Nadere regels Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunschoten 2015

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Bunschoten;

 

gelet op de artikelen 2, 6, derde en vierde lid, artikel 7, tweede lid, artikel 12 en artikel 15, derde lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunschoten 2015,

BESLUIT

 

de volgende nadere regels vast te stellen:

 

Nadere regels Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunschoten 2015

 

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

 

a. algemene voorziening:

als bedoeld in artikel 1.1.1. van de wet;

 

b. cliëntondersteuning:

als bedoeld in artikel 1.1.1. van de wet;

 

c. college:

het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Bunschoten;

 

d. gesprek:

gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

 

e. hulpvraag:

behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

 

f. maatwerkvoorziening:

als bedoeld in artikel 1.1.1. van de wet;

 

g. melding:

melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

 

h. pgb:

persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

 

i. voorliggende voorziening:

algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

Hoofdstuk 2. Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld:

    • in persoon via de balie van het gemeentehuis van de gemeente Bunschoten;

    • telefonisch via nummer 14 033;

    • schriftelijk via een brief;

    • digitaal via een webformulier;

    • bij de door de centrumgemeente Amersfoort aan te wijzen instellingen voor opvang indien het gaat om een hulpvraag op het gebied van opvang.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding digitaal of schriftelijk.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de elding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 5.

    Een persoonlijk plan omvat tenminste:

    • a)

      Een beschrijving van de behoeften, persoonskenmerken en voorkeur van de cliënt;

    • b)

      Een inventarisatie van de oplossingsmogelijkheden;

    • c)

      Mogelijkheden om, indien van toepassing, de mantelzorger te ondersteunen;

    • d)

      Mogelijkheden van lokaal en regionaal beschikbare algemene voorzieningen die bijdragen aan het oplossen van het probleem;

    • e)

      Mogelijkheden die ontstaan door voorliggende voorzieningen vanuit diverse regelingen, zoals zorgverzekering, openbare gezondheidszorg, jeugdhulp, (passend) onderwijs, wonen, werk en inkomen;

    • f)

      Toestemming om in het kader van de hulpvraag relevante persoonlijke gegevens uit te wisselen met personen betrokken bij de uitvoering van het plan.

Artikel 5. Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a)

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b)

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c)

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d)

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e)

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f)

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g)

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h)

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i)

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn;

    • j)

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze, en

    • k)

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt.

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 3, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6. Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2.

    Binnen zeven dagen na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3.

    De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen zeven dagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

  • 4.

    Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5.

    Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

Hoofdstuk 3. Algemene voorzieningen

Artikel 8. Algemene vooziening voor Huidhoudelijke Hulp

Van de Algemene Voorziening voor Huishoudelijke Hulp (AVHH1) kan gebruik gemaakt worden door inwoners van de gemeente Bunschoten die langdurige lichamelijke problemen hebben, waardoor zij (een deel van) de huishoudelijke klussen niet kunnen doen. Er zijn geen volwassen huisgenoten die in staat zijn om het huishouden te doen. De cliënt is in staat om zelf uit te leggen welke taken moeten worden uitgevoerd.

Artikel 9. Collectief vervoer (regionaal)

Voor regionaal vervoer gericht op participatie kan gebruik worden gemaakt van het collectief vraagafhankelijk vervoer ‘Regiotaxi’.

Hoofdstuk 4. Maatwerkvoorzieningen

Artikel 10. Maatwerk als sluitsteen

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening als er geen toereikende (voorliggende) voorzieningen zijn en de betreffende maatwerkvoorziening bijdraagt aan participatie van de aanvrager in de samenleving.

  • 2.

    Mantelzorg en mogelijkheden uit het sociale netwerk van de aanvrager gelden niet als afdwingbare voorliggende voorziening.

  • 3.

    Wanneer een wettelijke voorziening toereikend wordt geacht maar dit feitelijk niet is, kan een maatwerkvoorziening niet in de plaats van die voorliggende voorziening komen.

  • 4.

    Voor de hoogte van de vergoedingen wordt verwezen naar de Tarievenlijst Jeugd en Wmo.

  • 5.

    Het college bepaalt jaarlijks de hoogte van de vergoedingen.

Artikel 11. Vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Het gebruik van openbaar en collectief vervoer heeft het primaat wanneer deze de cliënt in voldoende mate in staat stelt tot participatie.

  • 2.

    Bij het bepalen van de vervoersbehoefte wordt rekening gehouden met een lagere behoefte vanwege:

  • a)

    intramuraal verblijf in een instelling;

  • b)

    een samenvallende vervoersbehoefte;

  • c)

    een beperkte vervoersbehoefte;

  • d)

    andere aanwezige vervoersvoorzieningen.

Artikel 12. Vervoersvoorzieningen (in en om de woning)/Rolstoelen

  • 1.

    Voor het verplaatsen in en om de woning is verstrekking van een rolstoel mogelijk.

  • 2.

    De rolstoel kan bestaan uit een handmatig voortbewogen rolstoel voor zowel binnen- als buitengebruik of een elektrisch voortbewogen rolstoel voor zowel binnen- als buitengebruik.

  • 3.

    Voor vervoer op korte afstanden, in de directe omgeving van de woning is verstrekking van een scootmobiel of vergelijkbaar vervoermiddel mogelijk.

  • 4.

    Voor sportactiviteiten is verstrekking van een sportvoorziening mogelijk.

Artikel 13. Vervoersvoorzieningen (lokaal)

  • 1.

