Vierde wijziging Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015 en wijziging Beleidsregel voucherregeling HHT Rotterdam

De directeur Welzijn, Zorg en Jeugdhulp,

 

gelezen het voorstel van het hoofd van de afdeling Ontwikkeling & Beleid van 5 augustus 2016;

 

gelet op artikel 1:3, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015, de Regeling maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015, het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Rotterdam 2016 en het Besluit ondermandaat, ondervolmacht en ondermachtiging van de Algemeen Directeur 2016;

besluit vast te stellen:

 

Vierde wijziging Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015 en wijziging Beleidsregel voucherregeling HHT Rotterdam

Artikel I

De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015 worden gewijzigd als volgt:

A

In hoofdstuk 1 wordt bij punt 8 (gebruikelijke hulp) na de tweede bullet onder ‘Uitzonderingen’ een alinea ingevoegd die luidt:

Indien de huisgenoot van cliënt vanwege werk fysiek niet aanwezig is, wordt hiermee uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen gaat. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en/of inherent zijn aan diens werk, zoals bijvoorbeeld offshore werk, internationaal vrachtverkeer of werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke hulp worden geleverd.

B

In hoofdstuk 1 wordt, onder vernummering van de punten 9 tot en met 16 in 10 tot en met 17, een nieuw onderdeel ingevoegd dat luidt:

9. Leefeenheid

Onder een leefeenheid wordt verstaan:

alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam huishouden te voeren. Als er sprake is van kamerverhuur, wordt de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden gerekend. De kamerhuurder heeft dan ook geen taken ten aanzien van de persoon met een beperking die in dezelfde woning woont.

C

In hoofdstuk 1 komt onderdeel 10 (nieuw) te luiden als volgt:

10. Maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening wordt in de wet als volgt gedefinieerd:

 

Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

  • ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

  • ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

  • ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

Een maatwerkvoorziening is pas aan de orde als na onderzoek blijkt dat de persoon als gevolg van zijn beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met (niet-afdwingbare) mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.

 

Een maatwerkvoorziening is derhalve het sluitstuk in de ondersteuning van de cliënt en wordt pas ingezet als alle andere mogelijkheden geen of onvoldoende bijdrage leveren aan het verminderen van de belemmeringen die de cliënt heeft in zijn zelfredzaamheid en participatie.

De Centrale Raad van Beroep geeft in meerdere uitspraken aan dat de verplichting om een maatwerkvoorziening te verstrekken niet zover gaat dat de aanvrager in exact dezelfde of wellicht zelfs betere positie wordt gebracht dan waarin hij verkeerde voor hij ondersteuning nodig had. De gevraagde voorziening dient in een redelijke verhouding te staan tot wat de situatie van de aanvrager was voordat hij ondersteuning nodig had.

Een maatwerkvoorziening kan ook gebruikt worden om de eigen kracht van de cliënt te versterken, als dit binnen de mogelijkheden van de cliënt ligt. Dat kan bijvoorbeeld door de cliënt zelf te instrueren hoe deze zijn eigen mogelijkheden kan versterken (bijvoorbeeld door het geven van praktische tips voor het doen van het huishouden of het gebruik van beschikbare faciliteiten en hulpmiddelen). Maar het kan ook betekenen dat huisgenoten of het netwerk van de cliënt worden geleerd bij te dragen aan de zelfredzaamheid van de cliënt.

 

Op de maatwerkvoorzieningen wordt in de hoofdstukken 2 en 3 verder ingegaan.

D

Hoofdstuk 2, paragraaf 3 (Resultaatgebied ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden) komt te luiden als volgt:

Paragraaf 3 Resultaatgebied ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden

1. Wanneer dit resultaatgebied aan de orde kan zijn

Ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden (hierna: hulp bij het huishouden) is aan de orde als er beperkingen zijn bij het voeren van een huishouden. Dat kan zich uiten door (dreigende) vervuiling van de woning of van kleding doordat de cliënt het huishouden niet meer (voldoende) zelf kan doen, maar ook doordat de cliënt niet in staat is voor zichzelf maaltijden te bereiden of boodschappen te doen. In noodsituaties (bijvoorbeeld plotselinge uitval van de moeder door ziekenhuisopname) kan binnen dit resultaatgebied ondersteuning worden geboden voor de verzorging van minderjarige kinderen.

