Met betrekking tot de indiening van bezwaarschriften is in deze regeling afgezien van het herhalen van de desbetreffende bepalingen uit de Awb. De reden hiervoor is dat in de Awb uitgebreid aandacht wordt geschonken aan de wijze van het maken van bezwaar.
Voor een goed begrip van de procedure is inzicht in de bepalingen van de Awb een vereiste.
In de Awb komen de volgende onderwerpen aan de orde.
- •
Vereisten te stellen aan het bezwaarschrift (artikel 6:5);
- •
De indieningstermijn (artikel 6:7 tot en met artikel 6:12);
- •
de indieningstermijn bedraagt zes weken (artikel 6:7);
- •
de indieningstermijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (artikel 6:8);
- •
de verzendtheorie is van toepassing (artikel 6:9);
- •
regeling ten aanzien van de ontvankelijkheid van te vroeg of te laat ingediende bezwaarschriften (artikelen 6:10 en 6:11);
- •
bezwaar gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit is niet aan een termijn gebonden (artikel 6:12).
De procedure na ontvangst van een bezwaarschrift (artikel 6:14 tot en met artikel 6:15):
- •
schriftelijk bevestigen van de ontvangst door het orgaan waar het bezwaarschrift is ingediend (artikel 6:14);
- •
doorzendplicht (artikel 6:15).
Met betrekking tot de ontvangstbevestiging wordt nog opgemerkt dat naast verzending per post ook uitreiking van een ontvangstbewijs in aanmerking komt. Het ontvangstbewijs kan samenvallen met de mededeling aan de indiener dat deze in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord, mits de mededeling spoedig na de ontvangst van het bezwaarschrift wordt afgegeven.
Het verdient aanbeveling om, naast aantekening van de datum van ontvangst op het bezwaarschrift, de envelop waarin het is verzonden te bewaren; dit gezien het belang van de datum van het poststempel en ter voorkoming van onnodige geschillen omtrent de ontvankelijkheid (zie artikel 6:9 Awb).
Het aantekenen van de datum van ontvangst wordt in artikel 6:15 Awb uitdrukkelijk voorgeschreven indien het bezwaarschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde administratieve rechter. Dit heeft betekenis voor de vraag of het geschrift tijdig bij de bevoegde instantie is ingediend. Ingevolge het derde lid van artikel 6:15 Awb dient namelijk de bevoegde instantie het doorgezonden geschrift in de drie in dat lid vermelde gevallen als tijdig ingediend te beschouwen indien de indiening bij de onbevoegde instantie tijdig is geschied.
Wanneer het derde lid geen toepassing vindt is de ontvangst bij het bevoegde orgaan beslissend. Er zal dan meestal sprake zijn van verwijtbaar handelen van de kant van de indiener die daarvoor zelf het risico loopt.
Wellicht ten overvloede wordt hier opgemerkt dat het in het algemeen niet zo kan zijn dat de hier bedoelde doorzending, binnen de gemeentelijke organisatie tussen de verschillende gemeentelijke bestuursorganen, veel tijd in beslag neemt. Te stellen valt dat een bezwaarschrift dat aan het verkeerde bestuursorgaan is gericht, ten gevolge van een verwijtbaar onjuiste adressering niet te laat bij het bevoegde orgaan terecht kan komen indien het onbevoegde bestuursorgaan tot hetzelfde openbare lichaam behoort als het bevoegde.
Opgemerkt wordt dat het aanbeveling verdient indieners al in een zo vroeg mogelijk stadium op de hoogte te brengen van de te volgen procedure en de inschakeling van een commissie hierbij.
In dit artikel zijn slechts die begripsbepalingen opgenomen die niet in de Algemene wet bestuursrecht voorkomen. Zo ontbreekt een omschrijving van het begrip bestuursorgaan hoewel dat op meerdere plaatsen in de regeling voorkomt.
Verschillende bestuursorganen kunnen in het licht van de toepassing van deze regeling worden onderscheiden:
- •
Het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen, in de regeling aangeduid als verwerend orgaan. Dit kan betreffen de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders, de burgemeester, een commissie waaraan via delegatie bepaalde bevoegdheden van de hiervoor genoemde bestuursorganen zijn overgedragen en tenslotte de ambtenaar aan wie uitvoeringsbevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester zijn overgedragen.
