BIJLAGE I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen
Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder de nadere voorwaarden opgesomd waaronder, behoudens de financiële toets, de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:
Deel B Voorzieningen voor lichamelijke oefening.
1 School voor basisonderwijs
De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2a, 1.3.2b en 1.10 d worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.
1.0 Voorziening als gevolg van de groepsgrootteverkleining (vervallen)
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
- a.
het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; en
- b1.
het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 15 jaar deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 4 tot maximaal 14 jaar deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en
- c.
het binnen het verwijzingsgebied van de school afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
- a.
het feit dat voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, in zo’n slechte / matige conditie zijn, dat onderhoud en / of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);
- b1.
het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 15 jaar deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 4 tot maximaal 14 jaar deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en
- c.
het binnen het verwijzingsgebied van de school afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.
Daarnaast kan (dit ter beoordeling van het college) sprake zijn van vervangende bouw als:
- a.
vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;
- b.
vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingoperatie;
- c.
vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.
Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is (dit ter beoordeling van het college) dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.
1.3.1 Uitbreiding met een of meer leslokalen
De noodzaak van uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:
- a.
het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is; en
- b1.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 15 jaar voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of
- b2.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier tot maximaal 14 jaar voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of
- c.
het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen het verwijzingsgebied een passende extra huisvesting voor minimaal 2 groepen voor de school te realiseren, terwijl
- d.
evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.
1.3.2a Uitbreiding basisschool met een tweede speellokaal
De noodzaak van uitbreiding met een tweede speellokaal blijkt uit:
- a.
het feit dat de basisschool ten minste vijf groepen jongste leerlingen (van vier en vijf jaar oud) van ten minste 20 leerlingen telt en dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 4 en maximaal 14 jaar voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en voor ten minste 15 jaar voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht; en
- b.
het feit dat voor het spelen van (een deel van) de vier- en vijfjarigen geen gebruik kan worden gemaakt van een gymnastiekruimte of van een speellokaal van een andere basisschool of school voor speciaal onderwijs binnen 300 meter hemelsbreed, terwijl
- c.
er evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, inpandig een speellokaal te maken is.
1.3.2b Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal
De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:
- a.
het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten; en
- b.
het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien jaar zal blijven bestaan en
- c.
het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is en
- d.
medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is, terwijl
- e.
evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, inpandig een speellokaal te maken.
1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
- a1.
het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of
- a2.
het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl
- b1.
de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 15 jaar deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 4 tot maximaal 14 jaar deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en
- c.
er binnen het verwijzingsgebied geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren; en
- d.
het feit dat er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en
- e.
het feit dat de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding staan, zulks ter beoordeling van het college, ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.
1.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen
De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:
- a.
er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste 4 tot maximaal 14 jaar is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen buiten het verwijzingsgebied kunnen voorzien, terwijl
- b.
er binnen het verwijzingsgebied geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en
- c.
de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.
1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket
De noodzaak van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat de school, op grond van de laatste teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen en voor een dergelijke uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.
Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van een extra onderwijsleerpakket, indien het aantal groepen gewogen leerlingen van de school na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen. De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.
1.8 Eerste inrichting meubilair
De noodzaak van eerste inrichting met meubilair blijkt uit het feit dat de school, op grond van de laatste teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, of de meest recente teldatum, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.
Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra meubilair, indien het aantal groepen ongewogen leerlingen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.
De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal meubilair blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste twee groepen leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is.
Scholen voor basisonderwijs worden voor medegebruik verwezen naar leegstand bij andere scholen, binnen het verwijzingsgebied van de school. Bij het verwijzen wordt bovendien rekening gehouden met omgevingsfactoren.
Verwijzing voor medegebruik wordt toegepast indien verwijzen van minimaal 2 lesgroepen mogelijk is. Verwijzen naar medegebruik van ruimten in niet onderwijsgebouwen is mogelijk.
Speciale scholen voor basisonderwijs worden verwezen naar medegebruik, indien het gaat om een substantieel deel van de school, bijvoorbeeld een volledige afdeling, een volledige jaargroep of een volledige onder- of bovenbouw.
1.12 Herstel van constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
1.13 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
De voorzieningen genoemd onder 2.2, 2.3.1 en 2.3.2 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. De voorziening genoemd onder 2.3.2 wordt niet noodzakelijk geacht voor nevenvestigingen. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
- a.
het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; en
- b1.
het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 15 jaar deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 4 tot maximaal 14 jaar deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en
- c.
het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
- a.
het feit dat voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, in zo’n slechte / matige conditie zijn dat onderhoud en / of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging); en
- b1.
het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 15 jaar deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 4 en maximaal 14 jaar deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en
- c.
het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.
Daarnaast kan (dit ter beoordeling van het college) sprake zijn van vervangende bouw als:
- a.
vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt;
- b.
vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingoperatie;
- c.
vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.
Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.
2.3.1 Uitbreiding met een of meer leslokalen
De noodzaak van uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:
- a.
het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A aanwezig is; en
- b1.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 15 jaar voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of
- b2.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 4 tot maximaal 14 jaar voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of
- b3.
het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal 3 jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en
- c.
het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik een passende extra huisvesting voor minimaal 2 groepen voor de school te realiseren, terwijl
- d.
evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.
2.3.2 Uitbreiding met een speellokaal
De noodzaak van uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:
- a.
het feit dat aan de school of afdeling kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten; en
- b.
het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste 15 jaar zal blijven bestaan en
- c.
het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is en
- d.
medegebruik van een speellokaal, gymnastiekruimte of lokaal voor motorische therapie binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is en
- e.
evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door
gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de
genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of
gedeeltelijk inpandig een speellokaal te maken.
2.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
- a1.
het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of
- a2.
het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl
- b1.
de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 15 jaar deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 4 tot maximaal 14 jaar deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en
- c.
er geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;
- d.
het feit dat er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en
- e.
het feit dat de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding staan, dit ter beoordeling van het college, ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.
2.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen
De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:
a er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor 4 tot maximaal 14 jaar is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen kunnen voorzien, terwijl
b er geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en
c de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.
2.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
De noodzaak van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat de school of nevenvestiging, op grond van de laatste teldatum voorafgaande aan het indienen van de aanvraag, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 januari 1988 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.
Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van een extra onderwijsleerpakket en meubilair, indien het aantal groepen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.
Scholen die vallen onder de Wet op de expertisecentra worden verwezen naar medegebruik, indien het gaat om een substantieel gedeelte van de school, bijvoorbeeld een volledige afdeling, een volledige jaargroep of een volledige onder- of bovenbouw.
2.11 Herstel van constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
2.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd (dit ter beoordeling van het college).
3 School voor voortgezet onderwijs
Deze verordening is niet van toepassing op het voortgezet onderwijs van de bevoegde gezagsorganen waarmee een doordecentralisatie overeenkomst is gesloten op grond van artikel 76v van de Wet op het voortgezet onderwijs. In plaats van toepasselijkheid van de verordening wordt aan de desbetreffende bevoegde gezagsorganen jaarlijks een bedrag voor huisvestingskosten betaald.
De voorzieningen genoemd onder 3.2 en 3.3 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente en tijdelijke bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
- a.
het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;
- b1.
het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 15 jaar deze leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende 4 tot maximaal 14 jaar deze leerlingen kunnen worden verwacht en
- c.
het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
- a.
het feit dat voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, in zo’n slechte / matige conditie zijn dat onderhoud en / of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging); en
- b1.
het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 15 jaar deze leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 4 tot maximaal 14 jaar deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en
- c.
het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.
Daarnaast kan (dit ter beoordeling van het college) sprake zijn van vervangende bouw als:
- a.
vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt;
- b.
vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingoperatie;
- c.
vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.
Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.
De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:
- a.
het feit dat er meer te huisvesten leerlingen aanwezig zijn dan de met tien procent verhoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen, vastgesteld volgens de regels in bijlage III, deel A – voor de aanwezige capaciteit en bijlage III, deel B – voor de ruimtebehoefte –, aangeeft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 15 jaar voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding of gedurende ten minste 4 tot maximaal 14 jaar voor tijdelijke uitbreiding met een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening deze aantallen leerlingen kunnen worden verwacht en
- b.
het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen het voedingsgebied een naar het oordeel van het college passende huisvesting voor de school te realiseren.
3.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
- a1.
het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of
- a2.
het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl
- b1.
de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 15 jaar deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 4 tot maximaal 14 jaar deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en
- c.
er geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een ter beoordeling van het college passende huisvesting voor de school te realiseren;
- d.
het feit dat er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en
- e.
het feit dat de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding staan, dit ter beoordeling van het college, ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.
