Wijziging Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013

De raad van de gemeente Schiedam;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 december 2015, met nummer BPR1500481 / 15INT00489;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 30c, tweede lid, van de Wet op de kansspelen;

gezien het advies van de raadscommissie van 19 januari 2016;

besluit vast te stellen de volgende wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013.

Artikel I  

A  

Artikel 1:2 derde lid, wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

1:2 Beslistermijn

(…)

3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, artikel 2:11 of artikel 4:11 of 4:15.

1:2 Beslistermijn

 (…)

3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, artikel 2:11, tweede lid, aanhef en onder a, of artikel 4:15.

Toelichting op de wijziging

  • -

    Hier is preciezer aangegeven naar welk deel van artikel 2:11 wordt verwezen.

  • -

    Verwijzing naar artikel 4:11 geschrapt; was onderdeel van hoofdstuk 4 afdeling 3, welk hoofdstuk is opgenomen in de Bomenverordening.

 

B  

Artikel 2:10 vierde lid, wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

4. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

4. In afwijking van het derde lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Toelichting op de wijziging

Artikel 2:10, derde lid, regelt de mogelijkheid om een ontheffing te verlenen van het verbod in het eerste lid. Echter, als het verbod tijdelijk opzij wordt gezet voor een activiteit die valt onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), dan is er overeenkomstig de terminologie van de Wabo geen sprake van een ‘ontheffing’ maar van een ‘omgevingsvergunning’. Dat onderscheid was in de oude tekst van het vijfde lid niet helder en dat leidde tot vragen. Met een aanpassing van het vierde lid is die onduidelijkheid hopelijk verholpen. Verder heeft het vierde lid een kleine redactionele verbetering ondergaan.

 

C  

Artikel 2:12 wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:

    • a.

      indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg;

    • b.

      indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2.

    Het college kan voorschriften stellen indien door het maken of veranderen van de uitweg het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht.

  • 3.

    Het college kan de aanleg van de uitweg verbieden als:

    • a.

      door het stellen van voorschriften zoals bedoeld in lid 2 niet kan worden voorkomen dat het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      dat ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • d.

      er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten.

  • 4.

    Het college laat binnen vier weken na ontvangst van de melding weten of het college aan de gewenste uitweg voorschriften stelt of dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

 

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:

    • a.

      indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg;

    • b.

      indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2.

    Het college kan voorschriften stellen indien door het maken of veranderen van de uitweg het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht.

  • 3.

    Van de melding wordt kennis gegeven op de door het gemeentebestuur vastgestelde wijze.

  • 4.

    Het college kan de aanleg van de uitweg verbieden als:

    • a.

      door het stellen van voorschriften zoals bedoeld in lid 2 niet kan worden voorkomen dat het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      dat ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • d.

      er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten.

  • 5.

    Het college laat binnen vier weken na ontvangst van de melding weten of het college aan de gewenste uitweg voorschriften stelt of dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

 

Toelichting op de wijziging

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) heeft in 2015 met een tweetal zaken (ABRvS 14 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:14 (Leeuwarden-Lekkum) en ECLI:NL:RVS:2015:36 (Stein-Elsloo)) haar zienswijze ten aanzien van meldingsstelsels herzien. Zeer kort samengevat komt de verandering erop neer dat er ook bij meldingen doorgaans sprake is van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Een nieuw derde lid wordt daarom ingevoegd, dat regelt dat van een melding openbaar kennis wordt gegeven, zodat belanghebbenden desgewenst bezwaar kunnen aantekenen.

 

D  

Artikel 2:25a, eerste en tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:25a Vrijstelling vergunningplicht, melding evenement

  • 1.

    Geen vergunning is vereist voor evenementen,

    • a.

      waarbij niet meer dan 300 personen (medewerkers, deelnemers en bezoekers) tegelijkertijd aanwezig zijn, en

    • b.

      die plaatsvinden tussen 08.00 uur en 24.00 uur of op zondag, indien het een evenement op een openbare plaats betreft, tussen 13.00 uur en 20.00 uur, en

    • c.

      waarbij eventueel muziekgeluid op een openbare plaats, maandag tot en met donderdag niet tot later dan 22.00 uur, vrijdag en zaterdag niet tot later dan 23.00 uur en zondag niet tot later dan 20.00 uur ten gehore wordt gebracht, en

    • d.

      die niet langer dan zeven aaneengesloten dagen duren, en

    • e.

      waarvoor geen verkeersmaatregelen vereist zijn, anders dan het onttrekken van parkeerplaatsen of het afsluiten voor verkeer van (woon-)straten zonder ontsluitende functie waar geen lijndienst van het openbaar vervoer rijdt, voor zover de lengte van de wegafsluiting niet meer dan 40 meter bedraagt en voor zover binnen de wegafsluiting geen kwetsbaar object valt, en

    • f.

      waarbij geen bouwwerken worden opgericht, en

    • g.

      waarbij geen toestellen of geluidsapparaten in werking worden gebracht of handelingen worden verricht waardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt, en

    • h.

      indien de organisator minimaal 14 dagen voorafgaand aan een dergelijk evenement hiervan schriftelijk melding heeft gedaan aan de burgemeester.

  • 2.

    De vrijstelling van vergunningplicht als bedoeld in lid 1 geldt niet voor

    • a.

      braderieën en markten als bedoeld in artikel 2:24 lid 2 onder b;

    • b.

      optochten in de Binnenstad;

    • c.

      evenementen die plaatsvinden op Koninginnedag, tijdens de Brandersfeesten en op 31 december;

    • d.

      evenementen die plaatsvinden op 4 mei na 18.00 uur, behalve herdenkingen in het kader van de nationale dodenherdenking;

    • e.

      evenementen die plaatsvinden op de locaties Grote Markt, Land van Belofte, Stadserf, Koemarkt en Plantage, met uitzondering van kleinschalige activiteiten bij trouwerijen.

  • 3.

    De burgemeester kan het organiseren van een aangemeld evenement als bedoeld in het eerste en tweede lid verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

 

Artikel 2:25a Vrijstelling vergunningplicht, melding evenement

  • 1.

