Toelichting
Artikelsgewijze toelichting
Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is.
Dit betreft in beginsel alle subsidies op de genoemde beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen wettelijke grondslag nodig is.
Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bijvoorbeeld incidentele subsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing. Dit lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.
Artikel 3. Subsidieregelingen
Met dit artikel verplicht de raad het college om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.
In andere artikelen van ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie, de wijze van verdelen van het subsidieplafond.
Artikel 4. Europees steunkader
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.
Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.
Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Net zo goed als dat bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening (lid 5).
Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
De raad stelt de subsidieplafonds vast (lid 1). Vervolgens bepaalt het college bij subsidieregeling de wijze van verdelen (tweede lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). Bij de bekendmaking van de subsidieplafonds door de raad wordt er, indien van toepassing, gewezen om de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (derde en vierde lid).
Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vijfde lid).
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld. In het derde en vierde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag overlegd dienen te worden.
Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onderdeel d, onder 1). Het gaat naast subsidie bijvoorbeeld om garanties, leningen, korting op de grondprijs, etc. Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming een de-minimisverordening gevraagd worden (tweede lid, onderdeel d, onder 2). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.
In dit artikel wordt aangegeven welke gegevens minimaal aangeleverd dienen te worden om enerzijds de aanvraag met voldoende argumenten te onderbouwen en anderzijds het college in staat te stellen om zich een goed beeld van de betrokken belangen te kunnen vormen. Het college kan op grond van lid 5 van dit artikel besluiten dat bepaalde gegevens niet behoeven te worden overlegd, maar ook om extra gegevens verzoeken. In het laatste geval kan het college een redelijke termijn stellen waarbinnen de aanvullende informatie moet worden ingediend.
Artikel 7. En 8. Aanvraag- en beslistermijn
De Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen noodzaakt de gemeente bij wettelijk voorschrift behandeltermijnen voor subsidieaanvragen vast te stellen als zij hiervoor af wil wijken van de wettelijke als redelijk geachte termijn van acht weken. Op basis van de gemeentelijke subsidiepraktijk (zowel lokaal als landelijk) is 13 weken een termijn die past voor de afdoening van de aanvragen van grotere (budget)subsidieontvangers. Alleen voor de aanvragen van projectsubsidies achten wij een termijn van acht weken afdoende. De aanvraag- en beslistermijnen voor incidentele aanvragen komen op dit punt ook overeen.
De aanvraagtermijn voor de structurele subsidies van 1 oktober, in combinatie met de beslistermijn van 13 weken, zorgt er voor dat de bijbehorende beschikking van verlening of vaststelling van de subsidie uiterlijk 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend kan worden afgegeven. Dit werkt in de praktijk goed, omdat in december veelal ook de begrotingscijfers van het navolgende jaar door de raad zijn vastgesteld.
Waar bij de budgetsubsidies de aanvraag nog op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar telt, geldt voor de meerjarige aanvraag voor een organisatiesubsidie als finale datum 1 oktober van het eerste jaar van de nieuwe subsidieperiode.
Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraag- en beslistermijnen die vastgesteld zijn.
De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindebeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.
Artikel 9. Weigerings- en intrekkingsgronden
In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstelling. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele melding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond onder a). In aanvulling daarop wordt met onderdeel b bepaald dat ondernemingen waartegen een terugvorderingsactie loopt niet in aanmerking komen voor subsidie.
In het tweede lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.
Onderdelen a, b, c, d,f, h en i spreken voor zichzelf. Onderdeel e geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.
Onderdeel g betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) niet kan doorstaan. Bij deze weigeringsgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen. Naast subsidie weigeren, kan het college in dergelijke gevallen ook een reeds verleende en vastgestelde subsidies intrekken (derde lid).
Onder j is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.
Onderdeel k ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.
Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het zesde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.
Artikel 10. Verlening subsidie
In zijn algemeenheid dient een (verlening)beschikking te voldoen aan de voorschriften, zoals deze in afdeling 4.2.3 van de Awb zijn opgenomen.
Omdat deze verordening het college de gelegenheid geeft om aan een subsidieverlening ook lichtere verantwoordingseisen te stellen, staat in lid 1 opgenomen dat in de verleningbeschikking moet staan vermeld op welke wijze verantwoording door de subsidieontvanger moet worden afgelegd. Dit geeft de subsidieontvanger vooraf duidelijkheid over de inspanningen die van haar verwacht wordt om achteraf aan de verantwoordingseisen te kunnen voldoen.