- •
Het bestuursorgaan dat dient te beslissen op het ingediende bezwaarschrift. Wanneer het gaat om de behandeling van bezwaarschriften zijn het verwerend orgaan en het onderhavige bestuursorgaan één. Dit volgt uit het karakter van de bezwaarschriftenprocedure als heroverwegingsprocedure door het orgaan dat het oorspronkelijke en bestreden besluit heeft genomen.
De verwijzing naar de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is zo uitgebreid geformuleerd om een zo eenduidig mogelijk vertrekpunt te hebben, namelijk de tekst zoals deze in het Staatsblad 1992, nr. 315 was opgenomen. In dit verband wordt ook verwezen naar aanwijzing 92 van de op 1 januari 1993 in werking getreden Aanwijzingen voor de regelgeving, waarin wordt bepaald dat "indien een regeling verwijst naar normen die zijn vervat in een andere Nederlandse publiekrechtelijke regeling, die verwijzing mede nadien in werking getreden wijzigingen van die regeling omvat, tenzij uitdrukkelijk anders is vermeld".
Waar in deze toelichting artikelen van de Awb zijn aangehaald is al rekening gehouden met de aanpassingen die in de tekst van de eerste tranche zijn aangebracht in verband met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel voltooiing herziening rechterlijke organisatie (Kamerstuk 22495 met daarin de tweede tranche van de Awb) zoals die op 1 januari 1994 in werking is getreden.
Het bestuursorgaan is bij de behandeling van bezwaren verplicht betrokkenen in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Het horen kan op verschillende, door het bestuursorgaan zelf te bepalen wijzen, geschieden.
De verschillende alternatieven voor de wijze waarop het horen kan plaatsvinden zijn (zie de artikelen 7:5 en 7:13 Awb):
- •
door het bestuursorgaan zelf;
- •
door de voorzitter of een lid van dat bestuursorgaan;
- •
door een persoon (ambtenaar) die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit is betrokken;
- •
door meer dan één persoon (ambtenaren) van wie de meerderheid, onder wie degene die het horen leidt, niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit is betrokken;
- •
door een adviescommissie.
In de afgelopen jaren heeft de VNG en de doctrine met betrekking tot dit onderwerp, altijd een principiële keuze gemaakt voor de inschakeling van een onafhankelijke hoor- en adviescommissie. Wij onderschrijven deze keuze ook. Een dergelijke commissie weerspiegelt het meest het tweeledig karakter van de bezwaarschriftenprocedure, namelijk enerzijds zelfstandig rechtsmiddel, anderzijds een vorm van verlengde besluitvorming. Wanneer ervoor gekozen wordt de nadruk te leggen op het rechtsmiddelelement dan kan door inschakeling van een onafhankelijke commissie recht worden gedaan aan de daarmee samenhangende keuze voor distantie ten opzichte van de oorspronkelijke besluitvorming en aan de rechtszekerheid. Het beginsel van de bezwaarschriftenprocedure, dat het orgaan dat het bestreden besluit had genomen daarop na heroverweging een nieuw besluit dient te nemen, wordt daardoor niet aangetast. Ook blijkt dat door inschakeling van een onafhankelijke commissie de zeefwerking van de bezwaarschriftenprocedure toeneemt. De bezwaarde partij voelt zich meer serieus genomen als het bestuursorgaan zich eveneens ten opzichte van de onafhankelijke commissie dient te verantwoorden. Deze commissie wordt via deze inleidende bepaling als zodanig geïntroduceerd.
Het eerste lid van dit artikel verwijst naar artikel 1:5 van de Awb waarin is omschreven wat onder het maken van bezwaar dient te worden verstaan.
Het tweede lid is zo geredigeerd dat de commissie alleen bevoegd is ten aanzien van bezwaren betrekking hebbende op rechtspositionele regelingen van de gemeente Katwijk.
Het tweede lid is echter een facultatieve bepaling. In principe is het mogelijk het (geografische en/of inhoudelijke) werkterrein van de commissie uit te breiden.
Uit de tekst van dit artikel zal duidelijk zijn dat de voorkeur uitgaat naar een onafhankelijke hoor- en adviescommissie waarvan de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter géén deel uitmaken van of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van een gemeentelijk bestuursorgaan. Hiermee wordt voldaan aan de minimale eisen die de wet stelt ten aanzien van een dergelijke commissie.
Deze minimale eisen ten aanzien van de behandeling van bezwaarschriften zijn:
- •
de commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden(artikel 7:13, eerste lid, onder a, Awb);
- •
de voorzitter maakt geen deel uit en is niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan (artikel 7:13, eerste lid, onder b, Awb).
