Gemeenteblad van Rotterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2016, 10859 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2016, 10859 | Verordeningen |
Regeling investeringssubsidies breedtesportverenigingen
Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
gelezen het voorstel van de wethouder Financiën, Organisatie, Haven, Binnenstad en Sport van 19 januari 2016 (kenmerk MO: 16MO00082);
gelet op artikel 3, derde lid, van de Subsidieverordening Rotterdam 2014 (SVR 2014), en gelet op artikel 3, vierde lid, van de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014;
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Paragraaf 1 Inleidende bepalingen
In deze nadere regels wordt mede verstaan onder:
een onroerend goed, niet zijnde een (deel van) een gebouw (bijvoorbeeld een kunstgrasveld of een lichtinstallatie), waarvan de breedtesportvereniging of de beheerstichting de economisch en/of juridisch eigenaar is of voor de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd, wordt, specifiek bedoeld voor het kunnen uitoefenen van breedtesport (sportinfrastructuur);
Artikel 2 Doel van de regeling
Het doel van deze regeling is te stimuleren dat Rotterdamse breedtesportverenigingen of de hieraan gelieerde beheerstichtingen hun sportaccommodaties of hun sportvoorzieningen op een adequaat kwaliteitsniveau kunnen houden of brengen.
Artikel 3 Reikwijdte van de regeling
Deze regeling is van toepassing op het verstrekken van subsidies:
Artikel 4 Vorm en omvang van de subsidie
Deze regeling gaat uit van subsidiëring van maximaal twee derde van de subsidiabele investeringskosten en van subsidiering van de overige subsidiabele kosten, als bedoeld in artikel 5 lid 1, onder b. De subsidie bestaat uit twee gelijke delen, één deel in de vorm van een financiële bijdrage (subsidieonderdeel I) en één deel in de vorm van een lening (subsidieonderdeel II), ieder ter hoogte van maximaal € 75.000,– per aanvraag.
Artikel 5 De subsidiabele kosten
Voor subsidie komen de navolgende redelijke kosten in aanmerking:
de kosten, die SWS, de sportbond, Kiwa Isa Sport of een andere door NOC*NSF of door een sportbond geaccrediteerde instantie, bij de breedtesportvereniging of beheerstichting in rekening brengt in verband met de in artikel 7, onder f, bedoelde verklaring en in verband met de in artikel 9 lid 5, onder m, bedoelde toezeggingsbrief.
De subsidie wordt verstrekt indien in ieder geval aan de volgende vereisten is voldaan:
de breedtesportvereniging of beheerstichting dient minimaal 1/3e deel van de subsidiabele investeringskosten met eigen middelen of met bijdragen van derden, niet zijnde een subsidie van het college, te bekostigen. Indien ook een aanvullende subsidie in de vorm van een lening wordt aangevraagd in de zin van artikel 4 lid 2, geldt deze verhouding van 1/3e deel van de subsidiabele investeringskosten niet voor dat aanvullende deel;
in het geval van een investering in nieuwbouw, renovatie of uitbreiding van een sportaccommodatie moet deze sportaccommodatie na de investering toegankelijk en bruikbaar zijn voor mensen met een beperking conform de Richtlijnen toegankelijkheid indoor- en buitensportaccommodaties van de stichting Onbeperkt Sportief (te vinden op www.onbeperktsportief.nl);
de beoogde investering moet, voor zover van toepassing voor die investering, voldoen aan de eisen die de sportbond daaraan stelt, bijvoorbeeld blijkend uit een goedkeurende verklaring van de sportbond of van het bureau Kiwa Isa Sport of van een andere door NOC*NSF of door een sportbond geaccrediteerde instantie;
De aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt bij het college online ingediend via www.rotterdam.nl/subsidies (met e-herkenning) met gebruikmaking van een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.
De aanvraag bevat de volgens het aanvraagformulier vereiste gegevens en bescheiden, waaronder in ieder geval:
een toelichting op het gebruik van de sportaccommodatie of sportvoorziening, waaruit in ieder geval in voldoende mate blijkt dat de voorziening overwegend gebruikt zal worden door of ten behoeve van sporters van de breedtesportvereniging of van de aan de beheerstichting gelieerde breedtesportverenigingen;
Paragraaf 3 Beslissing op de aanvraag
Artikel 12 Algemene subsidieverplichtingen
Het college kan de subsidieontvanger bij de beschikking en geldleningsovereenkomst ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie of die betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit of activiteiten wordt of worden verricht.
Hoofdstuk 2 Subsidieonderdeel I (subsidie tot € 75.000,–)
De subsidie in de vorm van een financiële bijdrage (subsidieonderdeel I) wordt verleend onder de opschortende voorwaarden dat:
De door het college te stellen termijn als bedoeld onder b en c is gelijk aan de termijn die het college op grond van artikel 16 lid 1, onder b en c, en, indien van toepassing, artikel 20 lid 1, onder b en c, bij de beschikking stelt.
Voor zover een subsidie in de vorm van een aanvullende geldlening wordt verleend, wordt de subsidie (subsidieonderdeel I) tevens verleend onder de opschortende voorwaarde dat de subsidie in de vorm van een aanvullende geldlening is verleend en aan de daaraan verbonden (opschortende) voorwaarden is voldaan.
Artikel 14 Verantwoording en vaststelling subsidie
De aanvraag tot subsidievaststelling van subsidieonderdeel I wordt uiterlijk twaalf weken na het verrichten van de investering waarvoor de subsidie is verleend, bij het college online ingediend via www.rotterdam.nl/subsidies (met e-herkenning) met gebruikmaking van een daartoe door het college beschikbaar gesteld formulier.
Artikel 15 Intrekken van de subsidie
Onverminderd het bepaalde in de SVR 2014, kan het college het besluit tot subsidieverlening en/of het besluit tot subsidievaststelling geheel of gedeeltelijk intrekken indien de gebruiksbestemming van de gesubsidieerde investering binnen vijf jaren zodanig is gewijzigd dat niet langer wordt voldaan aan het gestelde in deze regeling.
Hoofdstuk 3 Subsidieonderdeel II (geldlening tot € 75.000,–)
Het college kan bij het besluit tot verstrekking van de subsidie in de vorm van een de geldlening bepalen dat de geldlening tevens wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat binnen een bij de beschikking te bepalen termijn zekerheden ten behoeve van de terugbetaling van de lening zijn gevestigd.
