hierboven vermelde toetsingsgronden kan het college gebieden aanwijzen waarbinnen geen standplaatsvergunningen worden afgegeven. Het betreft hier gebieden die in hoge mate representatief zijn of waar de komende jaren grote veranderingen te verwachten zijn, waarbij de inrichting van met name het openbaar gebied een belangrijke rol zal spelen. Het college kan, met inachtneming van de reguliere toetsingsgronden (zie artikel 1:8 en artikel 5:18 APV), in deze gebieden voor bepaalde (seizoensgebonden) standplaatsen een ontheffing verlenen voor het innemen van een standplaats met een verplaatsbare verkoopinrichting. In Schiedam zijn conform de APV gebieden aangewezen als standplaatsvrije gebieden, te weten de Binnenstad/Beschermd Stadsgezicht (B&W-besluit d.d. 15-1-2008 met tekening Ov-289), Stationsplein en omgeving (B&W-besluit d.d. 10-2-2009 met tekening O-464-B), bedrijventerreinen Vijfsluizen & Schieveste (B&W-besluit d.d. 4-1-2011 met tekeningen Ov-331-1 resp. Ov-331-2). Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Juridisch karakter van een melding
In januari 2015 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) haar rechtspraak rond meldingsstelsels aangepast.
Beknopt samengevat komt de wijziging er op neer dat alleen een melding in de vorm van een pure mededeling niet leidt tot een appellabel besluit. In andere gevallen is dat wel het geval. Ook als er op een melding niet of slechts met een ontvangstbevestiging wordt gereageerd, wanneer sprake is van een beslissing, al is die stilzwijgend, is er sprake van een appellabel rechtsoordeel. Voor de uitspraken van de Afdeling van 14 januari 2015 zie: ECLI:NL:RVS:2015:14 (Leeuwarden-Lekkum) en ECLI:NL:RVS:2015:36 (Stein-Elsloo).
Bij het handhaven van het huidige meldingstelsel is het op grond van de bovenstaande jurisprudentie noodzakelijk om te voorzien in een kennisgeving van de melding door het gemeentebestuur op de in de gemeente gebruikelijke wijze. In artikel 5:24 is daarom een vierde lid ingevoegd dat daarin voorziet.
Op grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen. Deze straf mag niet zwaarder zijn dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) zijn de maxima van de zes boetecategorieën opgenomen. Het maximum van een boete van de eerste categorie bedraagt € 380 en van de tweede categorie € 3800. Het is overigens uiteindelijk de strafrechter die de soort en de maat van de straf in een concreet geval bepaalt, tot de grens van de door de gemeenteraad gekozen boetecategorie. Hierbij dient de rechter op grond van artikel 24 WvSr rekening te houden met de draagkracht van de verdachte. Het algemeen geldende minimum van de geldboete bedraagt € 3 (artikel 23, tweede lid, WvSr).
De Gemeentewet heeft aan de gemeenteraad de keuze gelaten op overtreding van verordeningen geldboete te stellen van de eerste óf de tweede categorie. De gemeenteraad heeft daarbij de ruimte om binnen de verordening onderscheid te maken naar bepalingen waar bij overtreding een straf van de eerste dan wel van de tweede categorie op staat. Uiteraard kan in de APV ook worden gekozen voor een enkele strafmaat. De gemeente verliest dan echter de mogelijkheid om scheiding aan te brengen tussen lichte en zwaardere overtredingen. Het is niet mogelijk om van de indeling in boetecategorieën af te wijken, bijvoorbeeld door een maximumboete van euro 1000,00 te stellen.
Op grond van artikel 91 jo. artikel 51 WvSr. vallen ook rechtspersonen onder de werking van gemeentelijke strafbepalingen. Bij veroordeling van een rechtspersoon kan de rechter een geldboete opleggen tot ten hoogste het bedrag van de naasthogere categorie “indien de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat” (artikel 23, zevende en achtste lid WvSr). Dat betekent dat voor overtredingen van de APV door een rechtspersoon de rechter de mogelijkheid heeft een boete van de derde categorie op te leggen € 7 600).
