Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2: inlichtingenplicht.
Zij die een uitkering of een tegemoetkoming ontvangen in het kader van de Participatiewet ontvangen zijn verplicht desgevraagd of uit eigener beweging de gemeente mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden die van belang kunnen zijn voor op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
De verplichtingen worden in het besluit tot toekenning van de bijstand opgenomen.
Daarnaast zijn uitkeringsgerechtigden verplicht eventuele wijzigingen te vermelden op het rechtmatigheidsformulier of wijzigingsformulier. Onder onverwijld wordt verstaan dat de wijziging in ieder geval wordt doorgegeven voor de eerstvolgende maandbetaling.
Een schending van de informatieplicht kan leiden tot een terugvordering en boeteoplegging.
Artikel 3: Herziening maatregelen ( inkeerregeling)
Een opgelegde maatregel is in beginsel bedoeld als middel tot gedragsbeïnvloeding en dus als prikkel voor de betrokkene om zijn gedrag bij te stellen in de door het college gewenste richting.
Voor de in de Participatiewet nieuw geïntroduceerde geüniformeerde arbeidsverplichtingen is een aparte inkeerregeling opgenomen in artikel 18 lid 11 van de wet. Indien er een maatregel is opgelegd van 100% met een duur van twee maanden of langer, kan belanghebbende een verzoek doen om de maatregel te herzien.
Herziening is mogelijk zodra uit houding en gedragingen van de belanghebbende blijkt dat dat hij de geüniformeerde arbeidsverplichting alsnog nakomt. Bij het weigeren of niet behouden van passende arbeid is dit niet mogelijk. In deze situaties is een herziening van de maatregel niet mogelijk.
Artikel 4: Bestuurlijke boete
De Wet handhaving en sanctiebeleid in de sociale zekerheid (Fraudewet) die op 1 januari 2013 in werking is getreden verplicht de gemeente om bij schending van de informatieplicht ( artikel 17 lid 1 Participatiewet) een boete op te leggen. In dit artikel is opgenomen in welke situaties kan worden afgezien van het opleggen van een boete of kan worden volstaan met een waarschuwing.
Artikel 5: Hoogte bestuurlijke boete
In de Fraudewet is opgenomen dat de hoogte van de boete gelijk is aan het benadelingsgesprek ( 100%).
Op 24 november 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep een uitspraak gedaan over de Fraudewet. Deze heeft grote gevolgen voor de uitvoeringspraktijk. In de verzamelbrief d.d. 16 december 2014 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt aangegeven te handelen in lijn met deze uitspraak.
De conclusie is dat een boete van 100% en 75% van het benadelingsbedrag slechts opgelegd kan worden wanneer er sprake is van opzet of grove schuld.
In alle andere situaties is de boete 50% van het benadelingsbedrag, daarnaast moet worden meegewogen de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de persoon of het gezin. Een lagere boete is dan ook mogelijk.
Voor wat betreft uitleg van de begrippen opzet en grove schuld is aansluiting gezocht bij de belastingwetgeving. Over het algemeen zal een boete worden opgelegd van 50% van het benadelingsbedrag.
In lid 6 van dit artikel is een afwijkende bepaling opgenomen over de vaststelling van het benadelingsbedrag. Dit om te voorkomen dat door het te laat afhandelen van signalen die o.a. van het Inlichtingenbureau worden ontvangen het benadelingsbedrag hoog oploopt.
Artikel 6: Kostendelersnorm artikel 22a Participatiewet ( kamerverhuur en onderverhuur)
In artikel 22a lid 4 sub b en c worden de situaties beschreven waarbij er sprake is van kamerhuur en kamerverhuur en de kostendelersnorm niet van toepassing is.
Het bedrag wat onder een commerciële prijs wordt verstaan wordt vastgesteld op minimaal € 300,00 per maand. Dit bedrag is inclusief gas water en licht.
Als het een pand betreft waar op commerciële basis meerdere kamers verhuurd worden kan een beoordeling over het al dan niet betalen van een commerciële prijs achterwege blijven.
Artikel 7:Kostendelersnorm artikel 22a Participatiewet ( kostganger en kostgever)
Zie hierbij de toelichting bij artikel 4. In dit artikel wordt gesproken over kostganger en kostgever. Onder een commerciële prijs wordt verstaan een bedrag van € 500,00 per maand.
