Beleidslijn toepassing Wet Bibob Rotterdam 2015
Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam en de burgemeester van Rotterdam ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft,
 
Gelezen het voorstel van de directeur Veiligheid van 8 september 2015;
 
Overwegende, dat de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) hen beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van hun uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;
 
Gelet op:
  • het bepaalde in de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;
  • artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
besluiten vast te stellen:
de beleidslijn voor de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur Rotterdam 2015.
 
Aanleiding nieuwe beleidslijn Wet Bibob
De Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna ‘Wet Bibob’) is op 1 juni 2003 in werking getreden. Per 1 juli 2013 is de Wet Bibob gewijzigd. De wijziging ziet toe op de verruiming van het toepassingsbereik van de Wet Bibob en daarnaast zijn enkele verbeteringen aangebracht.
 
Dit vormt de aanleiding om het Rotterdamse Bibob beleid te actualiseren en waar nodig uit te breiden. In #Veilig 010, het programma Veiligheid van de gemeente Rotterdam, staat vermeld dat de gemeente met de uitbreiding van de Wet Bibob meer mogelijkheden heeft om ondernemers en instellingen aan een integriteitstoets te onderwerpen.
 
In deze inleiding op de beleidslijn worden de doelstelling en de uitgangspunten van de Wet Bibob beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op de algemene Rotterdamse uitgangspunten en de vertaling hiervan in een beleidslijn. Dit is noodzakelijk omdat de gemeente een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij de toepassing van de Wet Bibob. De beleidslijn biedt een kader waarbinnen de Wet Bibob wordt toegepast door de gemeente Rotterdam.
 
Doelstelling van de Wet Bibob
Het doel van de Wet Bibob is het beschermen van de integriteit van de overheid. De Wet Bibob heeft een preventief karakter en is bedoeld om te voorkomen dat de overheid ongewild criminele activiteiten faciliteert door bijvoorbeeld vergunningen of subsidies te verstrekken of vastgoedtransacties aan te gaan. Hiermee wordt tevens de concurrentiepositie van bonafide ondernemers beschermd.
 
Werking van de Wet Bibob
Op grond van de Wet Bibob is het mogelijk diepgaand onderzoek te doen naar de achtergrond van een persoon of onderneming middels eigen onderzoek en/of het vragen van een advies aan het Landelijk Bureau Bibob. Het Bibob-instrument is van toepassing op in de wet aangewezen vergunningen, subsidies, bepaalde categorieën overheidsopdrachten en vastgoedtransacties.
 
Tot op heden is de Wet Bibob vooral toegepast op vergunningen. Een vergunning kan worden geweigerd of ingetrokken indien er een ernstig gevaar bestaat dat deze wordt gebruikt om uit strafbare feiten verkregen vermogen te benutten (de zogenaamde a-grond) of om strafbare feiten te plegen (de zogenaamde b-grond). Dit is geregeld in artikel 3 van de Wet Bibob.
Bij beoordeling van de a-grond worden strafbare feiten betrokken waarmee geld kan worden verdiend zoals witwassen, drugshandel en (belasting)fraude. Er hoeft niet te worden aangetoond dat dit vermogen daadwerkelijk in de onderneming wordt geïnvesteerd. Voor het aannemen van een ernstig gevaar is het voldoende dat het aannemelijk is dat de feiten zijn gepleegd, het voordeel groot is en dat het voordeel niet is ontnomen.
 
Ten aanzien van de b-grond gaat de wet ervan uit dat als iemand in het (recente) verleden vaak genoeg strafbare feiten heeft gepleegd, hij dit in de toekomst opnieuw kan doen. Die strafbare feiten moeten wel zijn gepleegd bij activiteiten die samenhangen of overeenkomen met activiteiten van de vergunning.
 
Het Bibob onderzoek
Indien wordt overgegaan tot een toetsing op basis van de Wet Bibob kunnen twee fasen worden onderscheiden. De eerste fase van toetsing bestaat uit een onderzoek dat door de gemeente zelf wordt uitgevoerd. Dit gebeurt aan de hand van openbare bronnen en informatie die wordt verkregen uit het (landelijk vastgestelde) Bibob-vragenformulier. Dit formulier moet worden ingevuld door de partij die wordt getoetst. Daarnaast is met de uitbreiding van de Wet Bibob de informatiepositie van bestuursorganen verbeterd en kan de gemeente zelf gegevens opvragen bij politie, OM en de Belastingdienst.
 
In de tweede fase kan de gemeente advies vragen aan het Landelijk Bureau Bibob (het Bureau) dat onderdeel uitmaakt van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Dit gebeurt als er na het eigen onderzoek nog vragen zijn, bijvoorbeeld over de financiering. Indien de gemeente een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt de betrokkene hier schriftelijk over geïnformeerd. Het Bureau heeft toegang tot gesloten bronnen zoals politiegegevens, strafregisters en gegevens van het UWV en de Arbeidsinspectie, waardoor een bredere screening en diepgaander onderzoek mogelijk is. Het advies van het Bureau kan drie conclusies hebben: er is een ernstig gevaar, een mindere mate van gevaar of er is geen (gebleken) gevaar.
 
De mate van gevaar wordt vastgesteld op basis van antecedenten van de betrokkene en van bepaalde in de wet aangewezen derden (bijvoorbeeld financiers en bestuurders). Als er een relatie wordt vastgesteld tussen de betrokkene en de derde worden de antecedenten van die derde meegewogen bij het bepalen van het gevaar. Het doel hiervan is om stroman-constructies te voorkomen.
 
Een advies van het Bureau is niet bindend. Het is aan de gemeente om de afweging te maken of een door het Bureau vastgesteld gevaar zo zwaarwegend is dat bijvoorbeeld een verleende vergunning moet worden ingetrokken of een vastgoedtransactie niet moet worden aangegaan. Het is ook mogelijk om voorschriften te verbinden aan een beschikking of om extra voorwaarden op te nemen in een overeenkomst.
 
De gemeente kan ook op basis van eigen onderzoek en zonder een advies van het Bureau besluiten over te gaan tot weigering of intrekking op grond van de Wet Bibob of het niet aangaan of ontbinding van een overeenkomst.
 
