Wijzigen van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (2016, nr. 173/679)

 

Nummer 173/679

Publicatiedatum 6 juli 2016

Agendapunt 35

Datum besluit B&W 26 april 2016

Onderwerp

Wijzigen van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008

De gemeenteraad van Amsterdam

Gezien de voordracht van burgemeester en wethouders van 26 april 2016 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 679),

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet,

Besluit:

I.Vast te stellen de volgende Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, vastgesteld bij raadsbesluit van 20 augustus 2008 (Gemeenteblad 2008, afd. 3A, nr. 155/390), laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 10 februari 2016 (Gemeenteblad 2016, afd. 3A, nr 37/73).

Artikel 1

In artikel 1.1 (begripsomschrijvingen) wordt na onderdeel 2, onder vernummering van onderdeel 3 tot en met 7 tot onderdeel 4 tot en met 8, een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

3.Groepsfiets: een door meerdere personen door trapaandrijving voortbewogen fiets waarop, naast de bestuurder, drie of meer personen tegen betaling kunnen plaatsnemen.

Artikel 2

In artikel 1.11 wordt na het tweede lid, onder vernummering van de leden drie en vier tot leden vier en vijf een nieuw lid ingevoegd, luidende:

3.Voordat het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester een besluit, bedoeld in het tweede lid, neemt, zendt het college of de burgemeester het ontwerpbesluit naar de gemeenteraad en wordt de gemeenteraad gedurende vier weken in de gelegenheid gesteld zijn wensen en bedenkingen kenbaar te maken. Het college of de burgemeester informeert de gemeenteraad over het definitieve besluit en reageert daarbij op de wensen en bedenkingen.

Artikel 3

Na artikel 2.17 (Hinderlijk gebruik van drank of softdrugs) wordt een nieuw artikel 2.17A ingevoegd, luidende:

  • 2.

    17A Groepsfietsen

  • 1.

    Het is de bestuurder van een groepsfiets verboden zich met een groepsfiets te bevinden op door de burgemeester aangewezen gebieden, wegen of weggedeelten.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder bestuurder van een groepsfiets tevens verstaan: de aanbieder of exploitant van een groepsfiets.

Artikel 4

Artikel 6.1 (strafbepaling) wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

Artikel 6.1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1.6 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of met een geldboete van de tweede categorie:

1.8, 1.9, 2.2 eerste lid, 2.2 tweede lid, 2.2 derde lid, 2.3, 2.4, 2.5 eerste lid, 2.7 eerste lid, 2.7 tweede lid, 2.8 tweede lid, 2.9 eerste lid, 2.9 tweede lid, 2.10 vierde lid, 2.10 vijfde lid, 2.10 zesde lid, 2,12 eerste lid, 2,12 tweede lid, 2,12 vierde lid, 2.13 eerste lid, 2.15 vierde lid, 2.16 eerste lid, 2.17 eerste lid, 2.17 tweede lid, 2.17 vijfde lid, 2.17A eerste lid, 2.18 eerste lid, 2.18 tweede lid, 2.19 eerste lid, 2.19 tweede lid, 2.20 eerste lid, 2.21, 2.22 eerste lid, 2.23 eerste lid, 2.25 eerste lid, 2.25 tweede lid, 2.26 derde lid, 2.26 vierde lid, 2.27 eerste lid, 2.27 tweede lid, 2.31 eerste lid, 2.36 tweede lid, 2.39 tweede lid, 2.40 eerste lid, 2.41 zevende lid, 2.44 vierde lid, 2.45 tweede lid, 2.47 eerste lid, 2.48, 2.49 eerste lid, 2.49 tweede lid, 2.50 eerste lid, 2.50 tweede lid, 2.50 derde lid, 2.51 eerste lid, 2.51 vierde lid, 2.52 eerste lid, 2.53 eerste lid, 3.4, 3.5, 3.8 eerste lid, 3.12, 3.13, 3.14 eerste lid, 3.16 tweede lid, 3.18, 3.19 eerste lid, 3.20, 3.21, 3.26, 3.27 eerste lid, 3.27 tweede lid, 3.30 eerste tot en met zevende lid, 3.34 eerste lid, 3.34 tweede lid, 3.38 tweede lid, 3.40 eerste lid, 3.45 derde lid, 3.47, 3.50, 3.51, 3.53 eerste lid, 3.54, 3.59 tweede lid, 3.60 eerste lid, 3.60 tweede lid, 3.60 derde lid, 4.2 eerste lid, 4.3 eerste lid, 4.5 vierde lid, 4.6, 4.7 eerste lid, 4.9 eerste lid, 4.10 tweede lid, 4.11 eerste lid, 4.12 eerste lid, 4.13 eerste lid, 4.14 eerste lid, 4.16 eerste lid, 4.17 eerste lid, 4.17 vierde lid, 4.17 zesde lid, 4.18, 4.19 eerste lid, 4.20 eerste lid, 4.21 eerste lid, 4.21 tweede lid, 4.22 eerste lid, 4.23 eerste lid, 4.24 eerste lid, 4.25 eerste lid, 4.26, 4.27, 5.2 eerste lid, 5.3 eerste lid, 5.3 tweede lid, 5.3 derde lid, 5.4 eerste lid, 5.5 eerste lid, 5.7 eerste lid, 5.7 tweede lid, 5.7 derde lid, 5.8 eerste lid, 5.9 eerste lid, 5.9 tweede lid, 5.9 derde lid, 5.9 vierde lid, 5.10, 5.11, 5.12 eerste lid, 5.12 vijfde lid, 5.13 eerste lid, 5.13 tweede lid, 5.14, 5.15 eerste lid, 5.16 eerste lid, 5.17.