    Voor lokaal vervoer gericht op participatie zijn afhankelijk van de afstandsdoelen de volgende voorzieningen mogelijk:Voor lokaal vervoer gericht op participatie zijn afhankelijk van de afstandsdoelen de volgende voorzieningen mogelijk:

    • a)

      taxi individueel

    • b)

      rolstoeltaxi

    • c)

      autokosten (eigen of bruikleen)

  • 2.

    Voor lokaal vervoer op middellange afstanden is een driewielfiets mogelijk.

  • 3.

    Voor alle andere vervoersdoelen, zoals woon-werkverkeer en zakelijk verkeer zijn vervoersvoorzieningen in het kader van de Wmo uitgesloten.

  • 4.

    De individuele voorzieningen in lid 1 en lid 2 zijn alleen mogelijk voor zover collectief vervoer geen passende voorziening is.

Artikel 14. Combinatie van vervoersvoorzieningen

Indien sprake is van vervoersbehoeften met diverse afstandsdoelen is een combinatie van vervoersvoorzieningen mogelijk.

Artikel 15. Hulp bij het huishouden (HH)

  • 1.

    De maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden kan worden verstrekt voor degenen voor wie een algemene voorziening niet passend is (passend betekend ook financieel passend).

  • 2.

    De maatwerkvoorziening HH bestaat uit de volgende categorieën:

    • a)

      Schoonmaakwerkzaamheden;

    • b)

      Schoonmaakwerkzaamheden met andere lichte ondersteuning in de huishouding;

    • c)

      Schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning binnen de ontregelde huishouding.

  • 3.

    Voor beoordeling van aanvragen geldt de beleidsregel 'Tijdnormering huishoudelijke taken Bunschoten’, opgenomen in de bijlage.

Artikel 16. Woonvoorzieningen en woondiensten

  • 1.

    Voor het opheffen van belemmeringen in het normaal gebruik van de door de cliënt bewoonde woning zijn de volgende voorzieningen mogelijk:

    • a)

      niet bouwtechnische en woontechnische aanpassingen

    • b)

      losse woonunits

    • c)

      verhuiskostenvergoeding

    • d)

      vergoeding voor huurderving aan verhuurder

    • e)

      tijdelijke huisvesting, dubbele huur

  • 2.

    Aanpassingen aan de woning zijn alleen mogelijk in gevallen waarin een verhuizing naar een passende woning niet mogelijk is of redelijkerwijs van aanvrager niet kan worden verwacht en ook anderszins geen goedkopere adequate oplossingen beschikbaar zijn;

  • 3.

    Een aanvraag voor niet bouwtechnische en woontechnische aanpassingen die een jaarlijks door het college vast te stellen bedrag (zie bijlage) te boven gaat, gaat vergezeld van tenminste drie offertes;

  • 4.

    Losse woonunits kunnen worden verstrekt voor noodzakelijke extra leefruimte;

  • 5.

    In gevallen waarin vanwege nog uit te voeren aanpassing werkzaamheden en om medische redenen tijdelijke huisvesting (dubbele huur) noodzakelijk is, kan gedurende maximaal 6 maanden tot maximaal de bovengrens voor huurtoeslag een budget worden verleend.

Artikel 17. Respijtzorg/kortdurend verblijf

De mantelzorger die vanwege dreigende overbelasting de ondersteuning niet kan voortzetten, of waarvan aannemelijk is dat men dit op korte termijn niet meer kan, kan aanspraak maken op respijtzorg.

Artikel 18. Persoonlijke verzorging [Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL)]

Voor het behoud of het vergroten van de zelfredzaamheid is ADL-dienstverlening mogelijk.

Artikel 19. Begeleiding en Dagbesteding

Voor het behoud of het vergroten van de zelfredzaamheid is begeleiding en/of dagbesteding mogelijk.

Artikel 20. Beschermd wonen

Voor clienten die vanwege de ernst van hun psychische of psychosociale problematiek een woonvorm met voldoende toezicht en begeleiding nodig hebben is beschermd wonen mogelijk.

Hoofdstuk 5. Regels voor persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 21. Toetsing motivatie-eis

  • 1.

    Een pgb wordt verstrekt als de cliënt motiveert dat de verstrekking van de maatwerkvoorziening in een pgb de voorkeur heeft.

  • 2.

    Een pgb wordt ook verstrekt voor voorzieningen die vanwege hun aard niet in natura kunnen worden aangeboden.

  • 3.

    Pgb kan alleen worden toegekend als conform artikel 2.3.6. van de wet de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger voldoende in staat is de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. En naar het oordeel van het college de maatwerkvoorziening veilig, doeltreffend en clientgericht wordt verstrekt.

Artikel 22: Aanvragen van een pgb

  • 1.

    Uit de aanvraag blijkt op welke wijze deze voorziening bijdraagt aan participatie en zelfredzaamheid.

  • 2.

    Uit de aanvraag blijkt dat de voorziening voldoet aan het door het college vastgestelde programma van eisen.

  • 3.

    Uit de aanvraag blijkt op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd.

  • 4.

    Uit de aanvraag blijkt op welke wijze eventuele meerkosten van de voorziening worden bekostigd.

  • 5.

    Bij de aanvraag voor een pgb verstrekt de cliënt de volgende informatie: welke voorziening wordt met het pgb ingekocht en door wie deze wordt geleverd.

  • 6.

    Indien het pgb wordt ingezet voor het afnemen van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van iemand die behoort tot het sociale netwerk van de cliënt, dan wordt de meerwaarde daarvan aangetoond.