Wijziging van de wet
De verruiming van de Wet Bibob heeft betrekking op de volgende sectoren:
  • Vastgoed- en grondtransacties waarbij de overheid is betrokken als civiele partij; dit is de belangrijkste uitbreiding in de nieuwe Wet Bibob. Het gaat om diverse transacties zoals koop/verkoop, huur/verhuur en gronduitgifte.
  • Bepaalde vergunningen op grond van de Huisvestingswet, onder andere voor splitsing of woningonttrekking, in het kader van de aanpak van huisjesmelkers.
  • Iedere gemeentelijke vergunning of ontheffing, mits dit bij verordening is geregeld en de vergunning betrekking heeft op de exploitatie en/of bedrijfsvoering van een bedrijf of inrichting. Voor de wijziging van de Wet Bibob werden in het Besluit Bibob specifiek activiteiten benoemd waarop de Wet Bibob van toepassing was. Dit is in de huidige Wet Bibob losgelaten.
  • Alle subsidies aan een rechtspersoon of een natuurlijk persoon.In de gewijzigde Wet Bibob is de verplichting losgelaten dat het toepassen van de Wet Bibob in de specifieke subsidieregeling/- verordening vastgelegd moet worden.
Uitgangspunten Wet Bibob algemeen
  • 1.
    Blijkens de Memorie van Toelichting van de Wet Bibob zijn de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit belangrijke uitgangspunten van de wet. Het Bibob instrumentarium moet worden gezien als een ultimum remedium. De toepassing van de Wet Bibob is een aanvullend middel op bestaande mogelijkheden om bijvoorbeeld een vergunning te weigeren of een subsidie in te trekken. De gemeente dient nadrukkelijk eerst de mogelijkheden te benutten die de reguliere wetgeving biedt.
  • 2.
    De reikwijdte van de Wet Bibob strekt zich uit tot de sectoren waarvan de dreiging van criminele activiteiten het grootst is. Meer specifiek worden deze genoemd in de Wet Bibob zelf en de sectoren die bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) zijn aangewezen.
Uitgangspunten inzet Wet Bibob gemeente Rotterdam
Voortbordurend op bovenstaande, gelden voor de gemeente Rotterdam de volgende uitgangspunten voor de beleidslijn:
  • 1.
    Er dient een balans te zijn tussen de inzet van het Bibob-instrumentarium en overige belangen die de gemeente dient te behartigen zoals het mogelijk maken van investeringen in de stad, het faciliteren van ondernemers en andere partners en het verminderen van regeldruk.
  • 2.
    Het instrument wordt vooral ingezet waar de kans dat zich criminele activiteiten voordoen het grootst is. Door het Bibob instrumentarium risicogericht in te zetten worden de administratieve lasten voor ondernemers beperkt en worden bonafide ondernemers zoveel mogelijk ontzien. Ondernemers en marktpartijen die te maken kunnen krijgen met een Bibob-onderzoek worden hier in een zo vroeg mogelijk stadium over geïnformeerd.
  • 3.
    De toepassing van de Wet Bibob is één van de middelen binnen de bestuurlijke aanpak van criminaliteit en vormt samen met de strafrechtelijke en fiscale benadering een integraal geheel.
Rotterdamse Bibob beleid
In de gemeente Rotterdam waren verschillende beleidslijnen van kracht. Deze beleidslijnen hadden betrekking op omgevingsvergunningen bouw en milieu, bepaalde economische subsidies en openbare inrichtingen. In het nieuwe beleid zijn de verschillende beleidslijnen samengevoegd en waar nodig geactualiseerd.
 
In de beleidslijn wordt een onderscheid gemaakt tussen beschikkingen (vergunningen en subsidies) en privaatrechtelijke transacties (aanbestedingen en vastgoedtransacties). Per type beschikking en privaatrechtelijke transactie wordt aangegeven hoe het Bibob instrumentarium wordt toegepast. De toepassing is standaard of signaal gestuurd van aard. Onder standaard wordt verstaan dat in alle gevallen, bijvoorbeeld bij iedere aanvraag van een vergunning in een bepaalde branche of een bepaald gebied, een Bibob-toets wordt gedaan. Indien de in de beleidslijn benoemde risicogebieden en branches moeten worden aangepast –bijvoorbeeld naar aanleiding van een gebiedsscan van de politie of een criminaliteitsbeeldanalyse van het RIEC- wordt hierover een besluit genomen door de burgemeester of het college. Deze bevoegdheid wordt gemandateerd aan de directeur van de Directie Veiligheid. Signaal gestuurd houdt in dat bij signalen van bijvoorbeeld OM, politie en belastingdienst of naar aanleiding van ambtelijke informatie een Bibob-toets wordt uitgevoerd. Hieronder volgt een nadere toelichting per toepassingsgebied.
 
Vergunningen
• Vergunningen voor openbare inrichtingen
Ten aanzien van de openbare inrichtingen (horeca-inrichtingen, prostitutiebedrijven, speelautomatenhallen en coffeeshops) wordt het beleid van de afgelopen jaren voortgezet. Bij de vergunningverlening van openbare inrichtingen wordt de Wet Bibob standaard ingezet. Het Bibob-instrumentarium is in de afgelopen jaren in Rotterdam, en ook landelijk, met name ingezet in deze branches.
 
• Overige vergunningen
Onder ‘overige vergunningen’ worden in deze beleidslijn de vergunningen verstaan voor taxibedrijven, evenementen, vuurwerkverkoop en splitsingen en onttrekkingen van woonruimtes. Dit betreft nieuwe toepassingsgebieden voor de gemeente Rotterdam. Met de uitbreiding van de Wet Bibob is het mogelijk gemaakt om ook splitsings- en onttrekkingsvergunningen te toetsen in het kader van de aanpak van huisjesmelkers. Ten aanzien van de ‘overige vergunningen’ kunnen risicobranches en gebieden worden benoemd waarbij de Wet Bibob standaard wordt toegepast.
De Wet Bibob wordt in ieder geval standaard ingezet bij de aanvraag van een vuurwerkverkoopvergunning en bij een evenementenvergunning indien de aanvraag betrekking heeft op een vechtsportgala.
• Omgevingsvergunningen bouw
In de gemeente Rotterdam was al een beleidslijn van kracht voor bouwvergunningen. Deze is geactualiseerd gezien de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in 2010 maar wordt verder grotendeels voortgezet. De risicobranches en gebieden zijn in overleg met OM en politie aangepast. Met betrekking tot deze risicobranches en gebieden wordt de Bibob-toets standaard toegepast. Dit geldt ook voor alle aanvragen van een omgevingsvergunning bouw met een bedrag vanaf € 1.000.000,–
• Omgevingsvergunningen milieu
Ook voor milieuvergunningen geldt dat er een beleidslijn van kracht was en dat deze is geactualiseerd naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wabo. Daarnaast zijn eveneens de risicobranches en gebieden aangepast.
 
In de beleidslijn zijn artikelen opgenomen die betrekking hebben op de aanvragen van een omgevingsvergunning inrichtingen Wet en Milieubeheer ten aanzien van specifieke branches en een omgevingsvergunning beperkte milieutoets ten aanzien van specifieke activiteiten. Voor beide vergunningen geldt dat de Wet Bibob signaal gestuurd wordt toegepast.
 
Subsidies
Met de wijziging van de Wet Bibob kunnen alle subsidies worden getoetst. Voorheen moesten subsidies worden aangewezen. De gemeente Rotterdam had een drietal economische subsidies aangewezen, dit betrof onder andere subsidies inzake ondernemers in kansenzones. Aangezien deze subsidies tegenwoordig veel minder worden verstrekt, is er niet voor gekozen om hier een specifieke bepaling voor op te nemen in de beleidslijn. Alle subsidies kunnen signaal gestuurd worden getoetst en daarnaast bestaat er een mogelijkheid om bepaalde type subsidies aan te wijzen waarop de Wet Bibob standaard wordt toegepast. Dit geldt zowel voor aanvragen als voor reeds verleende subsidies.
 
Aanbestedingen
De toepasbaarheid van het Bibob-instrumentarium is door de wetgever bij aanbestedingen beperkt tot de sectoren milieu, ICT en bouw.
 
De Wet Bibob verstrekt geen extra weigeringsgrond bij aanbestedingen. De reden hiervoor is dat het binnen deze sector in beginsel gaat om een gesloten stelsel van selectie- en gunningscriteria. De uitkomst van een Bibob-toets kan dan ook slechts gelden als versterking van één van deze criteria.
 
