Algemene subsidieverordening Uitgeest 2016
Verordening vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 24 september 2015, kenmerk R2015.0065; deze verordening zal in werking treden met ingang van 1 januari 2016. Met ingang van 1 januari 2016 wordt de Subsidieverordening 2007, vastgesteld bij raadsbesluit van 26 januari 2006, ingetrokken.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- Algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”) (PbEU L 214/3), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;
- Awb: de Algemene wet bestuursrecht;
- College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uitgeest;
- De-minimisverordening: verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L379/5), verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 337/35) en verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserijsector en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1860/2004 (PbEU L 193/6) , dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;
- Eenmalige subsidie: subsidie ten behoeve van bijzondere incidentele projecten of activiteiten die niet behoren tot de reguliere bezigheden van de aanvrager en waarvoor het college slechts voor een van tevoren bepaalde tijd van maximaal vier jaar subsidie wil verstrekken;
- Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid , 107, 108 en 109 van het Verdrag heeft vastgesteld;
- Jaarlijkse subsidie: subsidie die per jaar of voor een bepaald aantal jaren aan een instelling voor een periode van maximaal vier jaar wordt verstrekt;
- Onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;
- Raad; de gemeenteraad van de gemeente Uitgeest;
- Subsidie: een subsidie als bedoeld in artikel 4:21 Awb te weten, aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten;
- Verdrag: Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
Artikel 2. Reikwijdte
1. Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college op de volgende beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Awb (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is):
  • 1.
    algemeen bestuur;
  • 2.
    openbare orde en veiligheid;
  • 3.
    verkeer, vervoer en waterstaat;
  • 4.
    economische zaken;
  • 5.
    onderwijs;
  • 6.
    cultuur en recreatie;
  • 7.
    sociale voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening;
  • 8.
    volksgezondheid;
  • 9.
    milieu;
  • 10.
    ruimtelijke ordening en volkshuisvesting;
  • 11
    sport.
2. Ten aanzien van subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is kan het college bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.
 
Artikel 3. Subsidieregelingen
Het college stelt bij nadere regeling (hierna te noemen: subsidieregeling) vast welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.
 
Artikel 4. Europees steunkader
1. Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.
2. Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het toepasselijke steunkader.
3. Bij subsidies waar een Europees steunkader op van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.
4. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
5. Bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening.
 
Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
1. Het college kan subsidieplafonds vaststellen. In dat geval bepaalt het college bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de betrokken subsidie.
2. Het college kan een subsidieplafond verlagen:
a. als het wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; of
b. als de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.
3. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging.
4. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.
 
Artikel 6. Aanvraag
1. Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college met gebruikmaking van een aanvraagformulier.
2. Bij de aanvraag legt de aanvrager de volgende gegevens over:
a. een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;
b. de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;
c. een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;
d. als de aanvrager een onderneming is:
1° een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;
2° een verklaring als bedoeld in de de-minimisverordening (de-minimisverklaring);
e. als het een subsidie betreft, die per jaar aan een rechtspersoon wordt verstrekt, de stand van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag.
3. Een rechtspersoon die voor de eerste maal subsidie aanvraagt, voegt een exemplaar van de oprichtingsakte, de statuten, alsmede van het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar toe aan de aanvraag.
4. Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.
 
Artikel 7. Aanvraagtermijn
1. Een aanvraag om een jaarlijkse subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, wordt ingediend uiterlijk 1 juni voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.
2. Eenmalige aanvragen om subsidie worden ingediend 13 weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.
3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.
 
Artikel 8. Beslistermijn
1. Het college beslist op een jaarlijkse aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.
2. Het college beslist op een eenmalige aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, tweede lid, binnen acht weken nadat de volledige aanvraag is ingediend.
3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.
4. Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.
 
Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
1. Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb weigert het college de subsidie in ieder geval:
a. als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt;
b. als het een aanvrager betreft tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.
2. Onverminderd het vorige lid kan het college de subsidie verder in ieder geval weigeren:
a. als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;
b. als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;
c. in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;
d. als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;
e. als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift of gemeentelijk beleid;
f. als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;
g. in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.
3. Het college kan een subsidie in ieder geval intrekken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
4. Het college vordert een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.
 
Artikel 10. Verantwoording
Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.
 