Artikel 17 Specifieke subsidieverplichtingen
De subsidieontvanger wordt – naast de in artikel 12 van deze regeling opgenomen verplichtingen – bij de beschikking en de geldleningsovereenkomst in ieder geval verplicht het college tijdig en schriftelijk te informeren over:
Onder tijdig informeren wordt verstaan: uiterlijk binnen drie werkdagen nadat de subsidieontvanger zelf kennis heeft genomen van de betreffende wijziging van de gegeven, tenzij gegeven de situatie redelijkerwijs een kortere termijn kan worden verwacht.
Voor zover voor verstrekking van subsidie in de vorm van een geldlening op grond van deze regeling uitdrukkelijk door de gemeenteraad een publieke taak is aangewezen, kan de subsidieontvanger bij beschikking en in de geldleningsovereenkomst worden verplicht de verstrekte subsidie in overeenstemming daarmee aan te wenden.
Artikel 18 Verantwoording en vaststelling subsidie
De aanvraag tot subsidievaststelling wordt uiterlijk twaalf weken na afloop van de in de beschikking en geldleningsovereenkomst bepaalde duur van de subsidie, bij het college online ingediend via www.rotterdam.nl/subsidies (met e-herkenning) met gebruikmaking van een daartoe door het college beschikbaar gesteld formulier.
Artikel 19 Intrekken van de subsidie
Onverminderd het bepaalde in de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 kan het college het besluit tot subsidieverlening geheel of gedeeltelijk intrekken indien de gebruiksbestemming van de gesubsidieerde investering binnen vijf jaren zodanig is gewijzigd dat niet langer wordt voldaan aan het gestelde in deze regeling.
Hoofdstuk 4 Aanvullende lening (geldlening tot € 275.000,–)
Artikel 21 Specifieke subsidieverplichtingen
De subsidieontvanger wordt – naast de in artikel 12 van deze regeling opgenomen verplichtingen – bij de beschikking en de geldleningsovereenkomst in ieder geval verplicht het college tijdig en schriftelijk te informeren over:
Onder tijdig informeren wordt verstaan: uiterlijk binnen drie werkdagen nadat de subsidieontvanger zelf kennis heeft genomen van de betreffende wijziging van de gegeven, tenzij gegeven de situatie redelijkerwijs een kortere termijn kan worden verwacht.
Voor zover voor verstrekking van subsidie in de vorm van een geldlening op grond van deze regeling uitdrukkelijk door de gemeenteraad een publieke taak is aangewezen, kan de subsidieontvanger bij beschikking en in de geldleningsovereenkomst worden verplicht de verstrekte subsidie in overeenstemming daarmee aan te wenden.
Artikel 22 Verantwoording en vaststelling subsidie
De aanvraag tot subsidievaststelling wordt uiterlijk twaalf weken na afloop van de in de beschikking en geldleningsovereenkomst bepaalde duur van de subsidie, bij het college online ingediend via www.rotterdam.nl/subsidies (met e-herkenning) met gebruikmaking van een daartoe door het college beschikbaar gesteld formulier.
Artikel 23 Intrekken van de subsidie
Onverminderd het bepaalde in de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 kan het college het besluit tot subsidieverlening geheel of gedeeltelijk intrekken indien de gebruiksbestemming van de gesubsidieerde investering binnen vijf jaren zodanig is gewijzigd dat niet langer wordt voldaan aan het gestelde in deze regeling.
Toelichting bij de Regeling investeringssubsidies breedtesportverenigingen
Op 11 november 2014 heeft de gemeenteraad de motie ‘1/3-regeling bij vernieuwen sportaccommodaties’ (griffienummer 14bb6281) aangenomen. Met onderhavige regeling wordt uitvoering gegeven aan deze motie.
Het doel van de regeling is te stimuleren dat Rotterdamse breedtesportverenigingen – of de aan deze verenigingen gelieerde beheerstichtingen – hun sportaccommodaties en sportvoorzieningen (ook wel aangeduid als sportinfrastructuur) op een adequaat kwaliteitsniveau kunnen houden of brengen, waardoor vitale breedtesportverenigingen behouden blijven. Op grond van deze regeling kunnen breedtesportverenigingen of hun beheerstichtingen in aanmerking komen voor subsidie die kan worden ingezet voor bepaalde investeringen in sportaccommodaties (zoals clubgebouwen en kleedkamers) en overige sportvoorzieningen.
Aan de regeling ligt de gedachte ten grondslag dat het college – als aan het bepaalde van deze regeling is voldaan – in beginsel 2/3e van de totale subsidiabele investeringskosten financiert, deels in de vorm van een eenmalige financiële bijdrage en deels in de vorm van een geldlening. Ten minste 1/3e van de subsidiabele investeringskosten dient door de breedtesportvereniging of beheerstichting zelf (met sponsoring of eigen middelen) te worden gedekt. De maximale subsidie die het college kan toekennen, bedraagt € 150.000,– per aanvraag. Dit maximum omvat zowel de subsidiabele investeringskosten als de overige kosten die op grond van artikel 5 lid 1, onder b, voor subsidie in aanmerking komen. De subsidie wordt gedeeltelijk verstrekt in de vorm van een financiële bijdrage (maximaal € 75.000,–) (ook wel aangeduid als ‘subsidieonderdeel I’) en gedeeltelijk in de vorm van een geldlening (maximaal € 75.000,–) (aangeduid als ‘subsidieonderdeel II’). Deze twee onderdelen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Dat betekent dat uitsluitend een aanvraag kan worden ingediend voor zowel onderdeel I als onderdeel II. Een aanvraag die slechts ziet op één van de twee onderdelen, is onvolledig en kan, als de aanvraag niet binnen de geboden hersteltermijn is aangevuld, buiten behandeling worden gelaten.
De financiering voor een investering waar subsidie voor wordt aangevraagd uit hoofde van deze regeling, bestaat dus in beginsel uit drie componenten:
Als de investering een grondige renovatie behelst waarvoor het college de maximale subsidie zal toekennen, kan daarnaast ook een aanvullende subsidie worden toegekend van maximaal € 275.000,–. Deze aanvullende subsidie wordt tevens in de vorm van een geldlening verstrekt. De aanvullende subsidie heeft geen invloed op de hiervoor genoemde componenten. Dat betekent dat het minimale deel van de financiering dat door de breedtesportvereniging of beheerstichting zelf moet worden verzorgd, niet hoger wordt als ook een aanvullende subsidie wordt aangevraagd.
Omdat de subsidie gedeeltelijk uit een financiële bijdrage en gedeeltelijk uit een geldlening bestaat, is de grondslag van onderhavige regeling gelegen in zowel de Subsidieverordening Rotterdam 2014 (SVR 2014) als de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014.