 

Hulp bij huishouden op onderstaande resultaten wordt alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn die problemen die cliënt hierbij ondervindt kunnen voorkomen of oplossen. In de dagelijkse praktijk betekent dit dat, waar dat mogelijk is, cliënt, de leefeenheid of het netwerk de huishoudelijke werkzaamheden (blijven) uitvoeren. Aanvullend hierop wordt ondersteuning bij het huishouden geboden. Van een cliënt wordt medewerking gevraagd om deze ondersteuning zo efficiënt mogelijk te kunnen organiseren. Dit betekent dat van de betrokkene mag worden verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt bijvoorbeeld aan de wijze waarop de woning is ingericht. Uiteraard mag de cliënt de woning gezellig maken door het plaatsen van snuisterijen of beeldjes. Als de woning hier vol mee staat, belemmert dit de voortgang van de werkzaamheden. Dit kan betekenen dat de cliënt gevraagd wordt voor de komst van de hulp de spulletjes alvast van het dressoir of de tafel te halen en later weer terug te plaatsen. Of dat er wat spullen worden opgeruimd. Cliënt kan ervoor kiezen dit niet te doen, maar dat kan effect hebben op de wijze waarop bijvoorbeeld wordt gestoft.

2. Inhoud resultaatgebied

Het gaat bij het resultaatgebied ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden om de volgende resultaten:

  • a.

    het huis is schoon en leefbaar;

  • b.

    de cliënt beschikt over schone en draagbare kleding;

  • c.

    de cliënt beschikt over primaire levensbehoeften en maaltijden;

  • d.

    er wordt thuis gezorgd voor de minderjarige kinderen die tot het huishouden behoren;

  • e.

    er is sprake van regie over het doen van het huishouden.

Dit resultaatgebied wordt niet geïndiceerd in combinatie met het resultaatgebied ‘huisvesting’, omdat deze resultaten dan binnen het resultaatgebied ‘huisvesting’ of sociaal en persoonlijk functioneren zijn verwerkt.

 

Bij het onderzoek naar de situatie van de cliënt wordt gekeken op welke van de hierboven genoemde resultaten de cliënt ondersteuning nodig heeft.

 

De resultaten worden verderop in deze paragraaf nader uitgewerkt.

3. Gebruikelijke hulp

Zie ook de algemene kaders en begrippen in hoofdstuk 1.

 

De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden. Dat betekent dat huishoudelijke taken in eerste instantie zoveel mogelijk binnen de leefeenheid moeten worden overgenomen bij uitval van één van de leden van de leefeenheid.

Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres, en gemeenschappelijke ruimten delen, wordt verondersteld dat het aandeel in het schoonmaken van die gemeenschappelijke ruimtes bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere bewoners. Ondersteuning binnen dit resultaatgebied voor het schoonhouden van het huis kan dan alleen betrekking hebben op de eigen woonruimte (kamers) van de cliënt.

Met name in een situatie van begeleid wonen, waar meerdere personen met een beperking wonen, kan het overnemen van taken met betrekking tot de gemeenschappelijke ruimte door een andere bewoner tot problemen leiden. In zulke situaties kan hiervoor ook ondersteuning worden geboden.

 

Alle ondersteuning in het kader van dit resultaatgebied door partners onderling, door volwassen kinderen en/of andere huisgenoten is gebruikelijke hulp.

Als uitgangspunt bij volwassen kinderen (vanaf 18 jaar) geldt dat verwacht mag worden dat zij een volwaardige bijdrage leveren aan het huishouden.

Dit geldt echter niet voor het verzorgen en begeleiden van jongere gezinsleden: deze zorg wordt voor hen niet opgevat als gebruikelijk zorg, tenzij het volwassen kind aangeeft de taak van verzorging van een jonger gezinslid te willen verrichten en duidelijk is dat dit ook verantwoord is en de ouders hiermee instemmen.

 

Voor onderdelen van dit resultaatgebied kan er ook sprake zijn van gebruikelijke hulp door minderjarige kinderen, afhankelijk van leeftijd en vaardigheden.

Van kinderen onder de 18 jaar kan echter geen volwaardige bijdrage aan het huishouden worden verwacht. Afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind wordt bekeken of er eventueel een bijdrage kan worden geleverd, of dat er juist extra ondersteuning nodig is. Globaal kan worden uitgegaan van het volgende:

  • kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding;

  • kinderen tussen 5–12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een lichte boodschap doen (zoals een brood halen), eigen speelgoed opruimen, kleding in de wasmand gooien;

  • kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken, hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. daar de rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen.