    Geen vergunning is vereist voor evenementen,

    • a.

      waarbij niet meer dan 300 personen (medewerkers, deelnemers en bezoekers) tegelijkertijd aanwezig zijn, en

    • b.

      die plaatsvinden tussen 08.00 uur en 24.00 uur of op zondag, indien het een evenement op een openbare plaats betreft, tussen 13.00 uur en 24.00 uur, en

    • c.

      waarbij eventueel muziekgeluid op een openbare plaats, zondag tot en met donderdag niet tot later dan 22.00 uur en vrijdag en zaterdag niet tot later dan 23.00 uur ten gehore wordt gebracht, en

    • d.

      die niet langer dan zeven aaneengesloten dagen duren, en

    • e.

      die niet plaatsvinden op een rijbaan, (brom)fietspad of op een andere manier een belemmering vormen voor het verkeer, de hulpdiensten of lijndiensten van het openbaar vervoer, en

    • f.

      waarbij slechts kleine objecten, bijvoorbeeld (party)tenten, met een totale oppervlakte van 25m2 zijn toegestaan. Onder kleine objecten worden geen (party)tenten verstaan die worden gehuurd van een verhuurbedrijf. Podiumblokken mogen niet hoger zijn dan 1 meter; en

    • g.

      waarbij geen toestellen of geluidsapparaten in werking worden gebracht of handelingen worden verricht waardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt, en

    • h.

      indien de organisator minimaal 14 dagen voorafgaand aan een dergelijk evenement hiervan schriftelijk melding heeft gedaan aan de burgemeester.

  • 2.

    De vrijstelling van vergunningplicht als bedoeld in lid 1 geldt niet voor

    • a.

      braderieën en markten als bedoeld in artikel 2:24 lid 2 onder b;

    • b.

      optochten in de Binnenstad;

    • c.

      evenementen die plaatsvinden op Koningsdag, tijdens de Brandersfeesten en op 31 december, tenzij deze evenementen niet in de directe omgeving van voornoemde evenementen plaatsvinden;

    • d.

      evenementen die plaatsvinden op 4 mei na 18.00 uur, behalve herdenkingen in het kader van de nationale dodenherdenking;

    • e.

      evenementen die plaatsvinden op de locatie Grote Markt, met uitzondering van kleinschalige activiteiten bij trouwerijen.

  • 3.

    De burgemeester kan het organiseren van een aangemeld evenement als bedoeld in het eerste en tweede lid verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

 

Toelichting op de wijziging

Voor kleinschalige evenementen is sinds 2006 de vergunningplicht omgezet in een meldingsplicht. Om invulling te geen aan het programma “regeldruk vermindering” van de ministeries van BZK en EZ in samenwerking met de VNG en om bewonersinitiatieven te stimuleren, is onderzocht of tot een verdere vermindering van regels kan worden gekomen door meer evenementen onder de meldingsplicht te brengen. Dat heeft geleid tot de het gelijkstellen van de eindtijd voor evenementen op zondag met de eindtijd op maandag tot en met zaterdag (eerste lid, onder b), het gelijkstellen van de eindtijd voor muziekgeluid op een openbare plaats op zondag met de eindtijd van maandag tot en met donderdag (eerste lid onder c), vereenvoudiging van de omschrijving van belemmering van verkeer, hulpdiensten of openbaar vervoer (eerste lid, onder e), een verruiming waardoor nu wel kleine objecten zijn toegestaan (eerste lid, onder f), een wijziging waardoor er geen vergunning maar een melding nodig is voor evenementen die niet in de directe omgeving van de genoemde evenementen plaatsvinden (tweede lid, onder c) en een beperking van het aantal locaties waarvoor vergunningsplicht geldt (tweede lid, onder e).

 

E  

Artikel 2:29, derde lid, wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:29 Openings- en sluitingstijden

  • 3.

    Restaurants en paracommerciële rechtspersonen zijn gesloten van maandag tot en met zondag tussen 01.00 uur en 07.00 uur.

 

Artikel 2:29 Openings- en sluitingstijden

  • 3.

    Horecabedrijven primair gericht op de verstrekking van driecomponentenmaaltijden en paracommerciële rechtspersonen zijn gesloten van maandag tot en met zondag tussen 01.00 uur en 07.00 uur.

 

Toelichting op de wijziging

Met deze wijziging wordt aangesloten bij de terminologie van het horecabeleid. De categorie ‘horecabedrijven primair gericht op de verstrekking van driecomponentenmaaltijden’ bestaat uit meer soorten horecabedrijven dan alleen restaurants.

 

F  

Artikel 2:31a, derde lid, wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:31a Exploitatieregels horecabedrijven, verplichtingen exploitant

  • 1.

    Exploitanten en houders zijn verantwoordelijk voor een deugdelijke exploitatie van het horecabedrijf.

  • 2.

    De exploitatie van het horecabedrijf en het gedrag van de bezoekers van het horecabedrijf mag de openbare orde, veiligheid en de woon- en leefsituatie niet op ontoelaatbare wijze negatief te beïnvloeden.

  • 3.

    Een exploitant van een vergunningplichtig horecabedrijf dient regelmatig in het horecabedrijf aanwezig te zijn.

  • 4.

    Exploitanten en houdersgeven onverwijld gehoor aan de aanwijzingen van een toezichthouder die krachtens zijn functie van zijn bevoegdheden gebruik maakt.

  • 5.

    Exploitanten en houders zijn verplicht om dagelijks na sluiting van het horecabedrijf, in de nabijheid van het horecabedrijf en het terras op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van het horecabedrijf en terras afkomstig, te (laten) verwijderen.

  • 6.

    Exploitanten en houders zijn verplicht om dagelijks na sluiting van het terras, de terraslocatie zodanig op te (laten) ruimen dat de openbare plaats zo min mogelijk belast wordt.

  • 7.

    Exploitanten en houders dienen alle terrasmeubilair meteen van de terraslocatie te (kunnen) verwijderen als dat voor het uitvoeren van openbare werken of om enigerlei andere reden noodzakelijk is.

  • 8.

    Indien een terras langer dan één maand niet gebruikt wordt of zal worden, dienen exploitanten en houders het terrasmeubilair van de openbare plaats te verwijderen.

 

Artikel 2:31a Exploitatieregels horecabedrijven, verplichtingen exploitant

  • 1.

    Exploitanten en houders zijn verantwoordelijk voor een deugdelijke exploitatie van het horecabedrijf.

  • 2.

    De exploitatie van het horecabedrijf en het gedrag van de bezoekers van het horecabedrijf mag de openbare orde, veiligheid en de woon- en leefsituatie niet op ontoelaatbare wijze negatief te beïnvloeden.

  • 3.

    Exploitanten en houders geven onverwijld gehoor aan de aanwijzingen van een toezichthouder die krachtens zijn functie van zijn bevoegdheden gebruik maakt.