Artikel 8: Verlaging wegens onderverhuur en kostgeverschap.
In dit artikel is opgenomen met welk bedrag de uitkering wordt verlaagd als belanghebbende inwoning heeft van een kamerhuurder of kostganger.
Ongeacht de hoogte van de opbrengst van de huur of de vergoeding die van de kostganger wordt ontvangen, vindt een verlaging op de uitkering plaats van 10% van de norm gehuwden ( artikel 21 sub b Participatiewet).
De verlaging is 20% van de norm gehuwden ( artikel 21 sub b Participatiewet) als er sprake is van verhuur van twee kamers of verhuur aan twee personen en bij twee kostgangers. Hiermede wordt uitvoering gegeven aan artikel 33 lid 4 Participatiewet.
Indien aan meerdere ( meer dan twee) kamers worden verhuurd of meerdere kostgangers inwonend zijn wordt belanghebbende als zelfstandige aangemerkt.
Artikel 9. Eisen aan te overleggen overeenkomst.
In dit artikel wordt aangegeven aan welke eisen een huurcontract of contract met een kostganger moet voldoen.
Artikel 10: Eisen aan te overleggen bewijzen van betaling commerciële prijs.
Belanghebbende dient zowel bij aanvraag als tussentijds aan te tonen dat er een commerciële prijs betaald wordt.
Artikel: 11: Wijziging norm bij opname in een inrichting
Bij opname of verblijf in een inrichting genoemd in artikel 1 sub f van de Participatiewet is de norm artikel 23 van toepassing. Deze norm is altijd van toepassing bij een definitief of verwacht verblijf van zes maanden of langer. Om te voorkomen dat bij kortdurende en tijdelijke opname de norm steeds aangepast moet worden kan de bijstand gedurende maximaal twee maanden ongewijzigd worden voortgezet.
In aanvulling op de norm artikel 23 is bijzondere bijstand voor de vaste lasten mogelijk als deze door belanghebbende verschuldigd zijn.
De regels die hiervoor gelden zijn terug te vinden in de beleidsregels bijzondere bijstand.
Artikel 12: Verlaging wegens woonlasten
Als belanghebbende ( hoofdbewoner) geen huur of hypotheekrente verschuldigd is vindt er een verlaging plaats op de uitkering omdat belanghebbende lagere kosten heeft dan in de bijstandsnorm is voorzien.
De uitkering wordt verlaagd met een vast bedrag zijnde de minimale eigen aandeel in de huur bij berekening van huurtoeslag.
Bij een lage huur of lage hypotheekrente vindt er geen verlaging plaats.
Op de algemene bijstand worden alle middelen waarover belanghebbende feitelijk kan beschikken in mindering gebracht. Dit is bijvoorbeeld loon, uitkering, pensioen en alimentatie.
In lid 2 worden genoemd middelen waarover belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken. Dit is geen limitatieve opsomming. De middelen worden naar gelang hun aard gerekend tot het inkomen of tot het vermogen. Eventuele kosten of boetes van afkoop komen voor rekening van belanghebbende. In lid 2 sub e is de afkoopwaarde van een lijfrentepolis opgenomen. De wetgeving zal op dit onderdeel wijzigen om te voorkomen dat pensioen opgebouwd in de 3
e pijler w.o. een afgesloten lijfrente behoort niet als vermogen in aanmerking wordt genomen. Het wordt als onredelijk ervaren dat met name ZZP ’ers hun opgebouwde pensioen te gelde moeten maken. Voor anderen die in een soortgelijke situatie verkeren ( gelijkheidsbeginsel) zal hetzelfde gaan gelden.
Heffingskortingen die men ontvangt via de belastingdienst, ook als deze ten onrechte worden ontvangen worden tot de middelen gerekend. Om te voorkomen dat achteraf er een verrekening moet plaatsvinden is een goede voorlichting aan belanghebbende nodig.