Voorkomen moet worden dat kinderen overbelast worden, doordat zij te veel verantwoordelijkheid op zich nemen. In die zin zal een kind in een gezin met een ouder met belemmeringen in het voeren van het huishouden niet meer belast mogen worden dan een kind met gezonde ouders en mag het bijvoorbeeld niet ten koste gaan van de prestaties op school en het als ieder ander kind kunnen spelen, vrienden ontmoeten, sporten, lid zijn van een club etc.

4. Algemeen gebruikelijke voorzieningen

De cliënt wordt geacht te beschikken over de schoonmaakartikelen die nodig zijn voor het schoonmaken van het huis.

Ook wordt bepaalde apparatuur als algemeen gebruikelijk opgevat die het voeren van het huishouden voor de cliënt kan verlichten. Voorbeelden hiervan zijn een wasmachine, een droger, een afwasmachine. Voorwaarde is wel dat een dergelijk apparaat te plaatsen is in de woning van de cliënt. Daarnaast zijn er (technische) hulpmiddelen die als algemeen gebruikelijk beschouwd worden zoals het plaatsen van een verhoging voor de hiervoor genoemde apparatuur, aangepast bestek of andere (hulp)middelen die het mogelijk maken dat cliënt zelf het huishouden (deels) blijft doen.

Als algemeen gebruikelijk worden ook beschikbare services aangemerkt die voor cliënt een adequate oplossing bieden, zoals (niet limitatief):

  • een maaltijdservice;

  • kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school);

  • voor- en naschoolse opvang;

  • oppascentrale;

  • hondenuitlaatservice;

  • boodschappendienst;

  • wasserette.

Op individueel niveau moet worden gekeken of de voorliggende (algemeen gebruikelijke) voorziening daadwerkelijk beschikbaar en (financieel) passend is.

 

Als een cliënt in de periode voorafgaande aan de melding en aanvraag gebruik maakte van een particuliere huishoudelijke hulp voor de activiteiten waarmee cliënt bij het voeren van een huishouden problemen ondervindt, dan wordt voor deze werkzaamheden de particuliere hulp als algemeen gebruikelijk beschouwd. In individuele gevallen kan hiervan afgeweken worden, bijvoorbeeld als de aanvraag is gedaan omdat de particuliere hulp financieel niet meer haalbaar is. Als de ondersteuning die de particuliere hulp biedt niet meer toereikend is, kan aanvullend een maatwerkvoorziening worden verstrekt.

5. Algemene voorziening

De zogenaamde HHT-voucher (Huishoudelijke Hulp Toelage of dienstenvoucher) kan conform de beleidsregels HHT als algemene voorziening worden aangemerkt. De voucher kan ook worden ingezet voor huishoudelijke werkzaamheden die niet onder de reikwijdte van de maatwerkvoorziening vallen. Wat niet onder de reikwijdte valt, wordt hierna beschreven in paragraaf 7.

6. Frequentie uitvoering ondersteuning

Het aangeven van een vaste, objectieve frequentie voor de uit te voeren werkzaamheden is niet mogelijk.

Enerzijds is er geen vaste objectieve norm voor de frequentie waarmee bijvoorbeeld een huis schoongemaakt moet worden, hooguit van een indicatieve norm. Anderzijds is de frequentie ook sterk afhankelijk van de individuele omstandigheden van de cliënt. Met andere woorden: ten aanzien van de frequentie van de ondersteuning is maatwerk noodzakelijk.

De frequentie is bijvoorbeeld afhankelijk van:

  • wat een cliënt of zijn netwerk zelf nog kan of geleerd kan worden;

  • wat de aard van de beperkingen van de cliënt is;

  • of er verzwarende omstandigheden zijn bij de persoon (bijvoorbeeld dementie, psychische problemen, bedlegerigheid);

  • in hoeverre er sprake is van algemene voorzieningen of algemeen gebruikelijke voorzieningen waar de cliënt gebruik van kan maken;

  • wat de grootte van het huishouden is;

De frequenties die bij elk resultaatgebied staan beschreven, zijn daarom richtlijnen, maar per cliënt zal bekeken moeten worden of hiervan afgeweken moet of kan worden.

