Verordening procedure en vormgeving structurele participatie gemeente Amstelveen 2016

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De verordening verstaat onder:

  • a.

    Participatie: het in een zo vroeg mogelijk stadium betrekken van doelgroepen (burgers, instellingen, bedrijven, en dergelijke) bij beleidsvoorbereiding, -vaststelling, -uitvoering of -evaluatie;

  • b.

    Structurele participatie: het in een zo vroeg mogelijk stadium betrekken van (een) participatiegroep(en) bij de ontwikkeling respectievelijk uitvoering van (een) gemeentelijk beleid(sterrein), waarbij een onderscheid kan worden gemaakt naar participatie op het niveau van een doelgroep, op een specifiek thema of op gebiedsniveau;

  • c.

    Participatiegroep: een doelgroep die structureel participeert en belanghebbend is als doelgroep, op een specifiek thema of op gebiedsniveau;

  • d.

    Kennisteam: een team dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van participatiegroepen en als zodanig deelneemt aan structurele participatie;

  • e.

    Cliëntenraad minima: de raad die zorgdraagt voor het ondersteunen van minima, niet zijnde een participatiegroep

  • f.

    Coördinator: een gemeentelijk functionaris die optreedt als coördinatie- en contactpersoon tussen de participatiegroepen en de gemeente en/of beleidsuitvoerende organisatie(s);

  • g.

    Gemeente: gemeente Amstelveen;

  • h.

    College: college van burgemeester en wethouders van Amstelveen

  • i.

    Gevraagd participeren: het betrekken van (een) participatiegroep(en) bij de ontwikkeling van (een) gemeentelijk beleid(sterrein) door de participatiegroep(en) de gelegenheid te geven rechtstreeks of via een kennisteam te adviseren;

  • j.

    Ongevraagd adviseren: participatiegroep(en) gelegenheid te geven ongevraagd te adviseren.

Artikel 2 Doelstelling

  • 1.

    Structurele participatie heeft tot doel de (ervarings)deskundigheid, die in de participatiegroepen aanwezig is, zo optimaal mogelijk in te zetten bij de ontwikkeling en uitvoering van (een) gemeentelijk beleid(sterrein), zodat daarbij door de gemeente en/of beleidsuitvoerende organisatie(s) een goede afweging van belangen kan worden gemaakt. Voor de leden van participatiegroepen zelf dient uitgangspunt van hun inbreng te zijn het belang van de doelgroep, specifiek thema of gebied die/dat zij vertegenwoordigen.

  • 2.

    Structurele participatie heeft tot doel te bewerkstelligen dat de betreffende participatiegroepen in een zo vroeg mogelijk stadium worden betrokken bij de ontwikkeling respectievelijk uitvoering van (een) gemeentelijk beleid(sterrein).

Artikel 3 Beleidsterreinen

  • 1.

    Er vindt periodiek overleg plaatst met alle participatiegroepen over de voor hen relevante gemeentelijke beleidsterreinen.

  • 2.

    De cliëntenraad minima wordt geraadpleegd over de uitvoering van minimabeleid.

HOOFDSTUK 2 STRUCTUUR PARTICIPATIEGROEPEN

Artikel 4 Instelling en opheffing van participatiegroepen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in de wet, heeft het college de bevoegdheid tot het instellen en opheffen van (een) participatiegroep(en) of kennisteams.

  • 2.

    Het college stelt een cliëntenraad minima in teneinde te adviseren over de uitvoering van minimabeleid.

Artikel 5 Taak van de participatiegroepen

  • 1.

    De participatiegroepen participeren bij de ontwikkeling van (een) gemeentelijk beleid(sterrein) door gevraagd en in nauwe samenwerking met de ambtelijke organisatie van de gemeente deel te nemen aan door de gemeente geïnitieerde beleidsontwikkeling.

  • 2.

    De participatiegroepen participeren bij de uitvoering van een (bestaand) gemeentelijk beleid(sterrein) gevraagd en ongevraagd en in nauwe samenwerking met de ambtelijke organisatie van de gemeente en/of beleidsuitvoerende organisatie(s).

Artikel 6 Samenstelling van een participatiegroep

  • 1.

    Een participatiegroep bestaat uit maximaal vijftien leden. Het college is bevoegd hiervan af te wijken.

  • 2.

    De leden van een participatiegroep dienen bij voorkeur ingezetenen te zijn van de gemeente.

  • 3.

    (Maatschappelijke) organisaties en/of instellingen kunnen in meerdere participatiegroepen zijn vertegenwoordigd.

Artikel 7 Onverenigbare functies

  • 1.

    Het lidmaatschap van een participatiegroep en de cliëntenraad minima is onverenigbaar met het lidmaatschap van de gemeenteraad.

  • 2.

    Ambtenaren door of vanwege de gemeenteraad, het college of de burgemeester aangesteld of daaraan ondergeschikt, kunnen geen deel uitmaken van een participatiegroep.

  • 3.