Artikel 23. Hoogte van het pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van de door de cliënt ingediende specificatie als onderdeel van het persoonlijk plan.

  • 2.

    Het pgb is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

  • 3.

    De hoogte van een pgb voor:

    • a)

      dienstverlening waaronder huishoudelijke hulp, individuele begeleiding en dagbesteding door:

      • 1.

        Professionals in dienst van een instelling wordt per uur of per resultaat bepaald op basis van het door het college vastgestelde tarief voor het betreffende onderdeel.

      • 2.

        Professionals, werkzaam als zelfstandigen, wordt per uur of per resultaat bepaald op basis van 75% van het door het college vastgestelde tarief voor het betreffende onderdeel.

      • 3.

        Niet-professionals wordt bepaald op basis van 50 % van het door het college vastgestelde tarief voor het betreffende onderdeel.

    • b)

      kortdurend verblijf- en respijtzorg:

      • 1°.

        met laag intensieve ondersteuning uitgevoerd door vrijwilligers met ondersteuning van een beroepskracht, of

      • 2°.

        met hoog intensieve ondersteuning uitgevoerd door daartoe opgeleide personen;

    • wordt per dagdeel of per resultaat voor kortdurend verblijf- en respijtzorg bepaald op basis van het door het college vastgestelde tarief voor het betreffende onderdeel;

    • c)

      beschermd wonen

      De hoogte van het pgb tarief voor beschermd wonen wordt bepaald op basis van het door het college vastgestelde tarieven voor het betreffende onderdeel;

    • d)

      overige maatwerkvoorzieningen

    • e)

      Het college stelt het pgb voor overige maatwerkvoorzieningen vast op maximaal de kostprijs van de door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura, waarbij het college er zorg voor draagt dat de cliënt met het pgb in staat is kwalitatief goede ondersteuning in te kopen.

    • f)

      Het college kan het pgb in ieder geval lager vaststellen dan het bedrag zoals bedoeld in het vorige lid, als in dat bedrag salariskosten zijn begrepen en de cliënt gebruik maakt van ondersteuning in het informele circuit.

    • g)

      Het college stelt het tarief voor de onderdelen genoemd onder a, b en c vast conform de Tarievenlijst Jeugd en Wmo

Artikel 24. Maximum pgb bij vergoeding van vervoerskosten

Het college bepaalt de maximum budgetten per vervoermiddel (zie bijlage).

Artikel 25. Pgb Noodzakelijke aanpassingen eigen auto

  • 1.

    Voor noodzakelijke aanpassingen aan een eigen auto, die niet ouder is dan 3 jaar en de afschrijvingstermijn van de voorziening is ten minste vijf jaar, wordt een budget beschikbaar gesteld.

  • 2.

    Voor het overzetten van noodzakelijke voorzieningen in de eigen auto naar een andere auto wordt ongeacht de leeftijd van de auto waarin de voorziening wordt geplaatst een budget beschikbaar gesteld, tenzij de voorziening niet langer als adequaat kan worden aangemerkt.

  • 3.

    Het budget wordt verhoogd met de noodzakelijke kosten voor rij- en gewenningslessen (zie bijlage).

Artikel 26. Pgb Vergoeding woonvoorziening (niet bouwkundige of woon technisch)

Het budget voor een woonvoorziening is gelijk aan de door het college goedgekeurde offerte, eventueel verhoogd met instandhoudingkosten bedoeld voor reparatie en onderhoud van de desbetreffende voorziening.

Artikel 27. Pgb Bestedingstermijn

  • 1.

    De cliënt kan schriftelijk en gemotiveerd vragen het pgb later te mogen aanwenden dan zes maanden na toekenning van de voorziening.

  • 2.

    Dit verzoek wordt gehonoreerd indien latere aanwending van het budget onvermijdbaar is en de cliënt nog steeds is aangewezen op de voorziening.

Artikel 28. Pgb Beschermd wonen

  • 1.

    De leveringsvorm pgb voor beschermd is in beginsel alleen mogelijk indien sprake is van een kleinschalige woonvorm die bestaat uit minimaal 3 en maximaal 26 bewoners en waarbij aan de volgende cumulatieve eisen wordt voldaan:

    • a)

      De bewoners staan bij de gemeente ingeschreven op één adres, op aaneengesloten adressen of adressen die dichtbij elkaar liggen (binnen een straal van 100 meter);

    • b)

      De bewoners hebben een gemeenschappelijke ruimte hebben voor gezamenlijke activiteiten;

    • c)

      De kleinschalige woonvorm voldoet aan dezelfde kwaliteitseisen als de gecontracteerde instellingen voor beschermd wonen.

  • 2.

    Verblijf bij ouders of wettelijke vertegenwoordigers valt niet onder een kleinschalige woonvorm.

  • 3.

    Bij toekenning van pgb beschermd wonen wordt getoetst of budgethouder in aanmerking komt voor wooninitiatieventoeslag

    • a)

      De wooninitiatieventoeslag is bestemd voor kosten gemaakt voor het organiseren van de zorg van pgb-houders en infrastructuur in het kader van doelmatige zorgverlening en voor zover het niet mogelijk is deze te financieren uit voorliggende voorzieningen waaronder pgb-beschermd wonen.

    • b)

      Beschikkingen voor wooninitiatieventoeslag die voor 2016 zijn afgegeven worden in geval van herindicatie verlengd tot 31 december 2016 en bij doorlopende pgb’s tot afloop van het pgb.

Hoofdstuk 6. Bijdrage in de kosten/korting

Artikel 29. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1.