Daarbij kan de zorgaanbieder ook de efficiëntie van de inrichting van de ondersteuning betrekken.

7. Uitwerking resultaatgebied

7.1 Schoon en leefbaar huis

1. Kern van het te bereiken resultaat

Een schoon en leefbaar huis wil zeggen dat een cliënt kan beschikken over een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden. Dat wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat deze vertrekken niet vervuilen en met het oog daarop periodiek schoongemaakt worden om zo een naar algemeen aanvaarde maatstaven verantwoord basisniveau van ‘schoon en hygiënisch’ te realiseren. Hiermee wordt het te behalen eindresultaat in afdoende mate kwalitatief genormeerd geacht. Voor een bij de frequentie van de werkzaamheden in acht te nemen kwantitatieve normering wordt verwezen naar het hierop volgende onderdeel 2.

Het gaat bij dit resultaatgebied overigens alleen om de binnenruimte van de woning. De buitenruimte, waaronder ook het zemen van de ramen aan de buitenzijde of het tuinonderhoud, valt niet onder de reikwijdte van dit resultaatgebied.

Werkzaamheden in huis die niet noodzakelijk zijn om de ruimtes waarin geleefd wordt schoon en hygiënisch te houden, zoals het in de was zetten van vloeren en meubilair, het schoonmaken van vliering of berging of het poetsen van zilver, vallen niet onder de reikwijdte van dit resultaatgebied.

Niet onder de reikwijdte van dit resultaatgebied behoren:

  • werkzaamheden die zeer incidenteel hoeven te gebeuren, zoals het wassen van overgordijnen;

  • de verzorging van huisdieren (niet zijnde hulphonden/dieren);

  • het schoonhouden van ruimtes die hierboven niet zijn genoemd, zoals een vliering of garage.

2. Frequentie van de werkzaamheden

De werkzaamheden kunnen worden onderscheiden in activiteiten die wekelijks/twee-wekelijks of met een lagere frequentie (bijvoorbeeld maandelijks, 1x per kwartaal of jaar) hoeven te worden gedaan.

  • a.

    Activiteiten die wekelijks of twee-wekelijks moeten worden gedaan:

    • het schoonmaken van de keuken (aanrecht, gootsteen, kookplaat, vloer), badkamer en toilet(ten);

    • het stoffen, opruimen, stofzuigen en eventueel dweilen van de gang, eventuele trap naar de slaapetage, woonkamer en als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes;

    • het verschonen van de bedden.

  • b.

    Activiteiten die met een lagere frequentie worden gedaan:

    • het schoonmaken van de keukenkastjes (incl. bovenkant en binnenzijde), oven, afzuigkap en de koelkast/vriezer;

    • het afnemen van lamellen;

    • het afnemen van tegelwanden in badkamer en toilet;

    • het zemen van de ramen aan de binnenzijde.

3. Aspecten die bij dit resultaatgebied en de frequentie van werkzaamheden een rol spelen

Samen met de cliënt wordt bekeken of deze nog in staat is om onderdelen van het schoonmaken zelf uit te voeren, zoals het uitvoeren van lichte werkzaamheden (bijvoorbeeld stoffen, afwassen, met vochtige reinigingsdoekjes schoonmaken van het toilet of met statische stofdoeken reinigen van harde vloerbedekking). Daarbij kan ook een rol spelen of cliënt dat bijvoorbeeld alleen op lichaamshoogte kan doen, of ook laag of hoog.

Tevens wordt gekeken of door een aanpassing van de inrichting/stoffering winst te behalen is, zodat de woning minder vervuilt. Hierbij worden de (financiële) mogelijkheden en individuele situatie van de cliënt meegewogen.

Van de cliënt wordt binnen zijn mogelijkheden gevraagd om werkzaamheden te (blijven) uitvoeren en in ieder geval de woning op te ruimen, zodat het schoonmaken efficiënter gebeurt. Als cliënt regie kan voeren over het huishouden, mag van hem/haar tevens worden verwacht dat werkzaamheden worden geprioriteerd en er keuzes worden gemaakt.

 

Bij de frequentie van werkzaamheden kunnen, naast bovengenoemde zaken, ook bijvoorbeeld een rol spelen:

  • of cliënt COPD of allergieën heeft waardoor een hoger niveau van hygiëne nodig is;

  • de gezinssamenstelling, waaronder de aanwezigheid van jonge kinderen;

  • of cliënt bedlegerig is waardoor het bed eventueel vaker verschoond moet worden, maar andere werkzaamheden eventueel minder frequent kunnen gebeuren.

