Nadere regels Verbranding Afvalstoffen en Stoken op grond van artikel 5:34 Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Enschede
Burgemeester en Wethouders van Enschede, gelezen het voorstel van LO/WTP van 01-09-2015
 
Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet en artikel 5:34 van de Algemene Plaatselijke Verordening,
 
Besluit:
 
Vast te stellen de navolgende Nadere regels Verbranding Afvalstoffen en Stoken gemeente Enschede
 
Artikel 1 Periode van verbranding
  • 1.
    Verbranding mag slechts plaatsvinden in de periode van 21 september tot 21 maart.
  • 2.
    Verbranding mag slechts plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang, met uitzondering van een paasvuur.
  • 3.
    Verbranding mag niet plaatsvinden op zon- en feestdagen, met uitzondering van een paasvuur op Eerste of Tweede Paasdag.
Artikel 2 Opbouw en Inhoud van de brandstapel
  • 1.
    Met het opbouwen van de brandstapel of het aanleggen van een voorraad hiervoor mag niet eerder worden begonnen dan 21 kalenderdagen voor de datum van de feitelijke verbranding.
  • 2.
    De inhoud van de brandstapel mag niet meer bedragen dan 500 m3.
Artikel 3 Locatie van de brandstapel
  • 1.
    Het opbouwen en branden moet plaatsvinden op vrij terrein, buiten de bebouwde kom op een onbrandbare ondergrond.
  • 2.
    Bij een brandstapel, niet zijnde een paasvuur, dienen de hieronder genoemde aan de windkracht gerelateerde veiligheidsafstanden, horizontaal gemeten via de kortste weg tussen stookplaats en omgeving, ten minste in acht te worden genomen.
     
Volume brandstapel in m³
5
10
15
20
25
30
40
50
100
200
300
400
500
Afstand in meters tot woningen en andere bouwwerken (ook tijdelijke) bij
≤3Bft
30
35
40
45
50
50
60
60
80
100
110
120
130
 
4Bft
60
75
85
95
100
100
120
120
160
200
225
250
275
Afstand in meters tot bos, heide, veen, rieten kap, opslag brandgevaarlijke stoffen bij
≤3Bft
100
100
100
100
100
100
110
120
150
200
225
250
250
 
4Bft
200
200
200
200
200
200
225
250
300
400
450
500
500
Openbare weg, hoogspanningsmasten bij
≤3Bft
25
30
35
35
40
45
50
50
65
85
95
100
110
 
4Bft
30
60
70
75
85
90
100
100
130
170
190
200
225
Opgaande begroeiing, houtwallen bij
≤3Bft
25
30
35
35
40
45
50
50
65
85
95
100
110
 
4Bft
50
60
70
75
85
90
100
100
130
170
190
200
225
Veiligheidsafstanden bij windkracht ≤3Bft (eerste regel) en 4Bft (tweede regel) in meters.
 
  • 3.
    Bij een paasvuur dienen tenminste de hieronder genoemde veiligheidsafstanden in acht te worden genomen. Deze afstanden moeten horizontaal worden gemeten via de kortste weg tussen stookplaats en omgeving,
     
Object
afstand in meters tot paasvuur
bouwwerk met pannendak
6 x hoogte paasvuur
bouwwerk met rieten dak
10 x hoogte paasvuur
heide
10 x hoogte paasvuur
Bos
10 x hoogte paasvuur
(feest)tent
10 x hoogte paasvuur
openbare weg
25
autosnelweg (A-wegen)
250
bovengrondse hoogspanningskabels*
40
ondergrondse buisleiding
25
publiek
2 x hoogte paasvuur
Veiligheidsafstanden tot een paasvuur in meters.
* Indien de afstand tot een hoogspanningskabel kleiner is dan 500 meter moet dit worden gemeld aan de netbeheerder.
Artikel 4 Verbod tot verbranding
  • 1.
    Er mag geen verbranding plaatsvinden:
    • -
      indien het regent of mistig is;
    • -
      bij windkracht 5 Beaufort of meer (de windsnelheid bedraagt dan meer dan 8 m/s), tenzij sprake is van een paasvuur;
    • -
      bij windkracht 6 Bft of meer is (de windsnelheid bedraagt dan meer dan 10,7 m/s), indien sprake is van een paasvuur;
    • -
      bij droogte (afkondiging code oranje, kenbaar gemaakt op www.natuurbrandgevaar.nl), tenzij sprake is van een paasvuur;
    • -
      bij extreme droogte (afkondiging code rood, kenbaar gemaakt op www.natuurbrandgevaar.nl), indien sprake is van een paasvuur.
  • 2.
    Er mag geen verbranding plaatsvinden wanneer de windrichting zodanig is dat verkeer en de directe woonomgeving er hinder van kunnen ondervinden.
  • 3.
    Er mag geen verbranding plaatsvinden als er in de brandstapel wordt gehuisd door dieren of wordt genesteld door vogels.
Artikel 5 Toezicht
  • 1.
    De verbranding vindt plaats onder verantwoordelijkheid en continu toezicht van de eigenaar van het perceel waarop de verbranding plaatsvindt en/of de organisator van het paasvuur of diens (schriftelijk) gemachtigde.
  • 2.
    De eigenaar van het perceel waarop de verbranding plaatsvindt en/of degene die het vuur ontsteekt is verplicht al het mogelijke te doen en na te laten dat redelijkerwijs kan worden gevraagd om letsel, gevaar, schade of hinder ten gevolge van het branden te voorkomen en/of te beperken.
  • 3.
    De verplichtingen in lid 1 en lid 2 gelden totdat het vuur volledig is gedoofd.
Vastgesteld door Burgemeester en Wethouders van Enschede op 01-09-2015

Naar boven