Voor subsidieonderdeel I en II zullen twee aparte besluiten worden genomen. Als ook een aanvullende subsidie wordt toegekend, dan zal dit in het besluit tot subsidieverlening in de vorm van een geldlening (onderdeel II) worden opgenomen. De subsidie in de vorm van een financiële bijdrage (onderdeel I) wordt uitsluitend verstrekt als ook een subsidie in de vorm van een geldlening (onderdeel II) wordt verstrekt en vice versa.
Voor subsidieonderdeel I en II gelden deels dezelfde voorschriften en deels andere bepalingen. Zo is voor de subsidie in de vorm van een geldlening (onderdeel II en eventueel de aanvullende subsidie) vereist dat een overeenkomst tot geldlening tot stand komt tussen de gemeente en de subsidieontvanger, waarin nadere voorwaarden en verplichtingen zijn neergelegd over onder meer de afbetaling van de lening en verschuldigde rente. Daarnaast zal uitsluitend een subsidie in de vorm van een geldlening worden verstrekt, als de Stichting Waarborgfonds Sport bereid is borg te staan voor maximaal 50% van de aflossingsverplichtingen van de uitstaande hoofdsom die een subsidieontvanger onder de lening en eventueel aanvullende lening aan de gemeente verschuldigd is. Jaarlijks wordt door de gemeenteraad van de gemeente Rotterdam een subsidieplafond ingesteld voor de subsidie die in de vorm van een financiële bijdrage uit hoofde van deze regeling wordt verstrekt. Het vastgestelde subsidiebudget wordt verdeeld op volgorde van het tijdstip van ontvangst van complete aanvragen (‘wie het eerst komt, het eerst maalt’).
Hoofdstuk 1Algemene bepalingen
In dit artikel worden de begrippen omschreven die in het kader van onderhavige regeling relevant zijn. Drie begrippen worden hieronder nader toegelicht.
De sportaccommodaties of sportvoorzieningen van breedtesportverenigingen of beheerstichtingen staan veelal op grond, waar de gemeente juridisch eigenaar van is. De gemeente stelt die grond ten behoeve van sportbeoefening beschikbaar aan de breedtesportverenigingen en/of beheerstichtingen De sportaccommodaties of sportvoorzieningen zelf zijn echter veelal in opdracht van de breedtesportverenigingen of beheerstichtingen gebouwd of aangekocht. De regeling is dus niet bedoeld voor de sportaccommodaties die de gemeente niet alleen zelf in eigendom heeft, maar ook zelf beheert. Omdat de gemeente juridisch eigenaar is van de grond, is de gemeente door natrekking ook de juridisch eigenaar van de clubaccommodaties van de verenigingen.
Om duidelijk te maken dat de verantwoordelijkheid voor het onderhoud en beheer van de accommodatie of voorziening niettemin bij de breedtesportvereniging of beheerstichting ligt, is deze positie hier gedefinieerd als economisch eigendom. Uitsluitend de kosten voor investeringen in sportaccommodatie en sportvoorzieningen waarvan de breedtesportvereniging of beheerstichting de economische en/of juridische eigendom heeft, worden als subsidiabele kosten aangemerkt.
Sportaccommodaties zijn in de meeste gevallen alleen economisch eigendom van de breedtesportverenging (zie hierboven). In de definitie van het begrip sportaccommodatie is ook het juridisch eigendom opgenomen. Soms ligt de sportaccommodatie namelijk op grond van de breedtesportvereniging zelf. Ook in dat geval is de regeling van toepassing.
De toekenningsbrief van SWS, waarin SWS toezegt voor maximaal 15 jaar borg te staan voor maximaal 50% van de uitstaande hoofdsom die een subsidieontvanger onder een lening en eventuele aanvullende lening aan de gemeente verschuldigd is. Deze toekenningsbrief kan bepaalde opschortende voorwaarden bevatten. Een voorbeeld van een dergelijke opschortende voorwaarde is een besluit van de gemeente Rotterdam om op grond van de onderhavige regeling daadwerkelijk een subsidie te verlenen.
Artikel 3 Reikwijdte van de regeling
In dit artikel is de reikwijdte van de regeling opgenomen. Het artikel bepaalt dat de regeling alleen van toepassing is a.) op breedtesportverenigingen of beheerstichtingen, waarvan de activiteiten zich binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Rotterdam afspelen of op een sportaccommodatie of sportvoorziening waar de gemeente Rotterdam de juridisch eigenaar van is; b.) ten behoeve van investeringen in die sportaccommodatie, sportvoorziening of sportinfrastructuur en c.) binnen het door de gemeenteraad ingestelde subsidieplafond.
Artikel 4 Vorm en omvang van de subsidie
In het eerste lid van dit artikel is aangegeven dat de regeling uitgaat van de gedachte dat het college – als wordt voldaan aan de in de regeling gestelde vereisten – in beginsel 2/3e deel van de subsidiabele investeringskosten financiert. Daarnaast worden de kosten als bedoeld in artikel 5 lid 1, onder b, gefinancierd. Het gaat dan om de eenmalige kosten die een aanvrager maakt in verband met het verkrijgen van een verklaring van de sportbond, Kiwa Isa Sport of een andere door NOC*NSF of sportbond geaccrediteerde instantie en de toezeggingsbrief van SWS.
De subsidie die op grond van het eerste lid kan worden toegekend, bedraagt maximaal € 150.000,– per ingediende aanvraag. Dit bedrag valt uiteen in twee gelijke delen: de subsidie in de vorm van een financiële bijdrage (subsidieonderdeel I) ter hoogte van maximaal € 75.000,– en de subsidie in de vorm van een geldlening (subsidieonderdeel II) ter hoogte van eveneens maximaal € 75.000,–. Daarbij geldt dat subsidieonderdeel I en II altijd dezelfde waarde zullen hebben. Dat betekent dat als de subsidiabele kosten bijvoorbeeld € 120.000,– bedragen (en aan de overige vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen, is voldaan), één subsidie zal worden verleend als financiële bijdrage van € 60.000,– en één subsidie zal worden verleend in de vorm van een geldlening van eveneens € 60.000,–.
In lid 2 is vervolgens bepaald dat in geval van grondige renovaties een aanvullende subsidie in de vorm van een geldlening kan worden verleend van maximaal € 275.000,–. Een ingrijpende renovatie van een kantine of van de kleedkamers zal naar verwachting immers meer kosten dan op grond van het eerste lid kan worden vergoed. Vereist is wel dat de maximale subsidie op grond van lid 1 van dit artikel zal worden toegekend.
In totaal bedraagt de subsidie die het college uit hoofde van deze regeling verstrekt, dus maximaal € 425.000,–, waarvan maximaal € 75.000,– in de vorm van een financiële bijdrage en maximaal € 350.000,– in de vorm van een geldlening.