Lid 3: voor alleenstaande ouders is het aantal heffingskortingen beperkt tot de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
De alleenstaande ouder of minstverdienende partner die in 2015:
- •
een arbeidsinkomen
(3) heeft van meer dan € 4.857, of recht heeft op zelfstandigenaftrek en
- •
een kind heeft dat in het kalenderjaar ten minste zes maanden tot zijn huishouden behoort (ingeschreven in de BRP) en dat op 1.1.2015 jonger is dan 12 jaar.
Als er twee partners zijn moeten beide minimaal € 4.857 verdienen.
Per jaar € 1.033 4 % van (arbeidsinkomen – € 4.857) tot een maximum van € 2.152 bij een arbeidsinkomen van € 32.539 per jaar.
Lid 4 Omdat vooraf niet altijd kan worden beoordeeld of er recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, kan de inkomensafhankelijke combinatiekorting achteraf verrekend worden na vaststelling van de definitieve aanslag over het afgelopen kalenderjaar.
In artikel 31 lid 2 Participatiewet is opgenomen welke bestanddelen niet tot de middelen worden gerekend. In dit artikel wordt nader uitgewerkt welke vormen en de hoogte van schenkingen/ giften die bij bijstandsverlening niet in aanmerking worden genomen.
Materiële schadevergoedingen voor specifieke kosten of vervanging van goederen worden niet in aanmerking genomen mits deze ook hiervoor aangewend worden.
Is in de schadevergoeding een bedrag opgenomen ter derving van arbeidsinkomsten, dan wordt met dit bedrag wel rekening gehouden.
Tot het vermogen worden gerekend alle bezittingen met uitzondering van bezittingen die algemeen gebruikelijk zijn zoals huisraad. Bij de vaststelling van het vermogen wordt ook rekening gehouden met schulden mits deze aangetoond kunnen worden met een contract en een verplichting tot terugbetaling aan de hand van betalingsbewijzen.
Een begrafenis of crematieverzekering of een reservering voor deze kosten onder bepaalde voorwaarden wordt niet gerekend tot het vermogen.
In lid 2 zijn bepalingen opgenomen in welke situaties e waarde van een auto/brommobiel buiten beschouwing wordt gelaten.
Bij een dagwaarde lager € 5.000 kan een beoordeling achterwege blijven.
Artikel 16: Interen van vermogen
Bij overschrijding van de vermogensgrens is er geen recht op uitkering omdat belanghebbende dan geacht wordt een periode zelf in zijn levensonderhoud te voorzien.
Ook tijdens de periode van bijstandsverlening kan er sprake zijn van overschrijding van de vermogensgrens bijvoorbeeld bij ontvangst van een erfenis. Belanghebbende kan dan opnieuw voor bijstand in aanmerking komen als het vermogen lager is dan de vermogensgrens genoemd in artikel 34 lid 3 Participatiewet. Voorafgaande aan de aanvraag of tijdens een onderbreking van de bijstandsperiode is ter beoordeling of belanghebbende op verantwoorde wijze het vermogen heeft ingeteerd.
Het is de verantwoordelijkheid van belanghebbende om zelf ( zo lang mogelijk) in zijn eigen onderhoud te voorzien. Algemeen gebruikelijk is ( voortvloeiend uit verschenen jurisprudentie) dat voor levensonderhoud de periode voorafgaande aan de aanvraag of onderbreking van de bijstandsnorm 1,5 keer de bijstandsnorm aangewend mag worden voor levensonderhoud. Teert belanghebbende het vermogen te snel in dan kan er aanleiding zijn de bijstand tijdelijk te verlagen wegens een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. De beoordeling of er al dan niet sprake is van een tekortschietend besef is afhankelijk van de individuele situatie. Duidelijk moet zijn dat er sprake is van een onverantwoord bestedingspatroon waarbij duidelijk is dat aanvrager feitelijk langer in zijn of haar eigen onderhoud kan of kon voorzien.
Artikel 17: Richtlijnen werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige
Werkzaamheden op bescheiden schaal is toegestaan als voldaan wordt aan alle verplichtingen die in dit artikel zijn opgenomen. Uitgangspunt hierbij is dat de werkzaamheden de inschakeling in arbeid op geen enkele wijze mogen belemmeren.