Er was nog geen specifiek beleid in de gemeente Rotterdam ten aanzien van de toepasbaarheid van de Wet Bibob op aanbestedingen. In de beleidslijn is ervoor gekozen om de Wet Bibob signaal gestuurd toe te passen. De beleidslijn laat de mogelijkheid open om in iedere fase van een aanbesteding een Bibob-toets uit te voeren. Ook is het mogelijk om na gunning van een overheidsopdracht een Bibob-toets uit te voeren als hieromtrent in de betreffende aanbestede (concept)overeenkomst(en) een nadere bepaling is opgenomen.
 
Vastgoedtransacties
Waar bij vergunningen geldt dat deze in beginsel verleend moeten worden, tenzij er sprake is van een weigeringsgrond in een wettelijke regeling, staat bij vastgoedtransacties het uitgangspunt van contractsvrijheid voorop. Dat brengt met zich mee dat partijen vrij zijn om met elkaar in onderhandeling te treden en ook om die onderhandelingen weer af te breken. Die vrijheid is echter niet onbeperkt. Het afbreken van onderhandelingen kan bijvoorbeeld als onaanvaardbaar worden beschouwd indien de wederpartij het gerechtigde vertrouwen mocht hebben dat de overeenkomst tot stand zou komen. Bovendien moet een gemeente bij onderhandelingen over een overeenkomst de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen. In hoeverre onderhandelingen als gevolg van een Bibob-procedure kunnen worden afgebroken, hangt af van de concrete omstandigheden waarbij onder meer van belang is of de wederpartij ervan op de hoogte is gesteld dat de Wet Bibob zou worden toegepast. Gelet hierop dient uitdrukkelijk een voorbehoud gemaakt te worden door de gemeente indien er een intentie is om voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst een Bibob-toets uit te voeren.
 
De contractsvrijheid brengt anderzijds met zich mee dat onderhandelingen ook kunnen worden afgebroken indien geen sprake is van een ernstig gevaar maar er naar het oordeel van de gemeente wel sprake is van een integriteitsrisico.
 
Het is mogelijk om nadat een vastgoedtransactie is aangegaan een advies aan te vragen bij het Bureau indien een clausule is opgenomen in de overeenkomst die bepaalt in welke gevallen deze kan worden ontbonden.
Anders dan het weigeren of intrekken van een subsidie of vergunning, is het niet aangaan of beëindigen van een vastgoedtransactie geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De betrokkene kan daardoor geen bezwaar of beroep instellen maar zal zich tot de civiele rechter moeten wenden.
 
In de beleidslijn wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten vastgoedtransacties. Deze worden hieronder nader toegelicht:
 
• Verhuur van onroerend goed en het verlenen van een gebruiksrecht
Bij dit type vastgoedtransacties kan worden overgegaan tot een Bibob-toets indien sprake is van verhuur met betrekking tot de risicobranches en gebieden die zijn benoemd bij de omgevingsvergunning bouw. Daarnaast kan in huur- en verhuurcontracten een beëindigingsclausule worden opgenomen waardoor tijdens een lopend contract ook de mogelijkheid bestaat om een Bibob-toets uit te voeren indien daar aanleiding toe is.
 
• Verkoop van onroerend goed
Indien sprake is van verkoop van onroerend goed is een aantal indicatoren benoemd waarbij eerder wordt overgegaan tot een Bibob-toets. Een voorbeeld hiervan is dat de hoogte van de aankoopsom of bieding ongebruikelijk is vergeleken met de waardering van het vastgoedobject. Verder wordt de Wet Bibob signaal gestuurd toegepast.
 
• Gronduitgifte
Bij gronduitgifte is eveneens een aantal indicatoren benoemd waarbij eerder wordt overgegaan tot een Bibob-toets. Daarnaast is een aantal omstandigheden benoemd waarbij doorgaans niet wordt overgegaan tot een Bibob-toets. Dit betreft onder andere de uitgifte van grond aan particulieren ten behoeve van tuinuitbreidingen. Bovendien is een koppeling gemaakt met het artikel over omgevingsvergunning bouw aangezien de uitgifte van grond veelal wordt gevolgd door een omgevingsvergunning bouw.
 
Kenniscentrum Bibob gemeente Rotterdam
Het Kenniscentrum Bibob van de gemeente Rotterdam maakt onderdeel uit van de Directie Veiligheid. Het Kenniscentrum kan als enige partij binnen de gemeente adviesaanvragen indienen bij het Bureau. Het Kenniscentrum onderhoudt verder de contacten met het RIEC, de DCMR, de belastingdienst, politie en OM. Ook ondersteunt het Kenniscentrum de betreffende gemeentelijke organisatieonderdelen bij de uitvoering van de Wet Bibob.
 
Het kan voorkomen dat een ondernemer of marktpartij meerdere keren in aanraking komt met de Wet Bibob, bijvoorbeeld indien na een vastgoedtransactie eveneens vergunningen aangevraagd moeten worden. Om de verschillende processen zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen, zal het Kenniscentrum hierin in afstemming met de betreffende organisatieonderdelen de regie voeren. Het is echter niet uit te sluiten dat sprake is van meerdere toetsmomenten aangezien iedere beschikking of transactie een eigen toetsingskader heeft en bij elke fase ook andere (rechts)personen betrokken kunnen zijn (zoals financiers en leidinggevenden).
 
Het Kenniscentrum informeert de gemeenteraad middels het jaarverslag bestuurlijke handhaving over het aantal adviesaanvragen dat is gedaan bij het Bureau en het aantal besluiten dat in het kader van de Wet Bibob is genomen.
 
Indeling beleidslijn
Hoofdstuk 1 Algemeen
Begripsomschrijvingen en toepassing
Hoofdstuk 2 Beschikkingen
2.1 Aanvragen van exploitatievergunningen
Horeca, speelautomatenhal, coffeeshop en seksbedrijf
 
2.2 Aanvragen van overige vergunningen
Taxibedrijf, evenement en vechtsportgala, vuurwerkverkoop, splitsing en onttrekking van woningruimte
 
2.3 Aanvragen van omgevingsvergunningen bouw
 
2.4 Aanvragen van omgevingsvergunningen milieu
 
2.5 Reeds verleende beschikkingen
 
2.6 Subsidies
Hoofdstuk 3 Privaatrechtelijke transacties
3.1 Aanbestedingen
 
3.2 Vastgoedtransacties
 
3.3 Verhuur van onroerend goed
 
3.4 Verkoop van vastgoed
 
3.5 Gronduitgifte
Hoofdstuk 4 Uitvoering
4.1 Eigen onderzoek
 
4.2 Niet (volledig) invullen Bibob vragenformulieren
 
4.3 Informatieplicht
 
4.4 Adviestermijn bij een beschikking
 
4.5 Gevolgen van een Bibob-toets
Hoofdstuk 1: Algemeen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
  • 1.
    De definities in artikel 1, eerste lid van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidslijn;
  • 2.
    In deze beleidslijn wordt verstaan onder:
     
    a. rechtspersoon met een overheidstaak:
    de gemeente Rotterdam;
     
    b. bestuursorgaan:
    de burgemeester onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam alsmede degenen aan wie zij een mandaat hebben verleend tot besluitvorming bij beschikkingen;
     
    c. APV:
    Algemeen Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012;
     
    d. Amvb:
    Algemene maatregel van bestuur;
     
    e. Wabo:
    Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
     
    f. RIEC:
    Regionaal Informatie en Expertise Centrum;
     
    g. het Bureau:
    het Landelijk Bureau Bibob;
     
    h. Bibob-toets:
    het onderzoek en de beoordeling door het bestuursorgaan en/of het Bureau of, en zo ja in hoeverre sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 3, artikel 4 en artikel 9 van de Wet Bibob.
     