    Een lid van een participatiegroep mag:

    • a.

      niet als advocaat, procureur, gemachtigde of adviseur werkzaam zijn ten behoeve van de wederpartij van de gemeente of van het gemeentebestuur in geschillen;

    • b.

      niet als gemachtigde of adviseur werkzaam zijn ten behoeve van derden tot het aangaan van overeenkomsten met de gemeente;

    • c.

      niet in dienst zijn bij een organisatie en/of instelling die (een) overeenkomst(en) zijn aangaan met de gemeente;

  • 4.

    Onder nader door het college te stellen voorwaarden is ontheffing van het bepaalde in het vierde lid, aanhef en onder c mogelijk.

Artikel 8 Benoeming

  • 1.

    De leden van een participatiegroep worden benoemd door het college

  • 2.

    De leden worden benoemd voor een periode van maximaal vier jaar. Zij kunnen éénmaal worden herbenoemd voor eenzelfde periode.

Artikel 9 Interne organisatie

  • 1.

    Elke participatiegroep kiest uit zijn midden een, secretaris en penningmeester.

  • 2.

    De voorzitter van de participatiegroep wordt benoemd door het college de participatieraad gehoord.

  • 3.

    De interne organisatie en werkwijze wordt neergelegd in een huishoudelijk reglement dat goedkeuring behoeft van het college.

Artikel 10 Schorsing en ontslag

Een lid van een participatiegroep, dat zich naar het oordeel van het college aan kennelijk wangedrag of grove verwaarlozing van zijn taak heeft schuldig gemaakt, kan te allen tijde als zodanig door het college worden geschorst en/of ontslagen.

HOOFDSTUK 3 WERKWIJZE

Artikel 11 Aanwijzing van een coördinator

Het college draagt zorg voor de aanwijzing van een coördinator zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder f.

Artikel 12 Structurele participatie

  • 1.

    Een traject tot structurele participatie wordt op een zodanig tijdstip aangevangen dat de resultaten daarvan van wezenlijke invloed kunnen zijn op de ontwikkeling respectievelijk uitvoering van (een) gemeentelijk beleid(sterrein).

  • 2.

    Bij structurele participatie worden participatiegroepen betrokken bij de ontwikkeling respectievelijk uitvoering van (een) gemeentelijk beleid(sterrein) door de gemeente via de coördinator, zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder f.

  • 3.

    Bij omvangrijke structurele participatie kunnen de participatiegroepen met behulp van de coördinator een kennisteam samenstellen uit de betreffende participatiegroepen.

  • 4.

    De instelling van een kennisteam behoeft de goedkeuring van het college.

Artikel 13 Subsidieverlening

  • 1.

    Het college stelt jaarlijks aan elke participatiegroep en de cliëntenraad minima afzonderlijk een maximumsubsidiebedrag beschikbaar ten behoeve van (secretariële) ondersteuning, deskundigheidsbevordering, faciliteiten en vergoeding van daadwerkelijk gemaakte onkosten.

  • 2.

    Het college stelt zo nodig jaarlijks een maximumsubsidiebedrag beschikbaar ten behoeve van de uitoefening van de functie van onafhankelijk voorzitter(s) van een participatiegroep en van (een) kennisteam(s) zoals bedoeld in artikel 12, derde lid.

  • 3.

    Op de in het eerste lid genoemde subsidieverlening is de vigerende Algemene subsidieverordening van de gemeente Amstelveen van toepassing.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 14 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

  • 2.

    De verordening Procedure en vormgeving structurele participatie 2006 en de daarop gebaseerde nadere regels worden ingetrokken op de dag van inwerkingtreding als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 15 Onvoorziene gevallen

In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, wordt daarover besloten door het college.

Artikel 16 Nadere regels

Het college kan ter uitvoering van deze verordening nadere regels vaststellen.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening procedure en vormgeving structurele participatie gemeente Amstelveen 2016.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering 15 juni 2016

De griffier,

mevr. drs. P. Georgopoulou

De voorzitter,

mevr. drs. M.M. van ‘t Veld

TOELICHTING BIJ DE VERORDENING PROCEDURE EN VORMGEVING STRUCTURELE PARTICIPATIE GEMEENTE AMSTELVEEN 2016

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In artikel 1 onder b en c wordt aangegeven dat er op alle beleidsterreinen van de gemeente sprake kan zijn van structurele participatie.

 

Artikel 2 Doelstelling

Geen nadere toelichting.

 

Artikel 3 Beleidsterreinen

Lid 1

De participatiegroepen worden betrokken bij de gemeentelijke beleidsterreinen voor zover die hun doelgroep, hun specifiek thema of hun gebiedsniveau raken en daarvoor gevolgen hebben. Dat houdt in dat participatiegroepen niet bij alle gemeentelijke beleidsterreinen worden betrokken, maar alleen bij die terreinen waarbij de betreffende participatiegroep belanghebbend is vanuit het perspectief van de doelgroep, het specifieke karakter van het thema of het gebiedsperspectief. Hierbij zijn echter nadrukkelijk begrepen en is rekening gehouden met de wettelijke verplichtingen zoals die door de wetgever worden opgelegd op grond van de in de considerans genoemde wetsartikelen.