  • 4.

    Exploitanten en houders zijn verplicht om dagelijks na sluiting van het horecabedrijf, in de nabijheid van het horecabedrijf en het terras op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van het horecabedrijf en terras afkomstig, te (laten) verwijderen.

  • 5.

    Exploitanten en houders zijn verplicht om dagelijks na sluiting van het terras, de terraslocatie zodanig op te (laten) ruimen dat de openbare plaats zo min mogelijk belast wordt.

  • 6.

    Exploitanten en houders dienen alle terrasmeubilair meteen van de terraslocatie te (kunnen) verwijderen als dat voor het uitvoeren van openbare werken of om enigerlei andere reden noodzakelijk is.

  • 7.

    Indien een terras langer dan één maand niet gebruikt wordt of zal worden, dienen exploitanten en houders het terrasmeubilair van de openbare plaats te verwijderen.

Toelichting op de wijziging

In het derde lid is bepaald dat een exploitant van een vergunningplichtig horecabedrijf regelmatig in het horecabedrijf aanwezig dient te zijn. In de toelichting op dit artikel wordt aangegeven dat de exploitant 1/3 van de openingstijden aanwezig dient te zijn in het horecabedrijf. Deze aanwezigheidsplicht is opgenomen om schijnbeheer tegen te gaan, maar in de praktijk blijkt de handhaving hiervan lastig. Ook kunnen er plausibele redenen zijn waarom exploitanten niet aan de aanwezigheidsplicht kunnen voldoen (bijvoorbeeld door langdurige ziekte of doordat de exploitant verscheidene horecabedrijven exploiteert). Nu er in de APV voldoende andere artikelen zijn die kunnen worden gebruikt om schijnbeheer tegen te gaan (artikel 2:31, derde lid: verbod om een vergunningplichtig horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een exploitant of houder, in het horecabedrijf aanwezig is en artikel 1:6, onder b en e: intrekken/wijzigen vergunning vanwege verandering van de omstandigheden of inzichten na het verlenen van de vergunning of vanwege afwijken van de werkelijke situatie van de vergunde situatie), kan het derde lid worden ingetrokken. De nummering van de overige leden word hierop aangepast.

 

G  

Artikel 2:38 wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

 

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

 

Toelichting op de wijziging

Ter actualisering is het woord ‘betrekking’ geschrapt. Het was al eerder uit de nachtregisterbepaling van het Wetboek van Strafrecht (artikel 237) verdwenen.

 

H  

Artikel 2:39, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:39 Kansspeelautomaten 

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan

 

Artikel 2:39 Kansspelautomaten

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan

 

Toelichting op de wijziging

Artikel 30c, tweede lid, van de Wet op de kansspelen (hierna: Wok) bepaalt dat bij verordening het aantal kansspelautomaten waarvoor per inrichting vergunning wordt verleend vastgesteld dient te worden, met dien verstande dat voor een hoogdrempelige inrichting het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend, op twee dient te worden bepaald. De tekst uit de Wok is overgenomen, waarbij het overbodige woord ‘maximaal’ is weggelaten. De spelfout uit de titel van het artikel is meteen ook hersteld.

 

I  

Artikel 2:40a wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:40a Vergunningplicht speelautomatenhal

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.

  • 2.

    Van de vergunning bedoeld in het eerste lid wordt er ten hoogste één verleend.

  • 3.

    Een speelautomatenhal is slechts toegestaan in het gebied dat op de in bijlage 3 opgenomen kaart is aangegeven.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:40a Vergunningplicht speelautomatenhal

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.

  • 2.

    Van de vergunning bedoeld in het eerste lid wordt er ten hoogste één verleend.

  • 3.

    Een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt getoetst aan de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 4.

    Een speelautomatenhal is slechts toegestaan in het gebied dat op de in bijlage 3 opgenomen kaart is aangegeven.

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Toelichting op de wijziging

Voorgesteld wordt om aan artikel 2:40a een nieuw derde lid toe te voegen waaruit volgt dat een aanvraag voor een exploitatievergunning voor een speelautomatenhal wordt getoetst aan de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). Uit hoofde van de Wet Bibob heeft het bevoegde bestuursorgaan (de burgemeester) de bevoegdheid om deze exploitatievergunningaanvragen aan de Wet Bibob te toetsen. De raad is bevoegd te besluiten over het aantal speelautomatenhallen, hetgeen tot uitdrukking komt in het tweede lid van artikel 2:40a. Nu zou het voor kunnen komen dat een belanghebbende een verzoek aan de raad en/of het bestuur richt om aanpassing van de APV, teneinde meer speelautomatenhallen mogelijk te maken. Het derde lid markeert dat mocht de raad instemmen met een dergelijk verzoek, dit niet leidt tot verlening van de vergunning zonder dat getoetst is aan het wettelijk kader in het bijzonder de Wet Bibob. De nummering van de overige leden word hierop aangepast.

 

J  

Artikel 2:59 wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel l, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

 

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter. 

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

 

Toelichting op de wijziging

Het huidige artikel is niet meer actueel. Het is vervangen door de laatste versie van de Model-APV van de VNG. Daarin is het bevoegde orgaan gewijzigd. De bevoegdheid tot het opleggen van aanlijn- en muilkorfgeboden was voorheen aan het college toebedeeld. Een dergelijk besluit heeft echter een sterk openbare orde-karakter en wordt vaak genomen na een incident, waardoor een zekere spoed geboden is. Om die redenen is voortaan de burgemeester aangewezen om deze ge- en verboden op te leggen.

 

K  

Artikel 2:62 wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende en eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

 

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

 

Toelichting op de wijziging

Sommige dieren, zoals paarden, zijn wel eenhoevig, maar niet herkauwend. Daarvoor vielen ze – in verband met het cumulatieve vereiste – onbedoeld niet onder de bepaling. Door ‘en’ te vervangen door ‘of’ – dat in wetgevingstechnische zin ‘en/of’ betekent – wordt dit hersteld.

 

L  

Artikel 4:1, onderdeel a, wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

 

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

  • a.

    Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

 

Toelichting op de wijziging

De begripsbepaling onder a is geactualiseerd. De oude betiteling ‘Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer’ is vervangen door de sinds 1 januari 2013 gehanteerde citeertitel ‘Activiteitenbesluit milieubeheer’.

 

M  

Artikel 4:2, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113 eerste lid van het Besluit geldt niet voor ten hoogste twaalf door het college per kalenderjaar aan te wijzen dagen of dagdelen.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148 eerste lid van het Besluit geldt niet voor ten hoogste twaalf door het college per kalenderjaar aan te wijzen dagen of dagdelen.