Artikel 11. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger
1. Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel wordt voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, meldt de subsidieontvanger dat direct schriftelijk aan het college.
2. Een subsidieontvanger informeert het college direct schriftelijk over:
a. beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;
b. relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;
c. ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet of niet geheel zullen kunnen worden nagekomen;
d. wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de rechtspersoon.
 
Artikel 12. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
1. Aan een beschikking tot subsidieverlening kan het college verplichtingen verbinden met betrekking tot het beheer en gebruik van hetgeen met de subsidie tot stand is gebracht.
2. Bij subsidies hoger dan € 50.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan het college de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De tussentijdse verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.
 
Artikel 13. Eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000
1. Subsidies tot en met € 5.000 worden door het college direct vastgesteld, of verleend en – tenzij toepassing wordt gegeven aan het volgende lid – ambtshalve vastgesteld binnen acht weken nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.
2. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het vorige lid kan het college de aanvrager verplichten om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In dat geval vindt de vaststelling plaats binnen acht weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.
3. In geval van verlening van een subsidie van ten hoogste € 5.000 wordt direct een voorschot verstrekt ter hoogte van de verleende subsidie.
 
Artikel 14. Eindverantwoording subsidies tussen € 5.000 en € 50.000
1. Bij jaarlijkse subsidies vanaf € 5.000 en tot en met € 50.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in, uiterlijk op 1 juni in het jaar na afloop van het kalenderjaar, waarvoor de subsidie is verleend.
2 Bij eenmalige subsidies van meer dan € 5.000 maar ten hoogste € 50.000 dient de subsidieontvanger uiterlijk acht weken, nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht, een aanvraag tot vaststelling in.
3. De aanvraag bevat een inhoudelijk en financieel verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.
4. Bij subsidieregeling kan worden bepaald dat op een andere manier wordt aangetoond in hoeverre de activiteiten zijn verricht.
 
Artikel 15. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000
1. Bij een subsidie van meer dan € 50.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in:
a. in geval van een jaarlijks subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 1 juni in het jaar na afloop van het kalenderjaar, waarvoor de subsidie is verleend;
b. in andere gevallen van een subsidie uiterlijk acht weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.
2. De aanvraag bevat:
a. een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht;
b. een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);
c. een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop; en
d. een opstelverklaring, opgesteld door een accountant, vallend onder de beroepsregels van de NBA voor een subsidieverlening vanaf € 50.000 tot en met € 200.000;
e. een controleverklaring, opgesteld door een accountant, vallend onder de beroepsregels van de NBA voor een subsidieverleningen vanaf € 200.000 en hoger.
3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd.
 
Artikel 16. Subsidievaststelling
1. Het college stelt de jaarlijkse subsidie uiterlijk 1 september vast na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.
2. Het college stelt de eenmalige subsidie toekenningen vanaf € 5.000 en hoger, vast, binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.
3. Het college kan de termijn, zoals bedoeld in lid 1 en 2 eenmaal voor ten hoogste acht weken verdagen.
4. Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.
5. Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet is ingediend voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 14, eerste lid en 15, eerste lid, kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend dan kan het college overgaan tot ambtshalve vaststelling.
 
Artikel 17. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
1. Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, berekent de subsidieaanvrager deze met gebruikmaking van een bij de subsidieregeling of bij de subsidieverlening voorgeschreven berekeningswijze.
2. Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van bij de subsidieregeling of bij de subsidieverlening voorgeschreven definities.
3. Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
 
Artikel 18. Hardheidsclausule
1. Het college kan deze verordening, met uitzondering van de artikelen 2, 3 en 4, in individuele gevallen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover de toepassing van die bepalingen voor de subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de betrokken bepalingen te dienen doelen.
2. Toepassing van het vorige lid motiveert het college in het besluit en hiervan doet het periodiek verslag aan de raad.
 
Artikel 19. Inwerkingtreding, overgangsrecht en citeertitel
1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.
2. De Subsidieverordening 2007, zoals vastgesteld op 26 januari 2006, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2016.
3. Op aanvragen om subsidie, die zijn ingediend voor 1 januari 2016, blijven de bepalingen van de Subsidieverordening 2007 van toepassing.
4. Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening Uitgeest 2016.
 