    i. eigen onderzoek:
    het onderzoek door het bestuursorgaan of, en zo ja, in hoeverre sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 3, artikel 4 en artikel 9 van de Wet Bibob en de beoordeling of in de resultaten van dit onderzoek grond is gelegen voor de betrokkene een negatieve beslissing te nemen dan wel een advies bij het Bureau aan te vragen;
     
    j. handelaren (als bedoeld in artikel 437, eerste lid Wetboek van Strafrecht):
    opkopers en handelaren in gebruikte of ongeregelde goederen, platina, goud, zilver, edelstenen, uurwerken, kunstvoorwerpen, auto’s, motorfietsen, fietsen, foto-, film-, radio-, audio- en videoapparatuur en apparatuur van automatische registratie.
Artikel 1.2 Toepassing beleidslijn
Onderhavige beleidslijn is uitsluitend van toepassing op de toepassing van de Wet Bibob door de rechtspersoon met een overheidstaak en het bestuursorgaan. De beleidslijn laat dus onverlet dat binnen de grenzen van de wet op andere wijze een integriteitstoets wordt uitgevoerd en dat de uitkomsten daarvan bij verdere besluitvorming worden betrokken.
Artikel 1.3 Uitvoering Bibob-toets in afwijking van beleidslijn
Deze beleidslijn laat onverlet dat al dan niet in afwijking van de hierna volgende bepalingen tot uitvoering van een Bibob-toets kan worden besloten indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven.
Hoofdstuk 2: Publiekrechtelijke beschikkingen
Artikel 2.1 Exploitatie openbare inrichting, speelautomatenhal en seksbedrijf
  • 1.
    Ingeval van een aanvraag voor een beschikking als bedoeld in artikel 2:28 van de APV (exploitatievergunning openbare inrichting), artikel 2:39a van de APV (vergunning speelautomatenhal) en artikel 3:3 van de APV (vergunning seksbedrijf) zal het bestuurorgaan uitvoering geven aan een Bibob-toets indien:
    • a.
      Sprake is van nieuwe vestiging van een inrichting of bedrijf;
    • b.
      Sprake is van een overname of wijziging van een exploitant van een coffeeshop, seksbedrijf en speelautomatenhal;
    • c.
      Sprake is van een overname van overige als de in onder b vermelde inrichtingen, gedurende en/of na een bestuurlijke maatregel dan wel ten tijde van een verzoek of aankondiging van een toezichthouder om een bestuurlijke maatregel te treffen;
    • d.
      Een voorafgaande aanvraag door de vorige aanvrager is ingetrokken na aankondiging of uitvoering van een Bibob-toets;
    • e.
      Een voorafgaande aanvraag na aankondiging of uitvoering van een Bibob-toets is geweigerd of buitenbehandeling is gesteld;
    • f.
      Op grond van:
      • Eigen ambtelijke informatie, en/of
      • Informatie verkregen van het Bureau, en/of
      • Informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of
      • Vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)
    • vragen ontstaan of bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of met hem in verband te brengen personen zoals onder meer de personen die direct of indirect leiding geven en/of direct of indirect zeggenschap uitoefenen en/of direct of indirect vermogen verschaffen aan de betreffende activiteiten en/of onderneming of dat in het verleden hebben gedaan en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering. Het bestuursorgaan kan in dit verband in ieder geval actief navraag doen binnen haar organisatie of bij de hierboven vermelde partners.
  • 2.
    In afwijking van het bepaalde in het vorige lid zal het bestuursorgaan ten aanzien van paracommerciële instellingen als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en Horecawet (zoals een kantine van een sportvereniging of een buurthuis) in beginsel uitsluitend uitvoering geven aan een Bibob-toets indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub f van deze beleidsregel.
     
Toelichting
Horeca-inrichtingen
Het Bibob-instrumentarium is in de afgelopen jaren het meest ingezet in relatie tot de horecasector. Dit heeft ertoe geleid dat het Bibob Kenniscentrum veel expertise heeft opgebouwd ten aanzien van deze sector. Op basis van die expertise is het mogelijk om de Wet Bibob gericht in te zetten. Het college acht het derhalve niet proportioneel om iedere aanvraag voor een exploitatievergunning ten behoeve van een horeca-inrichting te toetsen op basis van de Wet Bibob.
 
Speelautomatenhallen
In de APV is vastgelegd dat er een maximum is verbonden aan het aantal speelautomatenhallen. Speelautomatenhallen kunnen als potentieel criminogeen worden aangemerkt aangezien er veel cash geld omgaat in die branche. Bij een nieuwe vestiging of bij een overname of wijziging wordt de betreffende aanvraag derhalve getoetst aan de Wet Bibob.
 
Coffeeshops
Conform de landelijke richtlijn van het ministerie van Veiligheid&Justitie worden alle beschikkingen voor coffeeshops in de aankomende vijf jaar (start 2015) getoetst aan de Wet Bibob. De toets kan gedurende een lopende beschikking plaatsvinden aangezien er niet altijd sprake is van wijzigingen ten aanzien van de vergunning. De prioritering van de toetsing is onder andere afhankelijk van de geschiedenis van de inrichting en de locatie van de coffeeshop.
 
Seksbedrijven
Seksbedrijven zijn een kwetsbare branche gezien de relatie met uitbuiting en mensenhandel. Bij een nieuwe vestiging of bij een overname of wijziging wordt de betreffende aanvraag derhalve getoetst aan de Wet Bibob.
Artikel 2.2 Vergunning taxibedrijf, evenement, vuurwerkverkoop, splitsing en onttrekking van woonruimte
  • 1.
    Ingeval van een aanvraag voor een beschikking als bedoeld in artikel 2 van de Taxiverordening Rotterdam 2013 (Toegelaten Taxi Organisatie-vergunning), artikel 2:25 van de APV (evenementenvergunning), artikel 2:72 van de APV (vuurwerkverkoopvergunning), artikel 16b en/of artikel 17b van de Huisvestingsverordening (vergunning voor onttrekking van woonruimte aan de woonfunctie en vergunning tot splitsing gebouw met woonfunctie) zal het bestuursorgaan in beginsel uitvoering geven aan een Bibob-toets indien op grond van:
    • Eigen ambtelijke informatie, en/of
    • Informatie verkregen van het Bureau, en/of
    • Informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of
    • Vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)
    vragen ontstaan of bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of met hem in verband te brengen personen zoals onder meer de personen die direct of indirect leiding geven en/of direct of indirect zeggenschap uitoefenen en/of direct of indirect vermogen verschaffen aan de betreffende activiteiten en/of onderneming of dat in het verleden hebben gedaan en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering. Het bestuursorgaan kan in dit verband in ieder geval actief navraag doen binnen haar organisatie of bij de hierboven vermelde partners.
  • 2.
    In afwijking van het bepaalde in het vorige lid zal het bestuursorgaan ingeval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2:25 van de APV in ieder geval een Bibob-toets uitvoeren indien de aanvraag betrekking heeft op een vechtsportgala.
  • 3.
    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid zal het bestuursorgaan ingeval van een aanvraag als bedoeld in artikel 2:72 van de APV in ieder geval een Bibob-toets uitvoeren indien sprake is van een nieuwe vestiging of overname van een vuurwerkverkooppunt danwel een wijziging in de bedrijfsstructuur.
  • 4.
    Het bestuursorgaan kan voorts uitvoering geven aan een Bibob-toets indien de aanvraag van een vergunning betrekking heeft op een risicocategorie of risicogebied dat als zodanig is aangewezen en bekend gemaakt.
     