3.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen
De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:
- a.
er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting van ten minste 4 tot maximaal 14 jaar is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen kunnen voorzien, terwijl
- b.
er geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een naar het oordeel van het college passende huisvesting voor de school te realiseren en
- c.
de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.
3.7 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair
Aanspraak op eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen en meubilair bestaat wanneer er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school.
Tevens bestaat aanspraak op een tegemoetkoming in de eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair indien door middel van een inpandige aanpassing een andere ruimtesoort wordt gecreëerd.
Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra leer- en hulpmiddelen en meubilair, indien het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijke aan de fusie deelnemende scholen.
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat de school een aantal leerlingen heeft waarvoor binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit is. De capaciteit wordt bepaald op de wijze zoals beschreven staat bij punt 3.3, sub a van deze bijlage.
Scholen voor voortgezet onderwijs worden voor medegebruik verwezen naar leegstand bij andere scholen, indien het gaat om een substantieel deel van de school, bijvoorbeeld een afdeling, een volledige jaargroep of een volledige onder- of bovenbouw.
Verwijzen naar medegebruik van ruimten in niet onderwijsgebouwen is mogelijk en wordt afhankelijk van de kosten als volwaardig alternatief ingezet.
Speciale scholen voor voortgezet onderwijs worden eveneens voor medegebruik verwezen, indien het gaat om een substantieel deel van de school, bijvoorbeeld een volledige afdeling, een volledige jaargroep of een volledige onder- of bovenbouw.
3.10 Herstel van constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
3.11 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
BIJLAGE III Criteria voor oppervlakte en indeling
De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:
Deel A De bepaling van de capaciteit;
Deel B Wijze van het bepalen van de ruimtebehoefte;
Deel C De bepaling van de omvang van de toekenning;
Deel D Minimumnorm bij realisering van de nieuwe voorziening.
De opgestelde nulmeting, die akkoord is verklaard door de schoolbesturen, is gehanteerd.
DEEL A De bepaling van de capaciteit
1 School voor basisonderwijs
De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.
Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke en recreatieve doeleinden.
1.1 Gebouwen van hoofd- en nevenvestigingen met een permanente of tijdelijke bouwaard
De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’ (zie bijlage III D).
De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief het handvaardigheidlokaal, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld.
Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere middelen dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd. Om te kunnen bepalen of een gebouw is ‘overgedimensioneerd’, dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en de normatieve capaciteitsvaststelling. Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de bvo, vastgesteld met behulp van tabellen 1, 2 en 3 voor huisvesting met een permanente bouwaard en huisvesting met een tijdelijke bouwaard.
Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw afwijkt van het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 1, 2 of 3, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In het geval dat het aantal lokalen kleiner is dan het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 1, 2 of 3, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de normatieve bvo behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m2 waarmee de bvo van het gebouw is overgedimensioneerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze overdimensionering van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.
Speciale school voor basisonderwijs
De capaciteit van een gebouw voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen, verminderd met één. Het aantal lokalen wordt verminderd met twee indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen. Het aantal lokalen wordt verminderd met drie indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld.
Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere middelen dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd, dient er een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en de normatieve capaciteitsvaststelling.
Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de bvo, vastgesteld met behulp van onderstaande tabel 4 voor huisvesting met een permanente bouwaard. Voor huisvesting met een tijdelijke bouwaard wordt gebruikgemaakt van tabellen 2 en 3.
De vaste voet aan bvo is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal is in de kolom ‘m2 inclusief’ aangegeven.
De toeslag extra ruimte omvat een aantal extra m2 voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). De toeslag extra ruimte wordt toegekend bij het vormen van de twaalfde groep.
Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw afwijkt van het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 2, 3 of 4, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In het geval dat het aantal lokalen kleiner is dan het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 2, 3 of 4, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de normatieve bvo behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m2 waarmee de bvo van het gebouw is overgedimensioneerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze overdimensionering van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.
1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of een tijdelijke bouwaard
Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.1 met uitzondering van de verwijzing naar de tabellen 1, 2 en 3. Voor de bepaling van het aantal te huisvesten groepen leerlingen wordt uitgegaan van 115 m2 bvo per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een permanente bouwaard en van 80 m2 per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een tijdelijke bouwaard.
Speciale school voor basisonderwijs
De capaciteit van dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld. Voor dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs is de ‘overdimensionering’ niet te bepalen.
1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties
De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.
Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en één of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.
Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven.
De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij, na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.
Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.
Met de inventarisgegevens worden de gegevens bedoeld waarmee het aantal groepen van de desbetreffende school wordt vastgesteld, waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.
Bij de nulmeting is uitgegaan van de nieuwe geconverteerde tabel onderwijsleerpakket.
Het aantal groepen waarvoor het onderwijsleerpakket aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende stappen:
- -
Het aantal groepen waarvoor het onderwijsleerpakket aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor het onderwijsleerpakket noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2002. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de Wbo, voor meer groepen het onderwijsleerpakket is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de Wbo, voor minder groepen het onderwijsleerpakket is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.
- -
Het bovenstaand aantal groepen onderwijsleerpakket dient te worden geconverteerd met behulp van onderstaande omrekentabel.
-Het aantal groepen onderwijsleerpakket dat na 2001/2002 als 1e inrichting door de gemeente bekostigd is.
Het aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende stappen:
- -
Het aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor meubilair noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2002. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de Wbo, voor meer groepen meubilair is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de Wbo, voor minder groepen meubilair is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.
- -
Het bovenstaand aantal groepen meubilair dient te worden geconverteerd met behulp van onderstaande omrekentabel:
- -
Het aantal groepen meubilair, dat na 2001/2002 als 1e inrichting door de gemeente bekostigd is.
De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren.
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.
De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.
2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
De capaciteit van de gebouwen voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.
2.1 Hoofdgebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard
De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’ (zie bijlage III D).
De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen verminderd met 1. In het speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen. In het voortgezet speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 14 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 28 lokalen.
Indien het een school betreft voor het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt de capaciteit van het gebouw berekend door het aantal mogelijk te huisvesten groepen voor het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs afzonderlijk te bepalen.
Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere middelen dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en de normatieve capaciteitsvaststelling.
Het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de bvo, vastgesteld met behulp van de oppervlakteformules, voor gebouwen met een permanente bouwaard, van tabel 5 ‘Ruimtenormering (V)SO’. Voor de vaststelling van het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is voor gebouwen met een tijdelijke bouwaard worden de tabellen 2 ‘Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting’ en tabel 3 ‘Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting’ gehanteerd.
De vaste voet aan bvo is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal is in de kolom ‘inclusief’ aangegeven. De relatie tussen de vaste voet en de minimum opheffingsnorm voor de scholen is hiermee in stand gebleven.
In de bvo voor SOVSO-scholen is uitgegaan van dezelfde vaste voet als voor de SO-component. Het aantal m2 per groep, alsmede de extra toe te kennen ruimte kan anders zijn dan bij categoriale SO- of VSO-scholen. Tevens wordt op het aantal vierkante meters per groep een correctie toegepast voor het aantal aanwezige VSO-groepen.
Een voorbeeld van de berekening van het aantal m2 is in de toelichting opgenomen.
De toeslag voor extra ruimte (ER) omvat een aantal extra m2 voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). In het speciaal onderwijs wordt de toeslag ER toegekend bij het vormen van de 12e groep, in het voortgezet speciaal onderwijs bij het vormen van de 13e groep.
Indien het aantal groepen waarvoor het gebouw normatief geschikt is, zoals vastgesteld op basis van de tabel ruimtenormering (V)SO, groter is dan het aantal groepen, zijnde de capaciteit op basis van het aantal lokalen, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de bvo behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m² waarmee het gebouw is overgedimensioneerd en wordt als zodanig geregistreerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze overdimensionering van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.
2.2 Dislocaties of nevenvestigingen, gebouwen met een permanente of een tijdelijke bouwaard
De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld.
N.B.: Voor dislocaties is de overdimensionering niet te bepalen.
Voor de bepaling van de overdimensionering van een nevenvestiging wordt de normatieve capaciteit van een nevenvestiging bepaald met behulp van tabel 3 ‘gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting’ uit hoofdstuk 1 van deze bijlage.
2.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties
De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw en een of meerdere dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.
Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijk bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.
De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.
Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.
Met de inventarisgegevens worden de gegevens bedoeld waarmee het aantal groepen van de desbetreffende school wordt vastgesteld, waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. Het aantal groepen waarvoor inventaris aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 1996/1997. Indien in het verleden voor meer groepen inventaris is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en het meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de ISOVSO, voor minder groepen inventaris is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan. De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd, inclusief de toegekende 1e inrichting na 1 januari 1997 op grond van deze verordening
De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt 40 klokuren.