Dit betekent dat leden van het college van B&W, de burgemeester, een raadslid of ambtenaar van de gemeente Katwijk niet als voorzitter of als plaatsvervangend voorzitter van een dergelijke commissie kan optreden. Wellicht ten overvloede wordt er op gewezen dat slechts indien de commissie voor de behandeling van gemaakte bezwaren is samengesteld met inachtneming van artikel 7:13 Awb, gebruik kan worden gemaakt van de 'voordelen' die de wet biedt, zoals een langere beslistermijn van tien weken (zie artikel 7:10 Awb). Indien anders samengestelde commissies worden ingeschakeld blijft de beslistermijn zes weken.
Gekozen is voor een commissie met een vaste voorzitter en, afhankelijk van het onderwerp (herziening formatieplaatswaardering of bezwaarschrift tegen besluit op grond van alle overige rechtspositieregelingen), twee leden. Dit vanwege de omstandigheid dat voor formatiewaardering specifieke deskundigheid wordt verlangd.
Een lid kan bij zijn ontslag zelf het tijdstip van dat ontslag bepalen. Het lid kan ook een later tijdstip kiezen om zodoende eventueel nog bij de afhandeling van lopende zaken betrokken te kunnen zijn. Uiteraard is het mogelijk voor een ander moment van aftreden te kiezen dan bedoeld in het vierde lid, onder b.
De bepaling van het derde lid, onder c is van orde. Een ontslagnemend lid kan overigens niet gedwongen worden ook feitelijk de functie te blijven vervullen.
Ingevolge artikel 7:13 Awb beslist de commissie over onder andere toepassing van artikel 7:4, zesde lid en 7:5, tweede lid. Dit uitdrukkelijke voorschrift maakt het niet mogelijk dat deze bevoegdheid door de voorzitter (of een ander lid) wordt uitgeoefend. De hiervoor aangehaalde bepalingen zijn in dit artikel dan ook niet genoemd. De in dit artikel aangehaalde artikelen van de Awb luiden als volgt.
Een bestuursorgaan kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
Deze bepaling is facultatief geformuleerd; de voorzitter is dan ook vrij al dan niet van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, kan dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
De termijn waarbinnen het verzuim dient te worden hersteld wordt vastgesteld door de voorzitter. Er is vanaf gezien in de verordening een vaste termijn daarvoor op te nemen omdat het niet goed mogelijk is in algemene zin voor alle gevallen aan te geven hoe lang deze termijn zou moeten zijn. Uitgangspunt is wel dat er sprake moet zijn van een redelijke termijn (in de meeste gevallen zal met een termijn van twee weken na het einde van de bezwarentermijn kunnen worden volstaan). Enerzijds moet de indiener een reële mogelijkheid worden geboden het geconstateerde verzuim te herstellen, anderzijds moet het niet zo zijn dat door een langere termijn de procedure wordt vertraagd.
In de jurisprudentie is aan deze problematiek in de afgelopen jaren ook regelmatig aandacht geschonken. Te wijzen valt op de volgende uitspraken.
Afdeling Rechtspraak Raad van State, 18 juni 1990 (Luyksgestel), Gemeentestem 6915, 3:
Appellanten zijn ten onrechte in hun bezwaarschrift niet ontvankelijk verklaard omdat op de hoorzitting noch op enig ander moment voorafgaand aan de beslissing op het bezwaarschrift verweerders (B&;W) appellanten hebben gewezen op de gevolgen die zij zouden verbinden aan het uitblijven van een nadere schriftelijke motivering van het bezwaarschrift.
Voorzitter Afdeling Rechtspraak Raad van State, 17 december 1990 (Nieuw-Leusen), JG 91.0228:
Niet-ontvankelijkheid wegens te late indiening van schriftelijke motivering van bezwaarschrift moet achterwege blijven indien hierop vooraf niet is gewezen.
Voorzitter Afdeling Rechtspraak Raad van State, 25 juni 1992 ('s-Gravenhage), niet gepubliceerd:
Omdat verweerders appellant niet hebben gewezen op de gevolgen die zij zouden verbinden aan het uitblijven van een nadere schriftelijke motivering van het bezwaarschrift, is de voorzitter van oordeel dat verweerders appellant ten onrechte wegens strijd met artikel 13 van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen niet ontvankelijk hebben verklaard.