Toelichting
 
Taxivervoer
Alle taxi’s die gebruik willen maken van de taxistandplaatsen in Rotterdam of die een klant op willen pikken, moeten zijn aangesloten bij een TTO. Een TTO komt in aanmerking voor een vergunning als deze voldoet aan de eisen zoals opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Taxiverordening Rotterdam 2013, hoofdstuk 2 t/m 4.
 
Evenementen
In het proces van de verlening van een evenementenvergunning zijn verschillende checks ingebouwd om te voorkomen dat de gemeente ongewild criminele activiteiten faciliteert. Zo adviseert de politie op iedere aanvraag van een evenementenvergunning en moeten organisatoren die financiële ondersteuning krijgen van Rotterdam Festivals inzage geven in hun financiering. Bovendien geven de ervaringen tot nu toe geen aanleiding om iedere aanvraag voor een evenementenvergunning te toetsen op grond van de Wet Bibob.
 
Vechtsportgala’s
Een vechtsportgala betreft een vechtsportevenement met een galakarakter. Er zijn sterke aanwijzingen dat de georganiseerde criminaliteit invloed heeft op de organisatie van dit type evenementen. Aanvragen voor vechtsportevenementen met een toernooikarakter waarbij de nadruk ligt op de uitoefening van sport en de organisator is aangesloten bij het NOC*NSF worden niet standaard getoetst aan de Wet Bibob.
 
Vuurwerkverkoop
In 2012 is in de APV een verbod opgenomen om zonder vergunning van de burgemeester consumentenvuurwerk te verkopen. Aan de vergunningplicht is een spreidingsbeleid gekoppeld waarin ondermeer een maximum aantal vuurwerkverkooppunten voor de gemeente Rotterdam is opgenomen. De vuurwerkverkoopbranche kan als potentieel criminogeen worden aangemerkt aangezien er in korte tijd veel geld wordt verdiend.
 
Splitsingen en onttrekkingen van woonruimte
De uitbreiding van het toepassingsbereik van de Wet Bibob met de huisvestingswetvergunningen is tot stand gekomen om problematiek rondom fraude met vastgoed, met name huisjesmelkers, aan te pakken.
Artikel 2.3 Omgevingsvergunning bouw
  • 1.
    Ingeval van een aanvraag voor een beschikking als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo zal het bestuursorgaan in beginsel uitvoering geven aan een Bibob-toets indien één of meer van de volgende criteria op de aanvraag van toepassing is:
    • a.
      De aanvraag heeft betrekking op een bouwsom hoger dan € 1.000.000,–;
    • b.
      De aanvraag heeft betrekking op één of meer van de volgende risicocategorieën:
      • horeca- en seksbedrijven, coffeeshops en speelautomatenhallen
      • smart-, head- en growshops
      • sportscholen en fitnesscentra
      • wellnessbranche (massage- en beautysalons, nagel- en zonnebankstudio’s)
      • autobranche (autohandel, garages, lease- en verhuurbedrijven en autodemontage)
      • opkopers en handelaren in gebruikte of ongeregelde goederen en belwinkels
      • verblijfsinrichtingen
      • woonwagenterreinen
      • terreinen voor kermisexploitanten (Terbregsehof)
      • een andere risicocategorie die door het bestuursorgaan als zodanig is aangewezen en bekend gemaakt.
    • c.
      De aanvraag betrekking heeft op één of meer van de volgende risicogebieden:
      • Spaanse Polder
      • een ander gebied dat door het bestuursorgaan als zodanig is aangewezen en bekend gemaakt.
  • 2.
    Ingeval van een aanvraag voor een beschikking als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo zal het bestuursorgaan voorts in beginsel uitvoering geven aan een Bibob-toets indien op grond van:
    • Eigen ambtelijke informatie, en/of
    • Informatie verkregen van het Bureau, en/of
    • Informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of
    • Vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)
  • vragen ontstaan of bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of met hem in verband te brengen personen zoals onder meer de personen die direct of indirect leiding geven en/of direct of indirect zeggenschap uitoefenen en/of direct of indirect vermogen verschaffen aan de betreffende activiteiten en/of onderneming of dat in het verleden hebben gedaan en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering. Het bestuursorgaan kan in dit verband in ieder geval actief navraag doen binnen haar organisatie of bij de hierboven vermelde partners.
  • 3.
    In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid zal het bestuursorgaan in beginsel geen uitvoering geven aan een Bibob-toets indien de aanvraag voor een beschikking als bedoeld in het eerste lid afkomstig is van (semi-)overheidsinstanties, toegelaten woning(bouw)corporaties als bedoeld in artikel 70 Woningwet danwel een door het college bij (specifiek) besluit aangewezen aanvrager.
     