In het derde lid is tot slot bepaald dat het college de in het eerste en tweede lid genoemde bedragen jaarlijks kan indexeren op basis van de door het college vastgestelde accrèspercentages. Dit wordt via de website van de gemeente bekendgemaakt.
Artikel 5 De subsidiabele kosten
In dit artikel wordt beschreven welke kosten voor subsidie in aanmerking komen. In lid 1, onderdeel a, staan de investeringskosten vermeld. Deze kosten zijn gedefinieerd in artikel 1. In lid 1, onderdeel b, worden daarnaast als subsidiabele kosten aangemerkt de kosten die SWS aan een breedtesportvereniging of beheerstichting eenmalig in rekening brengt ten behoeve van de bij de aanvraag in te dienen toekenningsbrief van SWS (zie artikel 9 lid 5, onder m). Dat geldt eveneens voor de kosten voor de verklaring van de sportbond, Kiwa Isa Sport of een andere door NOC*NSF of door een sportbond geaccrediteerde instantie die, indien van toepassing, bij de subsidieaanvraag moet worden overgelegd (zie artikel 7, onderdeel f).
In lid 2 is geregeld dat de kosten van inzet van eigen personeel niet subsidiabel zijn. Dit betekent dat als de vereniging hiervoor in de bij de subsidieaanvraag gevoegde begroting arbeidskosten of overhead opneemt, voor deze kosten geen subsidie zal worden toegekend. Eventuele vergoedingen aan vrijwilligers (zoals eigen verenigingsleden of onbetaald personeel van de breedtesportvereniging of beheerstichting) zijn wel subsidiabel, mits die vergoedingen binnen een vrijwilligersregeling van de belastingdienst vallen (zie bijvoorbeeld artikel 2 lid 6 van de Wet op de Loonbelasting en artikel 3.96, c, van de Wet inkomstenbelasting 2001). De vergoedingen zijn niet subsidiabel als deze niet binnen een vrijstelling van de belastingdienst vallen.
In het derde lid van dit artikel is geregeld dat bij de beoordeling van de aanvraag ook de hoogte van de door de aanvrager opgegeven investeringskosten zullen worden meegewogen. Indien deze kosten duidelijk hoger liggen dan gangbaar voor dergelijke investeringen, dan zijn die kosten voor dat hogere deel niet subsidiabel.
Artikel 6 Subsidieplafond en verdeling van het budget
Jaarlijks stelt de gemeenteraad voor het verstrekken van subsidie in de vorm van een financiële bijdrage (onderdeel I) het subsidieplafond vast, waarmee bepaald wordt welk bedrag in totaal voor dat begrotingsjaar beschikbaar is voor de subsidies op grond van deze regeling.
Dit budget wordt verdeeld volgens het principe ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Dat houdt in dat aanvragen op volgorde van binnenkomst worden afgehandeld. In deze regeling is daarvoor bepalend het tijdstip van ontvangst van complete aanvragen. Dat betekent dat als een aanvrager in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen op grond van artikel 9 lid 6, als moment van ontvangst geldt het tijdstip van ontvangst van de complete aanvraag. Hiermee wordt voorkomen dat aanvragers incomplete aanvragen indienen, teneinde als eerste aan de beurt te kunnen komen. Als indieningstijdstip geldt het moment, waarop de aanvraag via het subsidieportal van de gemeente www.rotterdam.nl/subsidies is ontvangen.
In dit artikel staan de eisen waaraan in ieder geval voldaan moet zijn, alvorens een subsidie verleend kan worden.
Op de eerste plaats moet de breedtesportvereniging of de beheerstichting, die de subsidie aanvraagt, aantonen dat een deel van de investering gedekt wordt met eigen middelen of met bijdragen van derden, niet zijnde een subsidie van het college (onder a). Het deel eigen middelen of bijdragen van derden moet minimaal 1/3e deel van de subsidiabele investeringskosten dekken. Het aanvragen van een aanvullende subsidie op grond van artikel 4 lid 2 verandert deze verhouding niet.
Bij de eigen middelen kan worden gedacht aan een bestaande reserve, een contributieverhoging of het uitgeven van obligatieleningen aan de leden van de breedtesportverenigingen. De beschikbaarheid van een reserve moet blijken uit de jaarrekening van het voorafgaande jaar. De mogelijkheid van een contributieverhoging of obligatielening moet blijken uit een rechtsgeldig besluit van de Algemene Ledenvergadering van de aanvragende breedtesportvereniging (en bij een samenwerkingsverband, van alle samenwerkende breedtesportverenigingen) of van alle aan de beheerstichting gelieerde breedtesportverenigingen (voor zover die bij de investering zijn betrokken).
Bij bijdragen van derden kan gedacht worden aan sponsoring. Niet onder bijdragen van derden in de zin van deze regeling is begrepen subsidie die het college op grond van een andere regeling aan de subsidieaanvrager heeft of zal verstrekken.
Een sponsorbijdrage moet blijken uit een schriftelijke toezegging van de sponsor. Deze toezegging mag onder opschortende voorwaarden worden verstrekt. Denk bijvoorbeeld aan de voorwaarde dat daadwerkelijk een subsidie op grond van deze regeling wordt verstrekt. In deze schriftelijke toezegging moet zijn opgenomen dat deze middelen uiterlijk één maand voorafgaand aan de start van de investering zullen zijn ontvangen (zie ook artikel 9 lid 5, onder i).
Verder moet de investering waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, passen binnen het gemeentelijke sportbeleid, met name het gemeentelijke accommodatiebeleid. Dit beleid is vastgelegd in gemeentelijke beleidsnota’s (onder b).
De investering moet eveneens bijdragen aan het sportief maatschappelijk doel van de breedtesportvereniging of van de aan de beheerstichting gelieerde breedtesportverenigingen (onder c). Investeringen met een overwegend of substantieel commercieel doel komen dus niet voor subsidie in aanmerking.
De investering moet overwegend gebruikt worden ten behoeve van of door de sporters van de breedtesportvereniging of de aan de beheerstichting gelieerde breedtesportverenigingen (onder d). Het is dus niet de bedoeling dat de investering grotendeels ten goede komt aan de eventuele (semi)-betaalde sporters binnen de breedtesportvereniging. Bijvoorbeeld een badinrichting, die vrijwel alleen gebruikt wordt door de betaalde spelers van het eerste elftal, komt dus niet voor subsidie in aanmerking. De investering moet vooral ten goede komen aan de amateur breedtesporters.