 

Toelichting op de wijziging

In het tweede lid is de verwijzing naar de betreffende bepaling van het Activiteitenbesluit milieubeheer geactualiseerd.

N  

Artikel 4:3, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om maximaal tien incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

 

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal tien incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

 

Toelichting op de wijziging

In het tweede lid is de verwijzing naar de betreffende bepaling van het Activiteitenbesluit milieubeheer geactualiseerd en het weggevallen woord ‘tijdens’ toegevoegd.

O  

Artikel 4:15, zesde lid, wordt gewijzigd als volgt:

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

6.

[a. …]

  • b.

    De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

 

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

6.

[a. …]

  • b.

    De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

Toelichting op de wijziging

De afbakeningsbepaling in onderdeel b van het zesde lid is geactualiseerd. De oude betiteling ‘Wet Milieubeheer’ is vervangen door de actuele citeertitel ‘Activiteitenbesluit milieubeheer'.

P  

Artikel 5:24 wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Van de melding wordt kennis gegeven op de door het gemeentebestuur vastgestelde wijze.

  • 5.

    . Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Toelichting op de wijziging

Net als bij artikel 2:10 is hier in reactie op de nieuwe jurisprudentie rond de meldingen gekozen voor een aanpassing van dit artikel. Er is een nieuw vierde lid opgenomen, dat regelt dat van een melding openbaar kennis wordt gegeven, zodat belanghebbenden desgewenst bezwaar kunnen aantekenen.

Het oude vierde lid is voorts geactualiseerd, voorzien van een nadere redactionele verbetering en vernummerd tot vijfde lid.

 

Q  

Artikel 6:1 wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie: [artikel [] (opsomming)].

  • 2.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie: [artikel [] (opsomming)].

  • 3.

    Overtreding van het bepaalde in de artikelen 2:67 en 2:68 (heling) wordt gestraft overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 437 en 437ter van het wetboek van Strafrecht.

 

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie: [artikel [] (opsomming)].

  • 2.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie: [artikel [] (opsomming)].

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vierde lid, 2:11, tweede lid.

 

Toelichting op de wijziging

Het bestaande derde lid kan vervallen omdat het de strafbaarstelling van heling uit de APV weergeeft zoals die in het Wetboek van Strafrecht staat. Het is niet nodig om deze ook in de APV weer te geven. Dit lid wordt vervangen door een nieuw derde lid.

Overtredingen van bepalingen die voortvloeien uit de Wabo (zoals handelingen zonder of in strijd met een omgevingsvergunning) zijn in de Wet op de economische delicten (hierna: Wed) aangeduid als economische delicten. Dat heeft gevolgen voor de strafmaat, die onder de Wed anders is dan onder de APV. Om dat onderscheid duidelijk te maken is een nieuw derde lid opgenomen.

 

R  

Artikelen 2:10 lid 6 / 2:12 lid 5 / 2:46 lid 2 / 5:6 lid 3 / 5:20 lid 1 worden gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Provinciaal wegenreglement

 

provinciale wegenverordening

Toelichting op de wijziging

redactionele wijziging:

Met de aanduiding "provinciale wegenverordening" wordt aangesloten bij de Provinciale wegenverordening Zuid-Holland.

 

S  

Artikel 6:5, derde lid, wordt gewijzigd als volgt:

 

Huidige tekst

Voorgestelde tekst

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

  • 1.

    Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2.

    Hoofdstuk 4, artikelen 4:10 t/m 4:12 van de APV Schiedam 2010 blijven van kracht tot het moment dat de Bomenverordening Schiedam 2011 in werking treedt. 

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Toelichting op de wijziging

Redactioneel: tweede lid kan vervallen nu de Bomenverordening Schiedam 2011 in werking is getreden.

T  

  • a.

    De vermelding van de vervallen artikelen 4:6 a t/m 4:6 gg wordt verwijderd.

  • b.

    Onder Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden in hoofdstuk 4: wordt de vermelding van vervallen artikelen vervangen door: “[De artikelen 4:10 tot en met artikel 4:12 zijn vervallen in verband met opname in een aparte Bomenverordening.]”

Artikel II  

 

Dit besluit treedt in werking op de dag na bekendmaking in het elektronisch gemeenteblad van Schiedam.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 27 januari 2016.

De voorzitter,

C.H.J. Lamers

De plaatsvervangend griffier,

A.M.C. Peters

WIJZIGINGEN TOELICHTING APV 2013  

bijlage bij Besluit van de Raad tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013(kenmerk: 15VR079)

 

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

 

[…]

 

Wabo

Het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie, als bedoeld in dit artikel, kan onder de Wabo vallen, namelijk wanneer dit gebruik bestaat uit de opslag van roerende zaken. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn als op of aan de weg een container wordt geplaatst voor de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen tijdens een verbouwing. In andere gevallen zal het niet altijd op het eerste gezicht duidelijk zijn of het gaat om opslag van roerende zaken als bedoeld in de Wabo. Het onderscheidend criterium is dat het plaatsen van zaken op de weg bij opslag een tijdelijk karakter heeft: het is de bedoeling dat de opgeslagen zaken ooit ergens anders een al dan niet definitieve bestemming krijgen en aldaar een functie gaan vervullen. Als dat aan de orde is valt die activiteit onder artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wabo. Een ontheffing wordt op grond van artikel 2.2, eerste lid, laatste zinsdeel, van de Wabo aangemerkt als een omgevingsvergunning. Daarom is in het vierde lid geregeld dat het bevoegd gezag (ingevolge de definitie in artikel 1 is dat dus het bestuursorgaan als bedoeld in de Wabo) in een dergelijk geval een omgevingsvergunning verleent.

Daarnaast is in het derde lid geregeld dat het bevoegde bestuursorgaan (i.c. het college of de burgemeester) ontheffing kan verlenen voor gebruik van de weg dat niet valt onder de Wabo, namelijk wanneer het gaat om objecten die bedoeld zijn om ter plaatse blijvend te functioneren. Dat zijn bijvoorbeeld bloembakken, straatmeubilair, terrassen en dergelijke.