Toelichting
Uitgangspunt is dat een Bibob-toets niet bij elke aanvraag plaatsvindt en dat de toepassing beperkt blijft tot de gevallen waarin sprake is van een financiële investering van redelijke omvang dan wel het betrokken bouwwerk op enigerlei wijze een faciliterende rol kan vervullen in bedrijfsmatige activiteiten die een vergroot risico in zich hebben voor criminele invloeden. Dit laatste is ingegeven door branche- en omgevingskenmerken.
De benoemde risicocategorieën en -gebieden zijn niet uitputtend en kunnen, indien nieuwe ontwikkelingen daar aanleiding toe geven, door het bestuursorgaan worden aangepast.
De aanvrager van een omgevingsvergunning bouw is vaak slechts een schakel bij deze zaaksgebonden vergunning. Het is gebruikelijk dat anderen dan de toekomstige eigenaar of gebruiker een omgevingsvergunning bouw aanvragen (bijvoorbeeld de architect of projectontwikkelaar). Door het zaaksgebonden karakter van de vergunning kunnen minder bonafide personen buiten schot blijven. Bovendien is de omgevingsvergunning bouw na verlening eenvoudig over te dragen. Daarom is het Bibob-instrumentarium ook van toepassing op degene die op grond van feiten en omstandigheden redelijkerwijs met een aanvrager gelijk kan worden gesteld.
Artikel 2.4 Omgevingsvergunning milieu
  • 1.
    Ingeval van een aanvraag
    • a.
      voor een beschikking als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Wabo die betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet (omgevingsvergunningen inrichtingen Wet Milieubeheer) en die behoort tot de afval- en/of vuurwerkbranche of
    • b.
      voor een beschikking als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wabo die betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij amvb op grond van artikel 2.17 van de Wabo is bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 Wet Bibob kan worden geweigerd (omgevingsvergunning beperkte milieutoets) en waarbij sprake is van de onder de categorie afvalstoffen vermelde activiteiten autodemontage, banden van voertuigen, kunststofafval, medisch en hygiënisch afval, mengen van afval in de betonindustrie en/of schroot.
  • zal het bestuursorgaan in beginsel uitvoering geven aan een Bibob-toets indien op grond van
    • Eigen ambtelijke informatie, en/of
    • Informatie verkregen van het Bureau, en/of
    • Informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of
    • Vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)
  • vragen ontstaan of bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of met hem in verband te brengen personen zoals onder meer de personen die direct of indirect leiding geven en/of direct of indirect zeggenschap uitoefenen en/of direct of indirect vermogen verschaffen aan de betreffende activiteiten en/of onderneming of dat in het verleden hebben gedaan en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering. Het bestuursorgaan kan in dit verband in ieder geval actief navraag doen binnen haar organisatie of bij de hierboven vermelde partners.
  • 2.
    Indien een aanvraag als bedoeld in het eerste lid aanhef en onder a of b betrekking heeft op een andere branche dan genoemd in het eerste lid onder a respectievelijk een andere activiteit dan genoemd in het eerste lid onder b zal het bestuursorgaan alleen overgaan tot het uitvoeren van een Bibob-toets indien sprake is van een OM-tip danwel als sprake is van bijzondere omstandigheden (bijvoorbeeld een vervolging of ernstige verdenking).
  • 3.
    In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid zal het bestuursorgaan in beginsel geen uitvoering geven aan een Bibob-toets indien de aanvraag voor een beschikking als bedoeld in het eerste lid afkomstig is van (semi-)overheidsinstanties.
Artikel 2.5 Reeds verleende beschikkingen
  • 1.
    Ingeval van een reeds verleende beschikking kan het bestuursorgaan uitvoering geven aan een Bibob-toets indien:
    • a.
      De reeds verleende beschikking betrekking heeft op een risicocategorie of risicogebied dat als zodanig is aangewezen en bekend gemaakt.
    • b.
      op grond van:
      • Eigen ambtelijke informatie, en/of
      • Informatie verkregen van het Bureau, en/of
      • Informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of
      • Vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)
    • vragen ontstaan of bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of met hem in verband te brengen personen zoals onder meer de personen die direct of indirect leiding geven en/of direct of indirect zeggenschap uitoefenen en/of direct of indirect vermogen verschaffen aan de betreffende activiteiten en/of onderneming of dat in het verleden hebben gedaan en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering. Het bestuursorgaan kan in dit verband in ieder geval actief navraag doen binnen haar organisatie of bij hierboven vermelde partners.
    • c.
      bekend wordt, dat tegen betrokkene in een andere gemeente bij een Bibob-toets een ernstig gevaar is geconstateerd en aan betrokkene alhier een soortgelijke beschikking is verstrekt. In geval aan betrokkene in meerdere gemeenten binnen het samenwerkingsverband RIEC eerder al een beschikking is verleend, wordt het RIEC verzocht om de Bibob-toets te coördineren.
Artikel 2.6 Subsidies
  • 1.
    Ingeval van een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in de Subsidieverordening Rotterdam 2014 of een reeds op grond van de Subsidieverordening Rotterdam 2014 verleende subsidie kan het bestuursorgaan uitvoering geven aan een Bibob-toets indien op grond van:
    • Eigen ambtelijke informatie, en/of
    • Informatie verkregen van het Bureau, en/of
    • Informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of
    • Vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)
  • vragen ontstaan of bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of met hem in verband te brengen personen zoals onder meer de personen die direct of indirect leiding geven en/of direct of indirect zeggenschap uitoefenen en/of direct of indirect vermogen verschaffen aan de betreffende activiteiten en/of onderneming of dat in het verleden hebben gedaan en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering. Het bestuursorgaan kan in dit verband in ieder geval actief navraag doen binnen haar organisatie of bij de hierboven vermelde partners.
  • 2.
    Het bestuursorgaan kan voorts uitvoering geven aan een Bibob-toets indien de aanvraag of een reeds verleende subsidie betrekking heeft op een risicogebied of een bepaald type subsidie dat als zodanig is aangewezen en bekend gemaakt.
     