Artikel 11. Betaling en bevoorschotting
Omdat veelal bij onderhandelingen rondom budgetovereenkomsten op de specifieke wens van de subsidieontvanger aangepaste data worden afgesproken voor het bij voorschot beschikbaar stellen van het verleende subsidiebedrag, zijn in de verordening geen vaste data meer opgenomen. Daarom wordt, daar waar van toepassing, de hoogte en de termijnen van de bevoorschotting opgenomen in de verleningbeschikking.
Artikel 12. Algemene verplichtingen van subsidie-ontvanger
Uit het oogpunt van vermindering van administratieve lasten is in het tweede lid de verplichting tot tussentijdse (financiële en inhoudelijke) rapportage alleen opgelegd aan de ontvangers van grotere subsidiebedragen (vanaf € 100.000,00) en beperkt tot eenmaal per jaar.
Dit artikel bevat verder een meldingsplicht (derde lid) en informatieplicht (vierde lid) die voor alle subsidie-ontvangers geldt.
Artikel 13. Verantwoording subsidies tot € 5.000,00
Dit artikel is zodanig geformuleerd dat het college project- of kleinere investeringsubsidies tegelijkertijd met de verlening kunnen vaststellen, waardoor geen verantwoording meer nodig is. Daarnaast kan echter ook aangeven worden op welke wijze zij, in redelijke verhouding tot de gesubsidieerde activiteit, (inhoudelijke of financiële) verantwoording achteraf toch wenselijk vindt. Dit kan bijvoorbeeld middels een foto, redactioneel krantenartikel, factuur etc.
Artikel 14. Verantwoording subsidies vanaf € 5.000,00 tot € 100.000,00
In dit artikel wordt aangegeven welke verantwoording het college vereist bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie tot € 50.000,00 en welke termijn voor deze aanvraag wordt gehanteerd.
Elke subsidieontvanger van bedragen boven de € 5.000,00 dient achteraf aan te tonen dat de subsidiabele activiteiten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Daarnaast dient men te omschrijven of de nagestreefde doelstellingen zijn bereikt en zo niet, wat hiervan de vermoedelijke reden is geweest. Het gaat daarbij uiteraard om de doelstellingen die met het verstrekken van de subsidie door de gemeente zijn beoogd. Deze doelstellingen kunnen blijken uit de subsidiebeleidsregel, de budgetovereenkomst of de subsidieverleningbeschikking.
Tussen de € 5.000,00 en € 50.000,00 wordt daarnaast van subsidieontvangers een financiële verantwoording verwacht over de aan de subsidiabele activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang (kunnen) zijn. Bij subsidies tussen de € 50.000,00 en € 100.000,00 wordt van subsidieontvangers een volledige jaarrekening, incl. balans en toelichting verwacht. Deze verlies- en winstrekening en balans dient naar de mening van het college voldoende boekhoudkundig inzicht te verstrekken om een goed oordeel over de verantwoording te kunnen vellen. Indien dit niet het geval is kan het college op basis van lid 3 aanvullende informatie eisen. Wanneer een samenstellingsverklaring van een accountant is toegevoegd wordt in principe aan deze vereisten voldaan.
Artikel 15. Verantwoording subsidies vanaf € 100.000,00
Aanvullend op de verplichtingen volgens artikel 14 geldt voor de subsidieontvangers van bedragen vanaf € 100.000,00 dat zij de verlies- en winstrekening en balans voorzien van een accountantsverklaring op basis van een controleopdracht.
Artikel 16. Vaststelling subsidie
Hierin staat geregeld dat organisatiesubsidies (tot € 5.000,00) direct bij verlening worden vastgesteld en derhalve verantwoordingsvrij zijn. Voor een aanvraag tot vaststelling van alle overige subsidies geldt een beslistermijn van 13 weken.
Artikel 17. Hardheidsclausule
Op grond van dit artikel kan het college bij bijzondere omstandigheden afwijken van de bepalingen, of de strikte toepassing van de bepalingen, in deze verordening. De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.
Het is mogelijk dat de gemeente bij haar subsidiëring ook gebruik maakt van door derde partijen (bijv. hogere overheden) beschikbaar gestelde financiële middelen. In lid 3 is een aanvullende algemene mogelijkheid voor het college opgenomen om af te wijken van bepalingen in deze verordening als dit noodzakelijk is om als gemeente aan voor haar hieruit voortvloeiende verantwoordingsverplichtingen te kunnen voldoen.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Aalten d.d. 22 september 2015.
De voorzitter, G. Berghoef
De griffier, M.A.J.B. Fiering