 

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

Algemeen

In het kader van deregulering en vermindering van administratieve lasten is in 2007 bezien of de vergunningplicht in deze bepaling zou kunnen worden opgeheven. In veel gevallen kan de aanleg of verandering van een uitweg zonder meer gebeuren zonder dat dit problemen oplevert. Overheidsbemoeienis is dan niet nodig. Men zou zelfs kunnen overwegen of regeling in de APV nodig is, en of uitwegen niet puur privaatrechtelijk zouden kunnen worden geregeld. Het is duidelijk dat dit voor veel gemeenten een zeer vergaande stap zou zijn. Er is daarom voor gekozen de vergunningplicht te wijzigen in een meldingsplicht. Daarbij is wel een zogenaamde “noodrem” opgenomen: bij onacceptabele gevolgen kan het college de uitweg alsnog verbieden.

Juridisch karakter van een melding

In januari 2015 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State  (hierna: ABRvS) haar rechtspraak rond meldingsstelsels aangepast.

Beknopt samengevat komt de wijziging er op neer dat alleen een melding in de vorm van een pure mededeling niet leidt tot een appellabel besluit. In andere gevallen is dat wel het geval. Ook als er op een melding niet of slechts met een ontvangstbevestiging wordt gereageerd, wanneer sprake is van een beslissing, al is die stilzwijgend, is er sprake van een appellabel rechtsoordeel. Voor de uitspraken van de Afdeling van 14 januari 2015 zie: ECLI:NL:RVS:2015:14 (Leeuwarden-Lekkum) en ECLI:NL:RVS:2015:36 (Stein-Elsloo).

Bij het handhaven van het huidige meldingstelsel is het op grond van de bovenstaande jurisprudentie noodzakelijk om te voorzien in een kennisgeving van de melding door het gemeentebestuur op de in de gemeente gebruikelijke wijze. In artikel 2:12 is daarom een tweede lid ingevoegd dat daarin voorziet.

Doel artikel 2:12

Artikel 2:12 beoogt de aanleg van uitwegen zoveel mogelijk vrij te laten, maar te voorkomen dat er gevaarlijke of hinderlijke situaties voor het verkeer ontstaan, dat een uitrit op onaanvaardbare manier ten koste gaat van openbaar groen, en desgewenst ook dat een uitweg feitelijk opheffing betekent van soms (zeer) schaarse parkeerruimte.

Uit de jurisprudentie over artikel 14 Wegenwet blijkt dat de eigenaar van een weg het uitwegen daarop moet gedogen. Voorts blijkt uit de jurisprudentie dat regels in een verordening mogen worden gesteld, bijvoorbeeld in het kader van de vrijheid van het verkeer, veiligheid op de weg of de instandhouding van de bruikbaarheid van de weg.

Als de gemeente tevens eigenaar van de weg is, moet ook privaatrechtelijke toestemming worden gegeven. Een publiekrechtelijk toelaatbare uitweg mag niet worden gefrustreerd door privaatrechtelijke weigering van de gemeente. Als een derde eigenaar van de grond is, ligt dat anders. Het college kan in dat geval de aanvrager om vergunning erop wijzen dat hij ook privaatrechtelijke toestemming behoeft.

De indiener van de melding moet bij zijn melding een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie ter plaatse voegen. Aan de hand van deze gegevens kan het college sneller de afweging maken of de gewenste uitweg al of niet kan worden toegestaan en eventueel onder oplegging van welke voorschriften.

Een verbod dat in het belang van de verkeersveiligheid wordt gesteld, strijdt evenmin met artikel 14 Wegenwet.

De grond bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente kan bijvoorbeeld gebruikt worden om het maken van een uitweg te verbieden als dat op een onaanvaardbare manier ten koste gaat van het openbaar groen.

 

Artikel 2:25a Vrijstelling vergunningplicht, melding evenement

 

[…]

 

Artikel 2:25a, lid 1

Het eerste en tweede  lid bevatten de criteria waaraan wordt getoetst of een evenement voor vrijstelling van vergunningplicht in aanmerking komt. Om bewonersinitiatieven te stimuleren zijn deze bij de aanpassing van 2015 verruimd. Voor een evenement is geen vergunning vereist als aan alle criteria wordt voldaan, èn dit op tijd (uiterlijk 14 dagen voor aanvang van het evenement) wordt gemeld bij de burgemeester.

  • a.

    Het aantal van 300 personen betreft het totaal van bezoekers, deelnemers en (organisatie-) medewerkers dat maximaal gelijktijdig op een evenementlocatie aanwezig is of zal zijn.

  • b.

    De meeste straat/buurtfeesten (een categorie evenementen die bij uitstek in aanmerking komt voor afhandeling via een melding) duren tot 23.00 à 24.00 uur. Met de gestelde tijd wordt aangesloten bij de praktijk (overigens onder de voorwaarde dat eventuele muziek of ander belastend geluid al eerder eindigt, zie onder c). Op zondag gelden in verband met de zondagsrust aangepaste tijden voor evenementactiviteiten die met een melding kunnen worden afgedaan, namelijk van 13.00 uur tot 24.00 uur. De mogelijke aanvangstijd van meldingsplichtige evenementen is vooral ingegeven door sportdagen van scholen in het openbaar gebied.

  • c.

    Muziekgeluid bij meldingsplichtige evenementen op een openbare plaats dient eerder te eindigen dan de overige evenementactiviteiten met het oog op vermindering van geluidsoverlast voor omwonenden.

  • d.

    De in dit artikel beoogde kleinschalige evenementen duren in het algemeen niet langer dan een dag(deel). Het 7 dagen criterium is opgenomen om bijvoorbeeld jubileumactiviteiten van een vereniging, stichting of school (feestweek) te kunnen melden. Andersoortige activiteiten die meerdere dagen duren zijn veelal op grond van andere criteria vergunningplichtig.

  • e.

    Bij een meldingsplichtig evenement kunnen slechts beperkte verkeersmaatregelen worden getroffen zoals het onttrekken van parkeerplaatsen. Bij toetsing van een melding worden de doorgaande rijroutes van de brandweer, de aanrijroutes voor ziekenhuisverkeer en de rijroutes van lijndiensten van het openbaar vervoer betrokken.

  • f.

    Bij een meldingsplichtig evenement is vaak behoefte om kleine objecten neer te zetten. Indien deze kunnen worden gezien als bouwwerken in de zin van de (Model)bouwverordening dan kan het zijn dat daarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Kraampjes, kleine partytenten (overkappingen bedoeld voor particulier gebruik bij feestjes, vaak aan meerdere zijden geopend), podia opgebouwd uit lage houten blokken/podiumdelen en dergelijke behoeven veelal niet als bouwwerk te worden beschouwd.

  • g.