    Voor het gebruik van de algemene voorziening huishoudelijke hulp (AVHH1) is de client een bijdrage in de kosten verschuldigd aan de aanbieder.

  • 2.

    De hoogte van de eigen bijdrage aan de aanbieder is het verschil in kostprijs en de bijdrage van de gemeente. De gemeente draagt bij aan maximaal 2,5 uur huishoudelijke hulp. Voor de overige uren is de bijdrage van de client gelijk aan de kostprijs van de aanbieder.

Artikel 30. Eigen bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Voor een maatwerkvoorziening, dan wel pgb, wordt aan de cliënt een eigen bijdrage gevraagd, maar niet langer dan dat hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt;

  • 2.

    Voor de bepaling van de hoogte van de eigen bijdragen en inkomensgrenzen wordt aangesloten bij het uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • 3.

    Het aantal perioden van 4 weken waarover een eigen bijdrage wordt berekend, is afhankelijk van de kostprijs van de voorziening;

  • 4.

    De eigen bijdrage wordt, bij afschrijving van voorzieningen, maximaal tot het moment dat de voorziening economisch is afgeschreven, opgelegd.

Hoofdstuk 6. Waardering mantelzorgers

Artikel 31. Waardering mantelzorgers

Voor de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers in Bunschoten-Spakenburg wordt aangesloten bij de landelijke dag van de mantelzorg.

Hoofdstuk 7. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Artikel 32. Betrekken van ingezetenen bij beleid

Op basis van artikel 15 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunschoten 2015 zorgt het college ervoor dat ingezetenen van de gemeente, waaronder cliënten en hun vertegenwoordigers worden betrokken bij het voorbereiden van het beleid. Daarnaast stelt het college ingezetenen van de gemeente vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen.

Artikel 33. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van hetgeen in deze nadere regels is bepaald, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 34. Intrekking

De Nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunschoten 2015, ingangsdatum 1 januari 2015, worden ingetrokken

Artikel 35. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking op 1 februari 2016.

  • 2.

    De regeling wordt aangehaald als: Nadere regels Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunschoten 2015.

 

Bunschoten-Spakenburg, 1 februari 2016

Burgemeester en wethouders,

drs. J.F.H. Jennekens

secretaris

M.van de Groep

burgemeester

TOELICHTING Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunschoten 2016

Inleiding

Doel van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is mensen die dat nodig hebben te ondersteunen in hun bijdrage aan de samenleving, hulp te bieden bij het herstellen van hun zelfredzaamheid en om mensen toe te rusten om maatschappelijk te participeren. Kortom: meedoen. Iedereen binnen de samenleving moet mee kunnen doen aan het maatschappelijk verkeer.

Het college van B&W stelt nadere regels vast die gelden als richtlijn voor het uitvoeren van taken op het gebied van de Wet maatschappelijke ondersteuning, zoals deze door de gemeenteraad zijn vastgesteld in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunschoten 2015. Deze regels zijn dus een nadere uitwerking voor de uitvoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bunschoten 2015 en treden in werking per 1 februari 2016.

1. Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Artikel 1. Melding hulpvraag

In artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet wordt al bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. Deze bepaling verankert ook in de verordening dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. In artikel 2.3.2, negende lid, van de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.

 

Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan.

In artikel 2:15 van de Awb is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per email) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. Het kader hiervoor heeft het college vastgesteld in het Besluit Electronisch berichtenverkeer Bunschoten 2013. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

In het eerste lid is met gebruik van de in artikel 1 gedefinieerde term ‘hulpvraag’ een afbakeningsbepaling gegeven. Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet. Zie ook de tekst en toelichting van artikel 8, tweede lid.

 

In het derde lid is overeenkomstig artikel 2.3.3 van de wet een uitzondering vervat voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.

Artikel 2. Cliëntondersteuning

Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de wet. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de cliënt kosteloos is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.

 

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid, van de wet bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 3. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de belanghebbende afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken over te leggen.

De verplichting tot het overleggen van stukken, zoals vermeld in het tweede lid, is opgenomen overeenkomstig artikel 2.3.2, zevende lid, van de wet. In het kader van de rechtmatigheid is het op grond van artikel 2.3.4 van de wet in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven. Bij de gegevensverzameling op grond van het eerste en tweede lid zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.

Op grond van het derde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.

In het vierde lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen. Zie ook artikel 4, tweede lid.

De eigen verantwoordelijkheid en kracht van de cliënt om een oplossing te vinden voor het probleem dat wordt voorgelegd, wordt bevestigd door de mogelijkheid voor de cliënt een persoonlijk plan in te dienen.

Het persoonlijk plan is een belangrijk document in de fase van vraagverheldering en onderzoek, omdat daarin de cliënt zelf een beeld geeft van de relevante feiten en omstandigheden, van te ondernemen acties en van resultaten die bijdragen aan zijn participatie in de samenleving. Door het opstellen van een persoonlijk plan geeft de cliënt blijk van eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. Het persoonlijk plan biedt de cliënt de mogelijkheid zelf optimaal vorm te geven aan het pakket van maatregelen en voorzieningen om het probleem op te lossen. Het geeft een goede uitgangspositie voor het inzetten van de juiste en passende acties.

Het persoonlijk plan is nadrukkelijk aan de orde bij een aanvraag van een pgb en geeft inzicht in de keuze van een pgb boven verstrekking in natura. Op basis van de specificaties van het plan moet de hoogte van het budget op een zorgvuldige wijze kunnen worden vastgesteld.