Toelichting
 
In de subsidieverordening Rotterdam 2014 staat vermeld dat op grond van de Wet Bibob een extra mogelijkheid bestaat om, naast de in de verordening en de Awb genoemde mogelijkheden, subsidies te weigeren of verleende subsidies in te trekken.
Hoofdstuk 3: Privaatrechtelijke transacties
Artikel 3.1 Aanbestedingen
  • 1.
    De rechtspersoon met een overheidstaak kan een Bibob-toets uitvoeren met betrekking tot alle overheidsopdrachten in de zin van de Europese aanbestedingsrichtlijn of de Aanbestedingswet voor zover deze vallen binnen een krachtens artikel 5 Wet Bibob aangewezen sector.
  • 2.
    De rechtspersoon met een overheidstaak kan in ieder geval een Bibob-toets uitvoeren indien op grond van:
    • Eigen ambtelijke informatie, en/of
    • Informatie verkregen van het Bureau, en/of
    • Informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of
    • Vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)
  • vragen ontstaan of bestaan over omstandigheden in de persoon van de gegadigde en/of met hem in verband te brengen personen zoals onder meer de personen die direct of indirect leiding geven en/of direct of indirect zeggenschap uitoefenen en/of direct of indirect vermogen verschaffen aan de betreffende activiteiten en/of onderneming of dat in het verleden hebben gedaan en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering. De rechtspersoon met een overheidstaak kan in dit verband in ieder geval actief navraag doen binnen haar organisatie of bij de hierboven vermelde partners.
  • 3.
    De rechtspersoon met een overheidstaak kan in iedere fase van een aanbesteding ter zake een overheidsopdracht als in het eerste lid van dit artikel bedoeld, een Bibob-toets uitvoeren. Derhalve kunnen aan een Bibob-toets worden onderworpen zowel degenen die de rechtspersoon met een overheidstaak voornemens is te selecteren tot een volgende fase van de aanbesteding, dan wel degene(n) aan wie de rechtspersoon met een overheidstaak voornemens is de betreffende overheidsopdracht te gunnen.
  • 4.
    De rechtspersoon met een overheidstaak kan ook na gunning van een overheidsopdracht als bedoeld in lid 1 van dit artikel besluiten een Bibob-toets uit te voeren. Daartoe zal in de betreffende aanbestede (concept)overeenkomst(en) een nadere bepaling kunnen worden opgenomen. Die bepaling heeft als strekking dat de overeenkomst zal kunnen worden ontbonden door het bestuursorgaan indien (alsnog) feiten of omstandigheden in relatie tot het bedrijf op de persoon van de opdrachtgever bekend zijn geworden die, ware deze bekend geweest vóór het tot stand komen van de overeenkomst, aanleiding zouden zijn geweest om de opdrachtnemer uit te sluiten van verdere deelname aan de aanbesteding. De rechtspersoon met een overheidstaak kan in het hiervoor bedoelde geval besluiten niet tot ontbinding over te gaan indien zij van oordeel is dat uit de Bibob-toets gebleken mate van gevaar in voldoende mate valt te reduceren door het stellen van (nadere) uitvoeringsvoorwaarden.
Artikel 3.2 Vastgoedtransacties
  • 1.
    Bij de start van elke onderhandeling over het aangaan van een vastgoedtransactie, zal de rechtspersoon met een overheidstaak de wederpartij ervan in kennis stellen dat een Bibob-toets deel kan uitmaken van de procedure.
  • 2.
    De rechtspersoon met een overheidstaak kan in ieder geval een Bibob-toets uitvoeren alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie indien voorafgaand of tijdens de onderhandelingen met een wederpartij op grond van:
    • Eigen ambtelijke informatie, en/of
    • Informatie verkregen van het Bureau, en/of
    • Informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of
    • Vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet (OM-tip)
  • vragen ontstaan of bestaan over omstandigheden in de persoon van de wederpartij en/of met hem in verband te brengen personen zoals onder meer de personen die direct of indirect leiding geven en/of direct of indirect zeggenschap uitoefenen en/of direct of indirect vermogen verschaffen aan de betreffende activiteiten en/of onderneming of dat in het verleden hebben gedaan en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering. De rechtspersoon met een overheidstaak kan in dit verband in ieder geval actief navraag doen binnen haar organisatie of bij de hierboven vermelde partners.
  • 3.
    Indien is besloten tot uitvoering van een Bibob-toets neemt de rechtspersoon met een overheidstaak geen definitief besluit tot het aangaan van een vastgoedtransactie totdat de Bibob-toets volledig is afgerond.
  • 4.
    Omstandigheden die kunnen maken dat de rechtspersoon met een overheidstaak afziet van het uitvoeren van een Bibob-toets zijn onder meer:
    • a.
      De omstandigheid dat de vastgoedtransactie de aankoop van onroerende zaken door de gemeente betreft;
    • b.
      De omstandigheid dat de vastgoedtransactie wordt aangegaan met overheidsinstanties, semi-overheidsinstanties, schoolbesturen, een op grond van artikel 70 Woningwet toegelaten woning(bouw)corporatie en/of door het college bij (specifiek) besluit aangewezen betrokkenen.
  • 5.
    Ingeval van een overheidsopdracht als bedoeld in artikel 3.2 waarvan een of meer vastgoedtransacties deel uitmaken kan de rechtspersoon met een overheidstaak een Bibob-toets uitvoeren indien aan één of meer van de in dit hoofdstuk (aanbestedingen en/of vastgoedtransacties) genoemde criteria is voldaan.
Artikel 3.3 Verhuur van onroerend goed en het verlenen van een gebruiksrecht
  • 1.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 3.2 zal voorafgaand aan een vastgoedtransactie met als doel de verhuur van onroerend goed door de rechtspersoon met een overheidstaak danwel het verlenen van een gebruiksrecht, in ieder geval aanleiding kunnen bestaan voor het uitvoeren van een Bibob-toets indien sprake is van verhuur in de risicocategorieën en/of risicogebieden als bedoeld in artikel 2.3 lid 1 van deze beleidslijn.
  • 2.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 3.2 kan de rechtspersoon met een overheidstaak in huur- en verhuurovereenkomsten met betrekking tot een onroerende zaak een beëindigingclausule opnemen als bedoeld in artikel 5a, sub b van de Wet Bibob. De rechtspersoon met een overheidstaak zal zo nodig in plaats van instemming met een contractovername, een nieuwe huurovereenkomst sluiten met een opvolgende huurder zodat bedoelde beëindigingclausule kan worden opgenomen.
Artikel 3.4 Verkoop van onroerend goed
  • 1.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 3.2 zal voorafgaand aan een vastgoedtransactie met als doel de verkoop van vastgoed door de rechtspersoon met een overheidstaak, in ieder geval aanleiding kunnen bestaan voor het uitvoeren van een Bibob-toets indien:
    • a.
      de hoogte van de aankoopsom/bieding ongebruikelijk is vergeleken met de waardering van het vastgoedobject en/of
    • b.
      de partij die het vastgoedobject wil kopen beschikt over een snel groeiend vastgoedportfolio en/of
    • c.
      de partij die het vastgoedobject wil kopen recent is opgericht al dan niet met een opmerkelijke of verdachte exploitatie en/of
    • d.
      sprake is van de verkoop van bedrijfsmatig onroerend goed en/of
    • e.
      sprake is van de verkoop van meerdere objecten.
  • 2.
    Voor alle inschrijvingen en tenders geldt dat een Bibob-toets deel kan uitmaken van de procedure. In aanvulling op deze bepaling zal de rechtspersoon met een overheidstaak dit ook bij de inschrijvingen en tenders vermelden.
Artikel 3.5 Gronduitgifte
  • 1.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 3.1, zal voorafgaand aan een vastgoedtransactie met als doel de uitgifte van grond door de rechtspersoon met een overheidstaak, in ieder geval aanleiding kunnen bestaan voor het uitvoeren van een Bibob-toets indien vragen bestaan over onder meer:
    • a.
      de hoogte van de bieding in relatie tot de waardering van de grond en/of
    • b.
      de financiering van de vastgoedtransactie en/of de contractspartij.
  • 2.
    De omstandigheid dat een gronduitgifte betrekking heeft op een bedrijventerrein maakt dat de rechtspersoon met een overheidstaak eerder zal besluiten een Bibob-toets uit te voeren.
  • 3.
    De omstandigheid dat een gronduitgifte veelal wordt gevolgd door een omgevingsvergunning bouw maakt dat de rechtspersoon met een overheidstaak voorafgaand aan een vastgoedtransactie met als doel de uitgifte van grond, een Bibob-toets kan uitvoeren als voldoende aannemelijk is dat zich één van de situaties zoals genoemd in artikel 2.3 lid 1 voordoet of zal gaan voordoen.
  • 4.
    Omstandigheden die kunnen maken dat de rechtspersoon met een overheidstaak afziet van het uitvoeren van een Bibob-toets zijn als de vastgoedtransactie betrekking heeft op de uitgifte van grond:
    • a.
      aan particulieren ten behoeve van tuinuitbreidingen;
    • b.
      aan verenigingen van eigenaren voor het gebruik als groenvoorzieningen;
    • c.
      ten behoeve van de aanleg van kabels en leidingen voor het transport van gas, (afval)-water, elektra en datacommunicatie;
    • d.
      ten behoeve van de realisatie van kleinschalige voorzieningen, zoals transformatorhuisjes en zendmasten.
Toelichting
Het toepassen van de Wet Bibob op vastgoedtransacties, waarbij de overheid partij is, betreft een uitbreiding zoals vermeld in de gewijzigde Wet Bibob. De vastgoedsector is in zijn algemeenheid krachtig en betrouwbaar maar op onderdelen ernstig kwetsbaar voor criminele invloeden.
 
De gemeente is als privaatrechtelijke partij betrokken bij vastgoedtransacties van onroerende goederen en gronden met andere partijen zoals bouw en vastgoedbedrijven, vastgoedontwikkelaars, woningcorporaties, bedrijven en ook particulieren. Het college acht het niet noodzakelijk om alle vastgoedtransacties, waarbij de gemeente partij is, te toetsen op grond van de Wet Bibob. Dit is in lijn met het uitgangspunt dat er een balans dient te zijn tussen de inzet van het Bibob-instrumentarium en het mogelijk maken van investeringen en het verminderen van regeldruk.
 
De Bibob-toets kan plaatsvinden in het geval van verhuur, verkoop, of het bezwaren met beperkte gebruiksrechten van vastgoed en/of gronden door de gemeente. Een Bibob-toets zal doorgaans niet plaatsvinden in geval van aankoop van vastgoed en/of gronden door de gemeente.
 