Artikel 5

In artikel 2.27, tweede lid, wordt het zinsdeel “in de nabijheid van een winkel” geschrapt.

II.Kennis te nemen van de volgende wijziging in de toelichting op de artikelen 1.11 en 2.17A.

De toelichting op artikel 1.11 komt als volgt te luiden:

Artikel 1.11 Experimenteerbepaling

Artikel 1.11 biedt het college en de burgemeester de mogelijkheid om te experimenteren met het tijdelijk afwijken van bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Het doel van een dergelijk experiment is om gegevens te verzamelen op basis waarvan kan worden bepaald of het afwijken van een bepaling in de APV aan het gewenste doel beantwoordt. Kan ordening van de leefomgeving op een andere en betere wijze plaatsvinden dan de wijze waarvoor in de APV is gekozen? Proefondervindelijk kan gedurende een afgebakende periode en in een afgebakend gebied worden vastgesteld of het op een andere wijze regelen van een situatie effectiever is (lid 1).

In het tweede lid is bepaald dat de raad de bevoegdheid om bij experiment af te wijken van de APV delegeert aan het college of de burgemeester, ieder voor zover het een hem gegeven bevoegdheid betreft. Voordat met een experiment wordt gestart heeft het college de verwachting dat de alternatieve wijze van ordening doeltreffend is. Het college of burgemeester maakt daartoe een afweging tussen het afwijken van de algemeen geldende bepaling en het beoogde voordeel van het experiment. Is er een reële verwachting dat de beoogde – grotendeels positieve – gevolgen zullen intreden?

De artikelen waarvan afgeweken kan worden zijn limitatief opgesomd. Het betreft artikelen waarvan de verwachting is dat een experiment ruimte kan bieden aan verplichtingen van burgers of ondernemers die nu als zwaar of knellend worden ervaren. Het betreft voornamelijk bepalingen waarin een vergunningsplicht wordt voorgeschreven voor het gebruik van de openbare ruimte. Ook kan een experiment gericht zijn op het bieden van ruimte aan innovatieve ideeën. Met een experiment kan relatief snel worden ingespeeld op een veranderde situatie.

Het overgrote deel van bepalingen over de openbare orde, overlast en veiligheid, preventie, manifestaties, optochten, voetbalwedstrijden, vuurwerk en explosieven en hinder is uitgesloten van de experimenteerbepaling.

De betrokkenheid van de raad wordt vormgegeven door een voorhangprocedure: elk concept-experimenteerbesluit zal naar de raad worden gezonden waarna de raad gedurende vier weken wensen en bedenkingen kenbaar kan maken. Indien het college van burgemeester en wethouders in het definitieve besluit van de wensen en bedenkingen van de gemeenteraad afwijkt, wordt dit gemotiveerd aan de gemeenteraad meegedeeld.

De kaders waarbinnen het experiment moet plaatsvinden zijn gegeven in het vierde lid. In het besluit tot experimenteren moet opgenomen worden van welke bepaling(en) in de APV wordt afgeweken, alsmede het doel van het experiment. In het besluit beschrijft het college of de burgemeester onder welke voorwaarden ruimte wordt geboden aan het experiment. Zo kan bijvoorbeeld een vergunningplicht tijdelijk worden vervangen door een meldplicht. Wat de meldplicht behelst en waar de melding kan worden gedaan, wordt dan in het besluit opgenomen. Ook kan bepaald worden dat een verplichting tijdelijk niet geldt, mits de burger of ondernemer zich aan bepaalde voorwaarden houdt. Die voorwaarden zullen opgenomen worden in het besluit.