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.
De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn, vermeerderd met de toegekende 1e inrichting na 1 januari 1997 op grond van deze verordening.
3 School voor voortgezet onderwijs
Deze verordening is niet van toepassing op het voortgezet onderwijs van de bevoegde gezagsorganen waarmee een doordecentralisatie overeenkomst is gesloten op grond van artikel 76v van de Wet op het voortgezet onderwijs. In plaats van toepasselijkheid van de verordening wordt aan de desbetreffende bevoegde gezagsorganen jaarlijks een bedrag voor huisvestingskosten betaald.
De capaciteit van de gebouwen voor een school voor voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in gegevens over:
– de bruto vloeroppervlakte van gebouwen;
– het aantal specifieke ruimten;
– het aantal werkplaatsen;
– het aantal gymnastieklokalen.
Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.
3.1 Hoofdgebouwen, nevenvestigingen en dislocaties met een permanente of een tijdelijke bouwaard
De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-2 de ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bvo van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs’ (zie bijlage III D).
Naast de bvo zal het gegeven ‘aantal gymnastieklokalen’ moeten worden vastgelegd, evenals het gegeven ‘aantal specifieke ruimten en werkplaatsen’ indien en voor zover deze noodzakelijk zijn in het kader van aanvragen betreffende uitbreiding dan wel medegebruik. Bij het gegeven ‘aantal specifieke ruimten en werkplaatsen’ moeten de ruimtesoorten worden onderscheiden zoals deze binnen het ruimtebehoefte model zijn opgenomen. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere middelen dan overheidsmiddelen, en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
3.2 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties
De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (of nevenvestiging) en één of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals vastgelegd in de Basisregistratie Huisvesting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.
Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.
De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.
Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.
Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 1997 alle instellingen voor voortgezet onderwijs zijn voorzien van een inventaris. De bvo algemene ruimten en het aantal specifieke ruimten en werkplaatsen als zodanig zijn de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris, vermeerderd met de toegekende 1e inrichting na 1 januari 1997 op grond van deze verordening.
De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het voortgezet onderwijs bedraagt 40 klokuur.
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.
De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn, vermeerderd met de toegekende 1e inrichting na 1 januari 1997 op grond van deze verordening.
BIJLAGE III Criteria voor oppervlakte en indeling
DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte
1 School voor basisonderwijs
Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor de huisvestingsbehoefte. Het bepalen van de huisvestingsbehoefte als gevolg van een aanvraag voor opneming in het programma, is afhankelijk van de vraag of een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, wordt toegekend. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool, wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder a. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool, wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder b.
De formatie die aan basisscholen wordt toegekend is opgebouwd uit de bestanddelen formatie onderbouw (A), formatie bovenbouw (B), kleine scholentoeslag (C) en schoolgewicht (D).
Het schoolgewicht wordt ten behoeve van de ruimtebehoefte berekening per school in de berekening voor 4 jaar meegenomen.
a.Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:
G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen.
Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.
A = het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op 1 oktober, voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft, op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 9. Het verkregen getal wordt niet afgerond.
B = het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op 1 oktober, voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft, op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17. Het verkregen getal wordt niet afgerond.
C = 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op 1 oktober, voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft, op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06). Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald. Het verkregen getal wordt niet afgerond.
b.Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:
G = (A + B + C + D) / 179 + E + 0,5 F
G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen.
Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.
A = a. het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.
b.(indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging Wpo) het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9. Het verkregen getal wordt niet afgerond.
B = a. het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.
b.(indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging Wpo) het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17. Het verkregen getal wordt niet afgerond.
C = a. 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06).
b.(indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging Wpo) 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06). Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald. Het verkregen getal wordt niet afgerond.
D = a. som van de gewichten3 op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum
1 oktober op de school is ingeschreven, verminderd met 6%4 van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven. Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober op de school ingeschreven leerlingen. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2.
b.(indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging Wpo) som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, verminderd met 8% van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven. Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente teldatum op de school ingeschreven leerlingen. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2.
b. Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor D op 0 bepaald.
b. Het verkregen getal wordt niet afgerond.
E = aanvullende formatie op grond van bijzondere omstandigheden, toegekend op basis van artikel 120, vijfde lid van de Wet op het primair onderwijs.
F = het aantal formatieplaatsen onderwijsachterstandenbestrijding dat door de gemeente wordt bekostigd vanuit de specifieke uitkering.
Speciale school voor basisonderwijs
Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N-factor’. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.
Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep 6 tot en met 12-jarigen wordt uitgegaan van maximaal 1,5 klokuur gymnastiek Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Ten behoeve van de bepaling van het aantal formatieplaatsen wordt uitgegaan van onderstaande formule:
G = (A + B + C + D) / 179
De componenten G, A, B, C en D zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1. Voor het bepalen van het aantal groepen 6-12 jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht ‘splitsing aantal groepen leerlingen’ zoals weergegeven in tabel 6.
Deze tabel geeft inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal groepen leerlingen (G) in groepen 4- en 5-jarigen en groepen 6- tot en met 12-jarigen ten behoeve van het onderwijs in de lichamelijke oefening.
Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal groepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft, op de school zal zijn ingeschreven.
Speciale school voor basisonderwijs
Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek, indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek.
Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N-factor’. De N-factor is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond. Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs, wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.
1.3 Bepaling aantal groepen ten behoeve van (uitbreiding van) eerste aanschaf onderwijsleerpakket en meubilair.
De inrichting van een basisschool bestaat uit de volgende componenten:
Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van onderstaande formule:
G = (A + B + C + D) / 179 + E
De componenten G, A, B, C, D en E zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.
Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:
De componenten G, A, B en C zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor permanent gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.
Speciale school voor basisonderwijs
Het aantal groepen onderwijsleerpakket en meubilair wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N-factor’. De N-factor is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.
2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
Voor een school of nevenvestiging voor (voortgezet) speciaal onderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N-factor’. De N-factor bepaalt de maximale groepsgrootte. In onderstaande tabel 7, N-factor, is de groepsgrootte per onderwijssoort en per schooltype weergegeven (artikel 14 Formatiebesluit Wec). Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.
* Tenzij bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen anders is vastgesteld.
De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO-school of een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats, waarna de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften worden gesommeerd.
Voor een school of nevenvestiging voor (voortgezet) speciaal onderwijs is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek.
Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal leerlingen. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N-factor’. De N-factor is bepalend voor de groepsgrootte. In tabel 7 is de N-factor weergegeven. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma hoger is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.
Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO-school of nevenvestiging of een SO-school of nevenvestiging waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats.
3 School voor voortgezet onderwijs
Deze verordening is niet van toepassing op het voortgezet onderwijs van de bevoegde gezagsorganen waarmee een doordecentralisatie overeenkomst is gesloten op grond van artikel 76v van de Wet op het voortgezet onderwijs. In plaats van toepasselijkheid van de verordening wordt aan de desbetreffende bevoegde gezagsorganen jaarlijks een bedrag voor huisvestingskosten betaald.
Voor een school voor voortgezet onderwijs wordt met behulp van het Ruimtebehoefte model (RBM) de ruimtebehoefte bepaald. Het totale ruimtebeslag van een instelling voor voortgezet onderwijs is een optelling van twee componenten, te weten:
- a.
een leerling gebonden component;
- b.
ad a Een leerlinggebonden component
Een leerling gebonden component wordt bepaald door aan de hand van in tabel 8.1.a de berekening van de leerling afhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs, opgenomen bvo per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen. De leerling gebonden component is afhankelijk van het soort onderwijs, de leerweg of de sector die de leerling volgt.
De vaste voet wordt bepaald aan de hand van in tabel 8.1.b de berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs, opgenomen bvo per instelling of sector. De vaste voet is afhankelijk van de aard van de vestiging en van het onderwijsaanbod binnen de beroepsgerichte leerweg.
Vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten en verhoging met de vaste voet per instelling en, indien van toepassing, een vaste voet per sector geeft, uitgedrukt in bruto vierkante meters, de totale ruimtebehoefte van de instelling.
Het RBM voorziet in een normering voor praktijkonderwijs. Het RBM voorziet niet in een afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum (OPDC). Het OPDC levert diensten ter ondersteuning van leerlingen op de scholen die het samenwerkingsverband zijn aangegaan. De leerlingen die gebruikmaken van de diensten van het OPDC zijn derhalve in alle gevallen ingeschreven bij reguliere scholen voor voortgezet onderwijs.
Voor een onderbouwing van de in tabel 8.1.a en 8.1.b opgenomen bruto normoppervlakten wordt verwezen naar de toelichting van deze bijlage. Indien noodzakelijk voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze onderbouwing de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald.