Lid 2

De cliëntenraad minima is geen structurele participatiegroep. Deze oefent invloed uit op het beleid inzake minima via een participatiegroep Sociaal Domein. De gemeente overlegt met de cliëntenraad minima inzake de uitvoering van minimabeleid.

 

HOOFDSTUK 2 STRUCTUUR PARTICIPATIEGROEPEN

Artikel 4 Instelling van participatiegroepen

Bij de instelling van participatiegroepen kan in het bijzonder worden gedacht aan participatiegroepen per:

  • 1.

    doelgroep: ouderen, jeugd, jongeren, gehandicapten en chronisch zieken en burgers met een achterstand op de arbeidsmarkt en minima;

  • 2.

    specifiek thema: openbaar groen, ruimtelijke ordening en kwaliteit van de woon- en leefomgeving;

  • 3.

    gebied: territoriale commissie(s) en wijk- en buurtplatform(s).

Artikel 5 Taak van de participatiegroepen

De taak van de participatiegroepen beperkt zich nadrukkelijk tot betrokkenheid bij (een) gemeentelijk beleid(sterrein). Dat betekent dat participatiegroepen als zodanig niet kunnen participeren respectievelijk adviseren over onderwerpen die buiten de gemeentelijke taakuitoefening vallen en ook niet kunnen participeren bij respectievelijk adviseren aan organisaties, die niet belast zijn met de ontwikkeling en/of uitvoering van (een) gemeentelijk beleid(sterrein). Wat betreft het bepaalde in artikel 5, tweede lid wordt met name gedacht aan een onderdeel van de gemeente dat is belast met uitvoerende taken of een (al dan niet maatschappelijk) uitvoerende organisatie en/of instelling.

 

Artikel 6 Samenstelling

Het is belangrijk dat er in een participatiegroep sprake is van een evenwichtige verdeling en samenstelling van vertegenwoordigers van maatschappelijke belangengroepen en –organisaties en betrokken burgers. Uitwerking kan gescheiden via een zogenaamde uitwerkingsnotitie en in een huishoudelijk reglement.

 

Artikel 7 Onverenigbare functies

De bedoeling van dit artikel is het voorkomen van belangenverstrengeling. Ontheffing van het bepaalde in het derde lid, aanhef en onder c. is mogelijk als vaststaat dat het lidmaatschap van een participatiegroep volledig los staat van het werknemerschap bij de betreffende organisatie. Deze ontheffing mag nooit worden verondersteld, maar moet altijd worden gevraagd en gegeven door het college.

 

Artikel 8 Benoeming

De participatiegroep stelt een rooster van aftreding vast. De voorzitter maakt geen deel uit van deze rooster.

 

Artikel 9 Interne organisatie

Geen nadere toelichting.

 

Artikel 10 Schorsing en ontslag

Geen nadere toelichting.

 

HOOFDSTUK 3 WERKWIJZE

Artikel 11 Aanwijzing van een coördinator

Geen nadere toelichting.

 

Artikel 12 Structurele participatie

In overeenstemming met deze bepaling worden participatiegroepen bij structurele participatie betrokken bij de ontwikkeling respectievelijk uitvoering van (een) gemeentelijk beleid(sterrein) door de gemeente via de coördinator. Deze functionaris treedt op als coördinator tussen en contactpersoon voor de participatiegroepen (en hun leden) en de gemeente en/of beleidsuitvoerende organisatie(s). De coördinator is in dienst van de gemeente en wordt door het college aangewezen. Hij of zij verleent zijn of haar diensten aan de participatiegroepen respectievelijk kennisteams als ook aan de gemeente. Hij of zij heeft alleen een administratief-organisatorische, ondersteunende functie en geen inhoudelijke taak. De functie van coördinator is onverenigbaar met het lidmaatschap van een participatiegroep. Het behoort tot de taak van de coördinator om - in overleg met de gemeente - te zorgen dat de organisaties, die vertegenwoordigers (willen) leveren voor een participatiegroep, tijdig met een voordracht komen.

 

Artikel 13 Subsidieverlening

Aan elke participatiegroep afzonderlijk en aan de cliëntenraad minima wordt een maximum subsidiebedrag beschikbaar gesteld ten behoeve van (secretariële) ondersteuning, deskundigheidsbevordering, faciliteiten en vergoeding van daadwerkelijk gemaakte onkosten.

 

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 14 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordeningen

Bij de inwerkingtreding van deze verordening komen alle nadere regels, zoals die zijn vastgesteld op grond van de in artikel 13, tweede lid genoemde verordeningen, te vervallen.

 

Artikel 15 Onvoorziene gevallen

Geen nadere toelichting.

 

Artikel 16 Nadere regels

Geen nadere toelichting.

 

Artikel 17 Citeertitel

Geen nadere toelichting.

Naar boven