De Wmo 2015 gaat uit van een ‘aantoonplicht’ voor de aanvrager. Dit betekent dat het aan de cliënt is om alle relevante feiten naar voren te brengen. Vervolgens is het aan de medewerker(s) van de gemeente om de juistheid van deze feiten te verifiëren. De cliënt geeft daartoe uitdrukkelijk toestemming. Het spreekt vanzelf dat de cliënt door de medewerker(s) ondersteund wordt in het volledig en duidelijk presenteren van de relevante feiten en omstandigheden.

Artikel 4. Gesprek

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij onder meer is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen.

De onderdelen van het eerste lid zijn overeenkomstig de opsomming in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet opgenomen. In artikel 2.3.2, eerste lid, wordt niet de aanduiding ‘het gesprek’ gebruikt maar ‘een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger’. De memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 143) verduidelijkt dat voor een zorgvuldig onderzoek veelal sprake zal zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij.

In het eerste lid is verder benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Het gesprek vindt zo mogelijk bij decliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.

In onderdeel b is als onderwerp van gesprek ‘het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning’ opgenomen. Dit is belangrijk omdat in de woorden van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 183) ‘de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In het wetsvoorstel Wmo 2015 staat het bereiken van dit resultaat centraal’.

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet verankerd dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.

 

Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

Artikel 5. Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet opgenomen.

Het eerste lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.

 

Soms kan een verslag al direct worden meegegeven, maar vaak zal dit toch nog moeten worden uitgewerkt en gaat daar een paar dagen overheen. Daarom begint het tweede lid met de zinsnede ‘Binnen zeven dagen na het gesprek’. Het kan overigens ook zijn dat na een gesprek de cliënt bijvoorbeeld nog onderzoekt wat er in zijn omgeving mogelijk is, bijvoorbeeld of hij met iemand kan meerijden om boodschappen te doen, of dat hij nog een aanvullende opmerking heeft. Ook dan is een paar dagen tijd na het gesprek nuttig.

Artikel 6. Aanvraag

Ook deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.3, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. De verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

 

In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

 

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de cliënt ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.

Hoofdstuk 2. Algemene voorzieningen

Algemene voorzieningen

Volgens de Wmo 2015 is een algemene voorziening: een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is. Een algemene voorziening is laagdrempelig en zonder toegangsbesluit beschikbaar voor alle inwoners van Bunschoten.

Bij algemene voorzieningen kan gedacht worden aan: boodschappendiensten van bijvoorbeeld supermarkten, pools voor rolstoelen en scootmobielen, en klussendiensten voor bijvoorbeeld kleine woningaanpassingen.

Deze en andere algemene voorzieningen komen, met of zónder gemeentelijke inmenging, voor steeds meer personen beschikbaar. Een algemene voorziening is per definitie geen individuele voorziening en de wettelijke regels rond eigen bijdragen gelden niet. De gemeente kan wel een eigen bijdrage rekenen voor een algemene voorziening die bij verordening is ingesteld.

De Algemene voorziening hulp in het huishouden (AVHH1) is gericht op inwoners van de gemeente die langdurige lichamelijke problemen hebben, waardoor zij (een deel van) de huishoudelijke klussen niet kunnen doen. Er zijn geen volwassen huisgenoten die in staat zijn om het huishouden te doen en cliënt is in staat om zelf uit te leggen welke taken moeten worden uitgevoerd.

De te bereiken resultaten die van toepassing zijn:

  • Een gestructureerd huishouden;

  • Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • Beschikken over schone en draagbare kleding.

De gemeente heeft afspraken met aanbieders gemaakt over het tarief en kwaliteit. Voor wie zelf deze ondersteuning kan regelen, biedt de gemeente deze voorziening. Gebruikers betalen een bijdrage, de gemeente komt de Wmo doelgroep voor een deel tegemoet in de kosten.

 

Er is regelmatig verwarring tussen de begrippen algemene voorziening en een algemeen gebruikelijke voorziening. En hoe een algemene voorziening zich verhoudt tot algemeen gebruikelijke voorzieningen, collectieve voorzieningen en maatwerk (individuele) voorzieningen. Hieronder worden ter verduidelijking de verschillen uitgelegd.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Algemeen gebruikelijke voorzieningen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo en komen daarom niet voor verstrekking in aanmerking. Ook niet als sprake is van een laag inkomen, in dat geval is de Wet werk en bijstand (Wwb)/Participatiewet voorliggend. Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voor iedereen bereikbaar en behoren dus tot hetgeen inwoners zelf kunnen regelen (eigen kracht). Een voorziening is dus algemeen gebruikelijk als deze:

  • niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking,

  • algemeen verkrijgbaar is en

  • niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare producten.

Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn algemene voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Een collectieve voorziening wordt ingezet op basis van de vraag. Een voorbeeld is de regiotaxi. Onder de Wmo 2015 vallen collectieve voorzieningen onder het begrip algemene voorziening.

Collectief vraagafhankelijk vervoer (regiotaxi)

Personen die geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer kunnen ook onder de Wmo 2015 tegen gereduceerd tarief gebruik maken van de Regiotaxi (ofwel het collectief vraagafhankelijk vervoer). Deze voorziening wordt verstrekt door middel van het beschikbaar stellen van een Wmo-vervoerspas. Met deze pas reist men tegen een gereduceerd tarief tot maximaal 600 zones exclusief opstapzones per jaar. Het is niet mogelijk bij een beroep op deze voorziening keuzevrijheid te bieden.