De vaste voet per instelling is 980 m2 bvo die wordt toegekend aan de hoofdvestiging van de instelling. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak, geldt een aanvullende vaste voet van 550 m2 bvo. De vaste voet voor een hoofdvestiging of nevenvestiging met spreidingsnoodzaak is niet van toepassing op een zelfstandige school voor praktijkonderwijs.
Indien van toepassing worden vaste voeten behorende bij die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden toegekend op de vestiging waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden. Tevens geldt een vaste voet voor die vestiging waar praktijkonderwijs aanwezig is.
De in onderstaande tabel 8.2 ‘Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs’ vermelde bvo vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van gymnastiekonderwijs.
Legenda TLW = theoretische leerweg
LWOO = leerwegondersteunend onderwijs
BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)
BIJLAGE III Criteria voor oppervlakte en indeling
DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning
Bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om zo op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te kunnen stellen.
1 School voor basisonderwijs
1.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste 15 jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste 15 jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ‘De bepaling van de capaciteit’.
Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.
Een toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat. Een tweede toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, de vijfde kleutergroep, omvat.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of het gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste 15 jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.
1.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste 4 jaar en korter dan 15 jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste 4 jaar en korter dan 15 jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
Een tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat. Een tweede tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, de vijfde kleutergroep omvat.
Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ‘De bepaling van de capaciteit’. Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of het gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste 4 jaar en korter dan 15 jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting, ten minste 4 jaar en korter dan 15 jaar, noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste 4 jaar en korter dan 15 jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
1.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt voor een basisschool bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket voor het aantal groepen, op basis van het aantal gewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum c.q. de meest recente telgegevens. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt voor een basisschool bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor eerste aanschaf van het meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor het aantal groepen, op basis van het aantal ongewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum c.q. de meest recente telgegevens. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.
Voor een basisschool wordt een toeslag onderwijsleerpakket/meubilair tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal.
Voor een speciale school voor basisonderwijs wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan worden gevormd, op basis van de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum c.q. de meest recente telgegevens.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing, anders dan een aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket / leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in deel D van deze bijlage.
De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).
De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.
De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.
De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
2.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste 15 jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste 15 jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ‘De bepaling van de capaciteit’.
Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste 15 jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.
2.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste 4 jaar en korter dan 15 jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste 4 jaar en korter dan 15 jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ‘De bepaling van de capaciteit’.
Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of het gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste 4 jaar en korter dan 15 jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting, medegebruik, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting, ten minste 4 jaar en korter dan 15 jaar, noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste 4 jaar en korter dan 15 jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
2.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen zoals gesteld ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan worden gevormd, op basis van de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum c.q. de meest recente telgegevens.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket / leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij realisering zoals aangegeven in deel D van deze bijlage.
De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).
De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.
De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.
De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
3 School voor voortgezet onderwijs
Deze verordening is niet van toepassing op het voortgezet onderwijs van de bevoegde gezagsorganen waarmee een doordecentralisatie overeenkomst is gesloten op grond van artikel 76v van de Wet op het voortgezet onderwijs. In plaats van toepasselijkheid van de verordening wordt aan de desbetreffende bevoegde gezagsorganen jaarlijks een bedrag voor huisvestingskosten betaald.
3.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste 15 jaar noodzakelijk is. De hieruit voortkomende ruimtebehoefte wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoefte model, zoals beschreven in de toelichting van deze bijlage.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw of uitbreiding door middel van ingebruikneming, wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste 15 jaar noodzakelijk is en de huisvesting die aanwezig is.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of het gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste 15 jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoefte model zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening aanpassing de binnenzijde van het gebouw betreffende wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om de onbelemmerde voortgang van het onderwijs te kunnen garanderen voor het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste 15 jaar noodzakelijk is en voor zover de kosten van deze activiteiten het drempelbedrag per leerling, zoals opgenomen in het Besluit tot vaststelling van het drempelbedrag, bedoeld in artikel 76c, eerste lid, onder b2, van de Wet op het voortgezet onderwijs, te boven gaan.
3.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste 4 jaar en korter dan 15 jaar noodzakelijk is. De hieruit voortkomende ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van tabel 8.1. zoals opgenomen in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste 4 jaar en korter dan 15 jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. Het verschil is minimaal 100 m2 bvo. De hieruit voortkomende ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van tabel 8.1. zoals opgenomen in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of het gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste 4 jaar en korter dan 15 jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoefte model, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van tabel 8.1 zoals opgenomen in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van ruimtebehoefte’.
De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste 4 jaar en korter dan 15 jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van tabel 8.1 zoals opgenomen in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
3.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening in de huisvesting.
De omvang van de tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair, als er sprake is van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke en/of werkplaatsruimte, bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoefte model, zoals beschreven in de toelichting bij deze bijlage.
De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen waarvoor gymnastiekruimte langer dan 15 jaar noodzakelijk is (te bepalen met behulp van het ruimtebehoefte model en de gymnastiekruimte die aanwezig is.
De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.
De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.
De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voorziening medegebruik gymnastiekruimte wordt uitgedrukt in lestijden. Het aantal lestijden gymnastiek wordt bepaald met behulp van het lesrooster, met als maximum het met toepassing van tabel 8.2 van het ruimtebehoefte model berekende aantal, (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 460. Voor het LWOO en het Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 322. Hierop wordt het aantal in eigen accommodatie te verzorgen lessen in mindering gebracht (zie bijlage III, deel A, paragraaf 3.5.1).
De omvang van de goedgekeurde voorziening huur sportterrein bedraagt ten hoogste acht weken per kalenderjaar. Het aantal lestijden waarvoor vergoeding wordt gegeven wordt bepaald aan de hand van het lesrooster, met als maximum het met toepassing van tabel 8.2 van het ruimtebehoefte model berekende aantal, (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 460. Voor het LWOO en het Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 322.
BIJLAGE IV Financiële normering (prijspeil 2008)
De financiële normering valt uiteen in drie delen.
Deel A Vergoeding op basis van normbedragen.
Deel B Vergoeding op basis van feitelijke kosten.
Deel C Bepaling medegebruiktarief.
DEEL A Vergoeding op basis van normbedragen
In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding (paragrafen 1.1, 1.2, 2.1, 2.2 en 3.1) is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto vloeroppervlakte (bvo) van 2500 m²) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht.
1 School voor basisonderwijs
In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:
– nieuwbouw (paragraaf 1.1);
– uitbreiding (paragraaf 1.2);
– tijdelijke voorziening (paragraaf 1.3);
– eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 1.4);
– aanpassing (paragraaf 1.5);
– gymnastiek (paragraaf 1.6).
De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2008. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2007 en voorzien van het MEV indexcijfer voor 2008. De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4 (indexering). Dit leidt ten opzichte van 2007 tot een verhoging van 3,71% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw, uitbreiding en onderwijskundige vernieuwing en 1,46% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek.
1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)
De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in een vijftal kostencomponenten, te weten:
- a.
- b.
- c.
toeslag voor paalfundering;
- d.
toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;
- e.
toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen en verhuiskosten bij vervangende bouw.
In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de bepaling van de minimale omvang van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.
De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.
c. Toeslag voor paalfundering
Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief twee respectievelijk vier groepen) en een bedrag per groep.
d. Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal
In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte gerealiseerd kan worden.
De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen.
e. Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw
Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt moet worden. Het desbetreffende terrein moet daarna worden hersteld en, indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, de leerlingen dienen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie.
De genormeerde vergoeding voor sloopkosten zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per groep, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden.
De genormeerde vergoeding voor sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen.
1.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)
Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1035 m2 (inclusief onderwijskundige vernieuwing) bruto vloeroppervlakte (maximaal 9 groepen) is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 1.1).
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).
De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bvo worden gerealiseerd.
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen.
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen.
c. Toeslag voor paalfundering
Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van de uitbreiding van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag en een bedrag per groep.
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen.
d. Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal
In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag voor een speellokaal bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een afzonderlijk speellokaal steeds in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal) plaatsvindt.
De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen.
In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald.
e. Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw
Hiervoor gelden dezelfde bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard) (zie 1.1e).
1.3 Tijdelijke voorziening
De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).
Nieuwbouw als hoofdlocatie / uitbreiding van permanente hoofdlocatie
Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende bvo.
Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor het eerste lokaal een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen die als hoofdgebouw gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter ook in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.
De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep alsmede bedragen voor de beide toeslagen. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. Tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is.
De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen.
Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorziening
Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt voor wat betreft de bvo uitgegaan van 80 m2 per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen (tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is).
De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen.
Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen
Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk, te weten huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van de werkelijke kosten (zie deel B ‘vergoeding op basis van feitelijke kosten’).