    Bij evenementen die met een melding kunnen worden afgedaan is het ten gehore (laten) brengen van niet of weinig belastend muziekgeluid en ander geluid toegestaan. Te denken valt aan onversterkte, akoestische muziek of muziek uit een stereo-installatie. Indien sprake is van het gebruik van (semi-)professionele audioapparatuur, het mechanisch (elektrisch) versterken van een band of DJ, het gebruik van grote aggregaten, maar ook bij een optreden van een fanfare of boerenkapel, is een vergunning benodigd.

Artikel 2:25 a lid 2

In dit artikel worden de uitzonderingen op de meldingsplicht opgesomd. Bepaalde soorten evenementen en evenementen op bepaalde data en locaties vallen niet onder de vrijstellingsmogelijkheden en blijven vergunningplichtig, hoofdzakelijk in verband met risico(-inschatting) of de noodzaak tot nadere regulering.

  • a.

    Braderieën en markten als bedoeld in artikel 2:24 lid 2 onder b. Nadere regulering is noodzakelijk, mede om ‘wildgroei’ van commerciële markten te voorkomen.

  • b.

    Optochten in de binnenstad. De bebouwings- en verkeerssituatie in de binnenstad vereist nadere regulering bij optochten.

  • c.

    Koningsdag, de data van de Brandersfeesten en 31 december zijn uitgezonderd vanwege de drukte in de stad door genoemde festiviteiten en evenementen, waardoor bovendien veel inzet van diensten (met name politie, gemeentelijke toezichthouders) gevraagd.

  • d.

    Op 4 mei dient rekening te worden gehouden met de nationale dodenherdenking. Voor herdenkingen in het kader van de nationale dodenherdenking die voldoen aan de gestelde criteria kan volstaan worden met een melding.

  • e.

    Evenementen op de locatie Grote Markt zijn uitgezonderd van de meldingsplicht, omdat op deze locatie al een grote druk door evenementen bestaat en nadere regulering hier noodzakelijk is. Onder kleinschalige activiteiten worden hier onder andere verstaan: het oplaten van ballonen, het ten gehore brengen van liedjes (niet professioneel versterkt), sprekers etc.

 

[…]

 

Artikel 2:31a Exploitatieregels horecabedrijven, verplichtingen exploitanten (en houders) Toelichting derde lid laten vervallen, rest doornummeren.   Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

Dit artikel schept voor de burgemeester de mogelijkheid om na een (bijt)incident met een hond dat naar zijn oordeel niet voldoende ernstig is om strafrechtelijk op te treden (wat er doorgaans op neer komt dat de hond in beslag wordt genomen en een gedragstest ondergaat om te bekijken of de hond geresocialiseerd kan worden of helaas moet inslapen), de eigenaar te verplichten de hond te muilkorven en/of kort aan te lijnen. Sinds de intrekking van de Regeling agressieve dieren is er in landelijke wetgeving geen definitie van muilkorf meer gegeven, vandaar dat er hier een definitie is opgenomen.

Omdat een dergelijk besluit een sterk openbare orde-karakter heeft en daarbij vaak een snel handelen naar aanleiding van een incident vraagt, is bij de aanpassing van 2015 besloten om deze bevoegdheid bij de burgemeester te beleggen (was voorheen het college).

Jurisprudentie

Aanschrijving tot muilkorving van gevaarlijke honden. Politierapport en vonnis kantonrechter voldoende aanleiding voor standpunt dat honden gevaarlijk zijn en de te treffen maatregelen. ARRS 05 02 1991, Gst. 1991, 6932, 13 m.nt. CG.

Gevecht tussen niet-gemuilkorfde pitbullterriërs en een andere hond, waarbij een hond is overleden en een omwonende is aangevallen. De burgemeester heeft in redelijkheid het zwaarste gewicht kunnen toekennen aan de bescherming van de veiligheid van mens en dier in de gemeente en besloten tot het doden van de pitbulls op grond van artikel 74 Gezondheids- en welzijnswet. Vz.CBB 24-5-1993, AB 1993, 460.

Een soortgelijke casus is te vinden in Pres. Rb Zwolle 3-3-1995, JG 95.0307, Gst. 1996, 7028 m.nt. HH. Artikel 74 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is een speciale bevoegdheid ten opzichte van artikel 172 Gemeentewet.

Muilkorfgebod op grond van de APV voor Argentijnse Dog na bijtincident met dodelijke afloop voor andere hond. Het college heeft bij het opleggen van een dergelijke maatregel een ruime mate van beoordelingsvrijheid. Niet onevenredig. Vz.ABRS 22-05-2001, KG 2001,179, JG 01.0139 m.nt. M. Geertsema.

 

Artikel 2:62 Loslopend vee

Dit verbod dient mede de verkeersveiligheid. Herhaaldelijk gebeuren er verkeersongelukken doordat een paard, een koe of een ander dier uit het weiland is gebroken en zich op de weg bevindt. De verplichting om dit zoveel mogelijk te voorkomen is daarom op haar plaats. Een verbod tot het los laten lopen van honden, dat mede de verkeersveiligheid dient, is opgenomen in artikel 2:57.

Ten slotte wordt nog gewezen op artikel 458 Wetboek van Strafrecht. Daarin wordt het, zonder daartoe gerechtigd te zijn, laten lopen van niet uitvliegend pluimgedierte (o.a. kippen en kalkoenen) in tuinen of op enige grond die bezaaid, bepoot of beplant is, met straf bedreigd.

Bij de aanpassing van de model-APV in 2015 is hier een aanpassing gedaan in de eerste zin: ‘en’ is vervangen door ‘of’. Sommige dieren, zoals paarden, zijn wel eenhoevig, maar niet herkauwend. Daarvoor vielen ze – i.v.m. het cumulatieve vereiste – onbedoeld niet onder de bepaling. Door ‘en’ te vervangen door ‘of’ – dat in wetgevingstechnische zin ‘en/of’ betekent – is dit hersteld in dit facultatieve artikel.

 

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

Besluit

De begripsbepaling onder a is geactualiseerd. De oude betiteling ‘Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer’ is vervangen door de sinds 1 januari 2013 gehanteerde citeertitel ‘Activiteitenbesluit milieubeheer’.

Het Activiteitenbesluit milieubeheer biedt de mogelijkheid om in de gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan festiviteiten ter voorkoming of beperking van geluidhinder.