Artikel 18: Aanvullende bepalingen werkzaamheden op bescheiden schaal
De belanghebbende heeft geen recht op een krediet of enigerlei ondersteuning van de gemeente.
Artikel 19: Verantwoording werkzaamheden en inkomsten uit werkzaamheden
bescheiden schaal als zelfstandige
De gemeente is verantwoordelijkheid voor een rechtmatige verstrekking van de uitkering. Van belanghebbende mag dan ook verwacht worden dat er een deugdelijke administratie gevoerd wordt en de inkomsten en uitgaven kunnen worden geverifieerd.
In dit artikel is uitgewerkt waar een deugdelijke administratie aan moet worden voldoen.
Artikel 20: verrekening en vaststelling inkomsten bij werkzaamheden op bescheiden
In dit artikel is opgenomen de wijze van verrekening van de inkomsten en welke kosten al dan niet in aanmerking worden genomen.
Artikel 21: Aanvraag en ingangsdatum uitkering
De ingangsdatum is de datum waarop het recht ontstaat maar ligt niet voor de datum melding bij het UWV.
Hiervan wordt afgeweken als belanghebbende zich niet binnen vijf werkdagen meldt bij de gemeente voor het indienen van de aanvraag. De ingangsdatum is dan niet eerder dan de datum waarop belanghebbende de aanvraag heeft ingediend bij de gemeente.
Bijstandsverlening met terugwerkende kracht, dat wil zeggen voor datum melding bij het UWV of bij de gemeente is mogelijk als er sprake is van bijzondere omstandigheden of zeer dringende redenen. Zeer dringende redenen zal niet vaak voorkomen, maar van bijzondere omstandigheden kan sprake zijn als belanghebbende aannemelijk kan maken dat een aanvraag niet tijdig kan worden ingediend.
Artikel 22: Geldlening en borgtocht
Bijstand wordt verstrekt om niet dat wil zeggen dat er geen verplichting is tot terugbetaling. In dit artikel is opgenomen wanneer bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht kan worden verleend.
Artikel 23: Eigen woning ( geldlening onder verband van krediethypotheek)
Voor een algemene en uitgebreide toelichting op de regeling wordt verwezen naar de handreiking krediethypotheek zoals die gepubliceerd is door Stimulansz.
Lid 1 indien belanghebbende woont in een woning, woonwagen, schip die zijn eigendom is hoeft dit geen beletsel te zijn om voor bijstand in aanmerking te komen.
Is de overwaarde in de woning, dit is de waarde bij vrije oplevering minus de daarop drukkende schulden meer dan de vrijlating als genoemd in artikel 34 lid 2 sub d van de Participatiewet dan wordt de algemene bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening.
Lid 2 en 3 Is naar verwachting de te verlenen algemene bijstand meer dan € 10.000 dan wordt hypotheek of pandrecht gevestigd.
In lid 4 is opgenomen dat de bijkomende kosten in verband met het vestigen van de hypotheek in de lening onder verband van hypotheek worden opgenomen.
Lid 5 Indien na taxatie de overwaarde in de woning lager is dan de vermogensvrijlating ingevolge artikel 34 lid 2 sub d, dan wordt voor de taxatiekosten bijzondere bijstand verstrekt.
Lid 6 Hypotheekstelling kan achterwege worden gelaten als de woning binnen een korte periode verkocht zal worden.
Lid 7 en 8 Belanghebbende is verplicht mee te werken aan het vestigen van een hypotheek of pandrecht. Niet meewerken leidt tot terugvordering van de verleende bijstand.
Lid 9 en 10. Vaststelling waarde: in eerste instantie wordt uitgegaan van de meest recente vastgestelde OZB- waarde. Belanghebbende kan verlangen dat taxatie plaats vindt door een onafhankelijk erkende makelaar taxateur.
In lid 11 en 12 zijn bepalingen opgenomen over terugbetaling bij beëindigen van de algemene bijstand en bij verkoop van de woning.
In lid 13 is opgenomen wanneer herbeoordeling van de lening plaats kan vinden.
Lid 14 bij onderbreking van bijstandsverlening korter dan twee jaar wordt de bijstand op de oude voet voortgezet.
Lid 15 jaarlijks ontvangt belanghebbende een saldobevestiging.