1.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
De bedragen voor eerste inrichting vallen uiteen in bedragen voor onderwijsleerpakket en bedragen voor meubilair. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal groepen. Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.
Voor nieuwe instituten geldt dat op de hierna genoemde bedragen, bij eerste aanschaf van het totale onderwijsleerpakket en meubilair, een korting wordt toegepast van 10%.
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Speciale school voor basisonderwijs
De vergoeding voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket en meubilair voor een speciale school voor basisonderwijs bestaat uit: een vaste voet inclusief vier groepen, een bedrag voor elke volgende groep en een toeslag bij de vorming van de twaalfde groep.
Indien de toekenning van het aantal groepen eerste inrichting en meubilair één of meer van de eerste vier groepen omvat, wordt de vaste voet naar rato toegekend.
Alle aanpassingen worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B van deze bijlage ‘vergoeding op basis van feitelijke kosten’).
Aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen
Voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt de normvergoeding bepaald op basis van de verschiloppervlakte tussen het aantal genormeerde m2 bvo behorend bij de minimumnormen zoals deze golden voor 1 januari 2003 en het aantal genormeerde m2 bvo behorend bij de minimumnormen (zie bijlage III, deel A) bij het aantal groepen dat bepaald is aan de hand van de bepaling van de omvang van de permanente ruimtebehoefte van de school (uitgedrukt in groepen).
De bedragen zijn inclusief een component voor de eerste inrichting.
Wanneer het bevoegd gezag van een basisschool of speciale school voor basisonderwijs ervoor kiest om als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen in de aanpassingen te voorzien door het op de capaciteit van een gebouw in mindering brengen van een leegstaand lokaal, wordt op het hieronder bepaalde bedrag € 57.268,82 in mindering gebracht.
Bij de bepaling van de vergoeding wordt het gebruik van mogelijke leegstand betrokken. Het voorschot voor de eerste tranche van de onderwijskundige vernieuwing zal op de berekende vergoeding in mindering worden gebracht.
Bouwkosten nieuwbouw / uitbreiding
De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs met een bvo van 455 m2 bedraagt € 774.035,26 (op het schoolterrein) en € 789.690,57 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.
Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen.
Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto vloeroppervlakte van 455 m2.
Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs er als volgt uit.
Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Medegebruik / huur van een niet-eigen voorziening
Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school / de gemeente / een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:
– Indien de gymnastiekzaal van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed.
– Indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed.
– Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren.
– Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.
Onderwijsleerpakket / meubilair
De vergoeding voor de eerste inrichting met het onderwijsleerpakket / meubilair voor een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs bedraagt € 45.966,88.
- -
Indien een school op basis van een buitenreguliere telling recht heeft op een hogere klokuurvergoeding dan voor dat schooljaar is vastgesteld, dan kan de school in aanmerking komen voor een vergoeding op grond van het vastgestelde normbedrag.
- -
Deze bepaling geldt onder de voorwaarden dat het gemeentelijk rooster geen wijzigingen mag ondergaan, dat de in gebruik te nemen extra accommodatie dient te voldoen aan de wettelijke eisen en dat de in deze verordening vermelde vergoeding wordt gehanteerd.
- -
Een aanvraag ter zake wordt binnen een maand na de buitenreguliere telling volgens de gebruikelijke procedure bij het college ingediend. Indien de aanvraag niet tijdig is ingediend, besluit het college de aanvraag niet te behandelen. Het besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekend gemaakt binnen vier weken na ontvangst van de ingediende aanvraag.
2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:
– nieuwbouw (paragraaf 2.1);
– uitbreiding (paragraaf 2.2);
– tijdelijke voorziening (paragraaf 2.3);
– eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 2.4);
– gymnastiek (paragraaf 2.5).
Bij toekenning van nieuwbouw of uitbreiding van een nevenvestiging zijn deze normbedragen niet van toepassing. Deze voorzieningen worden toegekend op basis van deel B van deze bijlage.
Daar waar in de financiële normering voor het (voortgezet) speciaal onderwijs sprake is van een ‘bedrag vaste voet’ is dit bedrag mede bestemd voor het aantal groepsruimten dat onderdeel is van de vaste voet aan bvo zoals weergegeven in tabel 5 ruimtenormering (V)SO. Het ‘bedrag per groep’ in de financiële normering is het bedrag dat wordt vergoed voor iedere groep bovenop het aantal groepen dat onderdeel is van de vaste voet.
De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2008. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2007 en voorzien van het MEV indexcijfer voor 2008. De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4 (indexering). Dit leidt ten opzichte van 2007 tot een verhoging van 3,71% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw, uitbreiding en onderwijskundige vernieuwingen en 1,46% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek.
2.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)
De financiële normering valt uiteen in een zestal kostencomponenten, te weten:
- a.
- b.
- c.
toeslag voor paalfundering;
- d.
toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;
- e.
toeslag voor het aanbrengen van een liftinstallatie;
- f.
toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen en verhuiskosten bij vervangende bouw.
In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).
Deze kosten worden niet opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de bepaling van de minimale omvang van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.
De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Per schoolsoort bestaat er een schoolsoortspecifieke correctiefactor. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bvo worden gerealiseerd.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Voor SOVSO-scholen gelden de volgende bedragen:
c. Toeslag voor paalfundering
Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter ook fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief het aantal bijbehorende groepen), een bedrag voor elke extra groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen.
Alle bedragen zijn in Euro’s.
De volgende bedragen vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO-scholen. Naast deze bedragen hebben SOVSO-scholen ook recht op een bedrag voor de vaste voet. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag voor de vaste voet van de SO-component van de SOVSO-school. Alle bedragen zijn in Euro’s
.
Toeslag voor een speellokaal
In de hierboven genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee
90 m2 ruimte gerealiseerd kan worden.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen.
Toeslag voor liftinstallatie
Indien bij nieuwbouw van een school een liftinstallatie wordt aangebracht geldt het volgende vergoedingsbedrag:
Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw
Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt moet worden. Het desbetreffende terrein moet daarna worden hersteld en, indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, de leerlingen dienen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding voor sloopkosten, zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per groep, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden.
De genormeerde vergoeding voor sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) wordt bepaald op basis van de volgende bedragen.
2.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)
Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1000 m2 bvo is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 2.1).
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).
De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep en, indien van toepassing, een toeslag voor extra ruimte. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bvo worden gerealiseerd.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Toeslag voor paalfundering
Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag, een bedrag voor elke groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte (ER).
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
vast bedrag (per uitbreiding):
De volgende bedragen vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO-scholen. Naast deze bedragen hebben de scholen ook recht op de hiervoor genoemde vaste bedragen.
Alle bedragen zijn in Euro’s.
Indien bij uitbreiding van het gebouw tevens een liftinstallatie wordt aangebracht kan aanspraak worden gemaakt op de volgende vergoeding:
Toeslag voor een speellokaal
In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met toewijzing van een speellokaal. De vergoeding voor een speellokaal bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m² ruimte kan worden gerealiseerd.
Voor een speellokaal in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal) geldt de toeslag zoals die is opgenomen in paragraaf 2.1.
In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald:
Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw
Voor deze toeslag gelden dezelfde voorwaarden en bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard).
2.3 Tijdelijke voorziening
De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt in nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijke gebruik bestemde voorziening. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).
Nieuwbouw als hoofdlocatie / uitbreiding van permanente hoofdlocatie
Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende bvo:
Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor de eerste groep een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen die als hoofdlocatie gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter ook in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.
De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen
. Indien paalfundering niet noodzakelijk is, dient een aftrek plaats te vinden van de volgende bedragen.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen.
Alle bedragen zijn in Euro’s.
Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).
Uitbreiding van tijdelijke voorziening
Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt voor wat betreft de bvo uitgegaan van 80 m2 per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten en de toeslag voor de paalfundering. Indien geen paalfundering noodzakelijk is, dient het bedrag voor de vaste voet te worden verminderd met € 4.296,41 en het bedrag per groep met € 2.004,22 .
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen.
Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).
Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen
Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk, te weten huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van de werkelijke kosten (zie deel B ‘vergoeding op basis van feitelijke kosten’).
2.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
De vergoeding voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket en meubilair bestaat uit:
- -
een vaste voet inclusief vier groepen;
- -
een bedrag voor elke volgende groep;
- -
een toeslag voor extra ruimte (SO 12e groep, VSO 13e groep).
Indien de toekenning van het aantal groepen eerste inrichting en meubilair één of meer van de eerste vier groepen omvat, wordt de vaste voet naar rato toegekend. Voor een nevenvestiging wordt per groep het bedrag voor elke volgende groep toegekend.