 
Artikelsgewijze toelichting Algemene subsidieverordening 2016
 
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
 
Artikel 2. Reikwijdte
Eerste lid
Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is.
Dit betreft in beginsel alle subsidies op de genoemde beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is.
Tweede lid
Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bijvoorbeeld eenmalige subsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing. Dit lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.
 
Artikel 3. Subsidieregelingen
Met dit artikel verplicht de raad het college om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.
In andere artikelen van ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie, de wijze van verdelen van het subsidieplafond.
 
Artikel 4. Europees steunkader
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.
Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.
Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Net goed als dat bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening (lid 5).
 
Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
Het college stelt de subsidieplafonds vast (lid 1); bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb) en wordt er, indien van toepassing, gewezen op de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (tweede en derde lid). De raad stelt uiteraard nog steeds de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen.
Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vierde lid).
 
Artikel 6. Aanvraag
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag overlegd dienen te worden.
[Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onderdeel d, onder 1). Het gaat naast subsidie bijvoorbeeld om garanties, leningen, korting op de grondprijs, etc. Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming een de-minimisverordening gevraagd worden (tweede lid, onderdeel d, onder 2). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.]
Bij subsidieregeling kan het college besluiten hiervan af te wijken (vierde lid).
 
Artikel 7. Aanvraagtermijn
De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).
 
Artikel 8. Beslistermijn
Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).
De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindebeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.
 
Artikel 9. Weigerings- en intrekkingsgronden
In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb met nadere verplichte gronden aangevuld.
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstelling. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele melding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond onder a). In aanvulling daarop wordt met onderdeel b bepaald dat ondernemingen waartegen een terugvorderingsactie loopt niet in aanmerking komen voor subsidie.
In het tweede lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.
Onderdelen a, d en e, spreken voor zichzelf. Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.
Onderdeel c betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) niet kan doorstaan. Bij deze weigeringsgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen. Naast subsidie weigeren, kan het college in dergelijke gevallen ook een reeds verleende en vastgestelde subsidie intrekken (derde lid).
Onder f is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.
Onderdeel g ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.
Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.
 
Artikel 10. Verantwoording
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
 
Artikel 11. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger
Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt.
 
Artikel 12. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Dit artikel bevat een aanvullende bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is direct op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).
De artikelen 4:38 en 4:39 van de Awb maken het verder mogelijk om nog andere verplichtingen aan een subsidie te verbinden, als de verordening daarvoor een grondslag biedt. Die grondslag is in artikel 10 gegeven met betrekking tot de manier waarop de besteding van de subsidie moet worden verantwoord.
 
Artikel 13. Eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000
Kenmerkend voor subsidies tot en met € 5.000 is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend; er wordt niet meer standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 9). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.
Verder wordt het voorschot in één termijn (lump sum) verstrekt en hoeft de subsidieontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.
In het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling (eerste lid), wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. In het tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin speciale rapportageverplichtingen worden opgelegd.
 
Artikel 14. Eindverantwoording subsidies tussen € 5.000 en € 50.000
In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 5.000 en € 50.000 aan het college dienen te verantwoorden; er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden (eerste en tweede lid), deze bevat een inhoudelijk en financieel verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht (derde lid). Ingevolge artikel 8 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.
Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigen­v­er­klaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college, overeen­komstig het vierde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag.
 
Artikel 15. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000
Bij subsidies vanaf € 50.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Het derde lid biedt de basis om in een subsidie­regeling te bepalen dat er ook andere, waaronder minder, gegevens gevraagd worden.
 
Artikel 16. Subsidievaststelling
Het eerste en tweede lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het derde lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst. Een besluit tot verdaging is appellabel.
 
Artikel 17. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling of bij de subsidieverlening vastgelegd dienen te worden. Bij subsidies waarop een Europees steun­kader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
 
Artikel 18. Hardheidsclausule
In de hardheidsclausule is aangegeven op welke onderdelen van de regeling deze clausule van toepassing is. De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Artikel 19 Inwerkingtreding, overgangsrecht en citeertitel
Voor de hier opgenomen bepalingen is gebruik gemaakt van de daarvoor gebruikelijke formulering.
 
[Vul hier de regelingtekst in]
 

Namens deze,

Naar boven