Ook moet de investering de toegankelijkheid van de sportaccommodatie of -voorziening voor sporters met een beperking verbeteren. De gemeente streeft namelijk naar het verbeteren van de toegankelijkheid van sportaccommodaties en -voorzieningen. Daarom moet de investering voldoen aan de richtlijnen van de stichting Onbeperkt Sportief (te vinden op www.onbeperktsportief.nl) (onder e).
Daarnaast moet de investering, indien van toepassing, voldoen aan de eisen die de betreffende sportbond daaraan stelt, zodat de investering ook daadwerkelijk effectief gebruik kan worden voor de betreffende sport (onder f). Die goedkeuring moet aangetoond zijn met een goedkeurende verklaring van de sportbond, Kiwa Isa Sport of een andere door NOC*NSF of door een sportbond geaccrediteerde instantie.
Tot slot wordt geen subsidie verleend als in de drie jaar voorafgaand aan indiening van de aanvraag reeds subsidie is verstrekt aan de aanvrager of een aan de aanvrager gelieerde of daarmee samenwerkende breedtesportvereniging of beheerstichting (onder g). Het college verstrekt binnen drie jaar dus slechts eenmaal subsidie aan een aanvrager. Dit betekent dat geen subsidie wordt verleend als een aanvraag wordt ingediend door een breedtesportvereniging of beheerstichting die zelf eerder subsidie heeft aangevraagd op grond van deze regeling; aan de eerdere aanvrager was gelieerd of namens of ten behoeve van wie een aangewezen penvoerder eerder een aanvraag heeft ingediend.
Artikel 8 Indieningstermijn aanvraag
In lid 1 is bepaald dat aanvragen vanaf drie maanden voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar waarin de investering zal plaatsvinden, kunnen worden ingediend. Het vroegste tijdstip waarop een aanvraag kan worden ingediend, is derhalve 00.00 uur van 1 oktober van het voorafgaande kalenderjaar. Aanvragen voor subsidie kunnen worden ingediend tot en met 31 december van dat kalenderjaar.
In het ingangsjaar 2016 geldt voor de indieningstermijn een overgangsregeling. Er kan niet verwacht worden dat breedtesportverenigingen of beheerstichtingen direct bij het van kracht worden van deze regeling complete aanvragen gereed hebben. De precieze vereisten en voorwaarden waren daarvoor immers nog niet bekend. Omdat aanvragen op volgorde van binnenkomst afgehandeld worden, moet elke aanvrager een gelijke kans hebben om een complete aanvraag voor te bereiden ten laste van het subsidieplafond 2016. Daarom is in lid 2 van deze bepaling opgenomen dat subsidieaanvragen voor het jaar 2016 vanaf 1 mei 2016 kunnen worden ingediend tot met 31 december 2016.
In artikel 9 zijn de vereisten opgenomen die gelden ten aanzien van het indienen van de subsidieaanvraag. In lid 1 is bepaald dat een aanvrager uitsluitend een aanvraag kan indienen voor zowel subsidie in de vorm van een financiële bijdrage (subsidieonderdeel I) én subsidie in de vorm van een geldlening (subsidieonderdeel II). Dit omdat de twee subsidieonderdelen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Het is dan ook niet toegestaan een aanvraag in te dienen voor slechts één onderdeel.
Lid 2 schrijft vervolgens voor dat een aanvrager één aanvraag indient voor zowel subsidieonderdeel I als subsidieonderdeel II (artikel 4 lid 1), en eventueel de aanvullende subsidie (artikel 4 lid 2).
Lid 3 van dit artikel regelt vervolgens dat als er meerdere breedtesportverenigingen gezamenlijk een aanvraag willen indienen, één van de breedtesportverenigingen door de andere breedtesportverenigingen dient te worden aangewezen als penvoerder die mede namens de anderen één aanvraag zal indienen. Uiteraard moet wel duidelijk zijn dat de andere breedtesportverenigingen daadwerkelijk samenwerken bij het realiseren van de investering. Daarom is in lid 5, onder o, van dit artikel geregeld dat in dat geval een verklaring nodig is van de besturen van de deelnemende breedtesportverenigingen waaruit blijkt dat de breedtesportvereniging die de aanvraag indient, als penvoerder van het samenwerkingsverband is aangemerkt. Die verklaring moet door de besturen van alle deelnemende breedtesportverengingen worden ondertekend. Als de aanvraag wordt gehonoreerd, zal aan de penvoerder de subsidie worden verleend en de voorschotten worden uitgekeerd. Dat betekent overigens niet dat de andere deelnemers in het samenwerkingsverband zich niet aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen hoeven te houden. Ook voor hen gelden die verplichtingen. Als een andere deelnemer dan de penvoerder zich hier niet aan houdt, dan heeft dat gevolgen voor de verleende subsidie. Voor wat betreft de subsidie in de vorm van een geldlening geldt bovendien dat de andere deelnemers in het samenwerkingsverband de overeenkomst van geldlening mede dienen te ondertekenen. Als gevolg daarvan worden zij als aansprakelijke partij aangemerkt en kunnen in die hoedanigheid worden aangesproken op niet naleving van de overeenkomst.
In lid 4 is bepaald dat de aanvraag online worden moet ingediend via www.rotterdam.nl/subsidies (met e-erkenning) met gebruikmaking van een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Het formulier wordt digitaal ter beschikking gesteld.
In lid 5 staat opgesomd welke gegevens en bescheiden de subsidieaanvraag in ieder geval moet bevatten. In deze bepaling wordt op grond van artikel 4 lid 4 van de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 op een aantal punten afgeweken van de in lid 2 van artikel 4 opgenomen indieningsvereisten.
De aanvraag moet ten minste een beschrijving van de voorgenomen investering of een bouwplan bevatten alsmede een toelichting op het doel van de investering en een planning (onder a en b). Daarnaast dient de aanvrager een aantal financiële stukken aan te leveren, waaronder een onderbouwing van de financieringsbehoefte, een financiële begroting voor het lopende en de vier daaropvolgende jaren en, voor zover geen sprake is van een nieuw opgerichte aanvrager, de twee meest recente jaarrekeningen (onder c, d en f). De aanvrager moet in deze stukken uiteenzetten hoe hij structureel in staat is om de rente en aflossing van de benodigde financiering te kunnen dragen. De jaarrekening geeft een inzicht in de huidige financiële positie van de aanvrager en kan onder andere gebruikt worden bij de bepaling van het risicoprofiel van de aanvrager en van de mogelijk te verstrekken subsidie.
Daarnaast moet een aanvrager onder meer een overzicht met mogelijk te verstrekken zekerheden (naast de verplichte toezending van de toezeggingsbrief van SWS) overleggen (onder g).