Naar aanleiding van deze uitspraken wordt er op gewezen dat een zorgvuldige formulering van de brief waarin gewezen wordt op het verzuim en de termijn wordt gesteld waarbinnen het verzuim moet worden hersteld noodzakelijk is. Duidelijk zal moeten worden aangegeven welke consequentie verbonden is aan het niet voldoen aan deze verplichting. Dit volgt ook uit de facultatieve wijze waarop artikel 6:6 is geformuleerd voor wat betreft het gevolg van het in verzuim zijn: het bezwaarschrift 'kan' niet-ontvankelijk worden verklaard. De uiteindelijke beslissing ligt dus bij het bestuursorgaan.
Overigens zal niet zonder meer geconcludeerd mogen worden dat er in een dergelijke situatie sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaarschrift waardoor – ingevolge artikel 7:3 Awb – voor wat betreft een bezwaarschrift van het horen kan worden afgezien.
Ten slotte wordt hier gewezen op artikel 7:10 van de Awb waarin voorschriften zijn opgenomen ter zake van de termijn waarbinnen op een ingediend bezwaarschrift dient te worden beslist. De beslistermijn wordt namelijk opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 Awb te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Indien iemand zich laat vertegenwoordigen, zendt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde.
Deze bepaling spreekt voor zich. Voor zover het de behandeling door de commissie betreft ligt deze taak bij de voorzitter.
Het bestuursorgaan legt het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor betrokkenen ter inzage.
Het bestuursorgaan/beroepsorgaan kan, al dan niet op verzoek van een betrokkene, toepassing van het derde lid achterwege laten, voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden (...)
Het derde lid van dit artikel luidt:
Wanneer betrokkenen afzonderlijk zijn gehoord, wordt ieder van hen op de hoogte gesteld van het verhandelde tijdens het horen buiten zijn aanwezigheid.
Het spreekt voor zich dat de voorzitter er zorg voor dient te dragen dat al het noodzakelijke wordt gedaan om de behandeling van het bezwaarschrift voor te bereiden. Dat geldt zowel intern bij de gemeente – hij krijgt de bevoegdheid alle gewenste inlichtingen in te winnen – alsook extern. Zo moet het mogelijk zijn om met de klager in contact te treden om nadere informatie in te winnen of bijvoorbeeld hem bij kennelijke niet-ontvankelijkheid in overweging te geven het bezwaarschrift in te trekken.
De activiteiten van de commissie of van de voorzitter kunnen kosten met zich meebrengen. Daarbij vallen te onderscheiden gewone en bijzondere kosten. Bij gewone kosten valt te denken aan bijvoorbeeld de vergoedingen voor de leden.
Het inschakelen van externe deskundigen zal bijzondere kosten met zich meebrengen. Deze kosten komen ten laste van de gemeentebegroting. Normaal gesproken is er in de begroting voorzien in de normale kosten van een commissie. Dat kan anders liggen als het om bijzondere kosten gaat.
Aangezien burgemeester en wethouders belast zijn met de uitvoering van de begroting, ligt het voor de hand dat bijzondere kosten niet gemaakt worden voordat dat college de gelegenheid heeft gehad het een en ander te toetsen aan een begrotingspost.
Om deze reden is in deze bepaling voor de kosten voor getuigen en/of deskundigen een machtiging vooraf geïntroduceerd. Uiteraard mag het niet zo zijn dat burgemeester en wethouders middels een dergelijke toetsing het werk van de commissie frustreren en haar onafhankelijke positie daardoor aantasten.
In dit verband verdient ook artikel 3:7 Awb aandacht. Daarin wordt bepaald dat het bestuursorgaan waaraan advies wordt uitgebracht, aan de adviseur, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking stelt die nodig zijn voor een goede vervulling van diens taak.
Uit de hier gebezigde formulering volgt dat het ter beoordeling van het bestuursorgaan blijft welke gegevens dat zullen zijn. Uit de aard van het advies van de commissie vloeit evenwel voort dat dit alle op de zaak betrekking hebbende gegevens zullen zijn. De commissie zal immers geen afgewogen oordeel kunnen uitbrengen als gegevens worden achtergehouden.
Het in het tweede lid genoemde artikel van de wet geeft aan in welke gevallen van het horen van betrokkenen kan worden afgezien. Voor wat betreft een ingediend bezwaarschrift is dat indien:
- •
het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is;
- •
het bezwaar kennelijk ongegrond is;
- •
de betrokkenen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, of aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere betrokkenen daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
Het ligt voor de hand dat indien het verwerend orgaan aan het bezwaar van appellant volledig tegemoet denkt te kunnen komen het daarover met de voorzitter van de commissie contact opneemt. In dit verband wordt ook gewezen op de artikelen 6:18 en 6:19 Awb. In artikel 6:18 Awb gaat het over het tijdens het aanhangig zijn van bezwaar intrekken of wijzigen van het bestreden besluit.