Bouwkosten nieuwbouw / uitbreiding
De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 774.035,26 (op het schoolterrein) en € 789.690,57 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.
Voor LG scholen en MG scholen met een LG- of MLK/ZMLK component is er een toeslag van 50 m2 (grotere entree en kleed- en doucheruimte). Met deze toeslag is een bedrag gemoeid van € 77.646,93.
Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven. Indien extra ruimte voor LG en MG scholen van 50 m2 beschikbaar is gesteld, geldt een hogere toeslag (tussen haakjes vermeld). De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bvo van 455 m2. Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen er als volgt uit:
Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen.
Onderwijsleerpakket / meubilair
De vergoeding voor de eerste inrichting met het onderwijsleerpakket / meubilair voor een gymnastiekzaal voor (voortgezet) speciaal onderwijs ziet er als volgt uit.
3 School voor voortgezet onderwijs
Deze verordening is niet van toepassing op het voortgezet onderwijs van de bevoegde gezagsorganen waarmee een doordecentralisatie overeenkomst is gesloten op grond van artikel 76v van de Wet op het voortgezet onderwijs. In plaats van toepasselijkheid van de verordening wordt aan de desbetreffende bevoegde gezagsorganen jaarlijks een bedrag voor huisvestingskosten betaald.
De financiële normering voor het voortgezet onderwijs is onderverdeeld in:
- -
nieuwbouw/uitbreiding (paragraaf 3.1);
- -
tijdelijke voorzieningen (paragraaf 3.2);
- -
eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair (paragraaf 3.3); en
- -
gymnastiek (paragraaf 3.4).
De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2008. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2007 en voorzien van het MEV indexcijfer voor 2008. De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4. Dit leidt ten opzichte van 2007 tot een verhoging van 3,71% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw en uitbreiding en 1,46% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek.
3.1 Nieuwbouw en uitbreiding
Er bestaat geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. Bij uitbreiding vindt veelal ook aanpassing van het bestaande gebouw plaats (zie voor de vaststelling van het bedrag voor de component 'aanpassing' deel B).
De financiële normering voor nieuwbouw en uitbreiding valt uiteen in een tweetal kostencomponenten:
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen.
Bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede de aanleg en inrichting van het schoolterrein. In het bedrag voor de vaste normkosten wordt een tweetal vergoedingen onderscheiden, te weten een vergoeding voor de ruimte afhankelijke kosten en een vergoeding voor de sectie afhankelijke kosten. De ruimte afhankelijke kosten bestaan uit bedragen per m2 bruto vloeroppervlak voor de afzonderlijke ruimtesoorten van een schoolgebouw. De indeling van deze bedragen geschiedt aan de hand van de hoofdindeling van de ruimtelijke normering naar type ruimte zoals opgenomen in Bijlage III, deel B.
De sectie afhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460 m2 bruto vloeroppervlak uit een vast bedrag per huisvestingsvoorziening, alsmede een vast bedrag per sectie. Voor kleinere projecten worden geen sectie afhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimte afhankelijke kosten per m2 bruto vloeroppervlakte.
De bedragen zijn opgenomen in de tabel op de volgende bladzijde met vaste bedragen per m² bruto vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening. Voor de berekening van de vergoeding voor de ruimte afhankelijke kosten worden de benodigde aantallen m² per type ruimte van de goedgekeurde huisvestingsvoorziening, berekend op basis van Bijlage III, Deel C, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort. Berekening van de vergoeding voor de sectie afhankelijke kosten geschiedt door optelling van de algemene vaste voet en de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, dan wel beide, afhankelijk van de secties waaruit de op basis van Bijlage III goedgekeurde huisvestingsvoorziening bestaat. De vergoeding voor de ruimte afhankelijke kosten en de vergoeding voor de sectie afhankelijke kosten vormen tezamen de totale vergoeding voor de vaste normkosten.
Bedragen voor ruimte afhankelijke kosten per bruto m² (in euro)
- -
(uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;
- -
handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren.
- -
techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;
- -
consumptief: werkplaats consumptieve techniek;
- -
grafische techniek: werkplaats grafische techniek;
- -
landbouw: groen-praktijk;
De overige ruimte is algemene ruimte.
Bedragen voor de sectie afhankelijke kosten per voorziening (in euro)
Tot de werkplaatssectie behoren de volgende werkplaatsen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, consumptieve techniek, meten, elektrotechniek, grafische techniek, installatietechniek, lasserij, mechanische techniek en motorvoertuigentechniek. De specifieke en algemene ruimten behoren tot de algemene sectie. De overige theorie-, theorievak- en (specifieke) vaklokalen en tevens de directie- en nevenruimten behoren tot de categorie algemeen.
Bij de onderbouwing van het bedrag voor de vaste normkosten is uitgegaan van een standaardlocatie. Echter, als gevolg van plaatselijke omstandigheden kunnen extra kosten optreden. Voor een beperkt aantal omstandigheden wordt een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld. Dit beperkt zich tot een tweetal aspecten, te weten fundering en bemaling.
In de hiervoor genoemde vergoedingsbedragen is uitgegaan van fundering op staal. In veel gevallen zal echter paalfundering noodzakelijk zijn. Het criterium voor toekenning van een bedrag voor (paal)fundering is het op te stellen sonderingrapport.
De vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte en de omvang van de bouw in bruto vloeroppervlakte (A). De vergoeding kan worden berekend aan de hand van de volgende formules:
Nieuwbouw en uitbreiding < 1000 m²
Om in aanmerking te komen voor een aanvullende bedrag voor bemaling is de grondwaterstand maatgevend. Indien deze grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een bedrag per m² goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend.
De vergoeding bedraagt € 12,35 per m² terrein.
3.2 Tijdelijke voorziening
Het vergoedingsbedrag voor een tijdelijke voorziening in het voortgezet onderwijs is gebaseerd op een vergoedingsformule, afhankelijk van het type voorziening.
De volgende typen van tijdelijke voorzieningen worden onderscheiden:
- -
nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen;
- -
huur van tijdelijke lokalen.
Nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen
Het bedrag voor de huisvestingskosten van nieuwbouw en uitbreiding met tijdelijke lokalen wordt vastgesteld aan de hand van de volgende formule:
€ 627,29 * A + € 43.127,11
A = het toegekende aantal m² bruto vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting.
Voor de berekening van A wordt verwezen naar bijlage III, deel C. Alle directe en indirecte kosten gemoeid met de realisatie van de voorziening moeten worden bestreden uit het ter beschikking gestelde bedrag. Tot die kosten behoren onder meer het aansluiten van de tijdelijke huisvestingsvoorziening op nutsvoorzieningen, de leges en het geschikt maken van het terrein inclusief fundering voor de te plaatsen tijdelijke huisvestingsvoorziening.
Huur van tijdelijke lokalen
Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).
3.3 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair
De toekenning van een vergoeding voor eerste inrichting met inventaris (leer- en hulpmiddelen en meubilair) is gekoppeld aan de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw (niet zijnde vervangende nieuwbouw), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd. Indien bij uitbreiding wordt verwezen naar medegebruik is toekenning van inventaris slechts van toepassing indien inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt dan wel niet geschikt is.
De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het type ruimte dat wordt gerealiseerd. Door het verschil te bepalen tussen de aanwezige bruto vloeroppervlakte per ruimtetype en het te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype wordt de hoogte van de vergoeding bepaald aan de hand van de in onderstaande tabel genoemde bedragen.
Normbedragen inventaris per ruimtetype (in euro)
- -
(uiterlijke)verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;
- -
handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren;
- -
praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken
- -
techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;
- -
consumptief: werkplaats consumptieve techniek;
- -
grafische techniek: werkplaats grafische techniek;
- -
landbouw: groen-praktijk;
- -
praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken.
De overige ruimte is algemene ruimte.
3.4 Gymnastiek voortgezet onderwijs
Bouwkosten nieuwbouw / uitbreiding
De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 774.035,26 (op het schoolterrein) respectievelijk € 789.690,57 (op afzonderlijk terrein).
De vergoeding voor de bouwkosten van een gymnastiekzaal omvat alle schaal- en ruimteafhankelijke kosten, alsmede kosten voor de inrichting van het terrein. De kosten voor de aankoop van grond zijn hierin niet begrepen.
Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Medegebruik/huur van een niet-eigen lokaal
Naast gymnastiek in een eigen ruimte van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik van een gymnastiekaccommodatie van een andere school, de gemeente of een commerciële exploitant. Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie is de school voor voortgezet onderwijs de volgende vergoeding verschuldigd:
a.Indien de gymnastiekruimte van een andere school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele en het vaste deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.