Ook de kosten van de investering moeten worden onderbouwd(onder e). Indien er voor de investering gebruik wordt gemaakt van een of meer externe partijen, zoals bijvoorbeeld een aannemer(sbedrijf), zullen de betreffende offerte(s) bij de aanvraag moeten worden gevoegd (onder k).
In onderdeel h staat dat de aanvraag een toelichting moet bevatten, waaruit in voldoende mate blijkt dat ten minste 1/3e deel van de subsidiabele investeringskosten met eigen middelen of met bijdragen van derden zal worden bekostigd. Voor de bijdragen van derden geldt daarnaast dat een schriftelijke toezegging moet worden overgelegd waaruit blijkt dat de middelen uiterlijk één maand voorafgaand aan de start van de investering zullen zijn ontvangen (onder i). Zie ook de toelichting bij artikel 7. Binnen een bij de beschikking te bepalen termijn moet de aanvrager aantonen dat de toegezegde financiële bijdragen van derden ook daadwerkelijk zijn ontvangen (zie artikel 13 lid 1, onder b, artikel 16 lid 1, onder b, en artikel 20 lid 1, onder b).
Onder j wordt gevraagd om een toelichting op het gebruik van de sportaccommodatie, sportvoorziening en/of sportinfrastructuur waar de investering voor zal worden verricht, waaruit in voldoende mate blijkt dat die overwegend zal worden gebruikt door of ten behoeve van amateursporters (zie ook de toelichting bij artikel 7).
Tevens moet beschreven worden, indien van toepassing, op welke wijze voldaan wordt aan de richtlijnen van de stichting Onbeperkt Sportief (zie de toelichting bij artikel 7).
Daarnaast dienen eventueel benodigde verklaringen van de sportbond, Kiwa Isa Sport of een andere door NOC*NSF of door een sportbond geaccrediteerde instantie te worden overgelegd (onder l), alsmede een toezeggingsbrief van SWS (onder m).
Tot slot dient een aanvrager zijn statuten en een opgave van de bestuurssamenstelling en uiteindelijk belanghebbenden over te leggen (onder n). Als sprake is van een samenwerkingsverband, dan dient daarnaast een verklaring te worden overgelegd waaruit blijkt dat een penvoerder is aangemerkt (zoals omschreven onder o).
In het zesde lid van dit artikel is bepaald dat een aanvrager een hersteltermijn van twee weken geboden krijgt om de aanvraag te complementeren.
Naast de algemeen geldende weigeringsgronden, zoals opgenomen in artikel 4:35 Algemene wet bestuursrecht (Awb), SVR 2014 en de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 kan de subsidie worden geweigerd op grond van de in dit artikel opgenomen weigeringsgronden.
In het eerst lid is bepaald dat de subsidie wordt geweigerd als het door de gemeenteraad gestelde subsidieplafond is bereikt. Dat wil zeggen dat er bij de afhandeling op volgorde van ontvangst een zodanig subsidiebedrag in totaal is verleend, dat er geen budget meer resteert voor de daaropvolgende ontvangen aanvraag. Indien een daar weer opvolgende aanvraag een kleiner bedrag betreft en er nog wel voldoende budget daarvoor is, dan kan deze subsidie nog wel worden verleend totdat het beschikbare subsidieplafond geheel is besteed.
In het tweede lid is bepaald dat het college een subsidie kan weigeren voor zowel subsidieonderdeel I als II, indien de aanvraag niet voldoet aan het gestelde in de SVR 2014 en/of de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 en/of deze regeling.
Artikel 11 Subsidieverlening en beslistermijnen
Op een aanvraag worden twee aparte besluiten genomen voor subsidieonderdeel I en subsidieonderdeel II. Als ook een aanvullende subsidie in de vorm van een geldlening wordt aangevraagd, dan wordt hierop bij het besluit over subsidieonderdeel II een beslissing genomen.
Het college neemt binnen acht weken een besluit op een complete subsidieaanvraag. Dat betekent dat als een aanvrager op grond van artikel 9 lid 6 in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen, de beslistermijn pas begint te lopen op het moment dat het college de complete aanvraag heeft ontvangen.
De termijn van acht weken kan op grond van het derde lid met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.
Artikel 12 Algemene subsidieverplichtingen
Naast de in de Awb, SVR 2014 en de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 opgenomen verplichtingen, wordt aan de subsidieontvanger in de beschikking en geldleningsovereenkomst de in dit artikel opgenomen verplichtingen opgelegd. Dit artikel geldt zowel voor subsidieonderdeel I als subsidieonderdeel II.
Allereerst dient de subsidieontvanger zich bij de aanleg, bouw, renovatie of uitbreiding van de sportaccommodatie, sportvoorziening of sportinfrastructuur aan alle van toepassing zijnde geldende wet- en regelgeving te houden (onder a). Daarnaast moet de subsidieontvanger of, als een derde wordt ingeschakeld voor de werkzaamheden, die derde uiterlijk 9 maanden na de besluiten tot subsidieverlening (onderdelen I en II) met de werkzaamheden van de investering starten (onder b). Verder moet een subsidieontvanger het direct schriftelijk aan het college melden, indien er veranderingen optreden in de eerder bij de aanvraag aangegeven inbreng van eigen middelen of bijdragen van derden. Gedacht kan worden aan de situatie dat de sponsor zich alsnog (deels) terugtrekt of bijvoorbeeld de contributieverhoging of obligatieleningen een de leden (deels) niet geëffectueerd kunnen worden. Daarnaast moet een subsidieontvanger onverwijld schriftelijk melding doen bij het college van alle wijzigingen of afwijkingen van de investering waarvoor subsidie is verleend; zodra aannemelijk is dat de investering waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zal worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan; en van andere feiten en omstandigheden die tot intrekking of wijziging van de subsidie kunnen leiden, dan wel zodra de subsidieontvanger wetenschap of een redelijk vermoeden heeft dat zich een dergelijk feit of omstandigheid op korte termijn zou kunnen voordoen (onder c).
Tot slot dient de subsidieontvanger tussentijdse verantwoording af te leggen. In de subsidiebeschikking wordt bepaald op welke termijn en welke wijze deze verantwoording moet worden afgelegd (onder d).
Het college kan bij de subsidiebeschikking en geldleningsovereenkomst ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie of die betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit of activiteiten wordt of worden verricht (lid 2).
Hoofdstuk 2 Subsidieonderdeel I (subsidie tot € 75.000,–)
In dit artikel is bepaald dat de subsidie in de vorm van een financiële bijdrage (subsidieonderdeel I) onder opschortende voorwaarden wordt verleend.