De aanbieder die de (aanvullende) ondersteuning op dit resultaatgebied levert, kan de uitvoering van de werkzaamheden laten plaatsvinden door een professionele hulp en/of deze op andere wijze organiseren. Voorbeelden van dit laatste zijn onder andere inzet van een glazenwasservice of (tussentijds) gebruik van een robotstofzuiger.

7.2 Schone en draagbare kleding

1. Kern van het te bereiken resultaat

Dit resultaatgebied omvat twee resultaten:

  • a.

    cliënt beschikt over gewassen kleding en beddengoed;

  • b.

    cliënt beschikt over gestreken bovenkleding.

Onder a wordt verstaan:

  • het wassen van de kleding;

  • het drogen of ophangen en afhalen van de was;

  • het opvouwen van de was;

  • het in de kast opbergen van de was.

Ook het machinaal wassen, opvouwen en opbergen van beddengoed en linnengoed valt onder de reikwijdte van deze subdoelstelling.

 

Onderdeel b omvat het strijken van de bovenkleding. Voor het strijken van onderkleding of het bedden- en linnengoed is geen ondersteuning mogelijk.

2. Frequentie van de werkzaamheden

De frequentie van de werkzaamheden is afhankelijk van diverse factoren:

  • de grootte van het huishouden;

  • is er sprake van bedlegerigheid;

  • is er sprake van extra vervuiling als gevolg van de beperkingen van de cliënt, zoals incontinentie.

Leidend is de hoeveelheid was die de cliënt normaal gesproken heeft.

3. Aspecten die bij dit resultaatgebied en frequentie van werkzaamheden een rol spelen

Een professionele ondersteuner kan ervoor kiezen de was bij de cliënt thuis te doen of deze te laten doen bij een wasservice. De kosten van de wasmiddelen en de aanschaf en het gebruik van de apparatuur voor was en strijk komen voor rekening van de cliënt.

Niet altijd hoeft voor alle onderdelen (volledig) ondersteuning geboden te worden. Zo kan het zijn dat cliënt wel in staat is om de was in de machine te doen, maar niet om de was op te hangen of te strijken. Ook is het soms mogelijk dat cliënt door de werkzaamheden anders te organiseren deze (gedeeltelijk) zelf kan blijven doen. Bijvoorbeeld door de wasmachine of droger op een verhoging te plaatsen of de was zittend op te vouwen of te strijken.

 

Van de cliënt wordt verwacht dat deze bij aanschaf van kleding zoveel mogelijk erop let dat het strijken hiervan niet noodzakelijk is. Ook wordt verwacht dat cliënt vermijdt dat kleding via speciale wasprogramma’s of handwas moet worden gewassen. Ook wordt verwacht dat hij voldoende kleding en ondergoed heeft, zodat er bijvoorbeeld één keer per twee weken in plaats van één keer per week een volle trommel gewassen kan worden.

7.3 De cliënt beschikt over primaire levensbehoeften en maaltijden

1. Kern het te bereiken resultaat

Het gaat hierbij om twee resultaten:

  • a.

    het beschikken over de noodzakelijke producten voor levensonderhoud, het schoonhouden van de woning en zijn persoonlijke verzorging;

  • b.

    het verzorgen van maaltijden.

Het verzorgen van maaltijden kan gericht zijn op:

  • het verzorgen van een warme maaltijd;

  • het opwarmen van een maaltijd;

  • het verzorgen van een broodmaaltijd.

2. Frequentie

Uitgangspunt is het wekelijks in huis halen van de boodschappen.

 

Bij het verzorgen van de maaltijd wordt uitgegaan van 2 broodmaaltijden en 1 warme maaltijd per dag, waarbij 1 of 2 keer per week ook in plaats van een warme maaltijd een broodmaaltijd aan de orde kan zijn.

Er wordt alleen ondersteuning geboden voor het aantal dagen waarop (aanvullend) ondersteuning nodig is bij het verzorgen of opwarmen van de maaltijd. Het maximum is zeven dagen per week.