Het experiment kent een einddatum en is dus tijdelijk van aard. De maximale duur van een experiment is één jaar. Naast een beperkte duur dient ook het gebied waarbinnen het experiment plaatsvindt te zijn afgebakend.

Al naar gelang het soort bepaling waarmee wordt geëxperimenteerd, kan in het besluit worden opgenomen op welke wijze opgetreden zal worden indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan, bijvoorbeeld de mogelijkheid om het experiment tussentijds te beëindigen.

Niet alleen is een experiment tijdelijk van aard, er moet ook zicht zijn op het vervolg. Na afloop van het experiment moet worden bepaald of permanente afwijking van de APV-bepaling(en) zinvol is. Het experiment wordt om die reden geëvalueerd. Op basis van de evaluatie wordt vastgesteld of het experiment is geslaagd in die zin dat de afwijking de nieuwe regel wordt. Als daartoe wordt besloten, kan het experiment met maximaal een jaar worden verlengd in afwachting van de nieuwe situatie. Het kan immers ongewenst en inefficiënt zijn om voor het terrein waarop het experiment betrekking heeft gedurende beperkte tijd het oude regime weer te laten gelden.

De toelichting op artikel 2.17A komt als volgt te luiden:

Het eerste lid van dit artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om gebieden of wegen aan te wijzen waarop het verboden is zich te bevinden met een groepsfiets. Een belangrijke doelstelling van deze bepaling is het voorkomen van hinderlijk gedrag en geluidsoverlast door personen op een groepsfiets. Daarnaast levert deze bepaling een instrument om verkeershinder te kunnen voorkomen.

De definitie van de groepsfiets is zo geformuleerd dat niet alleen de bierfiets als groepsfiets wordt aangemerkt, maar dat ook andere fietsen waar men met vier of meer personen op kan rijden onder het verbod vallen. Deze ruime formulering maakt het mogelijk varianten op de bierfiets te weren, waarbij bijvoorbeeld geen alcohol op de fiets wordt geconsumeerd, maar waarbij per groepsfiets van café naar café wordt getrokken. Deelname van de omvangrijke en vaak trage groepsfietsen aan het verkeer en het groepsgedrag op dergelijke fietsen leiden op drukke locaties en smalle wegen snel tot hinder. De aanduiding tegen betaling is opgenomen om te voorkomen dat onbedoeld fietsen van particulieren, zoals bijvoorbeeld meerpersoons kindertandems, onder het verbod vallen.

Bij overtreding van het verbod kunnen zowel de bestuurder als de exploitant van de groepsfiets worden aangesproken als overtreder.

In de toelichting op artikel 2.27 worden de laatste drie alinea’s geschrapt en worden vervangen door:

‘Het tweede lid bevat een verbod om tassen en dergelijke bij zich te hebben die zijn geprepareerd voor het plegen van diefstal. Het voorschrift verhoogt de drempel om van dergelijke voorwerpen gebruik te maken en kan zodoende een preventief effect hebben bij de bestrijding van winkeldiefstal.

De reikwijdte van de bepaling beperkt zich tot de openbare weg; in de winkels zelf kan het dragen van tassen en dergelijke door het stellen van huisregels worden verboden.

Volgens het derde lid van art. 2.27 geldt het verbod op het bezit van inbrekerswerktuigen of een geprepareerde tas niet als niet onmiddellijk aannemelijk is dat de aangetroffen voorwerpen voor criminele doeleinden bestemd zijn. Dit betekent dat de politie geen inzet pleegt op bijvoorbeeld personen die beroepshalve gereedschap of werktuigen bij zich hebben die bij een inbraak kunnen worden gebruikt (timmerlieden, glazenwassers e.d.) of op bijvoorbeeld dragers van een met etenswaren gevulde diepvriestas die op weg zijn van een winkel naar huis. Zij vallen niet onder de werking van het verbod.’

III Te bepalen dat deze verordening in werking treedt drie dagen na publicatie in het Gemeenteblad.

Aldus besloten door de gemeenteraad voornoemd

in zijn vergadering op 22 juni 2016.

De voorzitter

mr. E.E. van der Laan

De raadsgriffier

mr. M. Pe

Naar boven