Allereerst geldt dat de subsidie uitsluitend wordt verleend, als de bijbehorende lening (en eventueel aanvullende lening) is verleend en aan alle (opschortende) voorwaarden van die lening(en) is voldaan (zie lid 1 onder a en lid 2). De voorwaarden die aan de subsidie in de vorm van een geldlening worden verbonden, staan vermeld in de artikelen 16 lid 1 en 20 lid 1 van deze regeling. Daarnaast kunnen in de beschikking nog andere voorwaarden worden gesteld aan de subsidieverlening in de vorm van een geldlening (zie lid 2 van voornoemde artikelen). Als één van de aan die subsidie verbonden voorwaarden niet wordt vervuld, dan vervalt op grond van het eerste lid van artikel 13 zowel de aanspraak op subsidie voor subsidieonderdeel II als voor subsidieonderdeel I. Concreet betekent dit dat het college een vaststellingsbesluit neemt waarbij de subsidie op nihil wordt vastgesteld.
Ten tweede wordt de subsidie slechts verleend onder de voorwaarde dat een bewijs wordt overgelegd van ontvangst van de financiële bijdragen van derden, zoals door de subsidieontvanger bij de aanvraag heeft aangegeven (onder b). In de subsidiebeschikking wordt de termijn bepaald waarbinnen dit bewijs moet worden overgelegd.
Ten derde dient de subsidieontvanger binnen een bij de beschikking te bepalen termijn te beschikken over de vergunningen die voor de investering zijn vereist (onder c).
De door het college te stellen termijn als bedoeld onder b en c is gelijk aan de termijn die het college op grond van de artikelen 16 en (indien van toepassing) 20 lid 1, onder b en c, bij de beschikking stelt.
In het derde lid is bepaald dat het college bij de subsidieverlening aanvullende voorwaarden kan stellen. Dit gebeurt met inachtneming van het bepaalde in artikel 4:33 van de Awb.
Artikel 14 Verantwoording en vaststelling subsidie (onderdeel I)
In dit artikel is de verantwoording en vaststelling van de subsidie in de vorm van de financiële bijdrage geregeld (subsidieonderdeel I). Voor de verantwoording en vaststelling van de subsidie in de vorm van een geldlening (subsidieonderdeel II en eventueel de aanvullende subsidie) gelden andere vereisten en termijnen (zie artikelen 18 en 22 en de toelichting daarop). Voor beide onderdelen wordt dan ook apart een vaststellingsbesluit genomen.
De aanvraag tot vaststelling moet uiterlijk 12 weken na het gereed komen van de investering (de oplevering) ingediend worden. Dit moet via een digitaal door het college ter beschikking gesteld vaststellingsformulier. Deze aanvraag tot vaststelling moet ingediend worden via het subsidieportal van de gemeente: www.rotterdam.nl/subsidies.
In de artikelen 13 en 14 van de SVR 2014 is opgenomen waar de aanvraag tot vaststelling van subsidie aan moet voldoen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen subsidies tot € 25.000,–, subsidies tussen de € 25.000,– en € 50.000,– en subsidies van € 50.000,– of meer.
In lid 2 van dit artikel is in aanvulling daarop bepaald op welke wijze alle subsidies tot € 50.000,– verantwoord moeten worden. Zo dient er een door het bestuur van de aanvrager gewaarmerkte rekening van inkomsten en uitgaven te worden ingediend, waarin de inkomsten en uitgaven worden afgezet tegen de bij de subsidieaanvraag ingeleverde begroting en dienen kopieën van bewijsstukken van betaling te worden overgelegd. Dat waarmerken bestaat uit een ondertekening van dit overzicht door de bestuursvoorzitter en door de penningmeester (beiden voorzien van naam, datum en functie binnen het bestuur). Tevens dient elke pagina van de parafen te zijn voorzien van deze voorzitter en penningmeester. Bij de bewijsstukken die moeten worden ingediend, kan bijvoorbeeld gedacht worden aan bankafschriften of nota’s.
Het college stelt binnen acht weken na ontvangst van een volledig aanvraag tot vaststelling de subsidie vast (lid 3). Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd (lid 4).
Artikel 15 Intrekken van de subsidie (onderdeel I)
Naast de in de SVR 2014 opgenomen gronden voor intrekking van de subsidieverlening en/of subsidievaststelling, is in dit artikel bepaald dat de subsidieverlening en/of subsidievaststelling kan worden ingetrokken, indien de gebruiksbestemming binnen vijf jaren zodanig wordt gewijzigd door de subsidieontvanger, dat deze niet meer voldoet aan de subsidievereisten van deze regeling. De subsidieontvanger kan de bestemming van een clubgebouw bijvoorbeeld zodanig wijzigen dat deze niet langer bijdraagt aan het sportief maatschappelijk van de breedtesportverenging(en) of niet langer meer overwegend ten goede komt aan de amateursporters van die breedtesportvereniging. De exploitatie wordt bijvoorbeeld grotendeels gericht op de betaalde spelers van het eerste elftal. In dat geval kan besloten worden de subsidie alsnog (deels) in te trekken. De subsidieontvanger zal de onverschuldigd betaalde subsidie dan moeten terugbetalen aan het college (lid 2).
Hoofdstuk 3 Subsidieonderdeel II (geldlening tot € 75.000,–)
Hoofdstuk 4Aanvullende lening (geldlening tot € 275.000,–)
Aangezien de bepalingen in de hoofdstukken 3 en 4 gelijkluidend zijn, worden deze hieronder gezamenlijk toegelicht.
Artikel 16 en artikel 20 Voorwaarden
De subsidie in de vorm van een geldlening (subsidieonderdeel II en de aanvullende subsidie, indien van toepassing) wordt onder opschortende voorwaarden verleend.
Allereerst geldt dat de subsidie slechts wordt verleend als binnen drie maanden na het besluit tot verstrekking van de subsidie de overeenkomst van geldlening en de overeenkomst tot borgstelling tot stand komt (onder a). De overeenkomst van geldlening wordt gesloten tussen de gemeente, de subsidieontvanger en eventuele aansprakelijke partijen. De subsidieontvanger dient binnen de hiervoor genoemde drie maanden een rechtsgeldig ondertekend exemplaar van de overeenkomst van geldlening aan de gemeente te verstrekken. De overeenkomst tot borgstelling wordt gesloten tussen SWS en de gemeente.
Ten tweede wordt de subsidie in de vorm van een geldlening slechts verleend onder de voorwaarde dat een bewijs wordt overgelegd van ontvangst van de financiële bijdragen van derden, zoals door de subsidieontvanger bij de aanvraag heeft aangegeven (onder b). In de subsidiebeschikking wordt de termijn bepaald waarbinnen dit bewijs moet worden overgelegd.