In artikel 6:19 Awb wordt bepaald dat indien een bestuursorgaan een dergelijk intrekkings- of wijzigingsbesluit heeft genomen het bezwaar geacht wordt mede gericht te zijn tegen het nieuwe besluit tenzij dat besluit aan het bezwaar geheel tegemoet komt.
De bevoegdheid hierover te beslissen wordt in de regeling toegekend aan de voorzitter. Deze beslissing is dus niet aan het bestuursorgaan dat het bezwaarschrift heeft ontvangen. Dat zou overigens ook niet mogelijk zijn gelet op artikel 7:13, vierde lid Awb, waarin onder andere is bepaald dat de commissie, voor zover bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, beslist over de toepassing van artikel 7:3 Awb. Het bepaalde in het derde lid spreekt voor zich. Daarnaast zal in het uiteindelijk uit te brengen advies hier nogmaals op moeten worden teruggekomen. Dat is noodzakelijk omdat ingevolge artikel 7:12 Awb bij de beslissing op een bezwaarschrift, indien van het horen is afgezien, aangegeven moet worden op welke grond dat is geschied.
Ingevolge het eerste lid van deze bepaling wordt ook het verwerend orgaan uitgenodigd voor de zitting. Het is van groot belang dat dit orgaan zich ook ter zitting laat vertegenwoordigen. Daarmee kan worden voorkomen dat er, vanwege de inbreng van de klager, een eenzijdig beeld ontstaat.
Voorts is het voor de commissie van groot belang van de bestuurlijke zijde te vernemen hoe een beslissing tot stand is gekomen. Anders kan het voor de commissie moeilijk worden om ter zake een goede afweging te maken.
Het verdient aanbeveling een termijn vast te stellen die ligt tussen de oproeping en de zitting zelf. In het algemeen moet gedacht worden aan een zodanige termijn, dat de klager en de overige betrokkenen voldoende gelegenheid krijgen om zich behoorlijk op de zitting voor te bereiden. Gekozen is voor een termijn van drie weken, mede in verband met de termijn van tien weken waarbinnen, behoudens verdaging, op het bezwaar moet zijn beslist (zie artikel 7:10 Awb) en het bepaalde in artikel 7:4 Awb. Voorts is een regeling opgenomen omtrent het desgevraagd wijzigen van het tijdstip van de zitting. Uitstel hoeft overigens niet altijd te worden verleend. Betrokkene dient wel tijdig uitsluitsel over zijn verzoek om uitstel te krijgen.
Als stelregel zou gehanteerd kunnen worden dat een verzoek om uitstel zoveel mogelijk wordt gehonoreerd. Dat dient dan wel te worden beperkt tot een eenmalig uitstel, omdat anders de afwikkeling van het bezwaarschrift een te grote vertraging zou kunnen ondervinden.
De toelichting op dit artikel van deze regeling is ook de plaats om te wijzen op het bepaalde in de artikelen 7:4 en 7:8 van de Awb. Het verdient aanbeveling van de inhoud van deze artikelen bij de uitnodiging van de hoorzitting mededeling te doen.
Omdat de inhoud van deze artikelen voor zich spreekt is er mee volstaan de tekst ervan hier integraal op te nemen (zie ook de toelichting bij artikel 30:1:6:1).
Tot tien dagen voor het horen kunnen betrokkenen nadere stukken indienen.
Het bestuursorgaan legt het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor betrokkenen ter inzage.
Bij de oproeping voor het horen worden betrokkenen gewezen op het eerste lid en wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen.
Belanghebbenden kunnen van deze stukken tegen vergoeding van ten hoogste de kosten afschriften verkrijgen.
Voor zover de betrokkenen daarmee instemmen, kan toepassing van het tweede lid achterwege worden gelaten.
Het bestuursorgaan kan, al dan niet op verzoek van een betrokkenen, toepassing van het tweede lid voorts achterwege laten, voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden. Van de toepassing van deze bepaling wordt mededeling gedaan.
Gewichtige redenen zijn in ieder geval niet aanwezig, voor zover ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur de verplichting bestaat een verzoek om informatie, vervat in deze stukken, in te willigen.