Indien de gymnastiekruimte van een school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt in ieder geval het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Als de gebruiksduur van de gymnastiekruimte vanwege het medegebruik door de VO school boven de 26 klokuren uitkomt, dient de VO school voor het aantal uren dat boven de 26 klokuren ligt ook het vaste deel van het klokuurbedrag te vergoeden.
- b.
Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, is de school voor voortgezet onderwijs de gemeente een bedrag aan exploitatiekosten verschuldigd voor het aantal lesuren gebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.
- c.
Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, betaalt de school voor voortgezet onderwijs de huurprijs (stichtingskosten en materiële instandhouding). De gemeente betaalt aan de school een stichtingskostenvergoeding als onderdeel van de huur. De hoogte van deze stichtingskostenvergoeding bedraagt het verschil tussen huurbedrag en het vaste en variabele deel van het klokuurbedrag voor het aantal uren gebruik. Voor de hoogte van het klokuurbedrag wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.
Voor de hoogte van het vaste deel van het klokuurbedrag onder a, b en c wordt het vaste bedrag, zoals genoemd in de beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs onderdeel 'Vergoeding per klokuur', gedeeld door 26. Vermenigvuldiging van het op deze wijze verkregen bedrag met het aantal uren resulteert in het totale vaste deel van de klokuurvergoeding dat een school voor voortgezet onderwijs moet vergoeden.
Gedurende maximaal 8 weken per jaar kan een school aanspraak maken op een vergoeding van de huur van een sportveld. De vergoeding voor deze kosten bedraagt € 18,76 per klokuur.
Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen/meubilair
In geval van nieuwbouw (als eerste voorziening), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd, bestaat aanspraak op vergoeding voor eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. Bij de voorzieningen vervangende nieuwbouw en medegebruik bestaat geen aanspraak op eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair.
De vergoeding, afhankelijk van het type toegekende gymnastiekaccommodatie wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):
De in deze bijlage genoemde normbedragen zijn afgeleid van het prijspeil van 1 juli 1996. Jaarlijks worden door het college de werkelijke prijsontwikkeling in het afgelopen jaar en de verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van de vergoeding in het jaar van uitvoering van het programma bekendgemaakt.
Werkelijke prijsontwikkeling
Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt.
Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding wordt als prijsbijstellingscijfer het CBS indexcijfer ‘Nieuwbouwprijzen van woningen’; outputindex 2000 = 100 (inclusief B.T.W.) gepubliceerd in de ‘Maandstatistiek bouwnijverheid’ van het CBS aangehouden over het tweede kwartaal van het lopende jaar en het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar.
Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoedingen gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS indexcijfer ‘Consumentenindex van alle huishoudens’ (NR-reeks), gepubliceerd in de ‘Maandstatistiek van de prijzen’ van het CBS over de maand juli van het lopende jaar en de maand juli van het daaraan voorafgaande jaar.
Indien de CBS indexcijfers “Nieuwbouwwoningen; outputindex 2000 = 100” over het tweede kwartaal van het lopende jaar niet (tijdig) beschikbaar zijn, worden de CBS-cijfers over het eerste kwartaal van het lopende én het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar gehanteerd.
Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het programma
Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding bij vaststelling van het programma en het moment van vergoeding vast te stellen.
Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV cijfer (Macro economische verkenningen) ‘bruto investeringen voor woningen’, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.
Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoedingen gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV cijfer ‘prijsmutatie van de netto materiële overheidsconsumptie’, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.
Uitwerking van artikel 15 van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Breda (Uitvoeringsprotocol)
UITVOERINGSPROTOCOL GEMEENTE BREDA
In 1997 is de Decentralisatiewet ingevoerd. De gemeente heeft vanwege deze wet de bevoegdheid afspraken te maken met betrekking tot het realiseren van onderwijshuisvesting en bouwplannen te toetsen. De gemeente stelt geld ter beschikking waar het bestuur mee aan de slag gaat. De gemeente wordt vervolgens (economisch) eigenaar van het eindproduct en is in zijn algemeenheid verantwoordelijk voor onderwijshuisvesting. Dit leidt tot de gemeentelijke behoefte de kwaliteit van het eindproduct veilig te stellen. Echter, het schoolbestuur heeft als bouwheer behoefte aan vrijheid van handelen. Om aan beide wensen tegemoet te komen is het uitvoeringsprotocol van Breda opgezet.
In een uitvoeringsprotocol kan beschreven worden hoe de gemeente met haar bevoegdheden om gaat, zodat duidelijkheid voor alle partijen ontstaat. De wet is nu vijf jaar in werking, er is dus voldoende ervaring opgebouwd om te weten wat wel en wat niet beschreven zou moeten worden in het uitvoeringsprotocol.
Het uitvoeringsprotocol geeft aan welke taken een schoolbestuur en de gemeente hebben en wat de daarbij behorende vrijheden en verantwoordelijkheden zijn, tijdens het proces van de totstandkoming van een huisvestingsvoorziening. Ook de kaders waarbinnen de bouwopgave zal geschieden is in dit protocol vastgelegd
Dit uitvoeringsprotocol heeft betrekking op permanente onderwijsvoorzieningen, op noodlokalen en op schoolwoningen. Het uitvoeringsprotocol is van toepassing voor werkzaamheden waarvan de kosten hoger zijn dan ( 25.000 excl. BTW
Er zijn bij het bouwproces twee mogelijkheden denkbaar: het bestuur, of de gemeente (het accommodatiebedrijf) is bouwheer. Om het proces in beide varianten goed te laten verlopen, de risico’s te verkleinen en een uniforme werkwijze na te kunnen streven, is van belang de taken, rollen en verantwoordelijkheden van bestuur en gemeente en de daarbij behorende communicatie duidelijk vast te leggen. Hiervoor is een beschrijving van het bouwproces de basis. Het invoegen van afspraken in de beschrijving van het bouwproces resulteert een handzaam document: het uitvoeringsprotocol van de gemeente Breda.
Het uitvoeringsprotocol is geen handboek waarin verteld wordt hoe een school gebouwd moet worden. Uitgangspunt is, dat het team dat het bouwheerschap vervult, de benodigde bouwkundige kennis en managementervaring bezit of inkoopt.
1.3 Het doel van het uitvoeringsprotocol voor de verschillende partijen
Voor de gemeente is het uitvoeringsprotocol een middel om:
- -
duidelijkheid te geven over de taak- en rolverdeling, waar liggen de verantwoordelijkheden;
- -
niet steeds het wiel opnieuw te hoeven uitvinden (tijdwinst, uniformiteit);
- -
ad hoc oplossingen te voorkomen;
- -
risico’s te vermijden (kapitaalvernietiging, lage restwaarde, hoge onderhoudslasten);
- -
zicht op het bouwproces te houden indien bestuur bouwheer wordt;
- -
eigen gemeentelijke regelgeving als reminder in te brengen (bijv. aanbestedingsprocedure).
Voor het bestuur is het een middel om:
- -
duidelijkheid te krijgen over de taak- en rolverdeling, waar liggen de verantwoordelijkheden;
- -
de realisatie van specifieke huisvestingswensen mogelijk te maken, ook als gemeente bouwheer is;
- -
duidelijkheid te krijgen over de kaders waarbinnen de realisatie plaats moet vinden;
- -
zicht op het bouwproces te houden indien gemeente bouwheer wordt;
- -
onaanvaardbare risico’s te vermijden (bijv. bouwheerschap bij complexe bouwopgave).
Van belang is dit uitvoeringsprotocol regelmatig (bijvoorbeeld twee jaarlijks) te actualiseren op wijzigingen in de regelgeving en op wensen van de betrokkenen.
- 2.
HET UITVOERINGSPROTOCOL VAN DE GEMEENTE BREDA
- 2.1.
De status van het uitvoeringsprotocol
Het uitvoeringsprotocol is een onderdeel van artikel 15 van de verordening huisvesting onderwijs gemeente Breda. Het uitvoeringsprotocol start op het moment van aanvraag van een huisvestingsprogramma en eindigt bij de definitieve financiële afwikkeling.
2.2.De reikwijdte van het uitvoeringsprotocol
Het uitvoeringsprotocol is van toepassing op alle werkzaamheden waarvoor een bouwvergunning aangevraagd moet worden én waarvan de kosten hoger zijn dan EURO 25.000,- excl. BTW.
Voor álle werkzaamheden, ongeacht of er een vergunning aangevraagd moet worden of niet is het Inkoop- en aanbestedingsbeleid van de gemeente Breda van toepassing.
Een overzicht van de drempelbedragen en een toelichting zijn opgenomen in bijlage 1.
2.3. Mogelijke scenario’s
Bouwheerschap betekent projectverantwoordelijkheid (w.o. procedures). Het feit dat er een uitvoeringsprotocol gehanteerd wordt, betekent niet dat de verantwoordelijkheid verlegd of gedeeld wordt.