Hoofdstuk 3. Maatwerkvoorzieningen

Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt voor het behoud en bevorderen van participatie en zelfredzaamheid. In dat geval betreft het een maatwerkvoorziening gericht op het vergroten van het vermogen van de cliënt om zichzelf te redden op alle levensterreinen. In dat geval is de maatwerkvoorziening gericht op het deelnemen aan de maatschappij. Dat wil zeggen dat de cliënt een dagstructuur heeft (onderwijs, dagbesteding, werk) en zowel lichamelijk als psychisch zo goed mogelijk kan functioneren.

Afstemmen op vervoersbehoefte

Bewoners van een intramurale instelling hebben over het algemeen een lagere vervoersbehoefte dan mensen die zelfstandig wonen. Dit omdat zij bijvoorbeeld niet of in mindere mate boodschappen hoeven te doen. Bovendien geldt dat een aantal 'bestemmingen in het kader van het leven van alledag' vervallen, omdat daarin op andere wijze wordt voorzien. Ook sommige gezamenlijke sociale activiteiten waarvoor vervoer nodig is, worden vanuit de instelling georganiseerd, inclusief vervoer. Met deze verminderde vervoersbehoefte wordt bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen dan ook rekening gehouden.

Rolstoel

Een transportrolstoel geldt als meeneembare vervoersvoorziening waarvoor in principe geen resultaatsverplichting in het kader van de Wmo aanwezig is. Nadrukkelijk is het hier van belang naar uitleenmogelijkheden te kijken, bijvoorbeeld in het kader van de Wlz en de Zorgverzekeringswet. Een elektrische rolstoel die uitsluitend voor buitengebruik bedoeld is betreft een vervoersvoorziening die qua gebruiksdoel gelijk is aan een scootmobiel.

Combinatie van vervoersvoorzieningen

Bij een combinatie van vervoersvoorzieningen valt te denken aan een scootmobiel voor het verplaatsen rondom de woning en middellange afstanden naast een pasje voor collectief vervoer (vervoersdoel middellange en lange afstanden).

Categorieën Hulp bij het huishouden → zie Programma van eisen HH

Voor de maatwerkvoorziening HH geldt de indeling in drie categorieën, die hierna worden toegelicht:

  • Alleen schoonmaakwerkzaamheden (HH1). Veel cliënten hebben hulp nodig in de huishouding voor het schoonmaken van het huis. Het gaat hierbij om licht en zwaar huishoudelijk werk zoals de was doen en huishoudelijke spullen in orde maken. HH1 wordt alleen als maatwerkvoorziening verstrekt indien de voorliggende algemene voorziening AVHH1 niet passend is (passend betekend ook financieel passend).

  • Schoonmaakwerkzaamheden met andere lichte ondersteuning in de huishouding (HH2). Een deel van de cliënten heeft hulp nodig bij het organiseren van het huishouden. Voor deze categorie cliënten wordt een zwaardere vorm van hulp ingezet.

  • Schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning binnen de ontregelde huishouding (Excessieve zorg). Hierbij gaat het om aanvullende ondersteuning op het gebied van instructie, advies, voorlichting en eenvoudige psychosociale begeleiding.

Woonvoorzieningen

Woontechnische aanpassingen hebben betrekking op voorzieningen die de woning geschikt maken voor specifieke beperkingen. Denk hierbij aan trapliften en het wegnemen van drempels.

Bouwtechnische aanpassingen zijn aanpassingen die ingrijpen op de constructie van de woning. Denk hierbij aan het verplaatsen van een steunmuur of veranderen van de dakconstructie. Deze aanpassingen zijn niet aan te merken als een Wmo voorziening.

Respijtzorg/Kortdurend verblijf

Respijtzorg betreft een specifieke vorm van ondersteuning ter ontlasting van de mantelzorger, waarbij ondersteuning wordt versterkt aan de mantelzorger op grond van (dreigende) overbelasting. De belangrijkste afweging bij het toekennen van respijtzorg betreft het concret resultaat dat bestaat uit het duurzaam uitstellen of voorkomen van de noodzaak om duurdere/zwaardere ondersteuning in te zetten.

Persoonlijke verzorging

Persoonlijke verzorging is een vorm van lichamelijke ondersteuning die wordt geboden in het verlengde van begeleiding aan inwoners, waarbij er geen sprake is van een somatische aandoening of primaire medische problematiek, maar van cognitieve of psycho-sociale problematiek. Het gaat hier om Algemene Dagelijkse Levensverrichting (ADL). De cliënt heeft behoefte aan ondersteuning bij de persoonlijke verzorging (ADL), maar de persoonlijke verzorging wordt niet door de professional overgenomen. De belangrijkste afweging bij het toekennen van persoonlijke verzorging is het behoud of het vergroten van de zelfredzaamheid.

Begeleiding

Begeleding bevordert de zelfredzaamheid van de cliënt en draagt bij aan zijn participatie. Begeleiding maakt langer zelfstandig wonen mogelijk en voorkomt duurdere vormen van ondersteuning en zorg.

Dagbesteding

De doelstelling van dagbesteding is gelijk aan begeleiding. Dagbesteding is voorliggend op begeleiding. Individuele begeleiding is pas aan de orde wanneer vanwege persoonskenmerken deelname aan groepsbegeleiding (nog) niet voldoet. Ook een combinatie van beiden vormen van begeleiding is mogelijk.