3. Aspecten die bij dit resultaatgebied en frequentie van werkzaamheden een rol spelen

Als cliënt in staat wordt geacht om gebruik te maken van een boodschappenservice die de boodschappen thuis bezorgt, is een indicatie voor dit doel niet aan de orde.

Het opbergen van de boodschappen behoort ook binnen dit resultaatgebied.

Voor de maaltijden is van belang of cliënt in staat is gebruik te maken van een maaltijdservice of ‘open tafels’ in de wijk. Als dit het geval is, dan wordt hiermee rekening gehouden bij de indicatie. Een dergelijke maaltijdservice geldt niet als voorliggende voorziening als er sprake is van minderjarige kinderen in het gezin.

 

Als een cliënt ondersteuning krijgt bij de verzorging van de warme maaltijd dan hoeft er niet iedere dag gekookt te worden. Koken voor 2 dagen is mogelijk. Ook kan een broodmaaltijd alvast klaargemaakt en klaargezet worden gelijktijdig met het bereiden van een andere maaltijd of het uitvoeren van andere ondersteuning.

7.4 Zorg voor minderjarige kinderen

1. Kern van het resultaat

Het bij onverwachte noodsituaties in het gezin tijdelijk ondersteunen bij de zorg van kinderen tot 9 jaar. Het gaat om het ondersteunen van de kinderen bij het naar bed brengen/uit bed halen, wassen, douchen, aankleden en eten. Ook het brengen/halen van het kind naar/van school of opvang kan onder dit resultaat gevallen. Bij baby’s omvat het ook het verschonen van luiers en het voeden.

 

Het bieden van opvang aan of oppas voor de kinderen valt niet onder dit resultaat.

2. Frequentie

De zorg voor kinderen dient dagelijks plaats te vinden. De feitelijke frequentie is afhankelijk van de beschikbaarheid van netwerk, voorliggende voorzieningen etc.

De indicatie wordt in principe afgegeven voor een maximale duur van drie maanden zodat ouder(s) de mogelijkheid krijgen een (structurele) oplossing te vinden.

3. Aspecten die bij dit resultaatgebied en de frequentie van werkzaamheden een rol spelen

Ouders hebben een zorgplicht ten aanzien van hun kinderen, ook als één van de ouders uitvalt of door een beperking niet is staat is voor de kinderen te zorgen. In dat geval mag worden verwacht dat de andere ouder deze zorg of zijn aandeel in de zorg overneemt.

Zo nodig kan de cliënt gebruik maken van zorgverlof, kinderopvang, buitenschoolse opvang, hulp van familieleden of netwerk en dergelijke. (Aanvullende) ondersteuning is alleen bij uitzondering en tijdelijk mogelijk als ouders door een acuut ontstaan probleem een oplossing nodig hebben. Door tijdelijk ondersteuning te bieden krijgen ouders de mogelijkheid in een (structurele) oplossing te voorzien. Van ouders mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden.

7.5 Het voeren van regie over het doen van het huishouden

1. Kern van het resultaat

Ondersteuning voor het voeren van regie over het doen van het huishouden kan gericht zijn op twee doelstellingen:

  • a.

    de cliënt pakt de huishoudelijke werkzaamheden zoveel mogelijk weer zelf op. Hij is in staat deze (zoveel mogelijk) zelf uit te voeren en te regisseren;

  • b.

    een ander lid/andere leden van de leefeenheid is/zijn in staat om het huishouden over te nemen.

Ad a

In de situatie dat de cliënt leerbaar is om huishoudelijke taken (weer) zelf op te pakken, kan de cliënt worden ondersteund bij de organisatie van het huishoudelijk werk. Cliënt wordt geleerd:

  • hoe en wanneer je huishoudelijke activiteiten uitvoert;

  • om de huishoudelijke activiteiten te plannen;

  • de middelen te beheren in relatie tot de huishoudelijke activiteiten.

Wanneer een cliënt de huishoudelijke taken wel zelf kan uitvoeren maar iemand anders moet er op toezien/stimuleren dat de werkzaamheden ook daadwerkelijk gebeuren, dan kan ook hiervoor ondersteuning worden geboden.

Dit geldt ook wanneer de cliënt deze huishoudelijke taken soms wel en soms niet, of alleen onder toezicht zelf kan uitvoeren.

Ad b

Hierbij is sprake van het tijdelijk instrueren van de leefeenheid in het kader van gebruikelijke zorg: geven van advies, instructie, voorlichting gericht op het huishouden waarbij de onder a genoemde aspecten aan de orde kunnen komen.