In artikel 15 van de Verordening Voorziening Huisvesting Onderwijs staat dat afspraken gemaakt moeten worden over het bouwheerschap. Volgens art. 103 lid 1 uit de Wet op het Primair Onderwijs is het bestuur bouwheer van de te realiseren voorziening (scenario I), tenzij het met de gemeente overeenkomt dat de gemeente de voorziening tot stand brengt (scenario II).
Het team dat het bouwheerschap vervult toont onderbouwd (o.a. middels het Programma van Eisen) aan, dat binnen de kaders die de raad stelt, het beoogde resultaat behaald zal worden. Als één van beide partijen vindt dat de benodigde kwaliteit onvoldoende aangetoond kan worden, dan neemt deze partij het initiatief tot een op overeenstemming gericht overleg. Eventueel kan een second opinion op de kwaliteitsbeschrijving gevraagd worden aan een objectieve derde partij die door beide partijen gezamenlijk bepaald wordt. Van tevoren moet worden afgesproken of deze second opinion opgevolgd zal worden of als uitgangspunt voor verder overleg zal dienen.
Ongeacht wie bouwheer is, blijft de gemeente verantwoordelijk voor:
- -
onderwijsvoorzieningen (wet- en regelgeving);
- -
een correct inkoop- en aanbestedingsbeleid (het betreft overheidsuitgaven);
- -
de kosten van het onderhoud, dat voor rekening van de gemeente komt;
- -
de gebruikswaarde van het pand met het oog op andere toekomstige gebruikers en toekomstige ontwikkelingen;
- -
de restwaarde van het pand, op het moment dat het pand onttrokken wordt aan onderwijsdoeleinden.
Het uitvoeringsprotocol is beschreven conform de fasen in een bouwproces en is schematisch weergegeven in een werkblad (zie bijlage 3).In deze paragraaf wordt het werkblad uitvoeringsprotocol tekstueel toegelicht.
Taak- en verantwoordelijkheidsverdeling gedurende het gehele proces:
- 1.
De bouwheer draagt zorg voor de afhandeling van de facturen;
- 2.
Zodra zicht is op een afwijking op relevant onderdeel van een door beide partijen goedgekeurd fasedocument heeft de bouwheer de plicht dit te melden aan de andere partij. Daarop vindt overleg plaats met het doel tot overeenstemming te komen. Zolang zich geen afwijkingen voordoen kan de bouwheer – binnen de voorwaarden van dit uitvoeringsprotocol - naar eigen inzicht werken aan de totstandkoming van de voorziening
- 3.
Meer- en minderwerk moet taakstellend opgelost worden binnen de post onvoorzien in de stichtingskostenbegroting. Voor meerwerk dat niet past binnen de post onvoorzien treedt de bouwheer tijdig in overleg om tot overeenstemming te komen met de budgetverlener. “Tijdig” wil zeggen: op een moment dat er nog handelingsruimte is.
- 4.
Derden zullen gecontracteerd worden door de bouwheer. De adviseurs dienen te voldoen aan de vereisten die gelden binnen hun beroepspraktijk.
1
Afgifte beschikking en voorbereidingskrediet
Bij het begin van het proces vindt op uitnodiging van de gemeente overleg plaats tussen bestuur en gemeente: het uitvoeringsoverleg. In dit gesprek wordt vastgelegd:
- -
de afspraken omtrent het bouwheerschap;
- -
de namen van de contactpersonen van bestuur en gemeente;
- -
de wederzijdse wensen op gebied van informatieverstrekking en communicatie gedurende het gehele traject.
- -
overige zaken als genoemd in artikel 15 van de Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs
De bouwheer zal direct na dit overleg het Programma van Eisen opstellen (zie bijlage 2, checklist voor programma van eisen).
Het beschikkingsbedrag is taakstellend voor de realisering van het gehele project. Verder bestaat het Programma van Eisen onder andere uit de projectorganisatie en het Plan van Aanpak, waarin is aangeven hoe de communicatie zal verlopen gedurende het gehele traject tot en met het eindgesprek.
De andere partij, niet zijnde de bouwheer , dient schriftelijk goedkeuring te verlenen aan het programma van eisen voordat de bouwheer het bouwproces kan vervolgen.
De bouwheer legt een lijst van potentiële architecten voor aan de andere partij, welke de gelegenheid krijgt daar inhoudelijk op te reageren. De bouwheer stuurt een afschrift van het gesloten contract naar de andere partij.
De volgorde van opstellen van programma van eisen en architectenselectie doet zich vaak ook in omgekeerde volgorde voor. Dit verandert echter niets aan bovenstaande werkafspraken binnen het uitvoeringsprotocol.
4 & 5
Selectie overige adviseurs
De selectie van de adviseurs, met uitzondering van de architect (zie punt 3), vallen onder de werkzaamheden van de bouwheer. De bouwheer dient de andere partij te informeren over de uiteindelijke keuze (verstreken van afschrift van het gesloten contract met de adviseur).
6 & 7
Voorlopig en definitief ontwerp
Voorafgaand aan de definitieve vaststelling van zowel het VO (incl. stichtingskostenraming) als het DO wordt door de bouwheer aan de andere partij een fasedocument met tekeningen overhandigd. Een fasedocument bestaat uit:
- -
voorontwerp resp. definitief ontwerp architect;
- -
voorontwerp resp. definitief ontwerp constructeur en technische installaties;
- -
geactualiseerde voorbereiding- en uitvoeringsplanning;
- -
geactualiseerd stichtingskostenoverzicht;
- -
veiligheid- en gezondheidsplan;
- -
een weergave van afwijkingen ten opzichte van het vastgestelde Programma van Eisen op punten zoals beschreven in bijlage 2 resp. het vastgestelde voorlopig ontwerp
Voordat tot voortgang van het bouwproces kan worden overgegaan is telkens schriftelijke goedkeuring vereist van de andere partij, niet zijnde de bouwheer.
De bouwaanvraag wordt volledig verzorgd door de bouwheer.
Fase 3 : Bouwvoorbereidingsfase
9
Bestek en directiebegroting
Voorafgaand aan de definitieve vaststelling van het Bestek en directiebegroting wordt door de bouwheer aan de andere partij een fasedocument met tekeningen overhandigd. Dit fase document bestaat uit:
- -
(deel) bestek en tekeningen (algemene voorwaarden, bouwkundig, terrein, constructie, technische installaties)
- -
- -
een weergave van afwijkingen ten opzichte van het definitief ontwerp.
Voordat tot voortgang van het bouwproces kan worden overgegaan is schriftelijke goedkeuring vereist van de andere partij, niet zijnde de bouwheer.
Fase 4 : Aanbesteding- en gunningfase
10 &11
Aanbesteding en contractering aannemer
De aanbesteding wordt georganiseerd door de bouwheer (conform het aanbestedingsbeleid van de gemeente). Deze fase wordt afgesloten met de volgende documenten:
- -
proces verbaal van aanbesteding;
- -
geactualiseerd stichtingskostenoverzicht;
- -
Voordat tot gunning kan worden overgegaan is de schriftelijke goedkeuring vereist van de andere partij, niet zijnde de bouwheer.
De contractering van de aannemer(s) valt onder de werkzaamheden van de bouwheer. De bouwheer verstrekt de andere partij een afschrift van het gesloten contract met de aannemer.
In het vastgestelde Programma van Eisen is opgenomen of de andere partij al dan niet bij de bouwvergaderingen aanwezig zal zijn.
In het geval dat het bestuur bouwheer is, overlegt deze een betalingsschema aan de gemeente. Indien nodig vindt hieromtrent inhoudelijk overleg plaats tussen bestuur en gemeente, waarna de gemeente haar akkoord geeft. De gemeente draagt daarna zorg voor de afhandeling van de betalingen aan het bestuur.
Zie paragraaf 3.5, werkafspraken gedurende het gehele proces.
Fase 6 : Oplevering en ingebruikname
De oplevering valt onder de werkzaamheden van de bouwheer. De andere partij wordt door de bouwheer tijdig geïnformeerd over de opleverdatum.
De gemeente neemt de accommodatie op in de verzekering, bij moment van overdracht.
Indien oplevering en ingebruikname niet samen vallen treedt de bouwheer gedurende deze tijd op als juridisch eigenaar (als hij dat nog niet is).
In het eindgesprek wordt het proces geëvalueerd. Eventuele verbetervoorstellen ten aanzien van het uitvoeringsprotocol hieruit voortkomend, worden verzameld door de gemeente en ingebracht bij een actualisatie sessie. In het geval dat het bestuur bouwheer is, overlegt deze de ingevulde gereedmelding formulieren aan de gemeente tijdens het evaluatiegesprek