Beschermd wonen

Is een woonvorm met daarbij behorend toezicht en begeleiding bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Voor beschermd wonen is Amersfoort de regiogemeente die het budget ontvangt. Het beleid van de gemeente Bunschoten is bij de voorzieningen van beschermd wonen daarmee identiek met het beleid van de gemeente Amersfoort

Hoofdstuk 4. Regels voor persoonsgebonden budget (pgb)

Het persoonsgebonden budget

Een pgb wordt verstrekt als de cliënt heeft gemotiveerd dat in zijn geval de maatwerkvoorziening als pgb de voorkeur heeft. boven een verstrekking in natura. Hiertoe dient de aanvrager een persoonlijk plan met (financiële) onderbouwing in bij het college. Het persoonlijk plan gaat ook in op de kwaliteit van de voorziening waarop het betrekking heeft en aan welk resultaat het bijdraagt.

Het pgb wordt ook gebruikt voor voorzieningen die vanwege hun aard niet in natura kunnen worden verstrekt. Denk hierbij aan de financiële tegemoetkomingen voor bijvoorbeeld kosten van vervoer, gebruik eigen auto, verhuiskostenvergoeding etc.

Het college vormt zich een oordeel over de bekwaamheid van aanvrager om de taken en verantwoordelijkheden die verbonden zijn aan een pgb verantwoord uit te voeren.

De hoogte van het pgb

Voor het vaststellen van de hoogte van het pgb is rekening gehouden met gangbare tarieven in de regio voor professionele ondersteuning.

 

De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van het door de aanvrager ingediend persoonlijk plan. Het pgb is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt aangevuld met een vergoeding van kosten noodzakelijk voor de instandhouding van de voorziening.

Hoofdstuk 5. Bijdrage in de kosten

Eigen bijdrage

Bij de vaststelling van eigen bijdragen en inkomensgrenzen wordt voor maatwerkvoorzieningen aangesloten bij het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Op grond van artikel 3.1 van dit besluit wordt de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening vastgesteld binnen 24 maanden na het tijdstip waarop het CAK in kennis is gesteld dat een maatwerkvoorziening is verstrekt. De eigen bijdrage gaat met terugwerkende kracht in. Uitzondering op de eigen bijdrage geldt voor het collectief vervoer (de reiziger betaalt immers al een eigen bijdrage per zone) en rolstoelen (wettelijk niet toegestaan).

Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de enige instantie is die namens de gemeente de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.

De eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen is gelijk aan de looptijd van de voorziening. Een uitzondering hierop zijn de bouwkundige woningaanpassingen, de duur van de eigen bijdrage is dan gelijk aan de afschrijvingstermijn van de verstrekte voorziening. Dit sluit aan bij de koppeling van duur van eigen bijdrage aan de looptijd van de voorziening.

Bijdrage algemene voorziening

Voor de algemene voorziening huishoudelijke hulp (AVHH1) is er geen eigen bijdrage via het CAK. De cliënt koopt zelf zijn huishoudelijke hulp in bij de aanbieder en betaalt een bijdrage aan de aanbieder. De gemeente betaalt een bijdrage in de kosten voor maximaal 2,5 uur per week/ maximaal 10 uur per 4 weken aan de aanbieder. De bijdrage die de aanbieder bij de cliënt in rekening brengt voor deze maximaal 2,5 uur per week is de kostprijs min de bijdrage van de gemeente. Cliënten kunnen zelf kiezen of men wekelijks hulp wil of bijvoorbeeld 1x per 2 weken maar dan maximaal 5 uur. 2,5 uur per week is gemiddeld genomen voldoende voor de beoogde doelgroep om de gestelde doelen te bereiken. Indien de cliënt meer uren huishoudelijke hulp wil inkopen dan 2,5 uur per week dan betaalt hij voor de overige uren de volledige kostprijs aan de aanbieder.

Hoofdstuk 6. Waardering mantelzorgers

Voor de mantelzorgwaardering wordt aangesloten bij de dag van de mantelzorg. De uitvoering wordt gedaan door welzijnsorganisatie ‘De Boei’. Er wordt op deze dag een activiteit georganiseerd voor mantelzorgers. Daarnaast wordt als blijk van waardering voor de mantelzorger een gift gegeven bestaande uit cadeaubonnen te besteden bij de plaatselijke middenstand.

Om in aanmerking te komen voor de blijk van waardering voor de mantelzorger, dient de mantelzorger geregistreerd te staan bij de welzijnsorganisatie ‘De Boei’, die de mantelzorgondersteuning verzorgt. Registratie als mantelzorger vindt plaats wanneer men ten minste gemiddeld 8 u per week en drie maanden lang mantelzorg verleent.

Bijlagen

Bijlage 1

Beleidsregel ‘TIJDNORMERING HUISHOUDELIJKE TAKEN BUNSCHOTEN’

Licht huishoudelijk werk:

• Opruimen

60 in. per week

• Stof afnemen

90 in. bij aanwezigheid kinderen

• Bedden opmaken

 

• Planten water geven

 

Er kan extra tijd worden gegeven bij PG-problematiek, communicatieproblemen, aantal kinderen < 12 jaar, vervuilingsgraad en allergie. Zijn er taken die belanghebbende nog wel zelf kan doen, kan de tijd hiervoor in mindering worden gebracht. Bijvoorbeeld: Belanghebbende kan wel stof afnemen maar kan niet tillen/opruimen en het bed opmaken. 20 min. in mindering brengen.

Zwaar huishoudelijk werk:

• Stofzuigen

90 min. per week bij 1 persoons

• Schrobben, dweilen/soppen van sanitair/keuken

huishouden in kleine woning.