2. Frequentie

De frequentie is afhankelijk van de vorm van ondersteuning die geboden moet worden. Als er bijvoorbeeld toezicht moet worden gehouden op het feitelijk uitvoeren van de huishoudelijke werkzaamheden, dan is de ondersteuning gekoppeld aan de noodzakelijke frequentie van de huishoudelijke werkzaamheden zelf. Zoveel mogelijk zal een combinatie plaatsvinden met ondersteuning op andere resultaten binnen het resultaatgebied.

3. Aspecten die bij dit resultaatgebied en de frequentie van werkzaamheden een rol spelen

De periode van ondersteuning voor het voeren van regie wordt zo kort mogelijk gehouden.

4. Afbakening met resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren

De regiefunctie ten aanzien van het voeren van het huishouden kan zowel in het kader van het resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren als in het kader van huishoudelijke verzorging worden geïndiceerd, maar kan bij een cliënt slechts vanuit één van beide resultaatgebieden aan de orde zijn.

In hoofdstuk 2, paragraaf 4 (Resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren), wordt schematisch uitgewerkt wanneer welk resultaatgebied aan de orde is.

8. Treden maatwerkvoorziening binnen dit resultaatgebied

8.1 Indeling in treden

Bij dit resultaatgebied is sprake van 7 treden. Inschaling vindt plaats op basis van:

  • de samenstelling van het huishouden;

  • de werkzaamheden waar ondersteuning voor nodig is;

  • het type hulp dat ingezet moet worden (eenvoudig – complex, waarbij complexe ondersteuning leidt tot een hogere trede);

  • of er mogelijkheden zijn om tot andere oplossingsmogelijkheden te komen (versterking zelfredzaamheid). Indien dat het geval is, leidt dit tot een lagere trede.

In zeer bijzondere situaties, waarin sprake is van een noodzaak tot ondersteuning die de reguliere tredes overschrijdt, kan een vrije trede worden geïndiceerd.

8.2 Samenstelling van het huishouden

Er wordt vanuit gegaan dat voor een 1-persoons huishouden minder ondersteuning nodig is dan voor een meerpersoons huishouden, al dan niet met kinderen.

Van een 1-persoons huishouden is sprake als er naast de cliënt geen personen van 12 jaar of ouder tot de leefeenheid behoren.

Van een meerpersoons huishouden is sprake als er naast de cliënt wel één of meerdere personen van 12 jaar of ouder tot de leefeenheid behoren.

Ook de aanwezigheid van kinderen onder de 12 jaar is relevant.

8.3 Werkzaamheden waar ondersteuning voor nodig is

Deze werkzaamheden zijn benoemd in onderdeel 6. Naarmate er op meer onderdelen ondersteuning nodig is, zal een hogere trede aan de orde zijn.

8.4 Eenvoudige of complexe ondersteuning

Uitgangspunt is de inzet van eenvoudige ondersteuning. Bij een deel van de cliënten is vanwege hun situatie dan wel in de aard van hun persoonlijkheid gelegen factoren complexe ondersteuning nodig. De complexe ondersteuning is dan nodig omdat er een zwaarder gekwalificeerde hulp ingezet moet worden of omdat de werkzaamheden door deze factoren intensiever zijn. Cliënten die complexe ondersteuning nodig hebben worden op een hogere trede ingeschaald dan cliënten in een vergelijkbare situatie die eenvoudige hulp behoeven.

8.5 Versterking zelfredzaamheid

Het uiteindelijke doel is dat cliënt zoveel mogelijk weer zelf, al dan niet met behulp van zijn netwerk en algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen, kan doen.

 

Als er sprake is van een situatie waarin cliënt op deze manier zelfredzamer is te maken, waardoor professionele inzet beperkter ingezet kan worden, wordt hiermee rekening gehouden bij de indicering.

De hulp kan hiervoor de cliënt instrueren over bijvoorbeeld het omgaan met hulpmiddelen, hoe (licht) huishoudelijk werk op een minder belastende manier kan worden gedaan, waarvoor en hoe hij gebruik kan maken van zijn netwerk, algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen, vrijwilligers in de wijk of algemene voorzieningen.