 

[…]

Verwijzing naar 4.113 vervangen door 3.148 van het Besluit.   Artikel 4:2 Begripsbepalingen Verwijzing naar 4.113 vervangen door 3.148 van het Besluit.    Artikel 4:6 a Begripsomschrijvingen – Artikel 4:6 hh Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden

Toelichting bij artikelen 4:6a tot en met 4:6 hh laten vervallen; per 25 juli 2013 is een afzonderlijke afvalstoffenverordening in werking getreden.

Art. 5:21b Standplaatsvrije gebieden Naast de hierboven vermelde toetsingsgronden kan het college gebieden aanwijzen waarbinnen geen standplaatsvergunningen worden afgegeven. Het betreft hier gebieden die in hoge mate representatief zijn of waar de komende jaren grote veranderingen te verwachten zijn, waarbij de inrichting van met name het openbaar gebied een belangrijke rol zal spelen. Het college kan, met inachtneming van de reguliere toetsingsgronden (zie artikel 1:8 en artikel 5:18 APV), in deze gebieden voor bepaalde (seizoensgebonden) standplaatsen een ontheffing verlenen voor het innemen van een standplaats met een verplaatsbare verkoopinrichting. In Schiedam zijn conform de APV gebieden aangewezen als standplaatsvrije gebieden, te weten de Binnenstad/Beschermd Stadsgezicht (B&W-besluit d.d. 15-1-2008 met tekening Ov-289), Stationsplein en omgeving (B&W-besluit d.d. 10-2-2009 met tekening O-464-B), bedrijventerreinen Vijfsluizen & Schieveste (B&W-besluit d.d. 4-1-2011 met tekeningen Ov-331-1 resp. Ov-331-2). Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

 

[…]

 

Juridisch karakter van een melding

In januari 2015 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State  (hierna: ABRvS) haar rechtspraak rond meldingsstelsels aangepast.

Beknopt samengevat komt de wijziging er op neer dat alleen een melding in de vorm van een pure mededeling niet leidt tot een appellabel besluit. In andere gevallen is dat wel het geval. Ook als er op een melding niet of slechts met een ontvangstbevestiging wordt gereageerd, wanneer sprake is van een beslissing, al is die stilzwijgend, is er sprake van een appellabel rechtsoordeel. Voor de uitspraken van de Afdeling van 14 januari 2015 zie: ECLI:NL:RVS:2015:14 (Leeuwarden-Lekkum) en ECLI:NL:RVS:2015:36 (Stein-Elsloo).

Bij het handhaven van het huidige meldingstelsel is het op grond van de bovenstaande jurisprudentie noodzakelijk om te voorzien in een kennisgeving van de melding door het gemeentebestuur op de in de gemeente gebruikelijke wijze. In artikel 5:24 is daarom een vierde lid ingevoegd dat daarin voorziet.

Artikel 6:1 Strafbepaling

Op grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen. Deze straf mag niet zwaarder zijn dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) zijn de maxima van de zes boetecategorieën opgenomen. Het maximum van een boete van de eerste categorie bedraagt € 380 en van de tweede categorie € 3800. Het is overigens uiteindelijk de strafrechter die de soort en de maat van de straf in een concreet geval bepaalt, tot de grens van de door de gemeenteraad gekozen boetecategorie. Hierbij dient de rechter op grond van artikel 24 WvSr rekening te houden met de draagkracht van de verdachte. Het algemeen geldende minimum van de geldboete bedraagt € 3 (artikel 23, tweede lid, WvSr).

De Gemeentewet heeft aan de gemeenteraad de keuze gelaten op overtreding van verordeningen geldboete te stellen van de eerste óf de tweede categorie. De gemeenteraad heeft daarbij de ruimte om binnen de verordening onderscheid te maken naar bepalingen waar bij overtreding een straf van de eerste dan wel van de tweede categorie op staat. Uiteraard kan in de APV ook worden gekozen voor een enkele strafmaat. De gemeente verliest dan echter de mogelijkheid om scheiding aan te brengen tussen lichte en zwaardere overtredingen. Het is niet mogelijk om van de indeling in boetecategorieën af te wijken, bijvoorbeeld door een maximumboete van euro 1000,00 te stellen.

 

Strafbaarheid rechtspersonen

Op grond van artikel 91 jo. artikel 51 WvSr. vallen ook rechtspersonen onder de werking van gemeentelijke strafbepalingen. Bij veroordeling van een rechtspersoon kan de rechter een geldboete opleggen tot ten hoogste het bedrag van de naasthogere categorie “indien de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat” (artikel 23, zevende en achtste lid WvSr). Dat betekent dat voor overtredingen van de APV door een rechtspersoon de rechter de mogelijkheid heeft een boete van de derde categorie op te leggen € 7 600).

 

Uitgangspunten bij een keuze tussen de tweede en de eerste geldboetecategorie

Het is niet goed mogelijk om algemene criteria te geven voor de vraag of een overtreding van een gemeentelijke verordening bedreigd moet worden met een boete van de eerste (lichte overtredingen) dan wel de tweede categorie. De opvatting van de gemeenteraad over de ernst van bepaalde overtredingen is hiervoor maatgevend. Wel kunnen enkele algemene uitgangspunten worden genoemd:

  • a.

    De hoogte van een op te leggen boete zal in overeenstemming moeten zijn met de aard van de overtreding. Gezien de aard van de bepalingen van de APV kan als algemene lijn worden gehanteerd dat op overtredingen een straf van de tweede categorie wordt gesteld. Op de overtredingen die de gemeenteraad minder ernstig acht, kan een boete van de eerste categorie worden gesteld. Overigens dient er bij de vaststelling van de strafhoogte rekening te worden gehouden met het feit dat ook de lichtere delicten soms onder zodanige omstandigheden kunnen worden gepleegd, dat zij een zwaardere bestraffing verdienen. Het komt nog wel eens voor dat de rechter er behoefte aan heeft, voor bijvoorbeeld bepaalde baldadigheidsdelicten - waarop in het algemeen een zware straf niet past - met het oog op de algemene preventie, een zwaardere straf op te leggen. Desondanks blijft het gewenst om na te gaan welke overtredingen in de eigen gemeentelijke verordeningen in aanmerking komen voor onderbrenging in de eerste categorie.

  • b.

    Op milieuovertredingen, met name overtredingen die ook door rechtspersonen kunnen worden gepleegd, wordt veelal een boete van tweede categorie gesteld.

  • c.