Ten derde dient de subsidieontvanger binnen een bij de beschikking te bepalen termijn te beschikken over de vergunningen die voor de investering zijn vereist (onder c).
De door het college te stellen termijn als bedoeld onder b en c is gelijk aan de termijn die het college op grond van artikel 13 lid 1, onder b en c, bij de beschikking stelt.
In het tweede lid is bepaald dat het college bij het besluit tot verstrekking van de subsidie in de vorm van een geldlening kan bepalen dat de geldlening tevens wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat binnen een bij de beschikking te bepalen termijn zekerheden ten behoeve van de terugbetaling van de lening zijn gevestigd.
In het derde lid is tot slot bepaald dat het college bij de subsidieverlening aanvullende voorwaarden kan stellen. Dit gebeurt met inachtneming van het bepaalde in artikel 4:33 van de Awb.
Artikel 17 en artikel 21 Specifieke subsidieverplichtingen
In deze artikelen zijn de specifieke verplichtingen opgenomen die – naast de in de Awb, SVR 2014, Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 en de in artikel 12 van deze regeling neergelegde verplichtingen – op de subsidieverstrekking in de vorm van een geldlening (subsidieonderdeel II en eventueel de aanvullende subsidie) van toepassing zijn.
In het eerste lid is bepaald dat de subsidieontvanger bij de beschikking en geldleningsovereenkomst het college in ieder geval tijdig en schriftelijk dient te informeren over de in dat lid genoemde omstandigheden. Onder tijdig informeren wordt verstaan: uiterlijk binnen drie werkdagen nadat de subsidieontvanger zelf kennis heeft genomen van de betreffende wijziging van de gegeven, tenzij gegeven de situatie redelijkerwijs een kortere termijn kan worden verwacht.
In het tweede lid is bepaald dat de subsidieontvanger in ieder geval in de in dat lid genoemde gevallen bij de beschikking en geldleningsovereenkomst voorafgaande toestemming van het college dient te verkrijgen. Het college kan bij beschikking en geldleningsovereenkomst ook andere omstandigheden of activiteiten noemen waar voorafgaande toestemming voor is vereist (lid 3). Aan de toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden (lid 4).
In het vijfde lid is bepaald dat als de subsidie wordt verstrekt ten behoeve van een investering in het kader van een door de gemeenteraad vastgestelde publieke taak, het college bij beschikking en in de geldleningsovereenkomst kan verplichten de subsidie in overeenstemming daarmee aan te wenden. In artikel 1, onder t, van de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 wordt een ‘publieke taak’ gedefinieerd als: ‘door de raad in begroting, verordening, beleidsnota, raadsbesluit of ander beleidsdocument aangewezen gemeentelijke taak in het kader van vastgestelde beleidsdoelen die in overwegende mate ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen’. Vereist is dus dat de publieke taak is vastgelegd in besluitvorming van de gemeenteraad. Voor zover daarvan sprake is, kan de subsidieontvanger worden verplicht de subsidie voor de betreffende investering binnen de doelstellingen van deze publieke taak aan te wenden.
In het zesde lid is vervolgens opgenomen dat in de overeenkomst van geldlening nadere voorschriften en verplichtingen worden opgenomen over in ieder geval de hoogte en het verloop van de verschuldigde rente en de aflossing van de lening.
Het zevende lid bepaalt tot slot dat in de overeenkomst van geldlening ook nadere voorschriften en verplichtingen kunnen worden opgenomen voor te vestigen zekerheden en door de subsidieontvanger af te sluiten verzekeringen. Onder zekerheden wordt ook begrepen de aanwijzing van aansprakelijke partijen. De af te sluiten verzekeringen zien op verzekeringen voor het object of de objecten waarvoor de geldlening is verstrekt en de onroerende zaken die de Gemeente tot zekerheid strekken op basis van de herbouwwaarde tegen brand- en stormschade en andere risico’s of aanspraken.
Artikel 18 en artikel 22 Verantwoording en vaststelling subsidie
In deze artikelen is opgenomen op welke wijze de subsidieontvanger verantwoording moet afleggen over de besteding van de subsidie in de vorm van een geldlening (subsidieonderdeel II en eventueel de aanvullende subsidie). De aanvraag moet worden ingediend uiterlijk twaalf weken na afloop van de in de beschikking en geldleningsovereenkomst bepaalde duur van de subsidie. Dit is maximaal 25 jaar. De aanvraag moet online bij het college worden ingediend via het subsidieportal: www.rotterdam/nl/subsidies met gebruikmaking van een door het college digitaal beschikbaar gesteld formulier. In dat formulier is aangegeven op welke wijze de subsidieontvanger verantwoording dient af te leggen over de besteding van de subsidie.
Het college stelt binnen acht weken na ontvangst van een volledig aanvraag tot vaststelling de subsidie vast (lid 2). Dit gebeurt dus bij een ander besluit dan de vaststelling van de subsidie in de vorm van een financiële bijdrage (subsidieonderdeel I) (zie artikel 15 en de toelichting daarop). Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd (lid 3).
Artikel 19 en artikel 23 Intrekken van de subsidie
Naast de in de Awb en de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 opgenomen gronden voor intrekking van de subsidieverlening, is in deze artikelen bepaald dat de subsidieverlening kan worden ingetrokken, indien de gebruiksbestemming binnen vijf jaren zodanig wordt gewijzigd door de subsidieontvanger, dat deze niet meer voldoet aan de subsidievereisten van deze regeling. De subsidieontvanger kan de bestemming van een clubgebouw bijvoorbeeld zodanig wijzigen dat deze niet langer bijdraagt aan het sportief maatschappelijk van de breedtesportverenging(en) of niet langer meer overwegend ten goede komt aan de amateursporters van die breedtesportvereniging. De exploitatie wordt bijvoorbeeld grotendeels gericht op de betaalde spelers van het eerste elftal. In dat geval kan besloten worden de subsidie alsnog (deels) in te trekken. De subsidieontvanger zal de onverschuldigd betaalde subsidie dan moeten terugbetalen aan het college (lid 2), behoudens voor zover dit bedrag al via de reguliere aflossingen van de geldlening is terugbetaald.
Hoofdstuk 5 Overige bepalingen
Artikel 24 Intrekking oude regeling
In dit artikel is vastgelegd dat de ‘Uitvoeringsregeling Investeringssubsidies Sportvoorzieningen 1995’ wordt ingetrokken.
Dit artikel bepaalt het moment van inwerkingtreding van deze regeling.
Als citeertitel van deze regeling kan worden gebruikt: ‘Regeling investeringssubsidies breedtesportverenigingen’.
Dit gemeenteblad 2016, nummer 7, is uitgegeven op 22 januari 2016 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)
(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2016-10859.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.