• Bedden verschonen

180 min. per week bij 2 persoons

• Opruimen huishoudelijk afval

huishouden of grote woning.

Er kan extra tijd worden gegeven bij PG-problematiek, communicatieproblemen, aantal kinderen < 12 jaar, vervuilingsgraad en allergie. Zijn er taken die belanghebbende nog wel zelf kan doen, kan de tijd hiervoor in mindering worden gebracht. Voorbeeld: Belanghebbende kan wel stofzuigen en de dochter helpt bij het bed verschonen maar de overige zware taken lukt niet meer. 20 minuten in mindering brengen.

De wasverzorging:

• Kleding/linnengoed sorteren en wassen in machine

60 min. per week bij 1 persoons

• Centrifugeren, ophangen, afhalen of was drogen

huishouden.

• Vouwen, strijken, opbergen

90 min. per week bij 2 personen

Er kan extra tijd worden gegeven voor ieder kind < 16 jaar 30 minuten. Bij bedlegerige personen 30 minuten. Extra bewassing door overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies 30 minuten. Zijn er taken die belanghebbende nog wel zelf kan doen, kan de tijd hiervoor in mindering worden gebracht. Voorbeeld: Belanghebbende kan niet meer strijken, maar doet de overige wasverzorging zelf. - 40 minuten in mindering brengen.

Broodmaaltijden

• Broodmaaltijd klaarzetten

15 min. per keer

• Tafel dekken en afruimen

Aanwezigheid kinderen < 12 jaar

• Koffie/thee zetten

20 min. per keer

• Afwassen

 

• Opruimen

 

Warme maaltijden bereiden (maaltijdvoorziening voorliggend):

• Koken

30 min. per keer

• Tafel dekken en afruimen

Aanwezigheid kinderen < 12 jaar

• Afwassen

20 min. per keer

• Opruimen

 

Organisatie van het huishouden:

• Plannen van werkzaamheden

30 minuten per week

• Plannen en beheren van middelen mbt. het huishouden

 

• Voor boodschappen wordt geen tijd gegeven omdat de boodschappenservice een voorliggende voorziening is.

 

Vervoermiddel

Tarief per km

Maximum per jaar

Maximum

 

Sportvoorziening

 

 

Totaal:

€ 3.085,–

 

 

 

 

Aanschaf:

€ 2.400,–

 

 

 

 

Keuring, onderhoud en reparatie: € 685,–

12 jaar en ouder

Taxi individueel

€ 1,72

1.500 km

 

 

Rolstoeltaxi individueel

€ 1,97

1.500 km

 

 

Autokosten (eigen of bruikleen)

€ 0,34

1.500 km

 

4 tot 12 jaar

Individueel taxivervoer

 

€ 2.138,–

 

 

Individueel rolstoeltaxivervoer

 

€ 2.216,–

 

 

Autokosten (eigen of bruikleen)

 

€ 383,–

 

Echtparen, beiden geïndiceerd

Individueel taxivervoer

 

€ 2.138,–

 

 

Individueel rolstoeltaxivervoer

 

€ 2.216,–

 

 

Autokosten (eigen of bruikleen)

 

€ 383,–

 

Bewoners intramurale instelling

Individueel taxivervoer

 

€ 1.425,–

 

 

Individueel rolstoeltaxivervoer

 

€ 1.478,–

 

 

Autokosten (eigen of bruikleen)

 

€ 255,–

 

Aanvullend op andere aanwezige vervoersvoorziening

Individueel taxivervoer

 

€ 713,–

 

 

Individueel rolstoeltaxivervoer

 

€ 739,–

 

Aanpassing auto

 

Aan te passen auto is niet ouder dan 3 jaar, m.u.v. overzetbare voorzieningen.

Afschrijvingstermijn van de voorziening is ten miste zeven jaar.

Budget is gebaseerd op de goedkoopst aanpasbare auto.

 

 

Voor reiskosten in verband met de rij-, gewenningslessen.

€ 0,34

 

Kortst mogelijke route.

Bijlage 3 Woonvoorzieningen

 

Primaat

Criteria

Verrekening bij verkoop

Maximum

Verhuiskostenvergoeding en van kosten van inrichting nieuwe woning (het verhuisprimaat).

Ja

Voorkomen van een dure woningaanpassing door verhuizing naar reeds aangepaste woning.

 

€ 2.654,–

Losse (herbruikbare) woonunit)

Ja, bij grote woningaanpassingen voor extra noodzakelijke leefruimte.

 

 

 

Woonvoorziening van niet-bouwkundige woontechnische aard: bouwkundige ingrepen, zoals tilliften, losse douchestoelen, aanpassingen voor psychosociale doeleinden (bv. een uitraaskamer).

Nee, verstrekking uitsluitend als er geen goedkopere adequate oplossingen zijn.

 

Verkoopjaar na aanpassing

Percentage van de meerwaarde

Boven

€ 6.807,– drie offertes nood-zakelijk.

 

 

 

Jaar 1

100

 

 

 

 

Jaar 2

80

 

 

 

 

Jaar 3

70

 

 

 

 

Jaar 4

60

 

 

 

 

Jaar 5

40

 

 

 

 

Jaar 6

20

 

Tijdelijke huisvesting (dubbele huur):

In combinatie met woningaanpassing

Om medisch objectiveerbare redenen kan aanvrager de nieuwe woning nog niet betrekken totdat de aanpassingswerkzaamheden afgerond zijn.

 

Gedurende maximaal 6 maanden tot maximaal bovengrens huurtoeslag.

Naar boven