Uitgangspunten bij een keuze tussen de tweede en de eerste geldboetecategorie
Het is niet goed mogelijk om algemene criteria te geven voor de vraag of een overtreding van een gemeentelijke verordening bedreigd moet worden met een boete van de eerste (lichte overtredingen) dan wel de tweede categorie. De opvatting van de gemeenteraad over de ernst van bepaalde overtredingen is hiervoor maatgevend. Wel kunnen enkele algemene uitgangspunten worden genoemd:
De hoogte van een op te leggen boete zal in overeenstemming moeten zijn met de aard van de overtreding. Gezien de aard van de bepalingen van de APV kan als algemene lijn worden gehanteerd dat op overtredingen een straf van de tweede categorie wordt gesteld. Op de overtredingen die de gemeenteraad minder ernstig acht, kan een boete van de eerste categorie worden gesteld. Overigens dient er bij de vaststelling van de strafhoogte rekening te worden gehouden met het feit dat ook de lichtere delicten soms onder zodanige omstandigheden kunnen worden gepleegd, dat zij een zwaardere bestraffing verdienen. Het komt nog wel eens voor dat de rechter er behoefte aan heeft, voor bijvoorbeeld bepaalde baldadigheidsdelicten - waarop in het algemeen een zware straf niet past - met het oog op de algemene preventie, een zwaardere straf op te leggen. Desondanks blijft het gewenst om na te gaan welke overtredingen in de eigen gemeentelijke verordeningen in aanmerking komen voor onderbrenging in de eerste categorie.
Indien aanvullend wordt opgetreden ten opzichte van provinciale verordeningen, kan als uitgangspunt worden gehanteerd dat de gemeenteraad kiest voor een geldboete van de eerste categorie indien de provinciale regelgever daar ook voor heeft gekozen. Een voorbeeld. In een provinciale landschapsverordening is het verboden om zonder vergunning buiten de bebouwde kom op of aan onroerend goed commerciële reclames aan te brengen of te hebben. In een APV is, uit hoofde van hetzelfde motief, eenzelfde verbod opgenomen voor het gebied binnen de bebouwde kom. Zou nu overtreding van het provinciale voorschrift worden bedreigd met een geldboete volgens de eerste categorie, terwijl op overtreding van het gemeentelijk voorschrift een geldboete is gesteld volgens de tweede categorie, dan zouden voor identieke gedragingen verschillende maximumstraffen gelden (€ 380 buiten de bebouwde kom; € 3800 binnen de bebouwde kom). Overigens staat het de gemeenteraad vrij om in dit soort gevallen toch te kiezen voor de tweede categorie.
Indien de gemeenteraad aanvullend optreedt ten opzichte van een rijksregeling, kan net als bij de provincie als uitgangspunt worden genomen dat het Rijk wordt gevolgd bij de keuze van de boetecategorie. Zo zijn in elke APV wel bepalingen opgenomen die een aanvulling zijn op overtredingen waar Boek III WvSr een boete van eerste categorie op stelt. Het betreft veelal artikelen die beogen overlast en baldadigheid tegen te gaan. De volgende model-APV-bepalingen kunnen worden aangemerkt als een dergelijke aanvulling.
De artikelen 2;47 tot en met 2:50, voorschriften die baldadigheid en overlast beogen tegen te gaan. Dit zijn aanvullingen op de artikelen 424 WvSr (baldadigheid op of aan de weg) en 426 bis WvSr (belemmering van een ander in zijn vrijheid van beweging op de weg, zich opdringen aan een ander, hinderlijk volgen).