 

In hoeverre versterking van de zelfredzaamheid aan de orde is, wordt onder meer bepaald door de aard van de beperkingen, of cliënt nog leerbaar is en of cliënt in staat is meerdere mensen over de vloer te hebben die hem ondersteuning bieden.

 

Als versterking van de zelfredzaamheid niet aan de orde is, wordt in ieder geval ingezet op het zo lang mogelijk behouden van de eigen mogelijkheden om taken zelf te blijven doen.

8.6 Voorbeelden van combinaties en bijbehorende treden

Op basis van de leefsituatie en de benodigde ondersteuning wordt de cliënt ingedeeld in een bepaalde trede. Op basis van deze trede ontvangt de zorgaanbieder een budget, waarmee deze geacht wordt de te bereiken resultaten te behalen.

 

Hieronder staan veel voorkomende voorbeelden van ondersteuningssituaties waarbij ‘schoon en leefbaar huis’ in ieder geval aan de orde is. Als is toegevoegd ‘zelfredzaamheid’, dan is er sprake van de mogelijkheid van versterking zelfredzaamheid. Als dit niet is toegevoegd, is er geen sprake van de mogelijkheid van versterking zelfredzaamheid. Als er sprake is van complexe ondersteuning, wordt dit vermeld. Anders is sprake van eenvoudige ondersteuning.

Trede 1:

1-persoons huishouden. Zelfredzaamheid.

Trede 2:

  • 1-persoons huishouden. Ondersteuning voor òf wassen òf strijken. Zelfredzaamheid.

  • 1-persoons huishouden. Complexe ondersteuning. Zelfredzaamheid.

Trede 3:

  • 1-persoons huishouden.

  • 1-persoons huishouden. Complexe ondersteuning. Ondersteuning voor òf wassen òf strijken. Zelfredzaamheid.

Trede 4:

  • 1-persoons huishouden. Complexe ondersteuning.

  • 1-persoons huishouden. Wassen en strijken en extra bewassing. Zelfredzaamheid.

  • Meerpersoonshuishouden. Complexe ondersteuning. Zelfredzaamheid.

  • 1-persoons huishouden. Complexe ondersteuning. Wassen en extra bewassing. Zelfredzaamheid.

Trede 5:

  • 1-persoons huishouden. Wassen of strijken en toeslag voor extra bewassing.

  • 1-persoons huishouden. Wassen en strijken.

  • Meerpersoonshuishouden met ondersteuning voor schoon huis.

  • Meerpersoonshuishouden met wassen en strijken. Zelfredzaamheid.

  • 1-persoons huishouden. Complexe ondersteuning. Wassen of strijken.

  • Meerpersoonshuishouden. Complexe ondersteuning. Versterking zelfredzaamheid.

Trede 6:

  • 1-persoons huishouden. Wassen, strijken en extra bewassing.

  • 1-persoons huishouden. Complexe ondersteuning. Kinderen onder 12 jaar.

  • Meerpersoonshuishouden. Wassen of strijken.

  • Meerpersoonshuishouden. Kinderen onder 12 jaar.

Trede 7:

  • Meerpersoonshuishouden. Wassen of strijken en extra bewassing.

  • Meerpersoonshuishouden. Wassen en strijken.

  • 1-persoons huishouden. Kinderen onder 12 jaar. Wassen of strijken.

Vrije trede:

Deze trede wordt ingezet indien de situatie van cliënt dermate speciaal is, dat extra intensieve ondersteuning noodzakelijk is en de voorgaande treden niet volstaan.

De trede wordt ook gebruikt als er sprake is van zorg voor kinderen onder de 9 jaar.

Artikel II

De Beleidsregel voucherregeling HHT Rotterdam wordt gewijzigd als volgt:

 

Artikel 2, derde lid, komt als volgt te luiden:

Een cliënt is een bijdrage van € 5,– per voucher verschuldigd.

Artikel III Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na bekendmaking in het Gemeenteblad waarin het wordt gepubliceerd en werkt voor artikel II terug tot en met 1 januari 2016.

 

Aldus vastgesteld op 5 augustus 2016,

Namens het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,

O. de Zwart

Directeur Welzijn, Zorg en Jeugdhulp

p.o.: A.C. Coenen

Directeur Maatschappelijke Ondersteuning in de Wijk

Plv. directeur Welzijn, Zorg en Jeugdhulp

Dit gemeenteblad 2016, nummer 138, is uitgegeven op 9 augustus 2016 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)

Naar boven