Contractsvrijheid
Vanwege de contractsvrijheid kunnen onderhandelingen ook worden afgebroken indien geen sprake is van een ernstig gevaar. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als in de fase van het eigen onderzoek voldoende feiten blijken die duiden op een integriteitsrisico, wanneer de betrokkene weigert om een Bibob-vragenlijst (volledig) in te vullen of aanvullende vragen te beantwoorden of het Bureau concludeert dat sprake is van geen of een mindere mate van gevaar maar er naar het oordeel van de gemeente wel een integriteitsrisico bestaat.
 
Onder een integriteitsrisico kan worden verstaan dat sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten of er een gevaar bestaat voor aantasting van de reputatie van de gemeente door het aangaan van een vastgoedtransactie. Dit zal per geval zorgvuldig worden afgewogen.
Hoofdstuk 4: Uitvoering
Artikel 4.1 Onderzoek
Een toetsing aan de Wet Bibob geldt in beginsel als een uiterst middel om de integriteit van een betrokken (rechts)persoon te controleren. Hierbij moet het bestuursorgaan/de rechtspersoon met een overheidstaak de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht nemen. Deze eisen brengen mee dat het bevoegd gezag eerst gebruik moet maken van de eigen instrumenten.
 
Indien op grond van deze beleidslijn een Bibob-toets wordt uitgevoerd, zal betrokkene de Bibob-vragenformulieren dienen in te vullen en in te leveren bij het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak. Deze formulieren zijn op grond van artikel 30, lid 5 bij ministeriële regeling vastgesteld. Daarbij dienen ook de documenten te worden gevoegd, die in de vragenformulieren zijn vermeld en/of bij de uitreiking van de formulieren door of namens het bestuursorgaan/rechtspersoon met een overheidstaak zijn genoemd.
 
Het onderzoek naar het zich voordoen van een situatie als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob bestaat uit twee fases:
 
Fase 1: het eigen onderzoek
Het onderzoek behelst in ieder geval de controle en analyse van:
  • de door de aanvrager/houder van de vergunning aangereikte informatie/documenten bij de Bibob-vragenformulier(en) (inclusief bijlagen) en de door hem/haar daarbij aangeleverde documenten;
  • eventuele extra, op verzoek van het bevoegd gezag, door aanvrager/houder overlegde documenten of informatie;
  • open en gesloten bronnen onderzoek (zoals Kamer van Koophandel, Kadaster, justitiële en strafvorderlijke gegevens, politiegegevens etc).
     
Fase 2: een adviesaanvraag bij het Bureau
Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd, kan een advies bij het Bureau worden gevraagd indien:
  • a.
    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager, gegadigde of wederpartij en/of daarmee in verband te brengen derden als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob.
  • b.
    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfsstructuur van de aan de betreffende beschikking, overheidsopdracht of vastgoedtransactie te verbinden onderneming(en),
  • c.
    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de financiering van de aan de betreffende beschikking, overheidsopdracht of vastgoedtransactie te verbinden activiteiten,
  • d.
    de officier van justitie het bestuursorgaan/de rechtspersoon met een overheidstaak de tip geeft of heeft gegeven om in een bepaalde zaak een Bibob-advies aan te vragen,
  • e.
    het Bureau het bestuursorgaan/de rechtspersoon met een overheidstaak desgevraagd bericht als bedoeld in artikel 11a van de Wet Bibob.
Artikel 4.2 Niet (volledig) invullen Bibob-vragenformulieren
Het bestuursorgaan kan een aanvraag buiten behandeling stellen ingeval van het niet dan wel niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad het Bibob-vragenformulier alsnog (volledig) in te vullen (artikel 4:5 van de Algemene Wet Bestuursrecht). Ook ingeval van een (voorgenomen) privaatrechtelijke transactie kan het bestuursorgaan onderhandelingen afbreken ingeval van het niet dan wel niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier mits de (beoogde) contractpartij de gelegenheid heeft gehad het Bibob-vragenformulier alnog (volledig) in te vullen.
 
Indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 30, derde lid van de Wet Bibob kan het bestuursorgaan/rechtspersoon met een overheidstaak ingeval van het niet dan wel niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, na mogelijkheid van herstel, een verleende beschikking intrekken, dan wel een privaatrechtelijke overeenkomst opschorten of ontbinden en/of een rechtshandeling inzake een vastgoedtransactie beëindigen (artikel 4 Wet Bibob).
Artikel 4.3 Informatieplicht
  • 1.
    Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 31 van de Wet Bibob. Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau.
  • 2.
    In geval een van het Bureau ontvangen advies leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, een aanbesteding niet te gunnen dan wel de overeenkomst te ontbinden of geen vastgoedtransactie aan te gaan dan wel deze te beëindigen, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport verstrekt. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de Wet Bibob.
Artikel 4.4 Adviestermijn bij een beschikking
  • 1.
    Indien de gemeente een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt op grond van artikel 31 van de Wet Bibob, de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15 lid 1 van de Wet Bibob.
  • 2.
    Indien het Bureau het advies niet binnen de in lid 1 gestelde termijn kan geven, heeft het de mogelijkheid om op grond van artikel 15, derde lid van de Wet Bibob, de termijn te verlengen. Deze verlenging bedraagt niet meer dan de termijn, genoemd in artikel 15 lid 3 van de wet.
  • 3.
    Het bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging als bedoeld in het vorige lid.
  • 4.
    De verlenging van de adviestermijn van het Bureau, alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau in gevallen als bedoeld in artikel 15, tweede lid van de Wet Bibob kan leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.
Artikel 4.5 Gevolgen van een Bibob-toets
  • 1.
    Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak kan overgaan tot een negatief besluit op de aanvraag van een beschikking of de intrekking van een beschikking, dan wel het niet aangaan van een vastgoedtransactie of het beëindigen van een overeenkomst indien uit het eigen onderzoek en/of een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt, dat er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Daarbij kan in geval van een inschrijving op een overheidsopdracht, het geconstateerde ernstig gevaar dienen als versterking van een of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2013.
  • 2.
    Indien het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak voornemens is negatief te beschikken op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht of het aangaan van een vastgoedtransactie wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen zienswijze in te brengen. Het voorgaande is ook van toepassing indien het bestuursorgaan of de rechtspersoon voornemens is de beschikking in te trekken dan wel de overeenkomst te beëindigen.
  • 3.
    Het bestuursorgaan kan bij een mindere mate van gevaar aan een beschikking voorschriften verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar. De rechtspersoon met een overheidstaak kan bij een mindere mate van gevaar extra voorwaarden opnemen in de overeenkomst die zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar.
  • 4.
    Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak, die een advies van het Bureau ontvangt, kan dit advies conform artikel 29 van de Wet Bibob gedurende twee jaren gebruiken in verband met een andere beslissing.
     
Beleidslijn toepassing Wet Bibob Rotterdam 2015
De beleidslijn treedt in werking op de eerste dag na de datum van uitgifte van het gemeenteblad waarin deze is geplaatst.
 
Aldus vastgesteld in de vergadering van 8 september 2015.

De secretaris,

Ph.F.M. Raets

De burgemeester,

A. Aboutaleb

Aldus vastgesteld door de burgemeester op 8 september 2015.

De burgemeester,

A. Aboutaleb

Dit gemeenteblad 2015, nummer 137, is uitgegeven op 17 september 2015 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)
(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)
Naar boven