Zo is ook in verschillende APV’s (zie artikel 5:32) als aanvulling op artikel 10, eerste lid,Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) een regeling opgenomen voor het houden van wedstrijden met motorrijtuigen op andere plaatsen dan de weg en voor wedstrijden anders dan met voertuigen op of aan de weg. Ingevolge artikel 10 WVW 1994, eerste lid, is het behoudens ontheffing op grond van artikel 148 WVW 1994 - verboden om op de weg een wedstrijd te houden. Overtreding van dit verbod wordt bedreigd met een geldboete van de eerste categorie.
In bijzondere wetten wordt aan gemeenten vaak de bevoegdheid gegeven of de verplichting opgelegd om nadere voorschriften vast te stellen. Ook de strafbaarstelling van de overtreding van deze gemeentelijke voorschriften is veelal in deze wetten opgenomen. De opsomming in het eerste en tweede lid van dit artikel bevatten dan ook geen in deze verordening opgenomen voorschriften, op overtreding waarvan straf is bedreigd in de bijzondere wet. Dat betreft
Het zal zelden voorkomen dat voor overtreding van een APV-bepaling hechtenis wordt opgelegd, zeker nu ernaar gestreefd wordt de korte vrijheidsstraf nog meer terug te dringen “ten gunste” van de geldboete. Toch is in het eerste lid van dit artikel de mogelijkheid van hechtenis opgenomen omdat niet bij voorbaat kan worden uitgesloten dat in bepaalde (uitzondering)gevallen (bijvoorbeeld in het geval van recidive) de rechter behoefte heeft aan de mogelijkheid tot oplegging van een vrijheidsstraf.
Op overtreding van de in het tweede lid van dit artikel genoemde - in de eerste geldboetecategorie ingedeelde - bepalingen, is echter geen hechtenis gesteld, omdat het hier lichte overtredingen betreft.
Strafbaarstelling niet-naleving nadere regels en vergunningsvoorschriften
Niet alleen de overtreding van in de verordening opgenomen bepalingen wordt in dit artikel met straf bedreigd. In een aantal bepalingen wordt aan het college de bevoegdheid gedelegeerd nadere regels te stellen. Ook de overtreding hiervan levert een strafbaar feit op. Dit geldt ook voor de overtreding van krachtens artikel 1:4 van de model-APV gegeven beperkingen en voorschriften bij een vergunning of een ontheffing. Formeel levert dit laatste een overtreding van artikel 1:4, tweede lid, op. Hierin is de verplichting opgenomen dat degene aan wie krachtens de APV een vergunning of ontheffing is verleend, verplicht is de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
Overtredingen van bepalingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (zoals handelingen zonder of in strijd met een omgevingsvergunning) zijn in de Wet economische delicten (Wed) aangeduid als economische delicten. Dat heeft gevolgen voor de strafmaat, die onder de Wed anders is dan onder de APV. Om dat onderscheid duidelijk te maken is het derde lid toegevoegd.
Aanvullingen op de artikelen 424 (baldadigheid op of aan de weg) en art. 426 WvSr (belemmering van een ander in zijn vrijheid van beweging op de weg, zich opdringen aan een ander, hinderlijk volgen) door gemeentelijke voorschriften (artikel 2.4.7 tot en met 2.4.10) zijn toelaatbaar (HR 26 februari 1957, NJ 1957, 253 (APV Eindhoven).
Het staat de gemeentelijke wetgever vrij aanvullende regelen te geven tot het tegengaan van hinderlijke geluiden. Artikel 4.1.7 APV is een toegestane aanvulling op artikel 431 WvSr (rumoer of burengerucht waardoor de nachtrust kan worden verstoord) (HR 26 oktober 1954, NJ 1954, 779 (APV Amsterdam).
Artikel 6:1 regelt dat het niet-naleven van de genoemde voorschriften of beperkingen die aan een vergunning of een ontheffing zijn verbonden een strafbaar feit oplevert. Het artikel is opnieuw vastgesteld, waarbij de opsomming in lijn is gebracht met het nieuwe hoofdstuk 3.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2016-12821.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.