    Indien aanvullend wordt opgetreden ten opzichte van provinciale verordeningen, kan als uitgangspunt worden gehanteerd dat de gemeenteraad kiest voor een geldboete van de eerste categorie indien de provinciale regelgever daar ook voor heeft gekozen. Een voorbeeld. In een provinciale landschapsverordening is het verboden om zonder vergunning buiten de bebouwde kom op of aan onroerend goed commerciële reclames aan te brengen of te hebben. In een APV is, uit hoofde van hetzelfde motief, eenzelfde verbod opgenomen voor het gebied binnen de bebouwde kom. Zou nu overtreding van het provinciale voorschrift worden bedreigd met een geldboete volgens de eerste categorie, terwijl op overtreding van het gemeentelijk voorschrift een geldboete is gesteld volgens de tweede categorie, dan zouden voor identieke gedragingen verschillende maximumstraffen gelden (€ 380 buiten de bebouwde kom; € 3800 binnen de bebouwde kom). Overigens staat het de gemeenteraad vrij om in dit soort gevallen toch te kiezen voor de tweede categorie.

  • d.

    Indien de gemeenteraad aanvullend optreedt ten opzichte van een rijksregeling, kan net als bij de provincie als uitgangspunt worden genomen dat het Rijk wordt gevolgd bij de keuze van de boetecategorie. Zo zijn in elke APV wel bepalingen opgenomen die een aanvulling zijn op overtredingen waar Boek III WvSr een boete van eerste categorie op stelt. Het betreft veelal artikelen die beogen overlast en baldadigheid tegen te gaan. De volgende model-APV-bepalingen kunnen worden aangemerkt als een dergelijke aanvulling.

 

  • 1.

    De artikelen 2;47 tot en met 2:50, voorschriften die baldadigheid en overlast beogen tegen te gaan. Dit zijn aanvullingen op de artikelen 424 WvSr (baldadigheid op of aan de weg) en 426 bis WvSr (belemmering van een ander in zijn vrijheid van beweging op de weg, zich opdringen aan een ander, hinderlijk volgen).

  • 2.

    Artikel 4.1.7 (nu 4:6) is een aanvulling op artikel 431 WvSr (rumoer of burengerucht waardoor de nachtrust kan worden verstoord).

Zo is ook in verschillende APV’s (zie artikel 5:32) als aanvulling op artikel 10, eerste lid,Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) een regeling opgenomen voor het houden van wedstrijden met motorrijtuigen op andere plaatsen dan de weg en voor wedstrijden anders dan met voertuigen op of aan de weg. Ingevolge artikel 10 WVW 1994, eerste lid, is het behoudens ontheffing op grond van artikel 148 WVW 1994 - verboden om op de weg een wedstrijd te houden. Overtreding van dit verbod wordt bedreigd met een geldboete van de eerste categorie.

 

Medebewindvoorschriften

In bijzondere wetten wordt aan gemeenten vaak de bevoegdheid gegeven of de verplichting opgelegd om nadere voorschriften vast te stellen. Ook de strafbaarstelling van de overtreding van deze gemeentelijke voorschriften is veelal in deze wetten opgenomen. De opsomming in het eerste en tweede lid van dit artikel bevatten dan ook geen in deze verordening opgenomen voorschriften, op overtreding waarvan straf is bedreigd in de bijzondere wet. Dat betreft

  • -

    artikel 2:6; overtreding van deze voorschriften is strafbaar gesteld in artikel 437 en 437ter van het WvSr (boete van de tweede respectievelijk derde categorie) en

  • -

    de voorschriften uit afdeling 8a van de model-APV. Zie daarvoor het algemene gedeelte van de toelichting bij die afdeling.

Hechtenis?

Het zal zelden voorkomen dat voor overtreding van een APV-bepaling hechtenis wordt opgelegd, zeker nu ernaar gestreefd wordt de korte vrijheidsstraf nog meer terug te dringen “ten gunste” van de geldboete. Toch is in het eerste lid van dit artikel de mogelijkheid van hechtenis opgenomen omdat niet bij voorbaat kan worden uitgesloten dat in bepaalde (uitzondering)gevallen (bijvoorbeeld in het geval van recidive) de rechter behoefte heeft aan de mogelijkheid tot oplegging van een vrijheidsstraf.

Op overtreding van de in het tweede lid van dit artikel genoemde - in de eerste geldboetecategorie ingedeelde - bepalingen, is echter geen hechtenis gesteld, omdat het hier lichte overtredingen betreft.

Strafbaarstelling niet-naleving nadere regels en vergunningsvoorschriften

Niet alleen de overtreding van in de verordening opgenomen bepalingen wordt in dit artikel met straf bedreigd. In een aantal bepalingen wordt aan het college de bevoegdheid gedelegeerd nadere regels te stellen. Ook de overtreding hiervan levert een strafbaar feit op. Dit geldt ook voor de overtreding van krachtens artikel 1:4 van de model-APV gegeven beperkingen en voorschriften bij een vergunning of een ontheffing. Formeel levert dit laatste een overtreding van artikel 1:4, tweede lid, op. Hierin is de verplichting opgenomen dat degene aan wie krachtens de APV een vergunning of ontheffing is verleend, verplicht is de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Wabo

Overtredingen van bepalingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (zoals handelingen zonder of in strijd met een omgevingsvergunning) zijn in de Wet economische delicten (Wed) aangeduid als economische delicten. Dat heeft gevolgen voor de strafmaat, die onder de Wed anders is dan onder de APV. Om dat onderscheid duidelijk te maken is het derde lid toegevoegd.

Jurisprudentie

Aanvullingen op de artikelen 424 (baldadigheid op of aan de weg) en art. 426 WvSr (belemmering van een ander in zijn vrijheid van beweging op de weg, zich opdringen aan een ander, hinderlijk volgen) door gemeentelijke voorschriften (artikel 2.4.7 tot en met 2.4.10) zijn toelaatbaar (HR 26 februari 1957, NJ 1957, 253 (APV Eindhoven).

Het staat de gemeentelijke wetgever vrij aanvullende regelen te geven tot het tegengaan van hinderlijke geluiden. Artikel 4.1.7 APV is een toegestane aanvulling op artikel 431 WvSr (rumoer of burengerucht waardoor de nachtrust kan worden verstoord) (HR 26 oktober 1954, NJ 1954, 779 (APV Amsterdam).

Artikel 6:1 regelt dat het niet-naleven van de genoemde voorschriften of beperkingen die aan een vergunning of een ontheffing zijn verbonden een strafbaar feit oplevert. Het artikel is opnieuw vastgesteld, waarbij de opsomming in lijn is gebracht met het nieuwe hoofdstuk 3.

Naar boven