Indien een gewichtige reden is gelegen in de vrees voor schade aan de lichamelijke of geestelijke gezondheid van een betrokkene, kan inzage van de desbetreffende stukken worden voorbehouden aan een gemachtigde die hetzij advocaat hetzij arts is.
Op verzoek van de betrokkene kunnen door hem meegebrachte getuigen en deskundigen worden gehoord.
De kosten van getuigen en deskundigen zijn voor rekening van de betrokkene die deze heeft meegebracht.
Dit artikel vormt het equivalent van artikel 2:4 Awb. In dit artikel zijn echter de voorzitter en de leden onderwerp van regeling terwijl in artikel 2:4 Awb de tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen zonder vooringenomenheid of eigen belang deelnemen aan het besluitvormingsproces.
Ingevolge artikel 7:5, tweede lid, Awb, besluit het bestuursorgaan, voor zover niet bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, of het horen in het openbaar plaatsvindt. In artikel 7:13, vierde lid, Awb, wordt deze bevoegdheid aan de daar bedoelde commissie toegekend.
Verder wordt hier gewezen op artikel 85 Gemeentewet waarin onder andere is bepaald dat ten aanzien van een commissie die is belast met het voorbereiden van door de raad te nemen beslissingen op bezwaarschriften de raad tevens de openbaarheid van de vergaderingen regelt.
In de regeling is vastgelegd dat de zitting (het horen) in principe niet in het openbaar plaatsvindt. Het zal duidelijk zijn waarom voor deze constructie gekozen is. Het werkterrein van de commissie betreft immers voornamelijk zaken die zeer privacygevoelig zijn en zich dus niet lenen voor openbare behandeling. Uitzondering op deze regel blijft mogelijk maar ligt niet voor de hand.
De zitting dient te worden onderscheiden van de beraadslaging van de commissie, die ingevolge artikel 30:1:14:1 van de regeling altijd achter gesloten deuren plaats heeft.
Artikel 7:7 Awb vereist zeer kort en bondig dat van het horen een verslag wordt gemaakt. De wijze waarop en de inhoudelijke vereisten van het verslag worden niet door de Awb geregeld. Dit betekent overigens niet dat in de regeling geen vaste procedure mag worden opgenomen.
Het bepaalde in het eerste lid hoeft niet zo ver te strekken dat van alle aanwezigen naam en hoedanigheid wordt opgenomen. Wel zal uit het verslag duidelijk moeten blijken wie namens welke partij aanwezig was en wat door hen naar voren is gebracht.
Een nader onderzoek kan feiten of omstandigheden aan het licht brengen die op het moment van de zitting nog niet bekend waren. Dit kan aanleiding zijn om betrokkenen en het verwerend orgaan opnieuw te horen. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid de commissie te verzoeken daartoe een nieuwe zitting te houden. In artikel 7:9 Awb wordt bepaald dat, indien het in voorbedoeld geval feiten of omstandigheden betreft die voor de op bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan betrokkenen wordt meegedeeld en dat zij opnieuw in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord.
Zie ook de toelichting bij artikel 30:1:12:1. De hoorzitting is in principe niet openbaar; de hier bedoelde beraadslaging vindt achter gesloten deuren plaats.
Het tweede lid, onder b, is opgenomen voor die gevallen waarin het vergaderquorum wel aanwezig is doch door afwezigheid van één of meerdere van de leden of hun plaatsvervangers (of als gevolg van de toepassing van artikel 30:1:10:1) de commissie tijdens de besluitvorming uit een even aantal personen bestaat.
Volgens artikel 7:13, zesde lid, Awb, maakt in de bezwaarschriftenprocedure het verslag van de hoorzitting deel uit van het advies van de commissie en wordt het schriftelijk uitgebracht.
De beslistermijn bedraagt ingevolge artikel 7:10 Awb tien weken behoudens in het geval er gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid van opschorting. De onderhavige bepaling verlangt van de voorzitter dat, ingeval hij voorziet dat de termijn als hiervoor bedoeld niet wordt gehaald, hij tijdig het bestuursorgaan verzoekt de beslissing op het bezwaar te verdagen.
Het besluit tot verdaging is een beschikking. Ingevolge artikel 7:14 Awb zijn de artikelen 3:41 tot en met 3:45 van die wet, regelende de wijze van bekendmaking en mededeling van besluiten, in casu niet van toepassing.
Artikel 3:40 Awb is wel van toepassing. Dit artikel bepaalt dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. Het ligt voor de hand in verband hiermee ook betrokkenen en het verwerend orgaan een afschrift van het verdagingsbesluit toe te zenden.